ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE"

Transcriptie

1 Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte E. Wambacq T. Coussens B. Marynissen K. Audenaert S. Landschoot B. De Roo - G. Haesaert Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Hogeschool Gent Lid van de Associatie Universiteit Gent Proefhoeve Bottelare Diepestraat Bottelare Tel fax

2 Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat Gent Proefhoeve Bottelare Diepestraat Bottelare Tel fax

3 Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte E. Wambacq T. Coussens B. Marynissen K. Audenaert S. Landschoot B. De Roo - G. Haesaert Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Hogeschool Gent Lid van de Associatie Universiteit Gent Proefhoeve Bottelare Diepestraat Bottelare Tel fax

4 WOORD VOORAF...III WEERSOMSTANDIGHEDEN GROEISEIZOEN IV HOOFDSTUK 1: GRANEN Rassenvergelijking Rassenvergelijking triticale (proef G08.51) Rassenvergelijking wintertarwe (proef G08.54) Rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusariumgevoeligheid (Proef G08.61) Fusarium aanwezigheid in Vlaanderen Gewasbescherming Onkruidbestrijding bij triticale (proef G08.56) Onkruidbestrijding bij wintertarwe (proef G08.57) Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl op de bestrijding van resistente duist (proef 08.PER) Interactie triticalerassen en fungiciden (proef G08.58) Vergelijking van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten bij toepassing in het aarstadium bij wintertarwe (proef G08.60) Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van tebuconazool (Horizon: 1 l/ha) bij bestrijding van aarfusarium bij zomertarwe (proef G08.68) HOOFDSTUK 2: MAIS Rassenvergelijking Rassenvergelijking vroege kuilmaïs (proef M09.03) Rassenvergelijking late kuilmaïs (proef M09.04) Rassenvergelijking korrelmaïs (proef M09.05) Fytotechnische proeven Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs (proef M09.01) Teeltcombinatie Gras-maïs nog haalbaar? (proef M09.02) Optimalisering van het oogsttijdstip in functie van het rassentype (M09.06) Gewasbescherming maïs i

5 3.1. Chemische onkruidbestrijding maïs (M09.07) Geïntegreerde onkruidbestrijding (M09.08) HOOFDSTUK 3: AARDAPPELEN Onderzoek naar de invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb op de bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappel (proef A09.04) HOOFDSTUK 4: EIWITGEWASSEN Rassenproef lupinen Rassenproef lupinen m.b.t. ziektegevoeligheid Chemische onkruidbestrijding lupinen Mechanische onkruidbestrijding lupinen HOOFDSTUK 5: KUILVOEDERS Inleiding BCCM-project Karakterisering van schimmelspecies en mycotoxinen die kuilvoeders contamineren in België PWO-project Identificatie en beheersing van schimmelontwikkeling in geconserveerde ruwvoeders (promotor: ing. Latré J., co-promotor: ing. Messens A.) Nieuwe projecten Dienstverlening HOOFDSTUK 6: OVERIGE PROEVEN Effect van hulpstoffen op de werking van tebuconazool bij de bestrijding van Puccinia allii bij prei Effect van hulpstoffen op de werking van dimethomorf bij de bestrijding van Bremia lactucae bij sla (Proef PR09.01) BIJGEWOONDE STUDIEDAGEN, SYMPOSIA, OPLEIDINGEN, MEDEWERKING VERLEEND AAN GEORGANISEERDE STUDIEDAGEN EN OPLEIDINGEN ALS SPREKER, INRICHTER, MODERATOR, NATIONALE ONDERZOEKSPROJECTEN INTERNATIONALE PROJECTEN PUBLICATIES ANDERE PUBLICATIES ii

6 Woord vooraf Hoger onderwijs vergt een continue vernieuwing wil het blijvend voorzien in dynamisch en geactualiseerd onderwijs. De activiteiten ontwikkeld op de proefhoeve van de Hogeschool Gent en in een ruimer kader binnen de vakgroep plantaardige productie trachten, door in te spelen op nieuwe maatschappelijke tendensen en wetenschappelijke onderzoeksthema s te zorgen voor de noodzakelijke, vernieuwende input. Binnen het onderzoek aan de proefhoeve blijven de programma s van de landbouwcentra voor voedergewassen en granen centraal staan. De sturing vanuit de praktijk zorgt hier voor een grote dynamiek en snelle vernieuwing van thema s. Onderzoek in het kader van IWT onderzoeksprogramma s (TETRA, Landbouw) neemt van jaar tot jaar in belang toe, samen met onderzoeksprogramma s gefinancierd door onderzoeks- en PWO fonds van de Hogeschool Gent. Tevens blijven we belang hechten en een goede samenwerking met private bedrijven. We zijn de directie van de Hogeschool Gent dankbaar voor de materiële en financiële steun. Ook op de steun van het departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur kunnen we steeds rekenen. Voor de uitvoering en opvolging van de proeven kunnen we rekenen op de inzet van een enthousiast, ervaren en ijverig team. Een absolute noodzaak om te komen tot een goede proefveldwerking. Geert Haesaert Juni 2010 iii

7 Weersomstandigheden groeiseizoen Het najaar 2008 werd gekenmerkt door gunstige weersomstandigheden. De zaai van de wintergranen verliep op de praktijkpercelen onder goede veldomstandigheden voor die tijd van het jaar, wat een goede opkomst en standdichtheid teweegbracht. Algemeen werd het najaar gekenmerkt door zachte weersomstandigheden met lage neerslaghoeveelheden. Vanaf december werd een koudere periode opgetekend, gekenmerkt door minimumtemperaturen tot C in Bottelare, wat reeds enkele winters niet meer voorgekomen was. Van grote vorstschade was meestal geen sprake, mede door een sneeuwdek dat de planten beschermde. De winterperiode van januari tot maart was koud, droog, maar zonnig. Dit in tegenstelling tot de vorige winters die gekenmerkt waren door zachte en natte weersomstandigheden. Maart startte droog, maar eind maart werden talrijke regenbuiten genoteerd. De temperaturen waren eveneens laag voor die tijd van het jaar. Met april en mei volgde een periode van droog en relatief warm weer. De maïs kon vlot uitgezaaid worden. De toegepaste bodemherbiciden gaven een minder goede werking door de droge bodemomstandigheden. Door het groeizame weer evolueerden de gewassen iets sneller dan normaal. De ziektedruk in de meeste gewassen was uiterst laag. Gele roest was in de granen in tegenstelling tot de voorbije groeiseizoenen minder aanwezig, mede doordat de meest gevoelige rassen niet meer uitgezaaid waren. Aanvankelijk ontwikkelde er zich weinig bladvlekkenziekte in de granen, maar door de veelvuldiger neerslag vooral in mei vergrootte de aantasting beduidend. Eind juni werd bruine roest waargenomen door de warmere en drogere periode. De infectiedruk van aarfusarium was gedurende het ganse groeiseizoen laag, enerzijds door de ongunstige omstandigheden voor infectie door de drogere periode tijdens de bloei van de granen en de daarop volgende relatief droge periode tijdens de verdere afrijping van de granen. Over het algemeen werd de zomer getypeerd als zacht met normale neerslaghoeveelheden. In juli en augustus bedroeg de gemiddelde temperatuur 18.7 C en viel er 99.6 mm regen. Helminthosporium in maïs werd minder waargenomen of was moeilijker te identificeren door het soms vroegtijdig afrijpen van de maïs. iv

8 Tot de eerste week van augustus kon de oogst van de granen relatief vlot verlopen. Er werden topopbrengsten in de granen genoteerd te wijten aan zowel goede zaaiomstandigheden, de overwegend lage ziektedruk en de warme periode voor ontwikkeling en afrijping van de granen. Daarna volgde echter terug een regenrijke periode waardoor de oogstomstandigheden moeilijker werden. De oogst van de maïs en aardappelen kende weinig problemen door het uiterst zachte najaar. De gemiddelde maximale temperatuur te Bottelare bedroeg in september 21.5 C. mm 40.0 Regenval (mm) Gemid. temperatuur ( C) 30.0 C datum Figuur 1: Gemiddelde temperatuur en neerslag van tot en met te Bottelare v

9 1

10 HOOFDSTUK 1: GRANEN Inleiding De resultaten van de proeven werden geanalyseerd met het statistisch programma SAS 2.0. Aan de hand van de One-sample Kolmogorov-Smirnov test werd nagegaan of de resultaten normaal verdeeld waren en vervolgens aan een variantie-analyse onderworpen. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test niet normaal verdeeld waren, werden aan de non-parametrische Kruskall-Wallis test onderworpen. 1. Rassenvergelijking 1.1. Rassenvergelijking triticale (proef G08.51) Proefgegevens Elf triticalecultivars (tabel 1.1.) werden in een blokkenproefschema met 4 parallellen vergeleken. Er werd gezaaid op De zaaidichtheid bedroeg 400 korrels/m². De proef werd aangelegd op een lemige zandbodem. Er werd één fungicidebehandeling (GS 59 - stadium aren uit) toegepast. Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB) 1 e fractie: 61 kg/ha ( ) 2 e fractie: 50 kg/ha ( ) 3 e fractie: 52 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat: 750 g ( ) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: g g g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde gewasmonsters Resultaten (tabel 1.1.) Agrano, Benetto, Joyce, Pizarro, Ragtac, Tribeca en Trigold fungeerden als standaardrassen. Het gemiddelde van deze rassen (9326 kg/ha) werd dan ook als referentieopbrengst genomen bij de verwerking van de resultaten. De gemiddelde korrelopbrengst van alle rassen bedroeg 9266 kg/ha. 1 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 2

11 Tussen de rassen werden significante verschillen tussen de opbrengstresultaten opgetekend. Tribeca (107.3 %) en Borodine (106.5 %) behaalden de significant grootste korrelopbrengsten. Ook Benetto (103.4 %), Ragtac (101.8 %) en Joyce (101.0 %) scoorden boven het gemiddelde van de standaardrassen. De gemiddelde waarde van het hectolitergewicht was Joyce (75.4), Agrano (73.1) en Talentro (73.0) behaalden de hoogste hectolitergewichten. Algemeen scoorden alle rassen goed, wat kan verklaard worden door de lage ziektedruk en de bijzonder goede weersomstandigheden tijdens de korrelvulling en -rijping. Meeldauw (Blumeria graminis syn. Erysiphe graminis) wordt steeds meer en meer aangetroffen bij triticale. De ziekte kan vroeg aanwezig zijn in het gewas en ernstige schade veroorzaken. Een gerichte fungicidenbehandeling is dan zeker aan te raden. De tolerantie van het huidige rassenassortiment voor meeldauw is echter relatief goed. De aantasting bleef dit groeiseizoen onder controle bij alle rassen. Bladseptoria (Mycosphaerella graminicola anamorf Septoria tritici) was eveneens aanwezig, maar de aantasting werd door de fungicidebehandeling onder controle gehouden. In tabel 1.1. zijn de resultaten voor bruine roest opgenomen. Vooral op het einde van het groeiseizoen vertoonden enkele rassen aantasting van bruine roest. Op basis van de waarnemingen te Bottelare bleken vooral Talentro en Trigold iets vatbaarder voor bruine roest. Legering kwam dit jaar niet voor. Een adequate inzet van halmverkorters blijft echter zeker verantwoord. Chloormequat, ethefon, trinexapac-ethyl en ethefon + mepiquatchloride zijn de erkende werkzame stoffen in triticale. Op basis van de waarnemingen uit vorige groeiseizoenen zijn de legergevoeligste rassen uit het huidige rassenassortiment aangeduid in tabel 1.1. Om het hoge opbrengstpotentieel van deze rassen veilig te stellen moet een stevige verkorting en een aangepaste N-bemesting gerealiseerd worden. Vooral met de eerste en tweede N-gift dient omzichtig omgesprongen te worden. 3

12 De voorbije vier groeiseizoenen werd geen aantasting van Geomyza tripuncta vastgesteld. In werd voor de rassen opgenomen in de rassenproef eveneens geen aantasting opgemerkt. Tijdens het groeiseizoen werd echter wel Geomyza tripunctata vastgesteld bij bepaalde genotypes die werden bestudeerd in een rime screening van genotypes. Waakzaamheid blijft dus geboden gezien de mogelijk grote impact op de opbrengst in geval van voorkomen. Tabel 1.1..: Resultaten 1 rassenproef triticale (G08.51) Ras Opbrengst Tuckey Hectolitergewicht kg/ha rel. t.a.v. ² test P Witziekte 4 Septoria 4 Bruine roest 4 Legering 5 Agrano* cd Benetto* abc (+) Joyce* abcd (+) Pizarro* cd / Ragtac* abcd (+) Tribeca* a / Trigold* bcd (+) Talentro d (+) Cultivo bcd (+) Granval cd (+) Borodine ab / 1 VC opbrengst (%): 4.13 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst standaardrassen (*) = 9326 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast + hoe meer kruisjes, hoe beter de weerstand tegen legering 4

13 1.2. Rassenvergelijking wintertarwe (proef G08.54) Proefgegevens Zesendertig wintertarwecultivars (tabel 1.2.) werden in een blokkenproefschema met 4 parallellen vergeleken. Er werd gezaaid op De proef werd aangelegd op een lemige zandbodem, met aardappelen als voorvrucht. De ziektebestrijding werd uitgevoerd op basis van het Epipre-adviessysteem waarbij een afweging gemaakt wordt tussen de opbrengstverliezen door de ziektedruk en de behandelingskost. Vanaf de derde week van april werd de ziektedruk wekelijks opgevolgd op de rassen Impression, Istabraq, Oakley, Sahara, Tuareg en Waldorf. Op basis van deze waarnemingsgegevens werd een gemiddelde ziektedruk berekend via het Epipre-model. Er werd één fungicidenbehandeling geadviseerd: prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) in het stadium G59 (aar uit ). In de proef werd naast voedertarwe ook kwaliteitstarwe opgenomen. Er was geen speciale behandeling voor de kwaliteitstarwe. Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 71 kg/ha ( ) 2 de fractie: 42 kg/ha ( ) 3 de fractie: 80 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. 2 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 5

14 Resultaten (tabel 1.2.) Opbrengst De rassen Carenius, Celebration, Homeros, Impression, Istabraq, Julius, Sahara, Tabasco, Tuareg en Waldorf fungeerden conform het LCG-protocol als standaardrassen. Gemiddeld brachten deze rassen 9486 kg/ha op. De gemiddelde opbrengst van alle rassen opgenomen in de proef bedroeg 9242 kg/ha. Tabasco (109.3 %) behaalde de significant hoogste opbrengst, gevolgd door Carenius (105.6 %), Invicta (105.1 %) en Contender (104.9 %). Het gemiddeld hectolitergewicht van de rassen bedroeg 79.4 waarbij Discus (83.4 baktarwe A) en Solution ( voedertarwe) respectievelijk de hoogste en laagste waarde behaalden Ziekten Witziekte (Blumeria graminis synoniem Erysiphe graminis) werd slechts in zeer geringe mate in het begin van het voorjaar waargenomen. Enkel Istabraq, en in mindere mate Contender, Impression, Louisart en Potenzial, vertoonden in het begin van het groeiseizoen symptomen van witziekte. De ziekte bladseptoria (Mycosphaerella graminicola anamorf Septoria tritici) was reeds vanaf begin mei aanwezig in het gewas, vooral doordat het vroege voorjaar gekenmerkt werd door regelmatige neerslag. De drogere weersomstandigheden die daarop volgden remden de bladvlekkenziekte af en er werd door het Epipre waarschuwingssysteem dan ook geen vroege fungicidebehandeling geadviseerd. In de onbehandelde percelen bleken vooral de rassen Julius, Lincoln en Invicta het minst gevoelig voor bladseptoria. Vanaf half april werd gele roest (Puccinia striiformis) waargenomen bij Discus en Waldorf, maar in zeer geringe mate. De overige rassen vertoonden geen aantasting. Bruine roest (Puccinia recutica) was vanaf juni aanwezig in bepaalde rassen. Vooral Winnetou, Selekt, Impression en Discus vertoonden een hoge ziektedruk. In tabel 1.2. zijn de resultaten van ziektebeoordeling van de onbehandelde rassen opgenomen. 6

15 Tabel 1.2. Resultaten 1 rassenvergelijking wintertarwe (proef G08.54) Ras Opbrengst Tuckey hectoliter- Septoria 4/5 gele roest 4/5 witziekte 4/5 roest 4/5 bruine test kg/ha rel. tav. ² P gewicht Carenius* ab Celebration* bcd Contender ab Homeros* cdefghi Impression* ijkl Istabraq* defghij Julius* bcdefg Sahara* fghijk Tabasco* a Tuareg* bcd Waldorf* hijkl Oakley abc Fortis bcde Altigo cdefgh Limes klmn Winnetou cdefghi Rollex defghi Mulan defghi Premio hijkl Lincoln ghijk Selekt fghijk Esket mn Q Plus lmn Manager bcdef Louisart fghijk Katart efghijk Potenzial klmn Alves hijk Akteur bcdefg Discus bcd Sophytra klm Ararat bcde Goncourt defghij Invicta ab Lexus fghijk Mercato fghijk Retro jkl Solution n VC opbrengst (%): 3.48 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst standaardrassen (*) = 9486 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast 5 onbehandeld: geen fungicidebehandeling 7

16 De aantasting door Fusarium werd bepaald op 12 rassen door 100 aren per object te beoordelen (figuur 3). De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast) (zie figuur 2.). Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Klasse 5 0% 25% 50% 75% 100% Figuur 2: De klassenindeling voor Fusarium aantasting DON-gehaltes werden bepaald op 4 parallellen op de stalen van 12 rassen met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost) ), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte. De ziektedruk in Vlaanderen was in vrij laag, toch werd in Bottelare meer Fusarium waargenomen dan op de andere locaties. Dit is waarschijnlijk te wijten aan een hagelbui tijdens de bloei die de Fusarium infectie bevorderd. Slechts 2 rassen hadden aren met een score in klasse 4 en geen enkel aar was meer dan 75 % aangetast (klasse 5). Het ras Homeros wordt als het gevoeligste ras gerankt. Sahara en Waldorf waren net zoals in het meest resistent. Er werd bij de 12 rassen DON gedetecteerd in de verschillende stalen. De gemiddelde DON waarde voor alle stalen in Bottelare bedroeg ppm. Geen enkel ras overschreed de norm (deoxynivalenol (DON): recht op weigering indien gehalte DON > 1250 ppb voor baktarwe (EG verordening nr. 856/2005). In Bottelare werden geen statistische verschillen voor DON waarde tussen de rassen genoteerd. Figuren 3 en 4 tonen dat er geen correlatie is tussen DON-gehalte en ziekteaantasting. Zo scoort het ras Homeros als een zeer gevoelig ras voor Fusarium, maar vertoonde het zeker niet het hoogste DON niveau. 8

17 Figuur 3: Aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in rassenproef wintertarwe (proef G08.54). De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem: klasse 1: gezond; klasse 2: < 25% bedekt met Fusarium symptomen; klasse 3: 25-50%; klasse 4: 50-75%;klasse 5:>75%. Figuur 4.: DON-gehalte 12 wintertarwerassen in rassenproef wintertarwe (proef G08.54) 9

18 Technologische eigenschappen (tabel 1.3.) Omdat deze proef heel wat nieuwe variëteiten bevat, werd een selectie gemaakt van variëteiten die verder getest werden op hun technologische waarde. De tarwerassen werden onderworpen aan de klassieke controles zoals het hectolitergewicht, eiwitgehalte, valgetal van Hagberg en sedimentatiewaarde volgens Zeleny. Deze resultaten zijn weergegeven in tabel XX. Het hectolitergewicht werd bepaald met behulp van het Dickey John apparaat, het eiwitgehalte werd bepaald volgens de Kjeldahlmethode (N x 5,7), voor het valgetal van Hagberg werd gewerkt volgens de ICC-methode 107, de Zelenywaarde werd bekomen volgens de ICC-methode nr 116 en 118. Tabel 1.3.: De tarwevariëteiten met hun technologische karakteristieken (proef G08.54) Ras Kwaliteitstype 1 HLG Zeleny Valgetal eiwit (%) op DS glutenindex (%) Z/E maalrendement (%) Carenius baktarwe B2 80, , ,85 68,48 Celebration baktarwe 81, , ,64 72,61 Impression baktarwe 82, , ,97 74,94 Julius baktarwe A 84, , ,65 74,98 Fortis baktarwe 79, , ,8 74,87 Altigo baktarwe B2 80, , ,57 76,8 Rollex baktarwe B1 82, , ,01 73,29 Premio baktarwe BPS 81, , ,84 73,37 Lincoln baktarwe 83, , ,77 75,62 Selekt baktarwe BPS 82, , ,29 74,38 Esket baktarwe BPS 74, , ,84 73,21 Q Plus baktarwe 74, , ,97 70,81 Manager baktarwe 82, , ,12 73,39 Louisart baktarwe A 80, , ,87 73,62 Potenzial baktarwe A 77, , ,13 70,26 Alves baktarwe 82, , ,24 75,13 Goncourt baktarwe B1 78, , ,31 72,42 Mercato baktarwe B1 76, , ,42 73,33 Retro baktarwe 75, , ,3 71,93 Solution baktarwe 78, , ,3 71,28 1 Gebaseerd op informatie van de mandatarissen 10

19 De ontvangstnormen voor baktarwe door de producenten geleverd aan de handelaar-ontvanger (bron: Synagra) omvatten onder andere: - vochtgehalte: - 14 tot 14.5 % (neutrale zone): noch afhouding, noch vergoeding - meer dan 17.0 %: declassering naar voedertarwe - hectolitergewicht: - 76 tot 77 kg (neutrale zone): noch afhouding, noch vergoeding - minder dan 73 kg: declassering naar voedertarwe - valgetal van Hagberg: - minder dan 220 sec: declassering naar voedertarwe - Zeleny-index: - minder dan 35 mm: declassering naar voedertarwe - verhouding Zeleny/eiwit - 3 In tabel 1.3. wordt voor de meeste tarwes een hoog hectolitergewicht vermeld. Ook het eiwitgehalte en de Zelenywaarden zijn zeer goed te noemen en variëren van 34 tot 72. De eiwitgehalten van deze tarwes zijn zeer hoog (tot 16,45 % voor Fortis). Gezien de gunstige oogstomstandigheden kunnen hoge waarden voor het valgetal verwacht worden. Er zijn echter enkele rassen die laag scoren: Altigo, Q-plus, Rollex, Selekt, Groncourt en Solution (valgetal is kleiner dan 220). De rassen Altigo, Selekt en Rollex gaven in het oogstjaar 2008 eveneens lage waarden voor het valgetal. Na conditioneren werden de tarwes vermalen op een Bühlermaalautomaat. Het bloemrendement varieert van 68 tot meer dan 76 %. De hoogste rendementen worden behaald door de variëteiten Impression, Julius, Altigo, Alves, Lincoln en Fortis. Met behulp van een Glutomatic werden gluten uitgewassen en de glutenindex bepaald. De glutenindex is een waarde die wordt teruggevonden in tabellen betreffende tarweclassificatie. De glutenindex bepaalt hoeveel gluten worden weerhouden door een zeef, tijdens centrifugeren van de natte gluten. Een hoge waarde wijst op gluten van zeer goede kwaliteit, die niet afbrokkelen. De tarwes in tabel 1.3. geven sterk uiteenlopende waarden voor glutenindex: van 70 tot 100. De hoogste waarden voor glutenindex komen over het algemeen overeen met de hogere eiwitgehalten en de hogere Zelenywaarden. Dit geldt voor Impression, Louisart, Potential en Selekt. 11

20 1.3. Rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusariumgevoeligheid (proef G08.61) Proefgegevens Bij granen veroorzaken Fusarium schimmels stengelrot en voetziekten, doch het grootste probleem treedt op bij aaraantasting. Naast de derving van opbrengst en kwaliteit worden door de meeste Fusarium schimmels mycotoxinen afgezet. Bij tarwe wordt in hoofdzaak deoxynivalenol (DON) gevormd. Tarwe is vooral tijdens de bloei gevoelig voor Fusarium schimmels. Veelvuldige regenval, hoge relatieve vochtigheid en hevige dauw in de periode van de bloei tot zacht deegrijp begunstigen de infectie. Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de rassen qua gevoeligheid voor Fusarium aantasting. Deze komen echter pas goed tot uiting wanneer de infectieomstandigheden optimaal zijn. Een rassenclassificatie in functie van Fusarium gevoeligheid is echter niet eenvoudig te bekomen, gezien de verschillen in bloeitijdstip t.o.v. het vrijkomen van sporen. Het vereist artificiële infectie gezien natuurlijke infectie zelden voldoende regelmatig over het veld aanwezig is en om met de verschillen in bloeidatum tussen de rassen weg te werken. Ten einde een objectieve beoordeling van de Fusarium gevoeligheid van dertig wintertarwerassen (tabel 1.4.) te bekomen, werden de rassen in een blokkenproef met 4 parallellen uitgezaaid. Er werd gezaaid op Elk ras kreeg 2 boordpercelen met de voor aarfusarium gevoelige variëteit Lexus. Op in GS na de bloei werd behandeld met trifloxystrobin: g/ha (Twist: l/ha). Dit behandelingstijdstip en fungicide werden gekozen omdat ze geen interactie met fusarium opleveren. Op zijn de percelen met Lexus geïnfecteerd met een sporenoplossing bestaande uit Fusarium avenaceum, Fusarium graminearum, Fusarium culmorum, Fusarium poae en Microdochium nivale (concentratie: 1.6 x 10 5 sporen/ml). Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 87 kg/ha ( ) 2 de fractie: 59 kg/ha ( ) 3 de fractie: 72 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5:

21 % aangetast) (zie figuur 2.). Vervolgens werd de ziekte index berekend volgens de volgende formule: Ziekte index ZI = ((n 1 x 0) + (n 2 x 1) + (n 3 x 2) + (n 4 x 3) + (n 5 x 4))/ 4 x N Waarbij n = aantal aren in een bepaalde klasse en N = totaal aantal aren Het DON gehalte bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte Resultaten (tabel 1.4., figuur 4, figuur 5 ) De ziektedruk was gedurende het groeiseizoen zeer laag. Door de droge groeiomstandigheden voor en rond de bloei werd een lage visuele aantasting voor aarfusarium waargenomen en kon de ziekte ook moeilijk uitbreiden. Dit vertaalde zich in een gemiddelde ziekte-index van (tabel 1.4., figuur 4). Er werden tussen de rassen geen significante verschillen waargenomen noch voor het aantal aren behorende tot de 5 verschillende klassen, noch voor de ziekteindex. Toch kan opgemerkt worden dat de rassen Sahara, Carenius en Celebration net als vorig groeiseizoen de laagste ziekte-index scoorden. Er waren dus minder aangetaste aren dan bij de overige rassen. Er werden geen significante verschillen genoteerd voor de korrelopbrengst tussen de rassen opgenomen in de proef. Door de droge weersomstandigheden had de inoculatie met Fusarium sp. weinig effect en breidde de infectie zich moeilijk uit. Dit vertaalde zich in lage DON-gehaltes tussen ppm en ppm (figuur 6). Het DON-gehalte lag het hoogst bij Oakley ( ppm). Louisart volgde met ppm. Oakley behaalde in het groeiseizoen het hoogste DON-gehalte van alle opgenomen rassen (2.836 ppm), terwijl Louisart toen eerder gemiddeld scoorde (0.882 ppm). Er werd een zwakke correlatie gevonden tussen ziekte-index en DON-gehalte (r = 0.24), evenals tussen ziekte-index en korrelopbrengst (r = 0.33). 13

22 Tabel 1.4.: Resultaten ziektebestrijding wintertarwe t.a.v. Fusarium spp. (proef G08.61) hectoliter- Opbrengst Ras klasse 1² klasse 2² klasse 3² klasse 4² klasse 5² ZI ³ DON gewicht kg/ha rel. tav. 4 Carenius de Celebration abcde Contender bcde Homeros abcde Impression e Istabraq de Julius abc Oakley a Sahara bcde Tabasco bcde Esket de Fortis abcde Katart abcde Limes bcde Lincoln abcde Louisart ab Manager bcde Mulan bcde Potenzial bcde Premio bcde Tuareg abc Waldorf abcd Altigo cde Alves bcde Discus bcde Q Plus abcde Rollex abcde Selekt abcde Sophytra bcde Winnetou bcde Fras NS NS NS NS NS NS * *** NS 1 Gemiddelden gevolgd door een zelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Duncan test 2 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast ³ Ziekte index ZI = ((aantal aren klasse 1 x 0) + (aantal aren klasse 2 x 1) + (aantal aren klasse 3 x 2) + (aantal aren klasse 4 x 3) + (aantal aren klasse 5 x 4))/4 x relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst = 4870 kg/ha 14

23 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Carenius Celebration Contender Homeros class 1 class 2 class 3 class 4 class 5 Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Esket Fortis Katart Limes Lincoln Louisart Manager Mulan Potenzial Premio Tuareg Waldorf Altigo Alves Discus Q Plus Rollex Selekt Sophytra Winnetou Figuur 5: Ziekte-index tarwerassen na inoculatie (proef G08.61) klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast mg/kg DON Carenius Celebration Figuur 6: Resultaten DON-gehalte tarwerassen na inoculatie (proef G08.61) DON Contender Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Esket Fortis Katart Limes Lincoln Louisart Manager Mulan Potenzial Premio Tuareg Waldorf Altigo Alves Discus Q Plus Rollex Selekt Sophytra Winnetou 15

24 1.4. Fusarium aanwezigheid in Vlaanderen Om inzicht te krijgen in de samenstelling en complexiteit van de Fusarium populatie in Vlaanderen (9 locaties) en Wallonië (5 locaties) werden op elke locatie de symptomen en deoxynivalenol niveaus in kaart gebracht van enkele commerciële tarwerassen. Eveneens werden voor elke locatie in Vlaanderen de aanwezige Fusarium species op het veld bepaald, dit gebeurde enerzijds aan het begin van het groeiseizoen (in november 2008). In november werden grassen langsheen de zijden van de tarwepercelen bemonsterd, oogstresten (tarwe en maïs, omdat dit mogelijke waardplanten zijn waarop Fusarium species kunnen overleven), ook werd de Fusarium populatie in de bodem bepaald, hiervoor werden twee bodemstalen per object genomen. Het bemonsteringplan wordt afgebeeld in figuur 7. A D Frans raaigras Wilde Haver Straatgras Ruwbeemdgras Italiaans Raaigras Witbol Kropaar Engels Raaigras Kweekgras Grote Windhalm B C Figuur 7. Bemonsteringsplan van onkruiden, gewasresten en bodem. De blauwe cirkels tonen de bodemstalen per object. De onkruiden en gewasresten werden bemonsterd langsheen de zijden van elk perceel. Eind juni, begin juli werd de Fusarium populatie op de tarwearen bepaald en vervolgens werd nagegaan als er een verband was tussen de populatie aanwezig in november op grassen, oogstresten en bodemstalen en de populatie gevonden in juli op de tarwearen. Symptomen Symptomen werden geëvalueerd via een ordinaal klassesysteem. Klasse 1: gezond; klasse 2: 1-25% van de aar aangetast; klasse 3: 26-50% van de aar aangetast; klasse 4: 51-75% van de aar aangetast; klasse 5: % aangetast. Zoals uit figuur 8 blijkt was de ziektedruk vrij laag in alle locaties. Verrebroek, Zuienkerke en Zwevegem vertoonden de laagste ziektedruk terwijl de ziektedruk merkelijk hoger was in Bottelare en Enghien. In nagenoeg alle locaties was de ranking van de verschillende rassen gelijklopend. Hierbij werd het duidelijk dat het ras Homeros zeer gevoelig was. Al de andere rassen zaten min of meer op hetzelfde infectieniveau. Sahara en Waldorf waren over alle locaties heen het meest resistent. 16

25 Aantal aren Bottelare Aantal aren Ciney Aantal aren Enghien Aantal aren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Homeros Julius Waldorf Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Gembloux Aantal aren Havelange Aantal aren Hologne sur Geer Homeros Julius Waldorf Homeros Julius Waldorf Aantal aren Homeros Julius Waldorf Koksijde Aantal aren Linter Aantal aren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Poperinge Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Aantal aren Tongeren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Aantal aren Verrebroek Aantal aren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Zuienkerke Aantal aren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Zwalm Aantal aren Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Zwevegem Carenius Celebretion Contendor Homeros Impression Istabraq Julius Oakley Sahara Tabasco Tuareg Waldorf Figuur 8: Aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in rassenproeven wintertarwe in Vlaanderen en Wallonië. De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem: klasse 1: gezond; 2: < 25% bedekt met Fusarium symptomen; klasse 3: 25-50%; klasse 4: 50-75%;klasse 5:>75%. 17

26 Deoxynivalenol (DON) gehaltes De gemiddelde DON gehaltes werden bepaald in 12 rassen op de verschillende lokaties. Tabel 1.5. toont dat de correlatie tussen DON en neerslag in mei en juni zeer laag is. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit er dit jaar zeer weinig DON werd waargenomen en dat enkel de neerslag in een korte periode rond de bloei een belangrijke invloed heeft op het DON gehalte. De correlatie tussen ziekte en neerslag in mei is hoger dan de correlatie tussen DON en neerslag in mei. DON productie is immers een complex proces dat volgt op ziekte als er Fusarium species aanwezig zijn die DON kunnen produceren. De correlatie tussen DON en ziekte bedroeg 0,181 wat er op wijst dat door een visuele beoordeling het DON gehalte niet kan voorspeld worden bij een lage aantastingsgraad. Tabel 1.5.: Pearson correlatie studie tussen DON niveau, ziekte en regenval in juni DON Ziekte Regen in mei dagen regen in mei Regen in juni DON Ziekte Dagen regen in juni De DON niveaus waren vergelijkbaar over alle locaties in geen enkele locatie werd de Europese norm overschreden (EG verordening nr. 856/2005). Tabel 1.6.: DON niveaus in 12 verschillende wintertarwerassen op 8 lokaties. De concentraties worden uitgedrukt in mg/kg versgewicht. Bottelare Koksijde Linter Poperinge Tongeren Verrebroek Zuienkerke Zwevegem Carenius 0.117a 0.067a 0.131ab 0.214c 0.015a 0.150a 0.225abc 0.127a Celebretion 0.106a 0.202b 0.188b 0.232c 0.140ab 0.147ab 0.289abc 0.207b Contender 0.132a 0.134ab 0.182b 0.136abc 0.019ab 0.224ab 0.361abc 0.136ab Homeros 0.090a 0.112ab 0.104a 0.169bc 0.054a 0.116a 0.350bc 0.184ab Impression 0.141a 0.109a 0.132b 0.186bc 0.031ab 0.118a 0.127ab 0.118a Istabraq 0.093a 0.136a 0.122b 0.132abc 0.022ab 0.151ab 0.110a 0.164ab Julius 0.096a 0.102a 0.170ab 0.126abc 0.081ab 0.105a 0.147abc 0.185b Oakley 0.102a 0.114ab 0.150b 0.252c 0.574b 0.248ab 0.578c 0.180ab Sahara 0.111a 0.142b 0.217b 0.077a 0.048ab 0.131ab 0.136a 0.125a Tabasco 0.102a 0.151b 0.177ab 0.088ab 0.022ab 0.173ab 0.312abc 0.149ab Tuareg 0.114a 0.110a 0.197ab 0.083ab 0.421ab 0.141ab 0.192abc 0.120a Waldorf 0.082a 0.123ab 0.128b 0.101abc 0.08ab 0.321b 0.310abc 0.175a a,b,c: Verschillende letters wijzen op significante verschillen in DON niveaus tussen de rassen van één lokatie na verwerking via een niet-parametrische Kruskall-Wallis en Mann-Whitney test. Populatiesamenstelling van Fusarium in Vlaanderen Bij het in kaart brengen van de Fusariumaantasting in Vlaanderen is niet enkel de graad van aantasting en de DON contaminatie belangrijk maar ook de populatiesamenstelling. De belangrijkste vertegenwoordigers van aarfusariumpathogenen zijn F. graminearum, F. avenaceum, F. culmorum, F. poae en Microdochium nivale (vroeger: F. nivale). Vermelde soorten hebben een verschillende gevoeligheid voor de strobilurine en triazool fungiciden. Zo zijn vertegenwoordigers van de Fusarium species ongevoelig voor de meeste strobilurine fungiciden terwijl M. nivale slechts matig bestreden wordt door triazolen. Inzicht in de populatiesamenstelling geeft belangrijke informatie met betrekking tot bestrijdingstrategieën. 18

27 Daarenboven vertonen de verschillende Fusarium soorten een ander mycotoxine producerend patroon en produceert Microdochium geen mycotoxinen. Om een beter inzicht te krijgen in de populatiecomplexiteit en samenstelling werden de aanwezige Fusarium species aan het begin van het groeiseizoen (november) en aan het einde (juli) in kaart gebracht via een species-specifieke PCR (polymerase chain reaction) techniek. Dit is een detectiemethode op basis van het DNA van de verschillende pathogenen. Hiertoe werden op elke locatie de grassen, oogstresten en bodemstalen bemonsterd en opgezuiverd. In juli werden per wintertarweras en per parallel 2 aren uitgeplaat. Van deze Fusarium stalen werd DNA bereid en werd een PCR reactie uitgevoerd. Alle Fusarium isolaten werden eveneens bewaard in de collectie. In tabel 1.7. wordt het procentueel aandeel van de verschillende Fusarium spp. en M. nivale in de grassen oogstresen en tarwearen voorgesteld. Uit figuur 9 en tabel 1.7 blijkt duidelijk dat de Fusarium populatie tussen onkruiden, gewasresten, bodemstalen en deze teruggevonden op de tarwearen in juli gemiddeld zeer sterk verschilt. Op de onkruiden werden voornamelijk F. graminearum en M. nivale teruggevonden. Op de gewasresten waren F. culmorum en F. graminearum de belangrijkste species. Dit was te verwachten. Er werden immers enkel gewasresten van risicogewassen, voornamelijk maïs, bemonsterd. Van maïs is geweten dat het een belangrijke waardplant is van F. graminearum. In de bodem werd vrijwel uitsluitend F. culmorum teruggevonden. Van deze schimmelsoort is geweten dat ze voetziekten en wortelrot bij tarwe en maïs kan veroorzaken. In de tarwearen bemonsterd in juli 2009 was F. graminearum het belangrijkste species. Wanneer de samenstelling van het primaire inoculum op onkruidgrassen, gewasresten en in de bodem wordt vergeleken met de populatie van de tarwearen op het einde van het groeiseizoen, is er op alle locaties (behalve in Zwalm) een duidelijke toename van het aandeel F. poae in juli t.o.v. het primaire inoculum van november Grassen en oogstresten vormen dus hoogst waarschijnlijk niet de bron van het F. poae inoculum. Op de locaties Poperinge en Zwevegem is er een duidelijk verband tussen de populatie in de tarwearen in juli en deze in november (primair inoculum). Voor de andere locaties is er een verschuiving in de populatie waarneembaar. Om de bijdrage van het primaire inoculum tot de finale populatie beter te kunnen inschatten zal dezelfde proefopzet de volgende jaren herhaald worden. 19

28 Tabel 1.7. Procentuele samenstelling het primaire inoculum in grassen en oogstresten november 2008 en de finale Fusarium populatie in de tarwearen in juli NA betekend dat er op deze locaties geen restplanten bemonsterd werden. F. avenaceum F. culmorum F. graminearum M. nivale F. poae Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Gras Rest Tarwe Bottelare koksijde Linter NA NA NA NA NA Poperinge Tongeren NA NA NA NA NA Verrebroek NA NA NA NA NA Zwalm Zwevegem Figuur 9: Procentuele samenstelling van het primaire inoculum in grassen, oogstresten en bodemstalen in november 2008 en de finale Fusarium populatie in tarwe in juli

29 Tabel 1.8. Percentage van de stalen waarin respectievelijk geen Fusarium, 1 species, 2 en 3 verschillende species werden teruggevonden. geen fusarium 1 species 2 species 3 species onkruid rest tarwe onkruid rest tarwe onkruid rest tarwe onkruid rest tarwe Bottelare Koksijde Linter NA NA NA NA 0.00 Poperinge Tongeren Verrebroek NA NA NA NA 0.00 Zwalm Zwevegem Tabel 1.8. toont het aantal verschillende species dat werd teruggevonden in onkruiden, restplanten en tarwearen. Dit jaar werden in geen enkel staal 4 verschillende species waargenomen. Wel blijkt dat er meer associaties tussen verschillende species waargenomen werden in juli dan in november, wat wijst op een stijgend complexiteit van de populatie tijdens het groeiseizoen. F. poae werd het meest gedetecteerd in associatie met andere species. F. poae zou immers een secundaire pathogeen zijn, die voornamelijk reeds verzwakte aren, geïnfecteerd door andere Fusarium species koloniseert. 21

30 2. Gewasbescherming 2.1. Onkruidbestrijding bij triticale (proef G08.56) Proefgegevens Drie herbicidencombinaties met behandelingen voor de winter werden op een lemig zand perceel te Melle uitgetest bij de triticalecultivar Cultivo (tabel 1.9.). Volgende behandelingen werden vergeleken: 1. controle Voor-opkomst ( ) 2. isoxaben + prosulfocarb: 75 g g/ha (AZ Defi: 150 g + 5 l/ha) 1-2 Bladstadium ( ) 3. pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) 3-4 bladstadium ( ) 4. pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Variëteit: Cultivo Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 61 kg/ha ( ) 2 de fractie: 50 kg/ha ( ) 3 de fractie: 52 kg/ha ( ) Halmverkorting: chloormequat 750 g/ha ( ) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: g g g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten worden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters Resultaten (tabel 1.9.) De onkruidflora werd gedomineerd door straatgras (Poa annua) (16 pl/m²), akkerviooltje (Viola arvensis) (6 pl/m²), vogelmuur (Stellaria media) (4 pl/m²), melganzevoet (Chenopodium album) (3 pl/m²), kamille (Matricaria chamomilla) (3 pl/m²), klein kruiskruid (Senecio vulgaris) (2 pl/m²) en ereprijs (Veronica arvensis) (2 pl/m²). 22

31 Alle behandelingen ruimden de onkruidpopulatie volledig op. Een belangrijke opmerking is wel dat de onkruiddruk op het perceel laag was: enkel straatgras kwam in voldoende mate en voldoende homogeen voor in de proef. Bij geen enkele behandeling werd gewasbeïnvloeding onder vorm van remming of chlorose opgemerkt. De onbehandelde controle gaf een opbrengst van 8891 kg/ha. Alle opbrengstresultaten werden uitgedrukt relatief ten opzichte van deze onbehandelde controle. Er werden geen significante verschillen tussen de behandelingen genoteerd, toch konden enkele meeropbrengsten genoteerd worden. De behandeling in het 3-4 bladstadium met isoproturon in combinatie met Celtic (103.9 %) of Malibu (101.1 %) resulteerde in een meeropbrengst ten opzicht van de onbehandelde percelen. Tabel 1.9.: Resultaten 1 onkruidbestrijding triticale (proef G08.56). Nr. Objecten hectolitergewicht 1 Onbehandeld Voor-opkomst 2 isoxaben + prosulfocarb: 75 g g/ha (AZ Defi: 150 g + 5 l/ha) isoproturon + diflufenican: 1250 g g/ha (IPU + Diflanil: 2.5 l l/ha) Opbrengst 1 kg/ha rel. tav Bladstadium pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) bladstadium pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha 5 (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) Fbehandeling NS 3 1 VC opbrengst (%): 6.11 % 2 relatief t.a.v. controleopbrengst = 8891 kg/ha 3 NS: niet significant voor niveau p0.05 volgens Tuckey s Studentized Range Test 23

32 2.2. Onkruidbestrijding bij wintertarwe (proef G08.57) Proefgegevens Op een lemige zandbodem te Bottelare werden de mogelijkheden van een aantal herbicidencombinaties met behandelingen zowel voor als na de winter nagegaan bij de wintertarwevariëteit Mulan. Volgende behandelingen werden vergeleken: 1. controle Voor-opkomst ( ) 2. isoproturon + diflufenican: 1375 g g/ha (Javelin: 2.75 l/ha) 3. flurtamone + diflufenican + isoproturon: 200 g + 80 g g/ha (Bacara + IPU: 0.8 l l/ha) 4. beflubutamide + isoproturon + diflufenican + flurtamone: g + 60 g g/ha (Herbaflex + Bacara : 1.5 l l/ha) 1-2 Bladstadium ( ) 5. pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) 6. flufenacet + pendimethalin: 180 g g/ha (Malibu: 3 l/ha) 7. diflufenican + flurtamone: 100 g g/ha (Bacara: 1 l/ha) 8. diflufenican + flufenacet + diflufenican + flurtamone: 60 g g + 40 g g/ha (Liberator + Bacara: 0.6 l l/ha) 3-4 bladstadium ( ) 9. pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 10. flufenacet + pendimethalin + isoproturon : 180 g g + 1 kg/ha (Malibu + IPU: 3 l + 2 l/ha) Voorjaar ( ) 11. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + pendimethalin + picolinafen geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g + 40 g g/ha (Atlantis + Celtic + Actirob B: 300 g l + 1 l/ha) 12. pendimethalin + picolinafen + isoproturon: 800 g + 40 g + 1 kg/ha (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) 13. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 300 g g + 1 l/ha) 14. fluroxypyr + florasulam + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl + geësterde koolzaadolie: 75 g g g + 27 g + 9 g g/ha (Primstar + Atlantis + Actirob: 0.75 l g + 1 l/ha) 15. isoproturon: 1500 g/ha (IP: 2.5 l/ha) 16. pyroxsulam + cloquintoxet-mexyl + flupyrsulfuron-methyl + metsulfuron-methyl: 15 g + 15 g g g/ha (Capri + Lexus XPE: 200 g + 20 g/ha) 17. beflubutamide + isoproturon + ioxynil + mecoprop-p: g g g/ha (Herbaflex + Mextra : 2 l l/ha) 18. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + metsulfuronmethyl + fluroxypyr + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + 4 g + 90 g g/ha (Atlantis + Accurate + Tomahawk + Gaon: 300 g + 20 g l + 1 l/ha) 24

33 De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: respectievelijk 30 kg/ha en 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 71 kg/ha ( ) 2 de fractie: 42 kg/ha ( ) 3 de fractie: 80 kg/ha ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Fungicide: epoxyconazool: 125 g/ha (Opus: 1 l/ha) ( ) prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Resultaten (tabel 1.10.) De onkruidflora werd gedomineerd door muur (Stellaria media 5 pl/m²), windhalm (Apera spica-venti 15 pl/m²) en akkerviooltje (Viola arvensis 5 pl/m²). Klein kruiskruid (Senecio vulgaris), straatgras (Poa annua), kamille (Matricaria chamomilla), melganzevoet (Chenopodium album) en ereprijs (Veronica arvensis) waren eveneens aanwezig, maar in te geringe mate (< 4 pl/m²) om opgenomen te worden in de resultatentabel. De onbehandelde controle gaf een opbrengst van 8786 kg/ha. Alle opbrengstresultaten werden uitgedrukt relatief ten opzichte van deze onbehandelde controle. Bij geen enkele behandeling werd visuele gewasbeïnvloeding onder vorm van remming of chlorose opgemerkt. Alle behandelingen ruimden de onkruidpopulatie volledig op. Enkel de voorjaarsbehandeling met Atlantis + Accurate + Tomahawk + Gaon spaarde wat muur en windhalm. Een belangrijke opmerking is wel dat de onkruiddruk op het perceel laag was. Opvallend is eveneens dat alle voorjaarsbehandelingen een opbrengst gaven lager dan de controle opbrengst, wat toch wijst op mogelijke onkruidconcurrentie, gewasremming of een hogere mate van uitspoeling door de lichtere textuur van het perceel. 25

34 Tabel : Resultaten 1 onkruidbestrijding tarwe (proef G08.57) Nr. Objecten STEME 1/2 APESV 1/2 VIOAR 1/2 Opbrengst rel. tav. 2 1 controle: onbehandeld 100 % = 5 pl/m² 100 % = 15 pl/m² 100 % = 5 pl/m² Voor-opkomst ( ) 2 isoproturon + diflufenican g/ha (Javelin: 2.75 l/ha) flurtamone + diflufenican + isoproturon (Bacara + IPU: 0.8 l l/ha) beflubutamide + isoproturon + diflufenican + flurtamone (Herbaflex + Bacara : 1.5 l l/ha) Bladstadium ( ) 5 pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb (Celtic + Defi: 2.5 l + 3 l/ha) flufenacet + pendimethalin (Malibu: 3 l/ha) diflufenican + flurtamone (Bacara: 1 l/ha) diflufenican + flufenacet + diflufenican + flurtamone (Liberator + Bacara: 0.6 l l/ha) bladstadium ( ) 9 pendimethalin + picolinafen + isoproturon (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) flufenacet + pendimethalin + isoproturon (Malibu + IPU: 3 l + 2 l/ha) Voorjaar ( ) 11 iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + pendimethalin + picolinafen geësterde koolzaadolie (Atlantis + Celtic Actirob B: 300 g l + 1 l/ha) 12 pendimethalin + picolinafen + isoproturon (Celtic + IPU: 2.5 l + 2 l/ha) iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 300 g g + 1 l/ha) fluroxypyr + florasulam + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl + geësterde koolzaadolie (Primstar + Atlantis + Actirob: 0.75 l g + 1 l/ha) isoproturon: 1500 g/ha (IP: 2.5 l/ha) pyroxsulam + cloquintoxet-mexyl + flupyrsulfuron-methyl + metsulfuronmethyl (Capri + Lexus XPE: 200 g + 20 g/ha) beflubutamide + isoproturon + ioxynil + mecoprop-p (Herbaflex + Mextra : 2 l l/ha) iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + metsulfuron-methyl + fluroxypyr + geësterde koolzaadolie (Atlantis + Accurate + Tomahawk + Gaon: 300 g + 20 g l + 1 l/ha) STEME: Stellaria media; APESV: Apera spica-venti; VIOAR: Viola arvensis ² % t.a.v. controle 26

35 2.3. Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl op de bestrijding van resistente duist (proef 08.PER) Doelstelling De veldproef werd uitgevoerd om het effect van diverse hulpstoffen op de werking van Atlantis (iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl) en de combinatie Atlantis + Lexus ten aanzien van sterk ontwikkelde duist te evalueren Materiaal en methoden Deze veldproef werd uitgevoerd op een praktijkperceel wintertarwe in Pervijze met een historisch hoge onkruiddruk van duist. De bespuitingen werden volgens onderstaand schema aangelegd volgens een blokkenproef met 4 parallelen. De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR spuitdoppen (300 l water/ha). Op het ogenblik van de bespuiting kwam de duist reeds boven het gewas en was dus duidelijk generatief. Tabel Overzicht van de verschillende behandelingen. Nr behandeling 1 onbehandelde controle 2 Atlantis 0,3 l/ha 3 Atlantis 0,5 l/ha 4 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha 5 Atlantis 0,5 l/ha + Lexus 0,03 l/ha 6 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 1 (polymeer) 7 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 1 8 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 1 9 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 2 (gealcoxyleerd alcohol + polysiloxaan + trisiloxaan) 10 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 2 11 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 2 12 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 3 (Pl. olie) 13 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 3 14 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 3 15 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 4 (Ethyl - (S) - lactate EL) 16 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 4 17 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 4 18 Atlantis 0,3 l/ha + Hulpstof 5 (HO(CH2-CH2-O)n-(CH2)11-CH3 =surfactant) 19 Atlantis 0,5 l/ha + Hulpstof 5 20 Atlantis 0,3 l/ha + Lexus 0,03 l/ha + Hulpstof 5 21 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha 22 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 1 23 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 2 24 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 3 25 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 4 26 Topik 0,42 l/ha + Actirob 1 l/ha + Hulpstof 5 27

36 Resultaten (Figuur 10) Effect van hulpstoffen op de bestrijding van resitente duist in tarwe met Atlantis Populatie na behandeling Planten / m² behandeling Figuur 10: Effect van hulpstoffen op de bestrijding van resistente duist in tarwe met Atlantis Populatie na behandeling. Geen enkele behandeling kon de gehele duistpopulatie bestrijden, wel was er een groot onderling verschil tussen de behandelingen. De standaardbehandelingen van Atlantis aan respectievelijk 300 g/ha en 500 g/ha lagen in dezelfde lijn en verminderden de duistpopulatie met ongeveer 2/3 ten opzichte van de onbehandelde controle. De combinatie van Atlantis + Lexus scoorde niet beter dan Atlantis terwijl de verhoogde dosis Atlantis ook niet leidde tot een betere duist-bestrijding. De objecten met Topik tonen aan dat duist een zekere resistentie heeft verworven tegen clodinafop-propargyl. De hulpstof 1 op basis van een polymeer beïnvloedde de werking van Atlantis het sterkst in positieve zin zowel bij een dosis van 300 g als bij 500 g. Opvallend is dat het effect van de hulpstoffen beduidend beter is bij 500 g Atlantis, de aanbevolen dosis in geval van een hoge duist populatie. Met uitzondering van hulpstof 4 verbeterden alle hulpstoffen de werking van Atlantis bij 500 g. De combinatie Atlantis + Lexus gaf geen betere resultaten dan Atlantis 500g. De werking van Topik werd niet spectaculair verbeterd door de toepassing van hulpstoffen. Enkel hulpstof 1 en hulpstof 4 verminderden enigszins het aantal duistplanten ten opzichte van Topic alleen. Dit kan er op wijzen dat de duist behoorde tot de ACC-ase (Acetyl Coenzym Carboxylase) mutanten als resistentie vorm en niet met een versneld metabolisme Besluit Door de grote onkruiddruk en de reeds fel ontwikkelde duist, was geen enkele behandeling voldoende om al de duist op te ruimen. Deze extreme omstandigheden werden echter 28

37 gekozen om het effect van de hulpstoffen beter te kunnen inschatten. Volgende conclusies kunnen getrokken worden: De duist populatie was resistent ten aanzien van ACC-ase remmer clodinafoppropargyl. Geen enkele hulpstof had daar ook het beoogde positief effect. Het effect van hulpstoffen was beter bij een hogere dosis Atlantis. Toevoeging van Lexus aan Atlantis gaf geen betere bestrijding van duist 2.4. Interactie triticalerassen en fungiciden (proef G08.58) Proefgegevens Bij elf triticalecultivars (tabel 1.12.) werd het effect van een ziektebestrijding met epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: g g g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) bestudeerd. De behandeling werd uitgevoerd op in het stadium alle aren 100 % uit (GS 59). Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: Zaaidichtheid: 400 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: respectievelijk 30 kg/ha en 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 61 kg/ha ( ) 2 de fractie: 50 kg/ha ( ) 3 de fractie: 52 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast). Vervolgens werd de ziekte index berekend (Tabel 13, figuur 11). Tevens werd het DON gehalte bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte (Tabel 1.13.). 3 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 29

38 Resultaten Bladziekten en opbrengstgegevens (tabel 1.12.) Triticale is vatbaar voor dezelfde ziekten als tarwe, maar gemiddeld genomen is de ziekteweerstand tegen bladvlekkenziekte (Mycosphaerella graminicola) beter. Bladvlekkenziekte komt algemeen voor, doch de aantasting blijft bij de meeste rassen beperkt tot de onderste bladetages. De laatste groeiseizoenen vertoonden een groot aantal rassen een grote gevoeligheid voor meeldauw. Bruine roest was het voorbije groeiseizoen (2009) in geringe mate en vooral naar het eind van het groeiseizoen toe aanwezig, gele roest kwam niet voor bij de rassen opgenomen in de proef. Door de ongunstige weersomstandigheden voor infectie, was aarfusarium slechts in geringe mate aanwezig. Bladseptoria kwam algemeen voor bij de onbehandelde percelen, doch in geringe mate. Door de behandeling met Diamant werd de ziekte nog meer onderdrukt. Bruine roest was eveneens vooral naar het einde van het groeiseizoen duidelijk aanwezig bij een aantal rassen. Vooral Tribeca, Trigold en Talentro vertoonden een grotere ziektedruk dan de overige rassen. Meeldauw wordt steeds meer aangetroffen bij triticale. Doch de aantasting bleef dit groeiseizoen zeer beperkt. De fungicidebehandeling bracht in de groeiseizoenen en telkens een gemiddelde meeropbrengst teweeg van 16 %, in en lag dit iets lager, namelijk respectievelijk 8 % en 5 %. In werd een gemiddelde meeropbrengst van 45 % genoteerd. Dit was vooral te wijten aan een efficiënte bestrijding van een sterke bruine roest aantasting bij de meeste rassen. Het voorbij groeiseizoen werd slechts een gemiddelde meeropbrengst van 1.4 % gerealiseerd. Dit is vooral te wijten aan de zeer lage ziektedruk tijdens het groeiseizoen. Toch werd bij Trigold (6.0 %) en Tribeca (3.3 %) een grotere meeropbrengst genoteerd door een efficiënte bestrijding van bruine roest. Ook bij Borodine (4.5 %) lag de meeropbrengst koger dan gemiddeld, insgelijks door het afnemen van de bladvlekkenziekte. 30

39 Tabel 1.12.: Resultaten 1 interactie triticalerassen en fungiciden (proef G08.58) Ras Behandeling Opbrengst Hectoliter- Septoria 4 Bruine kg/ha ² 3 gewicht Roest 4 Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro onbehandeld Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro Diamant: 1.5 l Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro VC opbrengst (%): 4.8 % ² relatieve gemiddelde opbrengst behandeld = 7718 kg/ha t.o.v. onbehandeld = 7611 kg/ha ³ relatief t.a.v. respectievelijke controleopbrengst van het ras (= onbehandeld) 4 schaal van 9-1 met 9 geen aantasting en 1 is 100 % aangetast Aarfusarium (tabel 1.13., figuren 11 en 12) De droge weersomstandigheden vooral tijdens de bloei waren niet bevorderlijk voor infecties van Fusarium sp. Pas tijdens de afrijping en bij iets vochtiger weersomstandigheden eind juni begin juli kon de infectie zich uitbreiden en werden de symptomen van Fusarium-aantasting duidelijk waargenomen. Er werden hoofdzakelijk klasse 2 en klasse 3 symptomen waargenomen. Figuur 11 illustreert de gemiddelde visuele Fusarium waarneming op de verschillende triticalerassen. Er werden significante verschillen in aarfusarium aantasting bij de rassen genoteerd. Cultivo, Grandval en Borodine vertoonden duidelijk meer Fusarium symptomen dan de overige geteste rassen. Cultivo scoorde in 2009 veel slechter dan in Tribeca, Joyce en Benetto waren het minst aangetast. De gemiddelde ziekte-index van de geteste rassen zonder fungicidebehandeling was significant hoger (11.2) dan de gemiddelde ziekte-index van de rassen na een fungicidebehandeling (9.2). 31

40 Tabel 1.13.: Resultaten 1 visuele beoordeling Fusarium-aantasting en DON gehalte van 11 triticalerassen met en zonder fungicidebehandeling (proef G08.58) Ras Behandeling Fusarium -aantasting 1 mg/kg klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4 klasse 5 ZI² DON Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro onbehandeld Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro Diamant: 1.5 l Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro Fras *** *** *** / / *** NS Fbehandeling * ** NS / / * ** 1 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast 2 Ziekte index ZI = ((aantal aren klasse 1 x 0) + (aantal aren klasse 2 x 1) + (aantal aren klasse 3 x 2) + (aantal aren klasse 4 x 3) + (aantal aren klasse 5 x 4))/4 x 100 % of ears abc 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% bc a a bc abc bc c abc ab abc 1 Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro class 5 class 4 class 3 class 2 class 1 1 Gemiddelden gevolgd door een zelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tuckey Test Figuur 11: Evaluatie van Fusarium symptomen op 11 triticale rassen gemiddelde van de behandelingen. Aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast (proef G08.58) 32

41 Figuur 12 geeft een overzicht van de DON gehaltes aanwezig in de verschillende triticale rassen. De infectie was door de droge omstandigheden beperkt, dit vertaalde zich in lage DON-gehaltes tussen ppm en ppm (figuur 12), met een gemiddelde van mg/kg. Geen enkel ras overschreed de EU norm voor granen van mg/kg. Er werden geen significante verschillen in DON-gehalte tussen de geteste rassen gevonden. Wanneer de rassen geen fungicidebehandeling kregen werd wel een significant hoger DONgehalte genoteerd. Uit figuur XX blijkt duidelijk dat alle rassen, behalve Benetto, zonder fungicidebehandeling een duidelijk hoger DON-gehalte geven. Er werden geen correlaties tussen DON gehalte en Fusarium symptomen gevonden. mg/kg DON Agrano Benetto Cultivo Grandval Joyce Pizarro Ragtac Tribeca Trigold Borodine Talentro onbehandeld behandeld Figuur 12: DON gehalte (mg/kg) van 11 triticale rassen met en zonder fungicidebehandeling (proef G08.58) 33

42 2.5. Vergelijking van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten bij toepassing in het aarstadium bij wintertarwe (proef G08.60) Proefgegevens In deze proef werd het bestrijdingsresultaat van verschillende fungiciden of combinaties van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten vergeleken bij toepassing in het aarstadium bij het ras Oakley. Volgende fungicidebehandelingen werden vergeleken: 1. onbehandeld 2. dimoxystrobin + epoxyconazool + metconazool: g g + 48/ha (Swing Gold + Caramba: 1.25 l l/ha) 3. prothioconazool + tebuconazool + trifloxystrobin: 125 g g g/ha (Prosaro + Twist 500 SC: 1 l l/ha) 4. prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) 5. boscalid + epoxyconazool + pyraclostrobin + metconazool: 233 g + 67 g +50 g + 48 g/ha (Venture + Comet + Caramba: 1 l l l/ha) 6. azoxystrobin + chloorthalonil + prothioconazool + tebuconazool: 160 g g g g/ha (Olympus + Prosaro: 2 l l/ha) 7. epoxyconazool + pyraclostrobin + metconazool: 75 g + 75 g + 48 g/ha (Opus + Comet + Caramba: 0.6 l l l/ha) 8. picoxystrobine + prothioconazool + tebuconazool: 200 g g g/ha (Acanto + Prosaro: 0.8 l l/ha) Alle behandelingen werden toegepast op (GS 59 aar volledig verschenen). De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Zaaidatum: Zaaidichtheid: 450 korrels/m² Voorvrucht: korrelmaïs Bemesting: K 2 O: 100 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 87 kg/ha ( ) 2 de fractie: 59 kg/ha ( ) 3 de fractie: 72 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Insecticide: deltamethrin: 5 g/ha (Decis EC 2.5: 200 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. 4 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 34

43 Resultaten (tabel 1.14.) De ziektedruk was gedurende het groeiseizoen zeer laag. Er werd geen visuele aantasting van meeldauw (Blumeria graminis) waargenomen. Bladseptoria (Mycosphaerella graminicola anamorf Septoria tritici) was vanaf mei aanwezig in het gewas, maar niet in voldoende mate om een vroege bladseptoriabestrijding uit te voeren. Gele roest (Puccinia striiformis) werd niet vastgesteld. Pas begin juni mede door de relatief late zaaidatum werden de diverse aarbehandelingen uitgevoerd. Voor bruine roest was de ziektedruk eveneens te laag om tot een adequate beoordeling te komen. Enkel de controlepercelen vertoonden op het einde van het groeiseizoen een lichte aantasting. Door het warme en droge voorjaar werd slechts een lage Fusarium aantasting waargenomen en kon de ziekte ook moeilijk uitbreiden. De onbehandelde percelen vertoonden de grootste aantasting van bladvlekkenziekte, doch was het verschil met de behandelde percelen niet zeer uitgesproken. De controle scoorde met 3.50, terwijl de behandelde percelen gemiddeld 2.85 scoorden. Behandeling 6 (Olympus + Prosaro), behandeling 4 (Fandango) en behandeling 8 (Acanto + Prosaro) vertoonden de laagste ziektedruk. Er werden geen significante verschillen genoteerd tussen de waarden van de ziekte-index voor de verschillende behandelingen. Toch kan duidelijk opgemerkt worden dat de controle (slechts éénmaal behandeld) de meest aangetaste aren vertoonde, gevolgd door behandeling 1 (Swing Gold + Caramba). Naast de ziekteaantasting werd ook het DON gehalte bepaald met ELISA test kits (Veratox DON 5/5, Biognost). Met een gemiddelde waarde over alle behandelingen heen van ppm blijkt duidelijk dat er door de droge omstandigheden weinig infectie van Fusarium sp. heeft plaatsgevonden. Toch werd er voor alle behandelingen DON gedetecteerd; significante verschillen werden echter niet genoteerd. Geen enkele behandeling overschreed de EU norm van mg/kg. Er kan wel opgemerkt worden dat de onbehandelde percelen de hoogste DON waarden leverden en dat behandeling 4 resulteerde in de laagste DON waarde ppm. Tussen de behandelingen werden geen significante verschillen in korrelopbrengst gevonden. Enkel de controlepercelen behaalden de significant laagste opbrengst van gemiddeld 7271 kg/ha. Door de fungicidebehandelingen werd een meeropbrengst van minimum 11.6 % bekomen, terwijl dit voor sommige behandelingen (o.a. behandeling 3 = Prosaro + Twist, behandeling 7 = Opus + Comet + Caramba en behandeling 8 = Acanto + Prosaro) opliep tot meer dan 14 % extra korrelopbrengst. 35

44 Tabel : Resultaten ziektebestrijding wintertarwe t.a.v. blad- en aarziekten (proef G08.60) 1 Behandeling Opbrengst kg/ha rel. t.a.v. ² Tuckey test P Hectolitergewicht Septoria 4 1 controle B Swing Gold + Caramba A Prosaro + Twist A Fandango A Venture + Comet + Caramba A Olympus + Prosaro A Opus + Comet + Caramba A Acanto + Prosaro A VC opbrengst (%): 4.4 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst onbehandeld = 7271 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast DON ppm 36

45 2.6. Invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van tebuconazool (Horizon: 1 l/ha) bij bestrijding van aarfusarium bij zomertarwe (proef G08.68) Proefgegevens Tijdens het groeiseizoen 2009 werd nagegaan of de inzet van hulpstoffen de werking van tebuconazool: 250 g/ha (Horizon: 1 l/ha) tegen aarfusarium kon verbeteren (proef G08.68). Tebuconazool is één van de weinige fungiciden met een goede werking tegen schimmels uit de Fusarium roseum groep Materiaal en methoden Een veldproef werd aangelegd als een blokkenproef met 4 parallellen. Als Fusarium gevoelige zomertarwevariëteit werd Tybalt gebruikt. Tabel 1.15.: Overzicht van de behandelingen. object 1 Horizon 1 l/ha 2 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (ethyl hexyl lactaat) 3 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (plantaardige olie) 4 Horizon 1 l/ha + Hulsptof % + Hulpstof % 5 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (sticker) 6 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol) 7 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % + Hulpstof % 8 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol 2 9 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (organosilicoon) 10 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % + Hulpstof % 11 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol 3) 12 Horizon 1 l/ha + Bond 0.1 % 13 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % + Bond 0.1 % 14 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (organosilicoon 2) 15 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol 4) 16 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % + Hulpstof % 17 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (organosilicoon 3) 18 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (melkzuurderivaat) 19 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol + polysiloxaan) 20 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol + polysiloxaan + trisiloxaan) 21 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (spreader/sticker) 22 Horizon 1 l/ha + Hulpstof % (penetrant) 23 controle De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR spuitdoppen (300 l water/ha) en TeeJet XR De behandelingen werden toegepast in groeistadium 59 (aren 100 % uit). 37

46 Een artificiële infectie werd uitgevoerd op Hiervoor werden de boordveldjes geïnfecteerd met een sporenoplossing (0,5 x 10 5 sporen/ml) bestaande uit Fusarium graminearum, Fusarium culmorum en Fusarium avenaceum. De Fusarium aantasting werd bepaald door 100 aren per veldje te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aantasting, klasse 3: 50 % aantasting, klasse 4: 75 % aantasting en klasse 5: 100 % aantasting. Vervolgens wordt de ziekte-index berekend met de formule: Ziekte-index = ((n 1 x 0) + (n 2 x 1) + (n 3 x 2) + (n 4 x 3) + (n 5 x 4))/4 x N n = aantal aren in een bepaalde klasse N = totaal aantal aren Resultaten Figuur 13. Invloed van de verschillende fungicide-hulpstoffen combinaties op de bestrijding van aarfusarium en de contaminatie met DON. Door de droge weersomstandigheden rond de bloei was er weinig infectie en bleef de ziektedruk laag. De infectie graad van de controleveldjes was gemiddeld laag met een ziekteindex van circa 4. Het effect van tebuconazool alleen t.a.v. controle was nihil. Toevoeging van Hulpstoffen 5 & 8, Hulpstof 15 en zeker Hulpstof 12 zorgden voor een opmerkelijke daling van de ziekte-index. In mindere mate was dit ook het geval voor de combinaties van tebuconazool met hulpstoffen 7 & 9 en hulpstoffen combinatie

47 De combinaties van hulpstoffen scoorden niet echt beter dan de beste component van de combinatie. De DON niveaus waren laag (< 0.25 mg/kg) en er kunnen derhalve geen conclusies getrokken worden t.a.v. deze parameter Besluit Het aantastingsniveau van aarfusarium was laag ondanks de artificiële infectie. Hulpstoffen 12 en 15 versterken de werking van tebuconazool aanzienlijk. 39

48 HOOFDSTUK 2: MAIS 1. Rassenvergelijking 1.1. Rassenvergelijking vroege kuilmaïs (proef M09.03) Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 30 vroege kuilmaïsrassen met elkaar vergeleken. Ras Mandataris 1. NK Cooler Verla Seeds 2. Amball* KWS Benelux 3. PR39R86 Aveve 4. Sensation* Clovis Matton 5. PR39B56 Pioneer Hi-Bred 6. LG3227 Clovis Matton 7. Podium KWS Benelux 8. Kadenz* KWS Benelux 9. Tiberio* Verla Seeds 10. Konivens Verla Seeds 11. Monroe Advanta 12. Bravour* KWS Benelux 13. LG30218 Clovis Matton 14. Secura Limagrain Belgium 15. Amilac KWS Benelux 16. Aaravan Limagrain Belgium 17. ES Progress* Barenbrug 18. LG3247 Clovis Matton 19. Dominator* Limagrain Belgium 20. Xxentos Innoseeds bv 21. LG3220=Logo* Clovis Matton 22. P8000 Pioneer Hi-Bred 23. Ricardinio KWS Benelux 24. Amoroso* KWS Benelux 25. Canon* Aveve * standaardrassen 40

49 Volgende fytotechnische maatregelen werden genomen: Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund tot planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 153 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o : 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/hamgo o : 60 kg K 2 O/ha (100kg/ha chloorpotas 60 K 2 O) o : 62.4 kgn/ha (160 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o : Bladvoeding Wuxal Maïs (5N-20P-5K) 9l/ha (= 0.58kgN, 2.32kg P 2 O 5, 0.58kgK 2 O, 0.12g B, 0.05g Cu-EDTA, 0.23g Fe-chelaat, 0.14g Mn- EDTA g Mo +0.05g Zn-EDTA /ha) Herbicide: o Mesotrion + S-metolachloor + terbuthylazin + nicosulfuron: 75 g g g + 24 g/ha (Callisto + Gardo Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l + 2 l l/ha) ( ) Resultaten (tabellen 2.1, 2.2 en figuur 2.1 en 2.2) De maïs kende een vlotte opkomst. Als gevolg van eerder koud en regenachtig weer in combinatie met een lage fosfaatbemesting werd tijdelijk een sterke roodverkleuring vastgesteld bij een aantal rassen. Vooral de rassen ES Progress, Kadenz en in mindere mate Xxentos, Ricardino, Tiberio en Amilac vertoonden dit fenomeen. Dit gegeven weerspiegelde zich evenwel niet in een effect op de opbrengst, met uitzondering van het ras ES Progress. Op het einde van het groeiseizoen werd bij een beperkt aantal rassen een lichte aantasting door Helminthosporium spp. vastgesteld en dit vooral op het bovenste blad. Het ras ES Progress vertoonde een aantasting van ca. 5% gevolgd door de rassen Tiberio, Amoroso, Canon, Dominator, Ricardinio en Konivens die een nog lagere aantasting vertoonden. Door het warme weer en de droogte rijpten de planten en voornamelijk de rest plant versneld af en daarom vond de oogst vervroegd plaats op 9 september Er werd geen legering vastgesteld en de aantasting door builenbrand was eerder verwaarloosbaar. Een aantal rassen vertoonden toch wel een stengelrotaantasting doch gezien het hoge drogestofgehalte van de rest plant moeten deze vaststellingen gerelativeerd worden temeer daar ze bij een aantal rassen niet correspondeerden met een analoge aantasting in de proef late rassen. De cijfers zijn dan ook niet weergegeven in tabel 2.1. Het drogestofgehalte van de rest plant was abnormaal hoog in vergelijking met ander jaren. Heel vaak kwam een hoog drogestofgehalte van de rest plant voor in combinatie met een laag drogestofgehalte van de kolf met soms nog melkrijpe/zacht deegrijpe korrels. Vooral bij de rassen ES Progress, LG 3247 en Logo werd dit fenomeen vastgesteld. De rassen Konivens, Podium, Tiberio en PR39B56 waren het sterkst afgerijpt, onmiddellijk gevolgd door de rassen Dominator, Sensation, Amoroso en Ricardinio met een totaal drogestofgehalte gelijk of hoger dan 40%. Het ras LG3247 vertoonde met 34,8% het laagste drogestofgehalte. De te snelle afrijping resulteerde dus in een situatie van noodrijpheid waardoor het opbrengstpotentieel van tal van rassen niet ten volle kon werd gerealiseerd. De totale drogestofopbrengst van de standaardrassen bedroeg dan ook slechts 15.6 ton DS/ha. Er waren significante verschillen tussen de rassen onderling. Binnen de vroege rassen behaalde het ras Bravour met 111.4% tegenover de standaardrassen de hoogste opbrengst. Een tweede groep van rassen met Aaravan, Sensation, Monroe en PR39R86 haalden een opbrengst tussen 105 en 41

50 106.4% t.a.v. de standaardrassen. De rassen Logo, ES Progress en Canon haalden het laagste opbrengstniveau met respectievelijk 94.2, 93.8 en 95% t.a.v. de standaardrassen. Inzake kolfopbrengst scoorde het ras Bravour het hoogst met 116.2% t.a.v. de standaardrassen. De rassen Sensation, Dominator, Xxentos, Podium en Aaravan, behaalden kolfobrengsten van tot 106.3% t.a.v. de standaardrassen. Het kolfaandeel op de totale drogestof was laag in vergelijking met andere jaren. Heel wat rassen combineerden een hoge totale opbrengst met een hoge kolfopbrengst. Vooral de rassen Bravour, Sensation, Dominator, Podium, LG en Aaravan vallen hier op (figuur 2.1). In tabel 2.2 worden de voederwaardegegevens weergegeven in combinatie met de opbrengstgegevens. De verteerbaarheidscijfers slaan op de gemiddelde cijfers van het volledig LCV-netwerk gezien het beperkt aantal monsters per proef. Het is evenwel opvallend dat een aantal rassen (Sensation, LG 3227, Aaravan, LG30218, LG 3247 en Monroe) een hoge verteerbaarheid combineren met een hoog opbrengstcijfer. Een aantal rassen (P8000, Xxentos, Logo, Konivens) combineren dan weer een matige tot lager opbrengstniveau met een hoge verteerbaarheid en VEM-waarde. Op deze wijze verandert de rangorde tussen de rassen inzake energieopbrengst (kvem/ha). ) (% f tie LOGO Canon ES Progress Dominator Sensation 110 Xxentos Podium LG Aaravan 105 PR39B56 LG 3247 Secura LG 3227 Monroe P8000 Kadenz 100 NK Cooler Tiberio Amoroso Amilac Amball Ricardinio 95 Konivens 85 Bravour r e la lf o k st g 92.0 r e n b p fo e sto g 90 r o d 80 totale drogestofopbrengst relatief (%) Figuur 2.1 : Verband tussen totale opbrengst en kolfopbrengst (proef M09.03) 42

51 Tabel 2.1: Opbrengstgegevens rassenproef vroege kuilmaïs(proef M09.03) Variëteit % DS Kolf + schutblad % DS rest plant % builenbrand planten /ha kolven /100 planten totale opbrengst ver kg vers /ha DS opbrengst rest kg DS/ha DS opbrengst kolf kg DS/ha DS opbrengst totaal kg DS/ha %DS totale plant berekend kolf aandeel op DS % kg DS-opbrengst/ha rel t.o.v. 100= 7246 kg- DS rest /ha getuigenrassen= = 8342 kg- DS kolf /ha 100= kg- DS totaal /ha Tukey's Honest Significant Difference Amball 53,7 30,9 0, , ,7 52,5 100,9 96,5 98,5 ab Aaravan 50,1 28,8 1, , ,4 54,0 104,3 106,3 105,4 ab LG ,5 28, , ,1 53,0 104,8 102,4 103,5 ab Amilac 54,1 28, , ,0 52,6 100,3 96,2 98,1 ab Amoroso 53,6 31,7 0, , ,4 52,6 102,3 98,5 100,2 ab Bravour 55,4 29, , ,6 55,8 105,8 116,2 111,4 ab Canon 51,1 31, , ,7 50,4 101,2 89,6 95,0 b Dominator 56,1 30,2 0, , ,3 58,1 92,2 110,0 101,7 ab ES Progress 49,9 29,9 0, , ,2 49,3 102,4 86,3 93,8 b Kadenz 50,8 31, , ,9 55,7 91,6 100,0 96,1 b Konivens 58,7 33,3 1, , ,3 53,1 98,2 97,0 97,5 b LG ,2 29, , ,0 55,0 99,7 105,7 102,9 ab Logo 49,7 27, , ,7 51,5 98,3 90,6 94,2 b LG ,9 25,5 0, , ,8 55,0 97,9 103,0 100,6 ab NK Cooler 54,1 28, , ,7 53,0 102,4 100,3 101,3 ab P ,7 29, , ,1 55,3 94,3 101,2 98,0 ab Podium 54,7 32,4 0, , ,1 56,7 95,0 107,9 101,9 ab Ricardinio 52,7 32, , ,3 51,5 105,2 97,1 100,8 ab Secura 51,4 29, , ,0 54,6 99,5 103,3 101,5 ab Sensation 55,2 31, , ,0 55,7 101,3 110,8 106,4 ab Tiberio 55,0 33, , ,3 52,3 102,1 97,2 99,5 ab Monroe 53,0 30, , ,5 52,4 107,9 103,3 105,4 ab PR39B56 56,1 33, , ,2 54,8 97,4 102,8 100,3 ab Xxentos 50,1 29, , ,1 59,3 85,5 108,0 97,5 b PR39R86 52,7 27, , ,5 51,9 108,8 101,7 105,0 ab Gemiddelde 53,1 30, ,8 VC% 9,1 6,2 6,6 3,9 Fber *** *** * *** 43

52 108 P8000 Xxentos 106 LG 3227 Sensation Aaravan ) (% f tie r e la S D g /k e id a r h e r b v e r te LOGO 104 LG 3247 Konivens 102 LG Canon PR39B56 NK Cooler Amball 100 Amoroso Kadenz Ricardinio Dominator Amilac Tiberio Secura Podium 98 Monroe Bravour ES Progress 96 totale drogestofobrengst relatief (%) Figuur 2.2 : Relatie tussen de relatieve DS-opbrengst totale plant en relatieve verteerbaarheid vroege kuilmaïsrassen (proef M09.03) 44

53 Tabel 2.2 : Resultaten verteerbaarheid, VEM-waarde en KVEM-opbrengst/ha vroege kuilmaïsrassen gerelateerd aan de opbrengst (proef M09.03) totale Ras Mandataris drogesto f- opbreng st rel. 1 % DS tota al Kolfaa n-deel % 2 Verteerbaarheid rel 3 VEMwaard e 4 kvemopbr./ha Limagrain Belgium Aaravan Amball KWS Amilac KWS Amoroso KWS Bravour Barenbrug Maisadour Belgium Limagrain Belgium Canon Dominat or ES Progress Barenbrug Kadenz Aveve Koniven s Verla Seeds LOGO Clovis Matton LG Clovis Matton LG 3227 Clovis Matton LG 3247 Clovis Matton Limagrain Belgium Monroe NK Cooler Verla Seeds P8000 Pioneer Podium Aveve PR39B5 6 Pioneer Ricardini o KWS Limagrain Belgium Secura Sensatio n Clovis Matton Tiberio Verla Seeds Xxentos Innoseeds %=gemiddelde kgds totaal standaardrassen gemiddeld DS% totale plant 39.4 gemiddeld kolfaandeel op de totale drogestofopbrengst in % % = gemiddelde verteerbaarheid standaardrassen %= gemiddelde VEM-waarde standaardrassen %= gemiddelde kvem-opbrengst /ha standaardrassen

54 1 aantal proeven waarin het ras in 2009 voorkwam 2 relatieve waarden t.a.v. gemiddelde van de rassen Amball, Tiberio, Sensation, LOGO, Kadenz, ES Progress, Dominator, Canon, Bravour, Amoroso (100 % = 15588kgDS/ha) 3 aandeel van de drogestofopbrengst van de kolf op de totale drogestofopbrengst in % 4 verteerbaarheid van de organische stof in % relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=70.3% 5 VEM-waarde relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=856 VEM 6 kvem opbrengst/ha relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=13328 kvem/ha 1.2. Rassenvergelijking late kuilmaïs (proef M09.04) Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 23 late kuilmaïsrassen met elkaar vergeleken. Ras Mandataris 1. Sumaris Barenbrug 2. LG3234 Clovis Matton 3. Kompass Barenbrug 4. PR39F58* Pioneer Hi-Bred 5. PR39T13* Pioneer Hi-Bred 6. Torres Aveve 7. PR39A98* Pioneer Hi-Bred 8. Boutic Innoseeds 9. Subito* Philip Seeds 10. PR39R86* Pioneer Hi-Bred 11. ES Turbo Barenbrug 12. PR39R86 Aveve 13. Ronaldinio* KWS Benelux 14. Zidane* KWS Benelux 15. ES Cornbelt Barenbrug 16. P8100 Pioneer Hi-Bred 17. ES Charles* Barenbrug 18. ES Newmilk Clovis Matton 19. PR39W45 Verla Seeds * standaardrassen 46

55 Volgende fytotechnische maatregelen werden genomen Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund tot planten/ha Bemesting: o Advies BDB: 153 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o : 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o : 60 kg K 2 O/ha (100kg/ha chloorpotas 60 K 2 O) o : 62.5 kgn/ha (160 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o : Bladvoeding Wuxal Maïs (5N-20P-5K) 9l/ha (= 0.58kgN, 2.32kg P 2 O 5, 0.58kgK 2 O, 0.12g B, 0.05g Cu-EDTA, 0.23g Fe-chelaat, 0.14g Mn- EDTA g Mo +0.05g Zn-EDTA /ha) Herbicide: o Mesotrion + S-metolachloor + terbuthylazin + nicosulfuron: 75 g g g + 24 g/ha (Callisto + Gardo Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l + 2 l l/ha) ( ) Resultaten (tabellen 2.3, 2.4 en figuur 2.3 en 2.4) De maïs kende een vlotte opkomst. Als gevolg van eerder koud en regenachtig weer in combinatie met een lage fosfaatbemesting werd tijdelijk een sterke roodverkleuring vastgesteld bij een aantal rassen. Vooral de rassen ES Newmilk en Boutic gevolgd door het ras Ronaldinio vertoonden dit fenomeen. Dit gegeven weerspiegelde zich eveneens in een lager opbrengstniveau van de betrokken rassen. Op het einde van het groeiseizoen werd bij een beperkt aantal rassen een lichte aantasting door Helminthosporium spp. vastgesteld en dit vooral op het bovenste blad. Dit fenomeen was evenwel niet consistent over alle parallellen, enkel bij het ras Zidane was dit wel het geval. Door het warme weer en de droogte rijpten de planten en voornamelijk de rest plant versneld af en daarom vond de oogst vervroegd plaats op 16 september Er werd geen legering vastgesteld en de aantasting door builenbrand was eerder verwaarloosbaar met uitzondering van het ras ES Newmilk (4.3% builenbrand). Het percentage stengelrot was eveneens vrij laag met uizondering van het ras PR39T83 (6.9%). Het drogestofgehalte van de rest plant was abnormaal hoog in vergelijking met ander jaren. Vaak kwam een hoog drogestofgehalte van de rest plant voor in combinatie met een laag drogestofgehalte van de kolf met soms nog melkrijpe/zacht deegrijpe korrels. De rassen P8100, PR39T83 en Zidane waren het sterkst afgerijpt, onmiddellijk gevolgd door de rassen PR39A98, PR39R86, LG3234, PR39T13 en PR39W45 met een totaal drogestofgehalte gelijk of hoger dan 40%. De rassen ES Newmilk (33.3%) en ES Charles (33.8%) vertoonden het laagste drogestofgehalte. De te snelle afrijping resulteerde dus in een situatie van noodrijpheid waardoor het opbrengstpotentieel van tal van rassen niet ten volle kon werd gerealiseerd. De totale drogestofopbrengst van de standaardrassen bedroeg dan ook slechts 16.1 ton DS/ha. Er waren significante verschillen tussen de rassen onderling. Binnen de late rassen behaalde het ras PR39T13 met 110.0% tegenover de standaardrassen de hoogste opbrengst. De rassen LG3234, P8100, Torres gevolgd door ES Kompass, PR39A98 en PR39R86 haalden een opbrengst tussen en 101.5% t.a.v. de standaardrassen. De rassen Zidane,Boutic en ES 47

56 Charles haalden het laagste opbrengstniveau met respectievelijk 92.6, 93.4 en 94.7% t.a.v. de standaardrassen. Inzake kolfopbrengst haalden de rassen LG3234, P8100 en Torres de hoogste opbrengst met respectievelijk 121.1, % t.a.v. de standaardrassen. Het kolfaandeel op de totale drogestof was bij een aantal rassen vrij laag in vergelijking met andere jaren. Vooral de rassen ES Charles, Subito en Sumaris lieten zich opmerken op dat vlak. Heel wat rassen combineerden een hoge totale opbrengst met een hoge kolfopbrengst. Vooral de rassen PR39T13, Torres, P8100, LG3234, ES Kompass en PR39A98 vallen hier op (figuur 2.1). In tabel 2.4 worden de voederwaardegegevens weergegeven in combinatie met de opbrengstgegevens. De verteerbaarheidscijfers slaan op de gemiddelde cijfers van het volledig LCV-netwerk gezien het beperkt aantal monsters per proef. De rassen PR39R86 en LG3234 weten een hoge verteerbaarheid te combineren met een hoog opbrengstcijfer (figuur 2.4). Een aantal rassen (ES Turbo, PR39F58 en PR39W45) combineren dan weer een gemiddeld tot lager opbrengstniveau met een hoge verteerbaarheid en VEM-waarde. Op deze wijze verandert de rangorde tussen de rassen inzake energieopbrengst (kvem/ha). 115 ) (% 110 PR39T13 Torres f tie P8100 LG3234 r e la lf 105 o ES Kompass k st g PR39A98 PR39R86 r e n b Subito 100 p Sumaris ES Turbo Ronaldinio PR39F58 PR39T83 PR39W fo e sto g CharlesES Newmilk ES Cornbelt 95 r o d Boutic Zidane 90 totale drogestofopbrengst relatief (%) Figuur 2.3 : Verband tussen totale opbrengst en kolfopbrengst (proef M09.04) 48

57 Tabel 2.3: Opbrengstgegevens rassenproef late kuilmaïs (proef M09.04) Variëteit % DS Kolf + schutblad % DS rest plant % builenbrand %stengelrot planten /ha kolven /100 planten totale opbrengst ver kg vers /ha DS opbrengst rest kg DS/ha DS opbrengst kolf kg DS/ha DS opbrengst totaal kg DS/ha %DS totale plant berekend kolf aandeel op DS % kg DS-opbrengst/ha rel t.o.v. getuigenrassen= = 100= 7431 kg- 8667kg- DS/ha DS/ha 100= kg- DS/ha ES Charles 51,3 25,9 1,0 2, , ,8 47,4 107,3 83,8 94,7 PR39A98 56,5 30,0 1, , ,6 55,8 98,6 106,7 102,9 PR39R86 58,0 29,4 0,8 4, , ,3 55,0 99,0 103,6 101,5 Ronaldinio 56,3 28,3 0,3 0, , ,9 58,4 89,0 107,1 98,8 Subito 50,0 26,6 0,3 0, , ,7 49,8 108,6 92,2 99,8 Boutic 51,4 25,6 1,5 0, , ,8 52,5 96,1 91,1 93,4 ES Cornbelt 51,0 26,9 2,8 3, , ,5 51,5 99,8 91,0 95,1 ES Turbo 56,4 26,7 2, , ,9 56,0 94,7 103,2 99,2 ESKompass 53,6 26, , ,0 52,7 107,2 102,5 104,7 LG ,4 27,9 0, , ,3 59,9 94,5 121,1 108,8 ES Newmilk 49,0 25,2 4,3 3, , ,3 49,8 102,7 87,8 94,7 P ,8 29,3 1,3 2, , ,4 58,4 97,7 117,3 108,2 PR39F58 53,9 26,0 1, , ,1 54,4 95,6 97,8 96,8 PR39T13 57,3 30,8 0,3 2, , ,8 53,1 112,3 108,0 110,0 PR39T83 58,3 30,1 6, , ,4 56,6 90,3 101,9 96,5 PR39W45 57,1 28,8 0,5 2, , ,9 59,7 85,3 108,2 97,6 Sumaris 49,6 28,6 1, , ,2 49,5 107,9 90,7 98,6 Torres 54,4 28,3 1, , ,3 58,1 98,2 116,9 108,3 Zidane 57,0 30,1 0,8 0, , ,5 58,1 84,1 100,0 92,6 Gemiddelde 54,6 27,9 2, , ,5 VC% 9,3 9,5 8,8 3,1 Fber *** *** NS *** 49

58 Boutic 106 ES Turbo PR39F ES Newmilk PR39W45 Sumaris 96 Ronaldinio PR39R86 LG Zidane ) (% f PR39T83 tie Torres r e la Subito 100 S PR39A D ES Kompass P g PR39T13 ES Charles /k e id ES Cornbelt a r h 98 e r b v e r te 94 totale drogestofobrengst relatief (%) Figuur 2.4: Relatie relatieve DS-opbrengst totale plant en relatieve verteerbaarheid late kuilmaïsrassen (proef M09.04) 50

59 Tabel 2.4 : Resultaten verteerbaarheid, VEM-waarde en KVEM-opbrengst/ha gerelateerd aan de opbrengst late kuilmaïsrassen (proef M09.04) totale Ras Mandataris drogestof - opbrengs t rel. 1 % DS totaa l Kolfaa n-deel % 2 Verteer - baarhei d rel 3 VEMwaarde kvemopbr./ha Boutic Innoseeds Charles Barenbru g ES Cornbelt Barenbru g Kompass Barenbru g Newmilk Jorion ES Turbo Barenbru g LG3234 Clovis Matton P8100 Pioneer PR39A98 Pioneer PR39F58 Pioneer PR39R86 Aveve PR39T13 Pioneer PR39T83 Pioneer PR39W45 Verla Seeds Ronaldinio KWS Philip- Subito Seeds Barenbru g Sumaris Torres Aveve Zidane Aveve %=gem. kgds totaal standaardrassen gemiddeld DS% totale plant 38.1 gemiddeld kolfaandeel op de totale drogestofopbrengst in % % = gemiddelde verteerbaarheid standaardrassen %= gemiddelde VEM-waarde standaardrassen %= gemiddelde kvem-opbrengst /ha standaardrassen Totale drogestofopbrengst relatief t.o.v. gemiddelde van de rassen ES Charles, PR39A98, PR39R86, Ronaldinio, Subito, PR39F58, PR39T13, Zidane (100 % = kg DS/ha)= standaardrassen (vet en cursief gedrukt) 4 analyses/monsters bepaald voor 2 parallellen te Koksijde en Geel, 51

60 5 verteerbaarheid van de organische stof in % relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=69.5% 6 VEM-waarde relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=857.8 VEM 7 kvem opbrengst/ha relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=13804 kvem/ha 52

61 1.3. Rassenvergelijking korrelmaïs (proef M09.05) Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 32 rassen uitgezaaid: Ras Mandataris 1. Abogan Limagrain Belgium 2. Ajaxx Philip Seeds NV 3. Amati Verla Seeds 4. Amball KWS Benelux 5. Amilac KWS Benelux 6. Amoroso KWS Benelux 7. Anjou256 Aveve 8. Bravour KWS Benelux 9. DKC2960 Aveve 10. Dominator Limagrain Belgium 11. ES Palazzo Barenbrug 12. ES Turbo Barenbrug 13. Expert Advanta 14. Irixx Innoseeds bv 15. Konivens Verla Seeds 16. Lafortuna KWS Benelux 17. LG 3220 Clovis Matton 18. LG 3247 Clovis Matton 19. Lorado Limagrain Belgium 20. Marco Limagrain Belgium 21. MAS13L Aveve 22. P8000 Pioneer Hi-Bred 23. Patrick Limagrain Belgium 24. Podium KWS Benelux 25. PR39K13 Pioneer Hi-Bred 26. PR39N39 Pioneer Hi-Bred 27. PR39T13 Pioneer Hi-Bred 28. Ricardinio KWS Benelux 29. Ronaldinio KWS Benelux 30. Sensation Clovis Matton 31. Sphinxx Philip Seeds NV 32. Tiberio Verla Seeds *standaardrassen Volgende teelttechnische maatregelen werden genomen: Voorvrucht: witloofwortelen Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund op planten/ha Bemesting: 53

62 o :154 kg/ha N, 44 kg/ha P 2 O 5, 198 kg/ha K 2 O, 33 kg/ha MgO (1100 kg/ha ) Herbicide: o flufenacet + terbuthylazin + sulcotrion + nicosulfuron: 450 g g g + 24 g/ha (Aspect T + Mikado + Samson Extra 60OD: 2.25 l l l/ha) ( ) o clopyralid: 150g/ha (Matrigon: 1.5l/ha met rugspuit + beschermkap) ( ) Resultaten (tabel 2.5) De maïs kende een vlotte opkomst en een sterke groei ondanks de koude weersomstandigheden in de maand mei. Er werd geoogst op oktober 1 oktober Er werd nagenoeg geen legering vastgesteld en de aantasting door builenbrand was nagenoeg verwaarloosbaar met uitzondering van het ras Konivens (4.2%). Enkele rassen vertoonden evenwel een duidelijke stengelrotaantasting. Vooral de rassen P8000 (45.4%), Expert (30.4%) en Dominator (24.1%) waren het sterkst aangetast. De rassen Abogan, Konivens PR39T13, Ricardinio en Tiberio vertoonden een aantastingsniveau tussen 18.5 en 15.4%. Het gemiddelde vochtgehalte van de korrel bedroeg 27,2% op het moment van oogsten. De rassen Lorado (21,2%) en PR39N39 (23,1% vocht) waren het verst afgerijpt. De rassen DKC2960 ( 31,8%), PR39T13 (30,3%), ES Turbo (29,6%) en Ronaldinio (30,0%) waren het minst rijp bij de oogst. Vanuit het standpunt van een korrelmaïsteler is dit een minder gunstig gegeven voor deze rassen. De gemiddelde korrelopbrengst bedroeg 11193kg/ha (korrel 15% vocht). Tussen de rassen werden significante verschillen vastgesteld. Vooral de rassen Sphinxx, Patrick en Ronaldinio haalden een opbrengstniveau van respectievelijk 108.3, en 106.2% t.a.v. de standaardrassen. Een grote groep rassen haalden een opbrengstniveau dat gelijklopend was met dat van het gemiddelde van de standaardrassen. De rassen PR39T13, Anjou256 en P8000 haalden dan weer een duidelijk lagere opbrengst (-8,3% tot -16,6% t.a.v. de standaardrassen). 54

63 Tabel 2.5: Opbrengstgegevens rassenproef korrelmaïs (proef M09.05) variëteit Mandataris % DS % korrel op % % planten /ha kolven / 100 DS opbrengst % spil op % vocht in naakte kolf korrel 15% vocht Tukey's naakte kolf naakte kolf builenbrand stengelrot planten opbrengst korrel 15% naakte kolf de korrel 100=10927 kg DS 100=11193 kg DS Honest droog naakte kolf vocht /ha droog Significant /ha Difference Limagrain Abogan Belgium bvba 70,6 87,8 0,4 18, , ,2 25,1 94,2 94,9 bac Ajaxx Philip-Seeds NV 66,5 89,5 0,4 8, , ,5 27,8 94,7 97,4 bac Amati Verla Seeds 67,7 85,9 12, , ,1 28,3 104,0 102,7 ba Amball KWS 65,3 86,5 0,4 2, , ,5 28,5 104,7 104,0 ba Amilac KWS 67,4 85,8 1,9 6, , ,2 27,8 101,1 99,6 bac Amoroso KWS 67,0 85,2 1,2 9, , ,8 27,6 106,6 104,3 ba Anjou256 Bravour DKC2960 Dominator ES Palazzo ES Turbo Expert AVEVE N.V./SAzaaizaden 68,4 86,6 8, , ,4 26,1 89,3 88,8 bc Barenbrug Belgium 64,5 85,9 0,4 6, , ,1 28,2 104,0 102,6 ba AVEVE N.V./SAzaaizaden 63,0 90,4 0,8 8, , ,6 31,8 100,0 103,7 ba Limagrain Belgium bvba 69,1 84,6 24, , ,4 26,7 101,0 98,2 bac Barenbrug Belgium 67,4 87,6 4,2 9, , ,4 25,4 100,4 101,1 ba Barenbrug Belgium 65,8 87,8 0,4 6, , ,2 29,6 96,7 97,6 bac Limagrain Belgium bvba 68,3 85,8 0,4 30, , ,2 26,9 98,7 97,3 bac Irixx Innoseeds bv 69,9 90,7 0,4 11, , ,3 26,3 89,8 93,5 bac Konivens Verla Seeds 67,8 85,5 4,2 15, , ,5 28,1 96,5 94,7 bac Lafortuna KWS bac Logo LG3247 Lorado Marco MAS13L Limagrain Belgium bvba 66,9 88,6 0,8 10, , ,4 28,1 98,0 99,7 bac Limagrain Belgium bvba 64,2 87,5 6, , ,5 28,5 101,2 101,7 ba Limagrain Belgium bvba 74,1 85,6 10, , ,4 21,2 102,9 101,2 ba Limagrain Belgium bvba 72,3 86,8 0,8 10, , ,2 24,7 98,5 98,2 bac Maisadour Semences 70,0 88,0 0,8 18, , ,0 23,6 95,8 96,9 bac P8000 Pioneer 68,3 88,0 0,8 45, , ,0 28,3 82,6 83,4 c Patrick Podium Limagrain Belgium bvba 69,0 85,4 1,6 1, , ,6 26,3 108,5 106,3 a AVEVE N.V./SAzaaizaden 64,5 84,9 0,4 3, , ,1 26,4 101,9 99,4 bac PR39K13 Pioneer bac PR39N39 Pioneer 71,3 86,9 0,8 6, , ,1 23,1 99,5 99,2 bac PR39T13 Pioneer 65,9 87,3 0,8 16, , ,7 30,3 91,5 91,7 bac Ricardinio KWS 68,4 86,1 18, , ,9 26,7 102,1 101,0 ba Ronaldinio KWS 63,8 86,2 0,7 1, , ,8 30,0 107,2 106,2 a Sensation B. S. C. Agro nv 67,1 87,2 4, , ,8 28,4 99,3 99,5 bac Sphinxx Philip-Seeds NV 67,7 89,4 2, , ,6 29,2 105,6 108,3 a Tiberio Verla Seeds 66,5 86,3 15, , ,7 27,7 102,7 101,8 ba Gemiddelde 88522,2 103, ,0 27,2 VC% 5,2 Fber. *** 55

64 2. Fytotechnische proeven 2.1. Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs (proef M09.01) Doelstelling Erosie vermindert op middellange termijn op significante wijze de bodemvruchtbaarheid. Zowel wind- als watererosie komen in Vlaanderen voor: winderosie is vooral op lichte bodems een probleem terwijl hellende terreinen aanleiding kunnen geven tot sterke watererosie. Naast een verminderde bodemvruchtbaarheid geeft watererosie aanleiding tot modderstromen wat zorgt voor een onveilige situatie op het wegennet en het dichtslibben van rioolnetwerken. Na hevig onweer worden tevens woonkernen steeds meer en meer geconfronteerd met de gevolgen van deze modderstromen. Een permanente bodembedekking en minimale grondbewerking vormen het beste instrumentarium om erosie tegen te gaan. Dit heeft echter gevolgen op de wijze van bemesten, inzaaimethodiek, nodige apparatuur en keuze van de bodembedekker. Tevens kunnen fytotechnische effecten verwacht worden op : de onkruidpopulatie; de opbouw organisch materiaal en bodemstructuur; het bodemleven; de mineralisatie en bemestingsniveau; de opbrengst; Minimale bodembewerking vereist specifieke grondbewerkings- en inzaaiapparatuur. Dit brengt extra kosten met zich mee. Ook de arbeidstijd zal bij minimum tillagesystemen anders liggen dan bij het klassieke bodembewerkingssysteem. Om een grondiger inzicht te krijgen in deze deelaspecten werd in in het kader van het Landbouwcentrum voor voedergewassen vzw in 2007 een vijfjarig proefproject gestart Proefopzet In het proefopzet worden systematisch twee factoren opgenomen met telkens verschillende deelobjecten : Factor 1: varianten inzake bodembewerking, zaaiklaar leggen en zaaien 1. Geen groenbemester drijfmest injecteren klassiek ploegen (25-30 cm) en zaaiklaar leggen. 2. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) bewerking met vaste tand (15-20 cm) en zaaiklaar leggen. 3. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) klassiek ploegen en zaaiklaar leggen. 4. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) bewerking met vaste tand (25-30cm) en zaaiklaar leggen. 5. Inzaai rogge in najaar drijfmest injecteren rogge doodspuiten directe inzaai (gekartelde schijf). 6. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten directe inzaai (gekartelde schijf). 56

65 Factor 2: Bemesting: advies (N) organisch-kg N Kunstmest-N kg/ha object C% N-index BdB werkzaam advies advies +30% advies- 30% Volgende fytotechnische maatregelen werden uitgevoerd: Voorvrucht: maïs Basisbemesting: : 39 ton/ha rundermengmest: 167 Ntotaal waarvan 90 Nwerkzaam, 43 P 2 O 5, 137 K 2 O, 43 MgO kg/ha (analyse BdB: 4.28 Ntotaal waarvan 2.3 Nmineraal, 1.1 P 2 O 5, 3.5 K 2 O, 1.1 MgO kg/ton) Minerale bemesting : Bodembewerkingen : 21, 22 en Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund waar nodig tot planten/ha Cultivar: PR39A98 Herbicide: o glyfosaat: 1260 g/ha (Glyfall: 3.5 l/ha) ( ) o dimethenamide-p + sulcotrion + nicosulfuron + fluroxypyr : 720g + 225g + 18g + 90g/ha (Frontier Elite + Mikado + Samson Extra 60-OD + Starane : 1 l l l l/ha) ( ) 57

66 Tabel 2.6: Opbrengstgegevens proef M09.01 : Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving van maïs bodembewerking kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. % DS % DS planten kolven totale DS DS DS % DS kolf bodembew. 1 - advies Kolf+ rest lengte /ha /100 opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest 100= kolf 100= tot. 100= schutblad plant (cm) planten vers rest kolf totaal plant op DS kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha ,1 27,1 286, , ,2 50,2 100,0 100,0 100, ,3 29,0 302, , ,3 51,4 108,1 113,2 110, ,2 27,7 276, , ,2 48,1 89,2 82,3 85,7 gem. 54,5 27,9 288,4 a ,0 99, , a 8526 a a 36,9 49,9 b 99,1 a 98,5 a 98,8 a ,7 28,1 244, , ,7 49,3 79,4 76,9 78, ,9 28,3 258, , ,5 50,9 78,5 80,4 79, ,2 27,4 246, , ,5 50,3 71,2 71,3 71,3 gem. 54,2 27,9 249,8 b ,0 99, , b 6596 b bc 36,9 50,1 b 76,4 b 76,2 b 76,3 bc ,1 26,7 272, , ,5 48,7 96,7 90,5 93, ,3 26,0 276, , ,7 48,1 91,6 84,3 88, ,5 25,4 263, , ,4 49,7 86,2 84,3 85,3 gem. 54,0 26,0 270,9 a ,4 98, , a 7478 ab ab 34,8 48,8 b 91,5 a 86,4 ba 88,9 ba ,6 27,0 274, , ,4 48,1 90,5 82,9 86, ,2 29,5 287, , ,4 49,8 110,3 108,4 109, ,1 27,6 268, , ,0 53,7 83,2 98,9 91,1 gem. 54,7 28,0 276,8 a ,2 99, , a 8372 a a 38,3 50,5 b 94,7 a 96,7 a 95,7 a ,7 28,8 225, , ,6 55,9 58,8 74,2 66, ,7 27,9 232, , ,1 56,8 58,7 76,2 67, ,9 28,1 218, , ,2 55,0 50,9 61,8 56,4 gem. 52,1 28,3 225,3 C 96333,3 99, , c 6119 b c 38,0 55,9 a 56,1 c 70,7 b 63,5 c ,5 27,6 231, , ,5 55,5 60,5 74,8 67, ,4 27,2 231, , ,0 55,1 58,9 72,0 65, ,3 26,9 214, , ,9 55,1 49,7 60,6 55,2 gem. 51,4 27,3 225,6 C 96333,3 96, , c 5984 b c 36,8 55,3 a 56,4 c 69,1 b 62,8 c gem VC(%) 5,0 12,29 15,79 12,8 7,2 5,1 12,29 15,79 12,8 Anova bodembew. *** *** *** *** NS *** *** *** *** bemesting ** ** * ** NS NS ** * ** parallel NS NS NS NS NS NS NS NS NS bodembew.xbemesting NS NS NS NS NS NS NS NS NS bemesting (1) bemesting : 1= Advies, 2= Advies +30%, 3=Advies-30% (2) bodembewerking: 1)geen groenbemester-ploegen 2)italiaans-ondiep cultivator 3) italiaans-ploegen 4)italiaans-diep cultivator 5)rogge-directzaai 6)italiaans-directzaai 58

67 Resultaten Opkomst, standdichtheid en ontwikkeling De opkomst was vrij behoorlijk. De factor bodembewerking-groenbemester resulteerde in een lagere opkomst, de objecten met rechtstreekse inzaai hadden finaal een significant lagere standdichtheid. In absolute cijfers was deze standdichtheid met planten/ha nog voldoende (tabel 2.6). De verschillen in onkruidontwikkeling tussen de objecten werden gequoteerd juist voor het uitvoeren van de onkruidbestrijding. De objecten met directe inzaai vertoonden de laagste onkruiddruk (tabel 2.7). Tussen de andere objecten waren de verschillen eerder beperkt met uitzondering van de sterkere ontwikkeling van Italiaans raaigras bij de objecten 2 en 3. Tabel 2.7 : onkruidontwikkeling juist voor het uitvoeren van de onkruidbestrijding (PM09.01) onkruiden/m² Object CHEAL SOLNI SENVU STEME POAAN LOLM totaal dicot. monocot CHEAL: Chenopodium album STEME: Stelaria media SOLNI: Solanaceae POAAN: Poa annua SENVU: Senecio vulgaris LOLM: lolium multiflorum Tijdens het groeiseizoen werden opvallende lengteverschillen vastgesteld (figuren 2.5 en 2.6). Zowel de factor bodembewerking als de factor bemesting gaven aanleiding tot significante verschillen. De objecten met rechtstreekse inzaai waren gemiddeld ca. 50cm korter dan de objecten met ploegen. Ook de ondiepe bewerking met vaste tand (obj 2) gaf aanleiding tot significant kortere planten versus ploegen. 250,0 200,0 150,0 lengte (cm) 100,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 50,0 0, bodembewerking Figuur 2.5 : Plantlengte tijdens de groei (proef M09.01) 59

68 350,0 300,0 250,0 lengte (cm) 200,0 150,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 100,0 50,0 0, bodembewerking Figuur 2.6: Plantlengte bij de oogst (proef M09.01) Opbrengstgegevens (Tabel 2.6, figuur 2.7) De groeiverschillen reflecteerden zich ook duidelijk in significante verschillen in opbrengst. Er was geen interactie tussen de factor bemesting en de factor bodembewerkinggroenbedekker. De drogestofopbrengst van de restplant van objecten 5 en 6(directe inzaai) waren significant lager dan van de andere objecten. Object 1 (ploegen zonder groenbemester bemesting volgens advies) gaf de hoogste drogestofopbrengst van de rest plant, evenwel niet significant verschillend van de objecten 3 en 4. Object 2 (ondiepe bewerking met vaste tand + groenbedekker) gaf ook een significant lagere opbrengst t.a.v. object 1. De objecten 5 en 6 (directe inzaai) hadden een significant lagere opbrengst dan object 1. Door een hogere N- bemesting verhoogde het opbrengstniveau van de rest plant bij deze objecten slechts nauwelijks. Inzake de kolfopbrengst werden grotendeels analoge verschillen vastgesteld doch in dit geval waren er geen significante verschillen tussen de objecten 2, 5 en 6. De totale drogestofopbrengst was het hoogst bij object 1 (ploegen zonder groenbemester), evenwel niet significant verschillend van de objecten 3 (Italiaans+ploegen), en 4 (Italiaans+ diep cultivator) maar wel significant hoger dan de objecten met directe inzaai (5 en 6) en object 2 (Italiaans, ondiep cultivator). Tussen de objecten 2 en 3 waren er geen significante verschillen. De objecten met directe inzaai (5 en 6) gaven duidelijk lagere opbrengsten, evenwel onderling niet significant verschillend. Een 30% lagere N-bemesting gaf algemeen aanleiding tot een significant lagere opbrengst. Een 30% hogere N-bemesting gaf gemiddeld aanleiding tot een meeropbrengst van slechts 5.6%. Bij object 1 en 4 is er evenwel een grotere respons dan bij de overige objecten. 60

69 kg DS/ha N-advies N-advies+30% N-advies-30% bodembewerking Figuur 2.7 : Totale drogestofopbrengst i.f.v. de bodembewerking/groenbemester (M09.01) Nitraatresidu na de oogst (figuur 2.8) Algemeen was het N-residu bij alle objecten vrij laag en duidelijk beneden de norm van 90kg NO 3 -N. Er waren geen opvallende verschillen tussen de objecten. N-advies +30% gaf niet systematisch aanleiding tot een hoger residu. De objecten 5 en 6 vertoonden wel een tendens tot een hoger nitraatresidu in vergelijking met de andere objecten. 30,0 25,0 20,0 lengte (cm) 15,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 10,0 5,0 0, bodembewerking Figuur 2.8 : N-residu na de oogst (M09.01) 61

70 2.2 Teeltcombinatie Gras-maïs nog haalbaar? (proef M09.02) Op heel wat melkveebedrijven vindt men de teeltcombinatie gras na maïs. Deze combinatie biedt mogelijkheden voor derogatie in het kader van het mestdecreet. In het voorstel van derogatie is voorzien dat er voor deze teeltcombinatie 250 kg N/ha uit dierlijke mest mag toegediend worden ipv 170 kg N/ha dit binnen de totale 275kg N/ha. Voorwaarde om de 30% extra mest te mogen geven is wel dat het gras gemaaid wordt. Bij het volledig invullen van de 250kgN met dierlijke mest is er maar een beperkte kunstmestgift mogelijk (25N). Gras na maïs wordt relatief laat gezaaid en vroeg geoogst. Zijn de groeiomstandigheden voor het gras minder gunstig, kan de ontwikkeling van het gras onvoldoende zijn, wil men de maïs op tijd zaaien. Het gras onttrekt heel wat vocht tijdens de groei. In sommige gevallen kan dit een vochttekort bij de maïs met zich meebrengen. Wil men van beide teelten een goede productie halen, zal men zowel het gras al de maïs voldoende bemest moeten worden. De vooropgestelde normen laten echter geen of weinig ruimte om beide teelten optimaal te gaan bemesten. Vraag is hoe men de toegelaten hoeveelheid mest best gaat gebruiken. Hierbij heeft men de keuze om het gras minimaal te gaan bemesten, en vroeg een beperkte snede te maaien. De maïs krijgt in dit geval de hoofdbrok van de bemesting. Er is ook een mogelijkheid om de hoeveelheid stikstof te verdelen over beide teelten. Zowel het gras als de maïs krijgen een deel van de dierlijke mest en bij één van de teelten wordt er nog aangevuld met kunstmest. Wanneer men kiest om ook dierlijke mest toe te dienen aan het gras, zal de mestinjectie vroeg gebeuren. Ervaringen in de praktijk zijn dat injecteren in zulk gras niet evident is. Men loopt het risico dat de grond zich ophoopt voor de injecteur en dat er onder natte omstandigheden dikwijls te diepe sporen worden gereden. Belangrijke vraag blijft ook hoe de nitraatrest zich situeren in het najaar. De teeltcombinatie gras-maïs biedt misschien mogelijkheden voor het melkveebedrijf om meer dierlijke mest op de eigen gronden doch in het licht van het nieuwe mestdecreet zijn er toch een aantal mogelijke knelpunten. De vraag is dan ook of deze teeltcombinatie de moeite loont vergeleken met een teelt van enkel maïs al dan niet in combinatie met een groenbemester Het doel van dit project in het kader van het Landbouwcentrum voor voedergewassen vzw is gedurende twee jaar een aantal bemestingsstrategieën bij de teelt combinatie gras-maïs te bestuderen in functie van de normen in het mestdecreet en het ingediende verzoek tot derogatie.. De problematiek van de stikstofrest krijgt ook de nodige aandacht in het project Objecten 1. Maïs, bemesting 170 kg N/ha uit RDM + N aanvullen met kunstmest volgens advies 2. Maïs met voorteelt gras als groenbemester, bemesting 170 kg N/ha uit RDM + N aanvullen met kunstmest volgens advies 3. Maïs met voorteelt gras, bemesting maïs 170 kg N/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest als rijenbemesting, gras 80 kg N/ha uit kunstmest 4. Maïs met voorteelt gras, bemesting maïs 250 kg N/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest als rijenbemesting, gras geen bemesting 5. Maïs met voorteelt gras, bemesting mais 85 kg/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest, gras 165 kg N/ha uit RDM 6. Maïs met voorteelt gras, bemesting maïs 125 kg N/ha uit RDM + 10 kg N/ha uit kunstmest als rijenbemesting, gras 125 kg N/ha uit RDM Mengmest geïnjecteerd met een zelfrijder 62

71 Tabel 2.8 : Bemestingsschema van de proef (proef M09.02) Object Gras dierlijke mest kunstmest N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO N P 2 O 5 K 2 O MgO Object Maïs dierlijke mest kunstmest N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO N P 2 K 2 O MgO Object gras+maïs dierlijke mest kunstmest N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO N P 2 K 2 O MgO totale bemesting Object N tot Nwerkz P 2 O 5 K 2 O MgO Proef aangelegd als blokkenproef met lijnschikking Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: maïs : Inzaai Italiaans raaigras cv. Meroa 45kg/ha Mengmestinjectie op van de objecten 5 en 6 :respectievelijk 26m³ en 34m³ (rundermengmest analyse BDB : 4.77Ntotaal, 0.9 P 2 O 5, 4.4 K 2 O, 0.8 MgO). O 5 O 5 63

72 : Bemestingsadvies op basis van N-profielanalyse en standaard bodemanalyse o object 1 (geen gras als voorteelt): 169N, 120 P 2 O 5, 200 K 2 O,70 MgO (C% 0.9 ; N-index 131) o object 6 (gras als voorteelt) : 175N, 120 P 2 O 5, 200 K 2 O,70 MgO (C% 0.9, N-index 124) : grasoogst objecten 3,4,5 en : Mengmestinjectie zelfrijder Vervaet met als volgende dosering : o Object 1, 2 en 3 : 35m³ o Object 4 : 52m³ o Object 5 : 26m³ o Object 6 : 18m³ (samenstelling zie hoger) Minerale bemesting : ; volgens bovenstaand schema via : ammoniumnitraat (27%N), kornkali (48% K 2 O), kieseriet (35%MgO) en rijenbemesting met maïsmap alle objecten (100kg/ha) Zaaidat Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund waar nodig tot planten/ha Cultivar: Tiberio Herbicide: o glyfosaat: 1260 g/ha (Glyfall: 3.5 l/ha) ( ) o dimethenamide-p + sulcotrion + nicosulfuron + fluroxypyr : 720g + 225g + 18g + 90g/ha (Frontier Elite + Mikado + Samson Extra 60-OD + Starane : 1 l l l l/ha) ( ) Resultaten Groei Er werden visueel sterke groeiverschillen in grasgroei geobserveerd tussen de objecten als gevolg van de gekozen besmestingsregimes. Ook de maïsplanten vertoonden duidelijke groeiverschillen. In tabel 2.9 worden de resultaten van een lengtemeting op weergegeven. De maïsplanten van object 1 waren significant langer dan de maïs van de objecten 3,4,5 en 6. Object 5 met de beperktste bemesting voor de maïs gaf aanleiding tot kortere planten, significant verschillend van 1,2 en 4. 64

73 250,0 200,0 150,0 lengte (cm) 100,0 50,0 0, object Figuur 2.9: Lengtemetingen op (proef M09.02) Opbrengstresultaten De verschillende bemestingsregimes resulteerden in significante opbrengstverschillen bij de grassnede. Het doseren van N via kunstmest gaf duidelijk aanleiding tot de hoogste opbrengst. Het toepassen van een hogere mengmestgift voor het gras in object 6 resulteerde niet in significant hogere opbrengst in vergelijking met object 5. Het niet bemesten van het gras resulteerde in een zeer lage opbrengst, in feite niet oogstbaar in praktijkomstandigheden. Qua voederwaarde gaf object 3 een een significant hoger ruwe celstofgehalte, een significant lagere verteringscoëfficiënt van de organische stof aan en als gevolg hiervan een significant lagere energiewaarde aan (Tabel 2.10). De vlottere groei als gevolg van de betere benutting van de meststoffen (vnl. N) gaf forsere, langere planten met een hoger stengelaandeel wat op zich dit verschil kan verklaren. Verder werden nog significante verschillen vastgesteld doch in absolute cijfers zijn deze verschillen vrij klein. Het eiwitgehalte was algemeen vrij laag. Tabel 2.9 : Opbrengstgegevens grasoogst (proef M09.02) object kg vers/ha %DS kg DS/ha a 17.0 b 4624 a* c 19.1 a 634 c b 17.9 b 2220 b b 17.5 b 2427 b *gemiddelden gevolgd door een verschillende letter zijn significant verschillend (P<0.05, Tukey) 65

74 Tabel 2.10 : Voederwaardegegevens (proef M09.02) Object RC Suiker Eiwit VCOS VEM VEVI DVE OEB (%) (%) (%) (%) g/kg DS g/kg DS g/kg DS g/kg DS 3 18,2 a ,4 b 996 c 1068 c a 4 15,2 b ,8 a 1061a 1156 a b 5 16,4 ba ,1 ba 1051 ba 1140 ab b 6 16,2 ba ,2 ba 1030 b 1117 b b VC% Fber beh * * * * ** ** NS * Fber par NS NS NS NS NS * NS NS 66

75 Tabel 2.11: Opbrengstgegevens (proef M09.02) kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. totale DS DS DS % DS kolf controle = 100 ² % DS % DS % planten kolven opbrengsopbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest kolf totaal Object Kolf+ rest lengte builen- /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= 100= schutblad plant (cm) brand plantenkg vers /hkg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha ab a a 7967 a a 29.2 b ab ba ab 8101 a a 30.4 ab b dc bc 6867 ab b 29.7 b ab bc bc 8307 a a 32.1 ab ab d c 6415 b b 30.5 ab ab dc c 6403 b b 30.1 ab gem VC% Fber beh * NS *** *** ** *** * NS Fber par NS NS NS NS NS NS NS NS *gemiddelden gevolgd door een verschillende letter zijn significant verschillend (P<0.05, Tukey) 67

76 Nitraatresidu De toegepaste bemestingsregimes in de verschillende objecten gaven geen aanleiding tot overschreiding van de norm van 90kg nitraatrest in het profiel (0-90cm) (figuur 2.10). In absolute cijfers waren de verschillen tussen de objecten vrij klein. Gezien deze bepaling steunde op mengmonsters van de verschillend objecten konden geen statistische verschillen worden afgeleid Fig 2.10: Nitraatresiduen einde groeiseizoen (proef M09.02) 2.3 Optimalisering van het oogsttijdstip in functie van het rassentype (M09.06) Situering Deze proef kadert in een driejarig project van het Landbouwcentrum voor voedergewassen. Dit project beoogt een optimalere rassenkeuze voor vooral de melkveehouder. De proef lag in 2008 voor de 2 de maal aan. De maïsteler wordt vandaag geconfronteerd met een zeer ruim rassenassortiment waarbinnen een keuze niet evident is. Opbrengst, oogstzekerheid en voederwaarde zijn voor de plantenveredelaars belangrijke selectiecriteria. Hierbij werden echter verschillende strategieën gevolgd zodat een diversiteit aan rassentypes ontstonden. Naast vroege en late rassen zijn er ook verschillende afrijpingstypes ( b.v. rijpe kolf op groene plant de zgn. stay green types of een minder rijpe kolf op een drogere plant de zgn. dry down types) op de markt en werd de voederwaarde verhoogd door een streven naar meer zetmeel of naar een verbeterde celwandverteerbaarheid. Een optimaal oogsttijdstip is belangrijk voor het beperken van kuilverliezen (te nat leidt tot perssap verlies; te droog geeft meer aërobe gisting en een slechtere bewaarbaarheid), een goede voederwaarde (b.v. celwandverteerbaarheid en zetmeel zijn duidelijk functie van oogsttijdstip) en een hoog opbrengstniveau. Tevens kan het op bedrijfniveau belangrijk zijn het oogsttijdstip te kiezen in functie van het rantsoen (b.v. meer gras in het rantsoen vraagt mogelijks meer zetmeel uit maïs). Door de verschillende rastypes hebben de maïstelers het echter steeds moeilijker om het juiste oogsttijdstip te bepalen (b.v. een laat ras en een stay green type zien er visueel gelijk uit toch is er een belangrijk verschil in kolfrijpheid) en er wordt vaak te vroeg of te laat geoogst. 68

77 Tevens zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de optimalisatie van het oogsttijdstip in relatie tot het afrijpingstype zodat de voorlichting bij de advisering onvoldoende rekening kan houden met de verschillen in rastype. Dit maakt dat bij de rantsoenopbouw geen of nauwelijks rekening kan gehouden worden met de samenstelling van de droge stof en dus met het aandeel van de verschillende energie aanbrengende componenten uit de maïs in relatie tot de andere rantsoencomponenten. Meer gegevens omtrent de evolutie van de voederwaarde componenten in relatie tot het afrijpingsprofiel zal de voorlichting toelaten beter te adviseren m.b.t. de oogstdatum en de inpassing van kuilmaïs in het rantsoen Proefgegevens Objecten : 1. Rassen Gedurende 3 opéénvolgende jaren ( ) worden 8 rassen van een verschillend afijpingstype intensief opgevolgd gedurende de afrijpingsfase. Volgende rassen werden in 2008 opgenomen en uitgezaaid volgens een lijnschikking met 3 parallellen : 2 vroege rassen (evenwichtig afrijpend) : Banguy, Aurelia ( beide Limagrain-Advanta) 2 late rassen (evenwichtig afrijpend) : Franky (Scam), Crazy (Innoseeds) 2 dry down types :, Justina (Pioneer Hi-Bred), Allstar 2 stay green types : Amilac (KWS), Lafortuna (KWS) 2. Oogsttijdstippen Er werd geoogst op 6 verschillende tijdstippen : Oogsttijdstip 1: , temperatuurssom C Oogsttijdstip 2: , temperatuurssom C Oogsttijdstip 3: , temperatuurssom 1490 C Oogsttijdstip 4: , temperatuurssom C Oogsttijdstip 5: , temperatuurssom C Oogsttijdstip 6: , temperatuurssom C De temperatuursom werd als volgt berekend : - ((Tmax +Tmin)/2) 6 C - als de som <0 C wordt niets meegerekend - als Tmax > 30 C wordt alleen 30 C meegerekend Volgende fytotechnische maatregelen werden uitgevoerd : Voorvrucht: korrelmaïs Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund naar planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 153 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o : 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o : 60 kg K 2 O /ha (chloorpotas 60: 100 kg/ha) o : 62.4 kgn/ha (160 l/ha vloeibare N-39 N/100 l) Herbicide: 69

78 o Mesotrion + S-metolachloor + terbuthylazin + nicosulfuron: 75 g g g + 24 g/ha (Callisto + Gardo Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l + 2 l l/ha) ( ) Naast de opbrengstgegevens werden ook gegevens verzameld in verband met het afrijpingspatroon van de planten: 1. Foto s van : - totale plant met volledige lengte - totale plant in twee stukken juist boven kolf afgebroken - de kolf met schutblad eraan - de naakte kolf en schutblad afzonderlijk op 1 foto - de naakte kolf afzonderlijk. 2. Toestand van de korrel: de globale indruk na stukknijpen met duimnagel (melkrijp (1), er komt nog vocht uit (2), voelt nog vochtig aan (3), voelt droog aan (4), kurkdroog (5) gevolgd door de ligging van de melklijn : 1 =35 % DS korrel: melklijn op 1/4 van korrel (vanaf top) 2 =40 % DS korrel: melklijn op 1/3 van korrel 3= 45 % DS korrel: melklijn op 1/2 van korrel 4= 50 % DS korrel: melklijn op 2/3 van korrel (weinig of geen vloeibaar gedeelte meer) 6= 55 % DS korrel: korrel is hard en moeilijk te krassen 7= 60 % DS korrel: harde korrel; het hilum is zwart. 3.Toestand stengel en schutblad - aantal groene bladeren - kleur stengel (1:volledig groen tot 3:volledig afgerijpt) - Kleur schutblad (1:volledig groen tot 3:volledig afgerijpt) - Bij het kraken van de stengel komt nog vocht uit de stengel (=1) of voelt vochtig aan (2) of voelt droog aan (3) Vervolgens werden bij de oogst monsters genomen die werden gedroogd bij 65 C voor verdere analyses via NIRS (Laboratorium Centre Provincial de l agriculture et de la ruralité, la Hulpe). Hierbij werden volgende parameters bepaald : - Verteerbaarheid organische stof (VOS) in % van de organische stof (droge stof-as) : enkel voor de totale plant. Gekalibreerd op basis van de cellulaseverteerbaarheid (Methode De Boever) - Verteerbaarheid in % van de droge stof: zowel van de totale plant als van de rest plant. Gekalibreerd op basis van de cellulaseverteerbaarheid (Methode Aufrère) - NDF (%op droge stof) : ruw vezel oplosbaar in neutraal oplosmiddel (gemakkelijk afbreekbare vezels) - ADF (% op droge stof) : ruw vezel oplosbaar in zuur oplosmiddel (moeilijk afbreekbare vezels) - ADL (% op droge stof) : ligninefractie oplosbaar in zuur oplosmiddel - Ruwe celstof (% op droge stof) - Ruw eiwit (% op droge stof) - Zetmeel (% op droge stof) : enkel voor totale plant Voor de totale plant werden telkens monsters per parallel geanalyseerd, voor de rest plant waren het mengmonsters voor de eerste 3 oogstdata, nadien monsters per parallel. 70

79 Resultaten Opbrengstgegevens In de figuren 2.11 tot 2.6 wordt de evolutie van de opbrengstparameters grafisch weergegeven. In tabel 2.11 wordt de statistische analyse weergegeven van alle oogstdata. Outlayers werden hierbij niet verwijderd. Tabel 2.12 : Statistische analyse opbrengstparameters ( proef M09.06) op droge stof DS% DS% DS% Dsopbr. Rest Dsopbr.Kolf Dsopbr. Totaal kolf rest plant totale plant kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha VC% 3,75 8,56 5,71 8,28 11,37 9 Fber ras *** *** *** *** *** * Fber oogst *** *** *** *** *** *** Fber oogstxras ** * NS NS NS NS Fber blokken * *** *** ** ** ** Gemiddelden per ras over alle oogsttijdstippen Banguy 51,6 a 24,32 dce 34,6 cd 6809 b 9212 a ba Aurelia 51,5 a 28,40 ba 37,0 b 7533 c 8640 a ba Lukas 45,6 b 23,77 de 31,9 ef 7719 c 8269 a ba Amilac 52,1 a 26,37 bc 35,1 cb 8070 cb 8592 a ba Lafortuna 51,0 a 24,98 dc 33,4 ed 8110 cb 8486 a ba Justina 52,2 a 29,76 a 39,8 a 5990 e 9239 a b Franky 43,0 c 23,70 de 29,8 f 9701 a 6759 b ba Crazy 43,7 cb 22,53 e 29,1 f 8507 b 8538 a a Oogst bij temperatuurssom ( C) 1331,5 36,7 f 21,8 d 25,4 f 8425 a 6664 c c 1414,1 43,6 e 22,7 d 30,2 e 8004 ba 7867 b bc ,6 d 23,4 dc 32,4 d 7877 b 8760 a ba 1557,5 50,2 c 24,6 c 34,1 c 7845 b 9264 a a 1635,3 56,2 b 28,3 b 38,2 b 7513 bc 9272 a ba 1693,5 58,7 a 32,0 a 42,7 a 7165 c 8974 a bac Het verloop van de bestudeerde parameters is weergegeven in de figuren 2.11 tot Uit de variantieanalyse blijkt dat de factoren ras en oogsttijdstip aanleiding gaven tot significante verschillen. Enkel voor DS% kolf en DS% rest plant was er een duidelijke interactie tussen ras en oogsttijdstip. Dit betekent dat bij de onderzochte rassen het verloop van de verschillende parameters duidelijk verschillend was in functie van de opeenvolgende oogsttijdstippen. De afrijping verliep zeer snel. Dit blijkt vooral uit de evolutie van het DS% van de rest plant. Het ras Justina kende vooral tussen de laatste twee oogstdata een sterker stijgend verloop tegenover de andere rassen. Het ras Aurelia zat ook vanaf het derde oogstmoment op een iets hoger niveau in vergelijking met de andere rassen. De rassen Amilac en Lafortuna kennen aanvankelijk een vlak verloop maar vertonen ook een stijging bij de laatste oogstdata. De late rassen Crazy en Franky maar ook Lukas eindigen op een lager niveau. Bij het drogestofgehalte van de kolf kennen alle rassen ongeveer eenzelfde trend doch de rassen Franky, Crazy alsook Lukas zitten op een lager niveau. De evolutie van de opbrengst van de rest plant illustreert duidelijk het verschil in opbrengstpotentieel tussen de rassen. Qua totale drogestofopbrengst is er sprake van een rasafhankelijk optimaal oogstmoment. Voor de rassen Banguy, Amilac en Crazy situeert zich dit moment bij het vierde oogstmoment. Voor de rassen Franky, Lukas en Lafortuna was dit 71

80 het vijfde oogstmoment en bij Justina op het derde oogstmoment. Het ras Aurelia kende een vrij constant niveau van oogsttijdstip 3 tot 5 om finaal ook af te nemen. Gezien de snelle afrijping nam het aantal groene bladeren per plant vrij snel af na oogstmoment 3. Afgezien van de invloed van de vroegheid van het ras was er duidelijk geen sprake van stay green effecten bij een aantal rassen. Evolutie DS% rest plant Evolutie DS% kolf 45, , ,00 Banguy 50 Banguy % DS rest plant 30,00 25,00 Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky %DS kolf Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 35 Crazy 20, , , ,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) , ,3 0 0 temperatuursom ( C) Figuur 2.11 : Evolutie DS% rest plant (proef M09.06) Figuur 2.12 : Evolutie DS% kolf (proef M09.06) Evolutie DS% totale plant 55,00 50,00 45,00 DS% totale plant 40,00 35,00 30,00 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 25,00 20,00 15, , ,3 0 0 temperatuursom ( C) Figuur 2.13 : Evolutie DS% totale plant (proef M09.06) 72

81 Opbrengst rest plant 12000, ,00 kg DS rest plant/ha 10000, , , ,00 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 6000, , ,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.14 : Evolutie opbrengst restplant (proef M09.06) Evolutie totale DS-opbrengst 19000, ,00 kg DS totaal/ha 17000, , , ,00 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 13000, , ,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.15 : Evolutie totale drogestofopbrengst (proef M09.06) 73

82 12,0 10,0 aantal groene bladeren/plant 8,0 6,0 4,0 Banguy Aurelia Lukas Amilac Lafortuna Justina Franky Crazy 2,0 0, temperatuursom Figuur 2.16 : Evolutie aantal groene bladeren/plant (proef M09.06) Evolutie voederwaardegegevens totale plant (proef M09.06) De voederwaardegegevens zijn grafisch weergegeven in de figuren 2.17 tot Enkel de gegevens voor VEM, VC% (Auf) en Zetmeel waren normaal verdeeld en werden verder statistisch geanalyseerd (zie tabel 2.13). De factoren oogsttijdstip en ras hadden een significante invloed op alle geanalyseerde parameters. Bij VEM en Verteerbaarheid van de droge stof % (Auf.) was er interactie tussen oogsttijdstip en ras. Onafhankelijk van het oogsttijdstip werden tussen de rassen significante verschillen in verteerbaarheid (VC% Auf = DMSauf) en zetmeelgehalte vastgesteld. Gemiddeld nam de verteerbaarheid van de totale plant langzaam toe bij latere oogstdata doch vanaf oogsttijdstip 3 zijn de verschillen niet significant meer en ook bij de verschillende rassen is het verloop eerder vlak. 74

83 Tabel 2.13 : Statistische analyse voederwaardegegevens (proef M09.06) op droge stof VEM/kg DS Vert.auf 1 Zetmeel(%) VC% Fber ras *** *** *** Fber oogst *** *** *** Fber oogst*ras * * NS Fber par NS NS NS Gemiddelden per ras over alle oogsttijdstippen Aurelia 866 cd 67,2 b 29,5 bc Justina 892 b 70,5 a 33,9 a Amilac 874 cbd 65,1 cb 28,3 ecd Lafortuna 880 cbd 66,5 b 29,2 bcd Franky 843 e 65,8 cb 22,5 f Crazy 859 ed 67,3 b 24,9 ef Lukas 888 cb 63,7 cd 26 ed Banguy 919 a 62,5 d 32,4 ba Oogst bij temperatuurssom ( C) b 62,9 c 18,6 e a 65,8 b 24,3 d a 66,4 ba 28,2 c a 66,4 ba 31,0 b a 67,0 ba 33,5 ba a 68,0 a 34,4 a (1 verteerbaarheid (% op DS ) ingeschat via NIRS,basis van callibratie Aufrère 75,00 70,00 verteerbaarheid 65,00 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 60,00 55, ,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.17 : Evolutie verteerbaarheid totale plant (% op DS) bepaald via NIRS (callibratie Aufrère) i.f.v. temperatuursom (proef M09.06) 75

84 940,0 920,0 VEM 900,0 880,0 860,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 840,0 820,0 800,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.18 : Evolutie VEM-waarde i.f.v. temperatuurssom (proef M09.06) 60,0 34,0 55,0 32,0 50,0 Amilac 30,0 NDF (% op DS) 45,0 40,0 Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas ADF (% op DS) 28,0 26,0 24,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 22,0 35,0 20,0 30,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 18,0 temperatuursom ( C) 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.19 : Evolutie NDF(%op DS) (proef M09.06) Figuur 2.20 : Evolutie ADF(%op DS) (proef M09.06) 3,8 29,0 3,6 27,0 3,4 ADL (% op DS) 3,2 3,0 2,8 2,6 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas Ruwe celstof (% op DS) 25,0 23,0 21,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 2,4 19,0 2,2 2,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 17, temperatuursom ( C) Figuur 2.21 : Evolutie ADL (%op DS) (proef M09.06) Figuur 2.22 : Evolutie ruwe celstof (%op DS) (proef M09.06) 76

85 45,0 9,0 40,0 8,5 35,0 8,0 Amidon (% op DS 30,0 25,0 20,0 15,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas Ruw eiwit (% op DS) 7,5 7,0 6,5 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 10,0 6,0 5,0 5,5 0,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 5,0 1331,5 1414, temperatuursom ( C) 1557,5 1635,3 1693,5 Figuur 2.23 : Evolutie zetmeel(%op DS) (proef M09.06) Figuur 2.24 : Evolutie ruw eiwit (%op DS) (proef M09.06) Evolutie voederwaardegegevens rest plant (M09.06) De voederwaardegegevens van de rest plant (zonder kolf) worden grafisch weergegeven in de figuren 2.25 tot Wanneer we de verteerbaarheid van de rest plant beschouwen valt een dalende trend op bij de verschillende rassen. De mate waarin de daling zich doorzet is licht verschillend tussen de rassen en zal het voorwerp uitmaken van verdere studie. 77

86 60,00 55,00 verteerbaarheid 50,00 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 45,00 40, ,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.25 : Evolutie verteerbaarheid (% op DS) rest plant i.f.v. temperatuursom (proef M09.06) 75,0 48,0 73,0 46,0 71,0 44,0 69,0 Amilac 42,0 Amilac 67,0 Aurelia Aurelia NDF (% op DS) 65,0 63,0 Banguy Crazy Franky Justina Lafotuna ADF (% op DS) 40,0 38,0 Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna 61,0 Lukas 36,0 Lukas 59,0 34,0 57,0 32,0 55,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) 30,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.26 :Evolutie NDF (%) (proef M09.06) Figuur 2.27 :Evolutie ADF (%) (proef M09.06) 4,6 42,0 4,4 40,0 4,2 ADL (% op DS) 4,0 3,8 3, Ruwe celstof (% op DS) 38,0 36,0 34,0 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 3,4 32,0 3,2 3,0 30,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) temperatuursom ( C) Figuur 2.28 :Evolutie ADL (%) (proef M09.06) Figuur 2.29 :Evolutie ruwe celstof (%) (proef 78

87 M09.06) 7,0 6,5 6,0 Ruw eiwit (% op DS) 5,5 5,0 4,5 Amilac Aurelia Banguy Crazy Franky Justina Lafortuna Lukas 4,0 3,5 3,0 1331,5 1414, ,5 1635,3 1693,5 temperatuursom ( C) Figuur 2.30 :Evolutie ruw eiwit (%) (proef M09.06) 79

88 3. Gewasbescherming maïs 3.1. Chemische onkruidbestrijding maïs (M09.07) 5 Een geslaagde onkruidbestrijding blijft bij de maïsteelt van essentieel belang voor het behalen van een voldoende hoge opbrengst. Maïs is vooral in zijn jeugdfase gevoelig voor onkruidconcurrentie. Maïs opgegroeid onder een matige onkruiddruk brengt al snel 5 tot 10 % minder op terwijl bij een hoge onkruiddruk de opbrengstreductie meer dan 25 % kan bedragen. Tevens wordt maïs gevoeliger voor legering wanneer opgegroeid bij een hoge onkruidbezetting. Dit leidt mogelijks tot nog meer opbrengstverlies en oogstmoeilijkheden. Teneinde tot een adequate onkruidbestrijding te komen werden volgende objecten bestudeerd: Voor de opkomst: controle: manueel onkruidvrij houden 2. flufenacet + metosulam + isoxaflutol: 450 g g g/ha (Terano + Merlin: 0.75 kg kg/ha) 3. flufenacet + isoxaflutol + terbuthylazin + flufenacet: 340 g + 5 g g g/ha (Lanox + Aspect T: 0.5 kg l/ha) 4. flufenacet + isoxaflutol + dimethenamide-p + terbuthylazin: 340 g + 5 g g g/ha (Lanox + Akris: 0.5 kg l/ha) 5. flufenacet + isoxaflutol + pendimethalin: 340 g + 5 g g/ha (Lanox + Stomp: 0.5 kg + 2 l/ha) Voor de opkomst: en 3-4 bladstadium: flufenacet + metosulam + isoxaflutol: 450 g g/ha (Terano: 0.75 kg/ha) en foramsulfuron + isoxadifen-ethyl + sulcotrion: g g g/ha (Equip + Mikado: 1.75 l l/ha) Na de opkomst (3-4 bladstadium): terbuthylazin + flufenacet + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl + sulcotrion: 666 g g g g g/ha (Aspect T + Equip + Mikado: 2 l l l/ha) 8. mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra 60OD: 1.25 l l l/ha) 9. mesotrione + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Accent: 1.25 l l kg/ha) 10. dimethenamide-p + topramezone + mesotrion + terbuthylazin: 807 g + 48 g + 49 g g/ha (Clio Elite + Calaris: 1.5 l l/ha) 11. topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l l/ha) 12. nicosulfuron + dimethenamide-p + mesotrion + terbuthylazin: 24 g g + 70 g g/ha (Samson Extra 60OD + Frontier Elite + Calaris: 0.4 l + 1 l + 1 l/ha) 13. nicosulfuron + mesotrione + terbuthylazin + pethoxamide: 24 g + 70 g g g/ha (Samson Extra 60OD + Calaris + Successor: 0.4 l + 1 l l/ha) 14. nicosulfuron + topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 24 g g g g/ha (Samson Extra 60OD + Arietta + Akris: 0.15 l l/ha) 5 Proef binnen het ADLO demonstratieproject Herbicide reductie in maïs door optimalisering van het onkruidmanagement. 80

89 15. nicosulfuron + dimethenamide-p + topramezone + bromoxynil + terbuthylazin: 24 g g + 32 g + 60 g + 90 g/ha (Samson Extra 60OD + Clio Elite + Bromoterb: 0.4 l + 1 l l/ha) Na de opkomst (> 7 bladeren): terbuthylazin + flufenacet + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl + sulcotrion: 666 g g g g g/ha (Aspect T + Equip + Mikado: 2 l l l/ha) 17. mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra 60OD: 1.25 l l l/ha) 18. mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Accent: 1.25 l l kg/ha) 19. dimethenamide-p + topramezone + mesotrion + terbuthylazin: 807 g + 48 g + 49 g g/ha (Clio Elite + Calaris: 1.5 l l/ha) 20. topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l l/ha) Volgende fytotechnische maatregelen werden genomen: Voorvrucht: maïs Cultivar: Musixx Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund op planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 150 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o : 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o : 60 kg/ha K 2 O (chloorpotas 60: 100 kg/ha) o : 58.5 kgn (150 l/ha vloeibare N-39 N/100 l) Resultaten De vooropkomst toedieningen scoorden in functie van de middelencombinatie matig tot goed waarbij Lanox + Akris en Lanox + Aspect T de onkruidflora het best opruimden. Lannox + Aspect T spaarde wel wat hanenpoot (11.6 % t.a.v. C) terwijl Lannox + Akris een weinig zwalustong liet ontsnappen (5.3 % t.a.v. C). Lannox + Stomp en Terano + Merlin waren eerder zwak tegen zwaluwtong (resp. 42,1 en 31.6 % t.a.v. C). Terano + Merlin liet ook wat hanenpoot ontsnappen. De toedieningen in vroege na-opkomst (2-4 bladstadium) gaven over alle locaties duidelijk de betere bestrijdingsresultaten. De onkruiden zijn in dit gewasstadium nog klein en dus meer gevoelig voor herbiciden. Een voldoende vochtige bodem zorgde in 2009 voor de nodige residuële nawerking tegen nakiemers zodat op de meeste locaties een perfect resultaat werd bekomen. De combinaties in het 2-4 bladstadium ruimden nagenoeg alle onkruiden op. Enkel Arietta + Akris spaarde wat hanenpoot (5.8 % t.a.v. C). De spuitcombinatie van Terano voor de opkomst met Equip + Mikado gaf in 2009 heel wat minder goede resultaten. Zowel Hanenpoot als zwaluwtong werden onvoldoende aangepakt en dit in tegenstelling tot voorgaande jaren. 81

90 De late bespuitingen beïnvloeden duidelijk de onkruidbestrijding negatief. De 4 in het 6-7 bladstadium bestudeerde herbicidencombinaties gaven duidelijk een veel minder goed resultaat dan wanneer ze werden toegediend in het 3-4 bladstadium (Figuur 2.31). I De gewasschade als gevolg van de herbicidentoepassingen bleef in 2009 beperkt. Enkel de latere toedieningen zorgden voor enige gewasremming en chlorose. Ook het opbrengstniveau werd niet noemenswaardig beïnvloed. Figuur 2.31: Vergelijking van 4 herbicidencombinaties toegediend in resp. het 3-4 en 6-7 bladstadium (proef M09.07) 82

91 Tabel 2.14: Onkruidtellingen chemische onkruidbestrijding in maïs (M09.07) controle* ** * = onkruiden per m² ** = onkruidpopulatie in relatieve cijfers t.o.v. controle = 100 *** = Remming schaal

92 Tabel 2.15 : Opbrengstgegevens chemische onkruidbestrijding in maïs (M09.07) totale DS DS DS % DS kolf kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. controle = 100 ² % DS % DS % % % planten kolven opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest kolf totaal Object Kolf+ rest gelegerde builen- stengelrot /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= 100= schutblad plant planten brand planten kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha b ab a ab a ab ab ab ab ab ab ab ab ab ab ab ab ab ab ab gemiddeld VC% Fber Object NS ** * Fber Object blok * *** *** 84

93 3. 2. Geïntegreerde onkruidbestrijding 6 (M09.08) Objecten Bij het ras ES Makila werden volgende behandelingen vergeleken: 1. Volledig mechanische onkruidbestrijding : wiedeggen, voor opkomst : wiedeggen, voor opkomst : wiedeggen, 4-bladstadium : wiedeggen, 4- bladstadium : schoffelen + vingerwieden, 5-6 bladstadium : schoffelen + vingerwieden, 5-6 bladstadium : schoffelen + vingerwieden, 5-6 bladstadium 2. Chemische onkruidbestrijding : bespuiting na opkomst 3-4 bladstadium met A: flufenacet + terbuthylazin + sulcotrion + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl: 400 g +666 g g g g/ha (Aspect T + Mikado + Equip: 2 l l /ha) B: mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra OD: 1.25 l l l/ha) C: topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l l/ha) D: pethoxamide + mesotrion + terbuthylazin + nicosulfuron: 1200 g + 70 g g + 30 g/ha (Successor + Calaris + Samson Extra 60OD: 2 l l l/ha) A -D : idem maar aan 75 % van de dosis 3.Wiedeggen en chemische onkruidbestrijding : wiedeggen, voor opkomst : wiedeggen, voor opkomst : chemische onkruidbestrijding: A: flufenacet + terbuthylazin + sulcotrion + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl: 400 g +666 g g g g/ha (Aspect T + Mikado + Equip: 2 l l /ha) B: mesotrion + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 24 g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra OD: 1.25 l l l/ha) C: topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l l/ha) D: pethoxamide + mesotrion + terbuthylazin + nicosulfuron: 1200 g + 70 g g + 30 g/ha (Successor + Calaris + Samson Extra 60OD: 2 l l l/ha) A -D : idem maar aan 75 % van de dosis 4.Wiedeggen, schoffelen en rijenbespuiting : wiedeggen, voor opkomst : wiedeggen, voor opkomst : wiedeggen, 4-bladstadium : wiedeggen, 4- bladstadium 6 Proef binnen het ADLO demonstratieproject Herbicide reductie in maïs door optimalisering van het onkruidmanagement. 85

94 : schoffelen + rijenbespuiting, 5-6 bladstadium: dimethenamide-p + sulcotrion + nicosulfuron: g g + 30 g/ha (Frontier Elite + Mikado + Samson Extra 60OD: l l + 0.l66 l/ha) Er werd gezaaid op aan een dichtheid van zaden per ha. De bemesting bestond uit: o Advies BdB: 150 N, 90 P 2 O 5, 200 K 2 O, 60 MgO kg/ha o : 39,7 ton/ha rundermengmest: 170 kg/ha Ntotaal waarvan 91.4 Nwerkzaam, 43.7 kg/ha P 2 O 5, 139 kg/ha K 2 O, 43.7 kg/ha MgO o : 60 kg/ha K 2 O (chloorpotas 60: 100 kg/ha) o : 58.5 kgn (150 l/ha vloeibare N-39 N/100 l) Opmerking : na het uitvoeren van de onkruidtellingen werden de onkruiden van de controleveldjes manueel verwijderd Resultaten Onkruidbestrijding (Tabel 2.16) De onkruidflora werd gedomineerd door muur (28 pl./m²), melganzevoet (27.3 pl./m²), perzikkruid (24.3 pl./m²), straatgras (20.3 pl./m²) en in mindere mate door kamille (11.3 pl./ m²). Algemeen scoorden de objecten met mechanische onkruidbestrijding minder goed. Bij volledige mechanische onkruidbestrijding werd in de rijen nog 15.6% van de aanwezige onkruidpopulatie teruggevonden. Tussen de rijen was het resultaat behoorlijk. De combinatie van mechanische en rijenbespuiting was perfect in de rij maar spaarde nog 21.4% van de aanwezige onkruidpopulatie. Dit kan verklaard worden doordat de rijenbespuiting moet gebeuren in het 4-5 bladstadium om geen gewasremming te veroorzaken. Nadien kan dan geen schoffelbewerking meer uitgevoerd worden om de herbicidenfilm tegenaan de rij niet te verstoren. De chemische onkruidbestrijding ruimde nagenoeg alle onkruiden op met uitzondering van een beperkte hoeveelheid kamille bij het object Calaris + Dual Gold + Samson Extra OD aan verlaagde dosis. Afgezien daarvan gaf het reduceren van de dosis bij alle behandelingen geen aanleiding tot een minder goed bestrijdingsresultaat. 86

95 Tabel 2.16 : Resultaten geïntegreerde onkruidbestrijding (proef M09.08) STEME 1 % CHEAL 1 % MATCH 1 % POLPE 1 object 1 in rij ab tss rijen in rij ab tss rijen A ab A' a B ab B' ab C ab C' ab D ab D' A b A' ab B B' C C' b D ab D' b Controle 28pl/m² 27,3pl/m² 11,3pl/m² 24,3pl/m² 20,3pl/m² 113.5pl/m² Fber object ** NS 1 STEME: Stelaria media CHEAL: Chenopodium album MATCH: matricaria chamomilla POLPE: Polygunum persicaria POAAN: Poa annua 2 in % van onbehandelde controle= 100%= kg DS 3 niet opgenomen in de verwerking door te laag aantal planten POAAN 1 % TOTAAL % planten per ha Totale DSopbrengst Opbrengst (Tabel 2.16) Bij de oogst waren er significante verschillen in het aantal geoogste planten. Voor het object met volledig mechanische onkruidbestrijding is dit te verklaren door ondermeer de inzet van vingerwieders. Voor de objecten met chemische onkruidbestrijding kan hiervoor geen verklaring gegeven. Als gevolg hiervan was de variabiliteit in de opbrengstcijfers ook vrij hoog en werden geen significante verschillen vastgesteld. Er was wel een tendens tot een lagere opbrengst t.a.v. de controle bij de volledig mechanische onkruidbestrijding. Bij het object met rijenbespuiting was het opbrengstresultaat vergelijkbaar met de objecten chemische onkruidbestrijding beter. De meeste objecten met chemische onkruidbestrijding haalden hogere opbrengstresultaten tegenover de controle. 87

96 HOOFDSTUK 3: AARDAPPELEN Inleiding Tijdens het groeiseizoen 2009 werd een veldproef aangelegd met als onderzoeksthema: onderzoek naar de invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb op de bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappel 3.1. Onderzoek naar de invloed van hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb op de bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappel (proef A09.04) Materiaal en methoden De proef A09.04 werd aangelegd te Moortsele op zandleem volgens een blokkenschema met 4 parallellen. De veldjes waren 3 m breed (4 rijen) en 10 m lang (+ 21 m 2 ). De veldjes waren gescheiden door 2 rijen van het resistente ras (Tebina). Tussen de 4 parallellen werden infectierijen van Bintje voorzien. De eerste behandeling werd uitgevoerd 2 weken na opkomst. De eerste 2 behandelingen met mancozeb: 1.6 kg/ha (Dequiman 2.7 kg/ha) zijn voor de verschillende objecten hetzelfde. De objecten worden om de 7 dagen gespoten, respectievelijk op 09/06/09 en 16/06/09. Daarna volgden 6 behandelingen met benthiavalicarb al of niet aangevuld met een hulpstof (behandelingsfrequentie: om de 7 dagen): 1. benthiavalicarb + mancozeb: 20 g kg/ha (Valbon 1.6 kg/ha) 2. benthiavalicarb: 50 g/ha 3. benthiavalicarb: 50 g/ha + Actirob B (1 l/ha) 4. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) 5. benthiavalicarb: 50 g/ha + ester 5 (0.1 %) 6. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + ester 5 (0.1 %) 7. benthiavalicarb: 50 g/ha + organosilicoon 3 (300 ml/ha) 8. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + organosilicoon 3 (300 ml/ha) 9. benthiavalicarb: 50 g/ha + alcoholethoxylaat 1 ( 0.1 %) 10. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + alcoholethoxylaat 1 ( 0.1 %) 11. benthiavalicarb: 50 g/ha + organosilicoon 1 (250 ml/ha) 12. benthiavalicarb: 50 g/ha + Trend 90 (300 ml/ha) + organosilicoon 1 (250 ml/ha) De behandelingen werden uitgevoerd op 23/06/09, 30/06/09, 07/07/09, 14/07/09, 22/07/09, 27/07/09. Nadien volgden voor de verschillende objecten 4 behandelingen met fluazinam: 200 g/ha (Shirlan: 0,4 l/ha): 03/08/09, 10/08/09, 19/08/09, 24/08/09 en 08/09/09. De fungiciden werden toegediend met een spuitboom uitgerust met TeeJet XR VK (300 l/ha) of TeeJet XR VS spleetdoppen. Het gebruikte volume water was 300 l/ha. De rijen met het resistent aardappelras werden niet met fungiciden behandeld Fytotechnische maatregelen ras: Bintje - Tebina plantdatum: 20/04/09 88

97 rijenafstand: 68 cm; afstand in de rij: 40 cm Bemesting: volgens advies BDB: 205 kg N/ha ( ), 70 kg P 2 O 5 /ha, 320 kg K 2 O/ha, 107 kg MgO/ha: Onkruidbestrijding: linuron + pendimethalin + prosulfocarb: 750 g g kg/ha (Linugan + Stomp + Defi: 1.5 l + 2 l + 4 l/ha) ( ) doodspuiten: diquat 600 g/ha (Mission 3 l/ha): 31/08/09 oogst: 14/10/ Infectie De infectiedruk was gedurende het groeiseizoen 2009 voldoende hoog zodat de infectierijen niet kunstmatig werden geïnfecteerd. De aantastingsgraad van het gewas wordt weergegeven als % aangetast bladoppervlak volgens de sleutel van Cox & Large (1960) aangepast op de Blight Workshop 2005 van Estland: 0,0 % aantasting: geen aantasting, gezonde planten 0,1 % aantasting: meer dan 1 laesie per plot van 100 planten 0,2 % aantasting: tot 25 vlekken per plot van 100 planten 0,3 % aantasting: tot 50 vlekken per plot van 100 planten 0,4 % aantasting: tot 75 vlekken per plot van 100 planten 0,5 % aantasting: tot 100 vlekken per plot van 100 planten of 1 laesie per plant 0,6 % aantasting: 2 laesies per plant 0,7 % aantasting: 4 laesies per plant 0,8 % aantasting: 6 laesies per plant 0,9 % aantasting: 8 laesies per plant 1,0 % aantasting: 10 laesies per plant 5,0 % aantasting: 1 vlek per samengesteld blad of 50 laesies per plant 10,0 % aantasting: 2 vlekken per samengesteld blad of 100 laesies per plant 25,0 % aantasting: bijna alle bladeren vertonen laesies. Planten behouden hun normale vorm. 75 % van de oppervlakte van het object ziet er groen uit ondanks het feit dat alle planten aangetast zijn. 50 % aantasting: elke plant is geïnfecteerd en ongeveer de helft van het bladoppervlak is door de schimmel vernietigd; een object ziet er groen met bruine vlekken uit 75 % aantasting: ongeveer ¾ van het bladoppervlak is door de schimmel vernietigd; object ziet er noch groen noch bruin uit. Meer gevoelige cultivars vertonen ook erge stengelaantasting 95 % aantasting: slechts enkele bladeren zijn nog groen, maar de stengels zijn groen 100 % aantasting: alle bladeren zijn afgestorven, de stengels zijn dood of aan het afsterven Waarnemingsmethodiek: de visuele waarnemingen van aantasting gebeurden door de verschillende veldjes in hun totaliteit te beoordelen. 89

98 Regenval (mm) Max. temperatuur ( C) Min. Temperatuur ( C) 40,0 40,0 35,0 35,0 30,0 30,0 25,0 25,0 20,0 20,0 15,0 15,0 10,0 10,0 5,0 5,0 0,0 0, Datum Figuur 3.1.: Weer groeiseizoen Oogst Ongeveer 2 weken na het doodspuiten van de proefperceeltjes met 600 g/ha diquat (Reglone 3 l/ha) werden de aardappels geoogst. Per proefobject werd 2 x 10 m (2 e en 3 e rij) machinaal gerooid. De aardappels werden gewassen, gewogen, gesorteerd, gewogen per sortering en visueel beoordeeld op Phytophthora-aantasting. Zieke knollen werden longitudinaal doorgesneden om de aanwezigheid van droog bruin kurkweefsel onder de laesie na te gaan. Aardappelknollen werden als ziek beschouwd als de knollen visueel duidelijke symptomen van Phytophthora-aantasting vertoonden Resultaten en discussie De gegevens van de waarnemingen werden geanalyseerd met het statistisch programma SAS 4.1. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test normaal verdeeld waren, werden aan een variantieanalyse onderworpen. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test niet normaal verdeeld waren, werden aan de non-parametrische Kruskall-Wallis test onderworpen. Figuur 3.1. geeft de weersomstandigheden weer gedurende de proef. Het groeiseizoen 2009 werd gekenmerkt door een warme maand mei. In mei viel 59.6 l neerslag en 14 dagen haalden een maximale temperatuur hoger dan 20 C. In juni bedroeg de gemiddelde temperatuur 16.5 C en viel er 62.4 l regen. In juni hadden 10 dagen een maximale temperatuur boven 25 C. Juli had een gemiddelde temperatuur van 18.5 C en een totale regenval van 73.6 l. Augustus was een warme en droge maand met een gemiddelde temperatuur van 19 C en slechts 26 l regen. In augustus hadden 17 dagen een maximale temperatuur hoger dan 25 C. Het groeiseizoen werd gekenmerkt door gunstige weersomstandigheden voor de ontwikkeling van Phytophthora infestans in juni en juli. In augustus nam de ziektedruk sterk af. Door de droogte in september (slechts 27 l regen) kon pas in oktober na regen geoogst worden. 90

99 Ziektewaarneming De resultaten van de Phytophthora-aantasting zijn weergegeven in figuur 3.2. en tabel 3.1. Pas naar het einde van het groeiseizoen toe konden verschillen tussen de hulpstoffen waargenomen worden. Begin augustus nam de bladaantasting voor benthiavalicarb tegenover Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) sterk toe: voor benthiavalicarb werd een aantasting van 39 % waargenomen. Trend 90 en Trend 90 gecombineerd met alcoholethoxylaat 1 konden de aantasting gedurende een week vertragen tot een aantasting van respectievelijk 28 en 29 %. Trend 90 alleen gaf een wat betere loofbescherming dan in combinatie met alcoholethoxylaat 1. De geteste adjuvants en adjuvants-combinaties konden de efficiëntie van benthiavalicarb niet op het niveau van Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) brengen. 0,90 Aantasting door Phytophthora infestans (%) 0,80 0,70 0,60 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 17/06/ /06/ /06/ /07/ /07/ /07/ /07/2009 0, Behandeling Aantasting door Phytophthora infestans (%) 100,00 90,00 80,00 70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 04/08/ /08/ /08/ /08/2009 0, Behandeling Figuur 3.2. Invloed van de geteste adjuvants op de efficiëntie van benthiavalicarb voor de bestrijding van Phytophthora infestans bij Bintje (groeiseizoen 2009). Tabel 3.1. Invloed van de geteste adjuvants op de efficiëntie van benthiavalicarb voor de bestrijding van Phytophthora infestans bij Bintje (groeiseizoen 2009).. 91

100 Behandeling Ziektewaarnemingen Spuitdata 17/06/ /06/ /06/ /07/ /07/ /07/ /07/ /08/ /08/ /08/ /08/2009 Valbon = controlebehandeling 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,15 0,13 0,15 1,60 18,85 18/06/2009 benthiavalicarb 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,08 0,13 39,38 48,13 91,25 98,13 23/06/2009 benthiavalicarb + Actirob 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,20 0,10 48,13 55,63 91,25 98,13 30/06/2009 benthiavalicarb + Trend 90 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,13 0,13 29,25 36,75 86,25 96,25 07/07/2009 benthiavalicarb + ester 5 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,15 34,38 46,88 87,50 97,50 14/07/2009 benthiavalicarb + Trend 90 + ester 5 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,05 40,63 56,88 92,50 98,75 22/07/2009 benthiavalicarb + organosilicoon 3 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,15 0,10 34,38 48,75 91,25 98,13 27/07/2009 benthiavalicarb + Trend + organosilicoon 0,00 3 0,00 0,00 0,00 0,00 0,13 0,23 37,50 50,00 78,75 98,13 04/08/2009 benthiavalicarb + alcoholethoxylaat 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,85 0,10 33,13 46,88 91,25 96,88 11/08/2009 benthiavalicarb + Trend + alcoholethoxylaat 0,00 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,15 28,13 44,38 81,25 96,88 19/08/2009 benthiavalicarb + organopsilicoon 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,13 0,05 39,38 58,13 91,25 96,88 24/08/2009 benthiavalicarb + Trend + organosilicoon 0,00 1 0,00 0,00 0,00 0,00 0,10 0,08 36,75 51,75 85,00 93,13 31/08/2009 Kolmogorov-Smirnov 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,369 0,242 0,170 0,180 0,298 0,387 NN NN NN NN NN NN NN NN NN NN NN Kruskall-Wallis 1,000 1,000 1,000 1,000 1,000 0,613 0,330 0,336 0,315 0,344 0,273 (p = 0,05) NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS NS NN: niet normaal verdeeld N: normaal verdeeld S: significant verschillend NS: niet significant verschillend Opbrengst Geen significante verschillen in opbrengst per struik werden waargenomen voor de verschillende geteste behandelingen (tabel 3.2.). Voor Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) bedroeg de gemiddelde opbrengst per struik 1.56 kg en voor benthiavalicarb 1.44 kg/struik. De gemiddelde opbrengst per struik voor de objecten waarbij een hulpstof werd toegevoegd aan benthiavalicarb bedroeg 1.46 kg per struik en schommelde tussen 1.33 en 1.55 kg/struik. Geen significante verschillen in totale opbrengst, opbrengst groter dan 35 mm en opbrengst kleiner dan 35 mm werden waargenomen voor de verschillende geteste behandelingen (figuur 3.3., tabel 3.2.). De gemiddelde totale opbrengst van de verschillende benthiavalicarb - behandelingen bedroeg ton/ha en schommelde tussen en ton/ha. De opbrengst van het object behandeld met Valbon (benthiavalicarb + mancozeb) bedroeg ton/ha. Van de geteste hulpstoffen had organosilicoon 1 de hoogste opbrengst: ton/ha. De laagste opbrengst was voor Trend 90: ton/ha. 92

101 Tabel 3.2. Invloed van de geteste adjuvants + benthiavalicarb combinaties op de opbrengst van Phytophthora infestans bij Bintje (groeiseizoen 2009). Behandeling Opbrengst/struik totale opbrengst/ha opbrengst >35/ha opbrengst < 35/ha Valbon = controlebehandeling 1,56 24,6 + 4,6 23,86 + 4,2 0, ,08 benthiavalicarb 1,44 22,5 + 2,9 20,90 + 2,5 1, ,15 benthiavalicarb + Actirob 1,48 22,9 + 0,7 21,28 + 1,2 0, ,17 benthiavalicarb + Trend 90 1,33 20,8 + 2,1 19,69 + 2,1 0, ,08 benthiavalicarb + ester 5 1,47 22,2 + 2,7 18,52 + 5,5 0, ,43 benthiavalicarb + Trend 90 + ester 5 1,50 22,6 + 1,4 21,46 + 1,5 0, ,21 benthiavalicarb + organosilicoon 3 1,39 21,0 + 1,3 19,86 + 0,9 1, ,14 benthiav. + Trend 90 + organosilicoon 3 1,47 22,3 + 1,2 21,04 + 1,2 0, ,17 benthiavalicarb + alcoholethoxylaat 1 1,46 22,0 + 1,6 20,06 + 2,7 0, ,14 benthiav. + Trend 90 + alcoholethoxylaat 11,45 22,4 + 1,9 20,90 + 2,3 0, ,19 benthiavalicarb + organosilicoon 1 1,55 23,3 + 1,0 19,79 + 5,2 0, ,19 Benthiav. + Trend 90 + organosilicoon 1 1,50 22,3 + 4,0 21,10 + 4,0 0, ,16 Kolmogorov-Smirnov 0,082 0,092 0,136 0,079 N N NN N Kruskall-Wallis 0,820 (p = 0,05) NS NN: niet normaal verdeeld N: normaal verdeeld S: significant verschillend NS: niet significant verschillend 35,00 tot. opbrengst/ha opbrengst >35/ha opbrengst < 35/ha 30,00 Opbrengst (ton/ha) 25,00 20,00 15,00 10,00 5,00 0, Behandeling Figuur 3.3. Invloed van de geteste adjuvants + benthiavalicarb combinaties op de opbrengst bij Bintje (groeiseizoen 2009). Knolaantasting Door de warme droge maand augustus van het groeiseizoen 2009 werden nauwelijks knolaantastingen waargenomen. 93

102 Besluit Het groeiseizoen 2009 werd gekenmerkt door warme en natte periodes en eindigde warm en droog. Tijdens de zomer waren de weersomstandigheden niet zeer gunstig voor de uitbraak van Phytophthora-infecties zodat ontluikende bladaantastingen vrij snel gestopt werden. Het effect van de geteste hulpstoffen op de efficiëntie van benthiavalicarb werd onderzocht op loofaantasting, opbrengst en knolaantasting. Uit de uitgevoerde veldproef kon besloten worden dat benthiavalicarb geen goede loofbescherming bood in vergelijking met Valbon (benthiavalicarb + mancozeb). De geteste hulpstoffen en hulpstoffencombinaties hadden geen positief effect op de efficiëntie van benthiavalicarb. 94

103 HOOFDSTUK 4: EIWITGEWASSEN De hieronder besproken proeven werden in het kader van het PWO-project Lupinen: sleutel tot duurzame eiwitproductie uitgevoerd. In dit verslag worden de voornaamste resultaten weergegeven. De uitgebreide resultaten kunnen in het eerste voortgangsrapport van het project gelezen worden. 4.1 Rassenproef lupinen Bottelare Materiaal en methoden Er werden 22 variëteiten in een blokkenproef met vier herhalingen uitgezaaid. Een overzicht van de objecten wordt weergegeven in Tabel 4.1. De rassen zijn afkomstig van vijf mandatarissen en behoren hoofdzakelijk uit variëteiten die tot de soort L. angustifolius (blauwe of smalbladige lupine). De overige zes rassen bestonden uit 3 gele (L. luteus) en 3 breedbladige (L. albus) variëteiten. Het duizendkorrelgewicht (DKG) en het kiemkrachtpercentage, waarmee de zaaidichtheid berekend werd, worden ter info weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 4.1 Rassenoverzicht PE Bottelare Variëteit Soort Mandataris DKG Kiemkracht (%) 1 Borlu L. angustifolius 1 156, Bornal L. luteus 1 118, Boruta L. angustifolius 1 134, Boregine L. angustifolius 1 182, Haagena L. angustifolius 1 112, Haags Blaue L. angustifolius 1 147, Probor L. angustifolius 1 105, Sanabor L. angustifolius 1 170, Sonate L. angustifolius 1 102, Vitabor L. angustifolius 1 138, Bojar L. angustifolius 2 147, Baron L. angustifolius 2 128, Graf L. angustifolius 2 115, Kalif L. angustifolius 2 123, Lord L. luteus 2 120, Zeus L. angustifolius 2 132, Feodora L. albus 3 269, Dieta L. albus 4 294, Volos L. albus 4 177, Pootallong L. luteus 4 157, Viol L. angustifolius 5 156, SNS1 L. angustifolius 5 150,0 90 Mandatarissen: 1. Saatzucht Steinach GmbH, 2. Hodowla Roslin Smolice Sp. z.o.o.; Oddzial w Przebedowie, 3. GieProlupin, 4. Soya-UK, 5. University of Copenhagen In het voorjaar 2009 werd een bodemanalyse uitgevoerd van het proefperceel waarop de rassenproef kwam te liggen (Tabel 4.2). In de analyseresultaten van de Bodemkundige Dienst van België werd het gekarakteriseerd als een zandleemgrond (bodemtype 30), met een erg laag koolstofpercentage (0,7 %). 95

104 Tabel 4.2 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 4 (PE Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 30 Zandleem ph-kcl 5,2 6,2-6,6 Laag C in % (humus) 0,7 1,2-1,6 Zeer laag Fosfor* Tamelijk hoog Kalium* Tamelijk laag Magnesium* Normaal Calcium* Laag Natrium* 2,8 3,2-6,4 Tamelijk laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. Na het ploegen werd een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof , 600 kg). Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. De proef te Bottelare werd gezaaid op 2 april Enkele uren voor zaai werd het zaaizaad geïnoculeerd met Bradyrhizobium lupini (Legume Fix aan 400 g per 100 kg zaaizaad). Bij Lupinus angustifolius werd een dichtheid van 100 planten/m² nagestreefd. Bij L. luteus en L. albus werd een beoogde dichtheid van respectievelijk 80 en 60 planten/m² nagestreefd. De chemische onkruidbestrijding werd in 2 fasen aangepakt. Op 7 april 2009 werd een vooropkomstbehandeling uitgevoerd met chloortoluron (Tolurex, 3 l/ha) aan een dosis van 1500 g/ha in combinatie met isoxaben (AZ 500; 0,15 l/ha) aan 75 g/ha. De behandeling gebeurde op een relatief droge bodem en werd gevolgd door een periode van lichte regenval. In na-opkomst werd op 29 april diflufenican (Diflanil 500 SC; 0,2 l/ha) aan een dosis van 100 g/ha. Vanaf begin juni werd duidelijk dat bij het ras Feodora de ziekte Colletotrichum spp. optreedt, en dit in 3 van de 4 herhalingen (overgebracht via het zaad). Na het optreden van bruine stippen en laesies buigen de planten om ter hoogte van de aantasting. Om het potentieel van ieder ras naar voor te laten komen, werd geopteerd de proef maximaal te beschermen, voornamelijk tegen Colletotrichum species. Daarom werd op 3 momenten een fungicidebehandeling uitgevoerd. Op 3 juni 2009 werd een bespuiting met boscalid en pyraclostrobin (Signum; 1,5 kg/ha) uitgevoerd aan een dosis van respectievelijk 400,5 g en 100,5 g/ha). Na het aanbreken van een meer regenachtige periode, wat in het voordeel van de schimmelgroei werkt, en daarnaast ter bestrijding van de reeds gevormde haarden werd op 9 juni gespoten met een combinatie van tebuconazool (Horizon; 0,75 l/ha) en chloorthalonil (Bravo; 1,5 l/ha) aan een dosis van respectievelijk 187,5 g en 750 g werkzame stof/ha. Op 29 juni werd metconazool ingezet (Caramba; 1,2 l/ha) aan een dosis van 72 g/ha Resultaten en bespreking Na de zaai werden de opkomst, standdichtheid, bloei, legering, hergroei en afrijping van de plant en de peul opgevolgd en gescoord. De resultaten hiervan zijn te lezen in Voortgangsrapport 1, 2009 van het PWO-project Lupinen: sleutel tot een duurzame eiwitproductie. 96

105 Opbrengstbepaling Omdat de oogstomstandigheden voor de proefveldmaaidorser net niet optimaal waren (gewas iets te groen), werd beslist om op 24 augustus de volledige rassenproef met Quad te bespuiten aan een dosis van 3 l/ha (of 600 g diquat/ha). Op 26 augustus werden de lupinen geoogst met een proefveldmaaidorser van Wintersteiger (classic model). De opbrengstresultaten op het perceel te Bottelare worden in Tabel 4.3 voorgesteld. Tabel 4.3 Opbrengstresultaten PE Bottelare Object Soort Opbrengst Vers Droog bij 14% vocht kg/ha kg/ha kg/ha relatief DS % Hectolitergewicht (kg/ha) 1 Borlu L. angustifolius abcd 99 89,7 ab 80,3 2 Bornal L. luteus abcd 94 90,6 a 84,9 3 Boruta L. angustifolius abc ,0 ab 80,9 4 Boregine L. angustifolius abc ,1 a 80,9 5 Haagena L. angustifolius abcd 94 89,8 ab 79,2 6 Haags Blaue L. angustifolius ab ,9 ab 80,1 7 Probor L. angustifolius abc ,9 ab 79,8 8 Sanabor L. angustifolius ab ,9 ab 80,4 9 Sonate L. angustifolius ab ,9 ab 79,7 10 Vitabor L. angustifolius abcd 97 90,2 a 81,0 11 Bojar L. angustifolius a ,1 a 78,9 12 Baron L. angustifolius abcd 94 90,1 a 78,8 13 Graf L. angustifolius d 75 90,1 a 79,0 14 Kalif L. angustifolius abc ,1 a 78,2 15 Lord L. luteus abcd 98 90,1 a 80,5 16 Zeus L. angustifolius abcd 95 90,0 ab 80,1 17 Feodora L. albus abcd 97 89,1 ab 77,1 18 Dieta L. albus bcd 90 89,3 ab 75,5 19 Volos L. albus cd 85 88,3 b 77,4 20 Pootallong L. luteus abc ,2 a 80,2 21 Viol L. angustifolius abcd 92 90,1 a 80,1 22 SNS1 L. angustifolius abc ,0 ab 80,7 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) De hoogste opbrengst wordt gehaald door de variëteit Bojar (3893 kg/ha). Dit was significant hoger dan de opbrengst van Graf, Volos en Dieta, maar niet significant verschillend van de overige rassen. De opbrengst van Bojar wordt op de voet gevolgd door deze van Sonate (3797 kg/ha) en Haags Blaue (3751 kg/ha). Indien de smalbladige rassen buiten beschouwing worden gelaten is Pootallong (L. luteus) het ras met de hoogste opbrengst (3501 kg/ha) met een relatieve waarde van 105 % (waarde tegenover de gemiddelde opbrengst van alle variëteiten). Binnen de soort L. albus behaalt Feodora met 3239,6 kg/ha een relatieve score van 97 %. Graf (L. angustifolius) behaalt de laagste opbrengst. Dit was significant lager dan de rassen Bojar, Sonate, Haags Blaue, Sanabor, Probor, Boregine, SNS1, Boruta, Pootallong, Kali; maar niet significant verschillend van Borlu, Lord, Vitabor, Feodora, Zeus, Baron, Bornal, Haagena, Viol, Dieta en Volos. In Tabel 4.4 worden de opbrengstcijfers herhaald, maar dan volgens lupinesoort. Het relatieve cijfer stelt opnieuw de waarde voor tegenover het gemiddelde van alle rassen, uitgedrukt bij 14 % vocht. 97

106 Gemiddeld genomen halen smalbladige rassen (L. angustifolius) in het seizoen 2009 duidelijk betere opbrengsten, terwijl breedbladige rassen (L. albus) gemiddeld genomen 9 % onder het totaal gemiddelde zit. Het absolute verschil tussen L. angustifolius en L. albus is bijna 400 kg/ha, wat een significant verschil is (Tukey-test op 95 %-niveau). Tabel 4.4 Opbrengstresultaten PE Bottelare (per type) Soort Opbrengst bij 14% vocht kg/ha relatief L. angustifolius 3405 a 102 L. luteus 3304 ab 99 L. albus 3030 b 91 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) Vergelijking met rassenproef te Vladslo Ook te Vladslo werd een rassenproef aangelegd, met dezelfde variëteiten als de rassenproef te Bottelare. De zaai geschiedde op 1 april 2009 (1 dag voor de zaai van de rassenproef in Bottelare). Het voornaamste verschil betrof de bodem, in Vladslo was dit nl. een zandgrond Opbrengstresultaten Bij de vergelijking van de opbrengstresultaten te Bottelare en Vladslo (Figuur 4.1) valt duidelijk te zien dat op de locatie Vladslo (zandgrond) betere opbrengstresultaten worden behaald dan op de locatie Bottelare (zandleem). Bij 7 van de 22 variëteiten wordt te Vladslo ruim een halve ton meeropbrengst genoteerd in vergelijking met Bottelare. Slechts een aantal variëteiten hebben betere opbrengstresultaten te Bottelare: Bornal (meer dan 700 kg/ha beter), Sanabor (400 kg/ha), Vitabor (ongeveer 200 kg/ha) en Pootallong (ongeveer 300 kg/ha). kg/ha 4500,0 Bottelare Vladslo 4000,0 3500,0 3000,0 2500,0 2000,0 1500,0 1000,0 500,0 0, Object Figuur 4.1 Opbrengstresultaten (bij 14% vocht) te Bottelare en Vladslo 98

107 Nutritionele waarde Ter bepaling van de eiwitinhoud en het alkaloïdengehalte werden analyses gedaan. Met behulp van de opbrengstresultaten werd tevens de eiwitopbrengst in kg/ha berekend. Eiwitinhoud De ruwe eiwitpercentages te Bottelare en Vladslo zijn weergegeven in Tabel 4.5. Algemeen worden tijden het groeiseizoen 2009 hoge eiwitpercentages gehaald. Opvallend is dat bij alle variëteiten behalve de variëteit Sonate het eiwitgehalte te Vladslo hoger ligt dan te Bottelare. Door de hogere opbrengst werd eerder een verdunnend effect verwacht, maar dit was niet het geval. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn een sneller opwarmende bodem, waardoor de nodulatie en dus ook de stikstoffixatie vroeger in het seizoen op gang kwamen. Hierdoor is de periode waarin stikstof kan gefixeerd worden groter. De stikstoffixatie werd op beide locaties echter niet gemeten. Tabel 4.5 Ruw eiwitpercentage te Bottelare en Vladslo Object Soort Ruw eiwit Bottelare (%) Ruw eiwit Vladslo (%) Vladslo vs. Bottelare (%) 1 Borlu L. angustifolius 38,2 bcd 39,0 bcd Bornal L. luteus 44,7 a 48,2 a Boruta L. angustifolius 32,8 e 36,6 cde Boregine L. angustifolius 34,6 cde 36,7 cde Haagena L. angustifolius 36,2 bcde 38,1 bcd Haags Blaue L. angustifolius 33,4 e 35,0 de Probor L. angustifolius 38,7 bc 40,9 bc Sanabor L. angustifolius 36,9 bcde 38,8 bcd Sonate L. angustifolius 35,5 bcde 32,9 e Vitabor L. angustifolius 36,7 bcde 38,8 bcd Bojar L. angustifolius 33,5 e 35,3 de Baron L. angustifolius 35,3 bcde 37,4 bcde Graf L. angustifolius 37,1 bcde 38,5 bcd Kalif L. angustifolius 35,3 bcde 36,7 cde Lord L. luteus 45,9 a 48,1 a Zeus L. angustifolius 34,2 de 39,0 bcd Feodora L. albus 39,5 b 41,6 b Dieta L. albus 38,7 bc 41,4 b Volos L. albus 39,0 b 42,0 b Pootallong L. luteus 45,5 a 47,6 a Viol L. angustifolius 32,9 e 35,5 de SNS1 L. angustifolius 34,3 de 37,9 bcd 111 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) In Tabel 4.6 wordt de ruwe eiwitopbrengst van alle rassen weergegeven. Deze wordt bekomen door de ruw eiwitinhoud van het zaad te vermenigvuldigen met de opbrengst van het ras in de rassenproef te Bottelare of Vladslo. Het is logisch dat hierbij de verschillen tussen Bottelare en Vladslo nog groter uitvallen, gezien de gemiddelde opbrengst ook hoger was te Vladslo (voor 18 van de 22 rassen). Enkel de variëteiten die tot de soort L. luteus behoren vallen gemiddeld lager uit te Vladslo. De eiwitopbrengst per soort (L. albus, L. luteus en L. angustifolius) wordt voorgesteld in Figuur 4.2. Op locatie Bottelare worden de beste resultaten door de drie variëteiten van L. 99

108 luteus gehaald, deze doen het met 1295 kg./ha respectievelijk 261 en 297 kg/ha beter dan.l. angustifolius en L. albus. Te Vladslo wordt bij de breedbladige rassen gemiddeld de hoogste eiwitopbrengst gezien met 1355 kg/ha. L. luteus en L. angustifolius doen het respectievelijk 114 en 150 kg/ha minder goed. Tabel 4.6 Ruw eiwitopbrengst te Bottelare en Vladslo Bottelare Vladslo Object Soort Opbrengst ruw eiwit (kg/ha) relatief Opbrengst ruw eiwit (kg/ha) relatief 1 Borlu L. angustifolius 1099 abcde ab Bornal L. luteus 1232 abc ab 87 3 Boruta L. angustifolius 995 bcde ab 93 4 Boregine L. angustifolius 1078 abcde ab Haagena L. angustifolius 990 bcde ab 97 6 Haags Blaue L. angustifolius 1123 abcde ab 91 7 Probor L. angustifolius 1211 abcd ab Sanabor L. angustifolius 1132 abcde ab 89 9 Sonate L. angustifolius 1145 abcde ab Vitabor L. angustifolius 1022 abcde ab Bojar L. angustifolius 1107 abcde ab Baron L. angustifolius 936 cde ab Graf L. angustifolius 804 e ab Kalif L. angustifolius 1066 abcde ab Lord L. luteus 1302 ab ab Zeus L. angustifolius 919 cde a Feodora L. albus 1029 abcde ab Dieta L. albus 1022 abcde ab Volos L. albus 942 cde ab Pootallong L. luteus 1352 a ab Viol L. angustifolius 884 de b SNS1 L. angustifolius 1035 abcde ab 107 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) kg/ha 1600 Bottelare Vladslo L. albus L. luteus L. angustifolius Soort Figuur 4.2 Eiwitopbrengst (opbrengst * % Ruw eiwit) per soort te Bottelare en Vladslo 100

109 Alkaloïdengehalte De regelgeving in Australië en Groot-Brittanië staat een maximale aanwezigheid toe van 200 mg alkaloïden per kilogram zaad. Dit cijfer wordt ook in onze proeven als grens opgevat. Op de locaties Bottelare en Vladslo werden van de best producerende cultivars mengstalen genomen (2 voor L. angustifolius, 1 voor L. albus en 1 voor L. luteus). Dit leverde een totaal van 8 stalen op, die werden geanalyseerd op de Ruprecht-Karls-Universität te Heidelberg. In 2009 werd voor de geanalyseerde stalen bij geen enkel ras boven de toegelaten concentratie gegaan (Tabel 4.7). Tabel 4.7 Alkaloïdengehaltes bij de geteste variëteiten te Bottelare en Vladslo Object Soort Locatie mg/ kg zaad Voornaamste voorkomende alkaloïden 9 Sonate L. angustifolius Bottelare 182 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 11 Bojar L. angustifolius Bottelare 81 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 17 Feodora L. albus Bottelare 62 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 20 Pootallong L. luteus Bottelare 140 LUPI, SPA, GRA, TRY 9 Sonate L. angustifolius Vladslo 179 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 15 Lord L. luteus Vladslo 179 LUPI, SPA, GRA, TRY 16 Zeus L. angustifolius Vladslo 69 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA 17 Feodora L. albus Vladslo 82 LUPA, ANG, ISOL, 13-OH LUPA Waarbij LUPA = lupanine; ANG = angustifoline; ISOL = isolupanine; 13-OH LUPA = 13-OH lupanine; LUPI = lupinine; SPA = sparteine; GRA = gramine; try = tryptofol De hoogste cijfers worden gehaald door het ras Sonate: zowel in Bottelare als te Vladslo wordt hierbij een alkaloïdenwaarde rond 180 mg/ kg zaad bekomen. Het breedbladige ras Feodora behaalt te Bottelare en Vladslo de meest gunstige waarde (minder dan 100 mg/kg zaad). 101

110 4.2 Rassenproef lupinen m.b.t. ziektegevoeligheid Materiaal en methoden In deze proef werden dezelfde variëteiten als object opgenomen als de standaard rassenproeven te Bottelare en Vladslo. De proef PE bevond zich op het proefveld naast de standaard rassenproef te Bottelare. De proef had tot doel na te gaan wat de ziektegevoeligheid en het opbrengstpotentieel was van de 22 variëteiten indien geen fungicidenbehandelingen werden uitgevoerd. Het overzicht van de rassen die deel uitmaken van deze proef wordt weergegeven in Tabel 4.1, het betrof dezelfde rassen als in de standaard rassenproef. De 22 variëteiten waren afkomstig van vijf mandatarissen en behoorden hoofdzakelijk tot L. angustifolius (smalbladige lupine). De overige zes rassen bestonden uit 3 gele (L. luteus) en 3 breedbladige (L. albus) variëteiten. In Tabel 4.1 worden ook het duizendkorrelgewicht (DKG) en het percentage kiemkracht ter info meegegeven. Deze twee parameters zijn ondermeer belangrijk voor de berekening van het benodigde zaaizaad per variëteit. PE werd als blokkenproef aangelegd in 4 herhalingen. Een plot had een lengte van 8 meter op een breedte van 1,5 m. De boordveldjes die in een standaard rassenproef opgenomen worden, werden bij de aanleg van deze proef weggelaten. Bij de opbrengstbepaling werd dus voor het bekomen van de resultaten alles geoogst. Voor de zaai werd een bodemanalyse uitgevoerd, de resultaten worden weergegeven in Tabel 4.8. Het koolstofpercentage bedroeg 1,1 %, wat beoordeeld werd als zeer laag. Tabel 4.8 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 7 (PE Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 20 Lemig zand ph-kcl 5,8 5,4-5,9 Gunstig C in % (humus) 1,1 1,8-2,8 Zeer laag Fosfor* Hoog Kalium* Normaal Magnesium* Tamelijk hoog Calcium* Tamelijk laag Natrium* 1,0 2,8-5,6 Laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. Na het ploegen werd een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof , 600 kg). Daarbovenop werd nog 22,5 kg P kg K 2 O/ha toegepast onder de vorm van respectievelijk 50 kg tripelsuperfosfaat 45% en 100 kg potas 60%. Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. De proef werd gezaaid op 2 april Enkele uren voor zaai werd het zaaizaad geïnoculeerd met Bradyrhizobium lupini (Legume Fix aan 400 g per 100 kg zaaizaad). Bij Lupinus angustifolius werd een dichtheid van 100 planten/m² nagestreefd. Bij L. luteus en L. albus werd een beoogde dichtheid van respectievelijk 80 en 60 planten/m² nagestreefd. De chemische onkruidbestrijding werd in 2 fasen aangepakt. Op 7 april 2009 werd een vooropkomstbehandeling uitgevoerd met chloortoluron (Tolurex, 3 l/ha) aan een dosis van

111 g/ha in combinatie met isoxaben (AZ 500; 0,15 l/ha) aan 75 g/ha. De behandeling gebeurde op een relatief droge bodem en werd gevolgd door een periode van lichte regenval. In na-opkomst werd op 29 april diflufenican (Diflanil 500 SC; 0,2 l/ha) aan een dosis van 100 g/ha. Zoals hoger reeds gesteld, werden in de proef geen fungicidenbehandelingen uitgevoerd om de ziektegevoeligheid van de verschillende variëteiten na te gaan Resultaten en bespreking De bespreking van de opkomst en standdichtheid van de verschillende variëteiten worden in dit verslag weggelaten, ze kunnen teruggevonden in het eerste voortgansrapport van het PWOproject Lupinen: sleutel tot een duurzame eiwitproductie Opbrengstbepaling Omdat de oogstomstandigheden voor de proefveldmaaidorser net niet optimaal waren (gewas iets te groen), werd beslist om op 24 augustus de volledige rassenproef met Quad te bespuiten aan een dosis van 3 l/ha (of 600 g diquat/ha). Op 27 augustus worden de lupinen geoogst met een proefveldmaaidorser van Wintersteiger (classic model). De opbrengstresultaten worden in Tabel 4.9 voorgesteld. Tabel 4.9 Opbrengstresultaten PE Object Soort Opbrengst Vers Droog bij 14% vocht kg/ha kg/ha kg/ha relatief DS % Hectolitergewicht (kg/ha) 1 Borlu L. angustifolius Abcd ,9 Cde 80,5 2 Bornal L. luteus F 63 91,4 A 82,9 3 Boruta L. angustifolius bcdef 89 90,7 De 81,4 4 Boregine L. angustifolius Abc ,9 Bcde 81,0 5 Haagena L. angustifolius abcdef 98 90,8 Cde 80,3 6 Haags Blaue L. angustifolius abcde ,8 Cde 79,4 7 Probor L. angustifolius bcdef 91 90,9 Cde 80,5 8 Sanabor L. angustifolius Abc ,9 Cde 80,8 9 Sonate L. angustifolius Ab ,0 Bcd 79,5 10 Vitabor L. angustifolius Abcd ,9 Bcde 81,9 11 Bojar L. angustifolius abcde ,9 Cde 77,7 12 Baron L. angustifolius Def 77 90,6 E 78,2 13 Graf L. angustifolius Cdef 83 90,7 De 78,8 14 Kalif L. angustifolius abcde ,8 Cde 80,1 15 Lord L. luteus Cdef 86 91,3 Ab 80,9 16 Zeus L. angustifolius Cdef 84 90,8 Cde 79,7 17 Feodora L. albus A ,5 A 75,9 18 Dieta L. albus abcdef ,4 A 74,1 19 Volos L. albus Ef 70 91,1 Abc 77,4 20 Pootallong L. luteus bcdef 93 91,5 A 80,9 21 Viol L. angustifolius Ef 71 90,6 E 80,5 22 SNS1 L. angustifolius Abc ,8 Cde 81,3 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) 103

112 De hoogste opbrengstresultaten worden behaald door de variëteiten Feodora (L. albus), Sonate en Boregine (beiden L. angustifolius) met respectievelijk 3889 kg/ha, 3726 kg./ha en 3504 kg/ha. Ook Sanabor, SNS1 en Vitabor behalen een relatief hoge opbrengst met 3458 kg/ha, 3446 kg/ha en 3395 kg/ha. Het opbrengstresultaat van Feodora is significant hoger dan het opbrengstcijfer van de rassen Pootallong, Probor, Boruta, Lord, Zeus, Graf, Baron, Viol, Volos en Bornal, maar niet significant verschillend van de variëteiten Sonate, Boregine, Sanabor, SNS1, Vitabor, Borlu, Haags Blaue, Bojar, Kalif, Dieta en Haagena. Het ras Bornal behaalt de laagste opbrengst en is hierbij niet significant verschillend van de rassen Dieta, Haagena, Pootallong, Probor, Boruta, Lord, Zeus, Graf, Baron, Viol, Volos en Bornal, maar wel van Sonate, Boregine, Sanabor, SNS1, Vitabor, Borlu, Haags Blaue, Bojar en Kalif. De vergelijking tussen de rassenproef met en zonder ziektebestrijding wordt grafisch weergegeven in Figuur 4.3. De opbrengstresultaten van de variëteiten liggen in PE verder uiteen dan de resultaten in de standaard rassenproef. De variëteiten Feodora en Vitabor doen het in de rassenproef zonder ziektebestrijding (resp. object 10 en 17) beter dan in de proef met ziektebestrijding. Zij bevinden zich qua opbrengst in de standaard rassenproef op de 13 de en 14 de plaats van de 22 aanwezige variëteiten. De variëteit Feodora heeft ondanks het gebruik van fungiciden in de standaard rassenproef wel af te rekenen met het optreden van Colletotrichum spp. via het zaad. De variëteit Vitabor lijkt weinig tastbaar voor ziekten. De waarde van de vergelijking van beide proeven te Bottelare dient gerelativeerd te worden aangezien ze op twee weliswaar aangrenzende percelen lagen en dus in meer dan 1 factor verschillen. kg/ha 4500,0 Met ziektebestrijding Zonder ziektebestrijding 4000,0 3500,0 3000,0 2500,0 2000,0 1500,0 1000,0 500,0 0, Object Figuur 4.3 Vergelijking opbrengstresultaten variëteiten lupinen met en zonder ziektebestrijding (PE en PE 09.03) In Tabel 4.10 worden de opbrengstcijfers herhaald, maar dan volgens lupinesoort. Het relatieve cijfer stelt opnieuw de waarde voor tegenover het gemiddelde van alle rassen, uitgedrukt bij 14 % vocht. 104

113 Tabel 4.10 Opbrengstresultaten PE Bottelare (per type) Soort Opbrengst bij 14% vocht kg/ha relatief L. angustifolius 2948 a 108 L. luteus 2297 a 84 L. albus 2950 a 108 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) Vooral door het goede resultaat van Feodora scoort de soort L.albus t.o.v. de andere lupinesoorten relatief beter dan in de standaard rassenproef. Gemiddeld wordt een vergelijkbaar resultaat als L. angustifolius gehaald. L. luteus doet het ongeveer 850 kg/ha minder goed in opbrengst (bij 14 % vocht) Ziektewaarnemingen Erysiphe spp. Door de klimatologische omstandigheden (relatief warm en droog weer) werd het gewas zichtbaar aangetast door meeldauw of Erysiphe spp. Wit schimmelpluis werd hierbij op de lupinebladeren waargenomen. De mate van aantasting werd op 10 augustus 2009 gescoord (zie Tabel 4.11). Praktisch alle variëteiten gaan op deze datum gebukt onder de meeldauwaantasting. Enkel de variëteit Haags Blaue (L. angustifolius) en de breedbladige variëteiten vertonen geen symptomen. Bij 14 van de 22 variëteiten is op de dag van scoren minstens 90 % van de planten bedekt door meeldauw. Tabel 4.11 Aantasting meeldauw (10/08/2009) Object Soort Aantasting (%) 1 Borlu L. angustifolius 100,0 2 Bornal L. luteus 100,0 3 Boruta L. angustifolius 25,0 4 Boregine L. angustifolius 95,0 5 Haagena L. angustifolius 100,0 6 Haags Blaue L. angustifolius 0,0 7 Probor L. angustifolius 95,0 8 Sanabor L. angustifolius 95,0 9 Sonate L. angustifolius 100,0 10 Vitabor L. angustifolius 100,0 11 Bojar L. angustifolius 100,0 12 Baron L. angustifolius 95,0 13 Graf L. angustifolius 100,0 14 Kalif L. angustifolius 100,0 15 Lord L. luteus 100,0 16 Zeus L. angustifolius 90,0 17 Feodora L. albus 0,0 18 Dieta L. albus 0,0 19 Volos L. albus 0,0 20 Pootallong L. luteus 45,0 21 Viol L. angustifolius 73,3 22 SNS1 L. angustifolius 87,5 105

114 Naast een ziektewaarneming op het veld werd ook op het geoogste zaad de visuele aantasting beoordeeld. Visuele aantasting Van het geoogste zaad werd per plot een ad random staal van 100 zaden genomen, waarvan visueel werd beoordeeld hoeveel zaden beschadigd waren (% zaden verkleurd en/of vervormd). De gemiddelde visuele aantasting is grafisch uitgezet in Figuur 4.4. % Aantasting 16,00 14,00 12,00 10,00 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00 a ab abcd abc abcd abcdef abcd abcde abcd bcdef bcdef abcdef abcdef bcdef cdef cdef bcdef cdef def cdef ef f Object Figuur 4.4 Visuele schade aan geoogste zaden PE De hoogste visuele schade werd gezien bij de smalbladige variëteit Baron, waarbij gemiddeld 15,2 % van de zaden een andere kleur of vorm vertoonden. Dit ras scoort significant verschillend van Haags Blaue, Boregine, Sanabor, Viol, Haagena, Boruta, SNS1, Pootallong, Borlu, Lord en Bornal. De variëteiten Volos en Feodora, beide behorende tot de soort L. albus, komen met 13,8 % en 12,3 % schade op plaats 2 en 3. Bij de 3 variëteiten van L. luteus treedt duidelijk weinig schade op: ze bevinden zich bij de vier variëteiten met de laagste schade. Bij de variëteit Lord zijn slechts gemiddeld 1,28 % van de zaden beschadigd, bij Bornal is dit met 0,51% nog lager. Bornal behaalde in de rassenproef PE de laagste opbrengst van alle opgenomen variëteiten. Om na te gaan wat de gevolgen zijn in het zaad worden in de loop van 2010 in vitro uitplatingen gedaan van de geoogste lupinen in deze proef, maar ook van de geoogste lupinen van de standaard rassenproef (zie hoger) en het zaad voor uitzaai, om aldus vergelijkingen mogelijk te maken. 106

115 4.3 Chemische onkruidbestrijding lupinen Materiaal en methoden Een chemische onkruidbestrijdingproef met 20 objecten werd aangelegd onder de vorm van een herbicidenscreening, waarbij 9 behandelingen met een voor-opkomstherbicide en 9 behandelingen met een na-opkomstherbicide werden opgenomen. Zowel in voor- als naopkomst werd een onbehandelde controle als referentie in de proef opgenomen. De objecten kwamen hierbij in een gerandomiseerde blokkenproef met vier herhalingen te liggen. In de screening werd enkel ofwel een voor-opkomstbehandeling ofwel een naopkomstbehandeling uitgevoerd, hierdoor werd bij elk object slechts 1 herbicide toegepast. In de herbicidenscreening werden de drie voornaamste lupinesoorten opgenomen: Lupinus albus (breedbladige lupine), L. luteus (gele lupine) en L. angustifolius (smalbladige lupine), vertegenwoordigd met respectievelijk de variëteiten Dieta, Pootallong en Boregine (Tabel 4.12). De 3 soorten/variëteiten werden volgens een verschillende dichtheid gezaaid (zie ook rassenproeven): voor de smalbladige lupinen werd naar 100 planten/m² gestreefd, terwijl er bij de gele en breedbladige lupinen respectievelijk een standdichtheid van 80 en 60 planten/m² getracht werd te bereiken. Tabel 4.12 Opgenomen lupinesoorten in PE (Chemische onkruidbestrijding) Kiemkracht Soort Ras Mandataris DKG Zaden/m² (%) L. albus Dieta Soya-UK 294, ,59 L. luteus Pootallong Soya-UK 157, ,91 L. angustifolius Boregine Saatzucht Steinach GmbH 182, ,09 Elke plot had een lengte van 9 m op een breedte van 3 m, de bespuitingen werden loodrecht op de uitgezaaide lupinesoorten aangebracht. Daardoor werd bij de herbicidentoepassing elke soort per plot over een oppervlakte van 3 m * 3 m behandeld. In het voorjaar werd een bodemanalyse uitgevoerd, het resultaat hiervan wordt weergegeven in Tabel Tabel 4.13 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 7 (PE Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 20 Lemig zand ph-kcl 5,8 5,4-5,9 Gunstig C in % (humus) 1,1 1,8-2,8 Zeer laag Fosfor* Hoog Kalium* Normaal Magnesium* Tamelijk hoog Calcium* Tamelijk laag Natrium* 1,0 2,8-5,6 Laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. Na het ploegen werd een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof , 600 kg). Daarbovenop werd nog 22,5 kg P kg 107

116 K 2 O/ha toegepast onder de vorm van respectievelijk 50 kg tripelsuperfosfaat 45% en 100 kg potas 60%. Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. Enkele uren voor de zaai werd het zaaizaad geïnoculeerd met Bradyrhizobium (Legume fix, aan een dosis van 400 g product/100 kg lupinezaad). De proef werd uitgezaaid op 03 april Op 19 juni 2009 werd een fungicidenbehandeling uitgevoerd met een combinatie van tebuconazool (Horizon; 0,75 l/ha) en chloorthalonil (Bravo; 1,5 l/ha) aan een dosis van respectievelijk 187,5 g en 750 g werkzame stof/ha. Op het proefveld was een hoge aanwezigheid merkbaar van gewone klaproos (Papaver rhoeas L.). Zowel bij de voor-opkomst- als na-opkomstobjecten werd het onkruid op één moment geteld en nadien onderling en met de onbehandelde controle vergeleken. Er werd op het einde van het groeiseizoen geen oogstbepaling gedaan (de proef betrof enkel een screening van herbiciden) Voor-opkomstobjecten De voor-opkomstbehandelingen werden uitgevoerd op 07 april De objecten staan weergegeven in Tabel Voor de herbicidentoepassing was het op de locatie Bottelare meer dan een week lang droog weer. De herbicidenbehandelingen werd onmiddellijk gevolgd door een periode van afwisselend regen en zonneschijn (t.e.m. 17/04/2009). Tabel 4.14 Overzicht van de voor-opkomstbehandelingen (07 april 2009) Object Actieve stof Dosis (g/ha) Handelsmiddel Dosis (l/ha of kg/ha) Mandataris 1 Pendimethalin 1000 Stomp 400 SC 2,5 BASF Belgium S.A. 2 Linuron 500 Linugan 500 SC 1 Makhteshim-Agan Holland B.V. 3 Chloortoluron 1500 Tolurex SC 3 Makhteshim-Agan Holland B.V. 4 Prosulfocarb 2400 Defi 3 Syngenta Crop Protection N.V. 5 Clomazon 72 Centium 36 CS 0,2 FMC Chemical S.P.R.L. 6 Isoxaben 100 AZ 500 0,2 Dow Agrosciences B.V. 7 Diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. 8 Metamitron 1050 Goltix WG 1,5 Makhteshim-Agan Holland B.V. 9 dimethenamide-p 720 Frontier Elite 1 BASF Belgium S.A. 10 / Controle Na-opkomstobjecten De na-opkomstbehandelingen werden uitgevoerd op 29 april De aangelegde behandelingen worden weergegeven in Tabel Vijf behandelingen werden aangelegd waarbij een combinatie van een herbicide en een hulpstof over de plots werd verspoten, dit met het doel te achterhalen of de werking van de gebruikte actieve stoffen (i.e. clomazon en diflufencian) kon verbeterd worden. Actirob B bevat koolzaadolie (geësterifieerde methylester), Hulpstof 2 betrof een gealcosileerd alcohol met een polysiloxaan en Hulpstof 3 bestaat uit een polymeer en een organisch gemodificeerd trisiloxaan. Tabel 4.15 Overzicht van de na-opkomstbehandelingen (29 april 2009) 108

117 Object Actieve stof Dosis (g/ha) Handelsmiddel Dosis (l/ha of Mandataris kg/ha) Hulpstof Dosis (l/ha of kg/ha) Mandataris 11 carfentrazon-ethyl 6,4 Aurora 40 WG 0, bromoxynil 600 Bromotril SC 2,4 13 pendimethalin 1000 Stomp 400 SC 2,5 14 clomazon 90 Centium 36 CS 0,25 15 clomazon 90 Centium 36 CS 0,25 16 clomazon 90 Centium 36 CS 0,25 FMC Chemical S.P.R.L. Makhteshim-Agan Holland B.V. BASF Belgium S.A. FMC Chemical S.P.R.L. FMC Chemical S.P.R.L. FMC Chemical S.P.R.L. / / / / Actirob B 1 Hulpstof 2 17 diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. Actirob B 1 Novance S.A. Novance S.A. 18 diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. Hulpstof 2 19 diflufenican 50 Diflanil 500 SC 0,1 Q-Chem N.V. Hulpstof 3 20 / Controle Bij de na-opkomstbehandelingen werd het verloop van de chlorose en necrose beoordeeld door na toepassing elke week visuele waarnemingen te doen Resultaten en bespreking Door het droge weer voor en rond de toepassing van de voor-opkomstherbiciden dook geen fytotoxiciteit op in de betreffende objecten Onkruidtelling voor-opkomstobjecten Op 7 en 8 mei 2009 werd over de vier parallellen van de voor-opkomstobjecten (controle + 9 behandelingen) een onkruidtelling uitgevoerd. Op dit ogenblik bevonden de onkruiden zich in het kiemlobstadium. De telling geschiedde door per object een houten vierkant van 25 * 25 cm achtmaal at random uit te leggen op het veld en nadien hetgeen binnenin geteld werd om te rekenen naar het aantal onkruiden per vierkante meter. In Tabel 4.16 worden de belangrijkste onkruiden in het controleobject weergegeven met hun aantal per vierkante meter. Tabel 4.16 Voorkomen van onkruiden in het controleobject (voor-opkomst) Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 179,5 Papaver rhoeas Gewone klaproos 431,5 Chenopodium album Melganzevoet 14,0 Solanum nigrum Zwarte nachtschade 9,5 Stellaria media Vogelmuur 9,0 109

118 Enkel de onkruiden die in de controle voldoende voorkwamen (richtwaarde van 10 onkruiden per vierkante meter), worden in de resultaten opgenomen. Een belangrijke opmerking is dat het voorkomen van akkerviooltje en gewone klaproos erg hoog is in vergelijking met de overige voorkomende onkruiden. De resultaten van de onkruidtelling op 7 en 8 mei 2009 worden uitgezet in Figuur 4.5. In geen enkel object werd een volledige onkruidbestrijding bekomen. (Bedoeling van de screening was na te gaan welke middelen in een volgend projectjaar konden gecombineerd worden tot het bekomen van een goede onkruidbeheersing). Bij toepassing van pendimethalin, linuron, chloortoluron en prosulfocarb worden gewone klaproos (Papaver rhoeas), zwarte nachtschade (Solanum nigrum), vogelmuur (Stellaria media) en melganzevoet (Chenopodium album) relatief goed bestreden, maar wordt het akkerviooltje (Viola arvensis) duidelijk onvoldoende uitgeschakeld. Voorkomen (%) Viola arvensis Papaver rhoeas Chenopodium album Solanum nigrum Stellaria media 0 controle 1. pendimethalin 2. linuron 3. chloortoluron 4. prosulfocarb 5. clomazon Object 6. isoxaben 7. diflufenican 8. metamitron 9. dimethenamide-p Figuur 4.5 Voorkomende onkruidpopulatie na herbicidentoepassingen (voor-opkomst) De objecten waarbij clomazon, isoxaben en diflufenican voor opkomst worden toegepast geven aanleiding tot een mindere bestrijding van melganzevoet, maar zwarte nachtschade en vogelmuur worden relatief goed bestreden. De toepassing van metamitron dringt enkel het voorkomen van gewone klaproos en vogelmuur voldoende terug, de andere onkruiden benaderen de mate van voorkomen in de controle en worden dus onvoldoende bestreden. De toepassing van dimethenamide-p zorgt voor een praktisch totale bestrijding van gewone klaproos, zwarte nachtschade en vogelmuur. Enkel akkerviooltje komt in dit object in hogere mate voor dan in de controle Optreden van fytotoxiciteit bij toepassing na-opkomstherbiciden Na het gebruik van de na-opkomstherbiciden werd in een aantal objecten chlorose geobserveerd, soms was sprake van een lichte necrose. De objecten werden op fytotoxiciteit gescoord op 8, 15 en 28 mei Het gegeven percentage was afhankelijk van het visueel merkbare percentage planten dat chlorose vertoonde en de mate van geraakt zijn (stippen, vlekken, volledige blad, ). Het resultaat voor breedbladige, gele en smalbladige lupinen staat respectievelijk uitgezet in Figuur 4.6, Figuur 4.7 en Figuur

119 Op 28 mei 2009 was er bij L. albus var. Dieta enkel na toepassing van de werkzame stoffen pendimethalin en clomazon nog sprake van zichtbare fytotoxiciteit. Ook bij het gebruik van hulpstoffen was er fytotoxiciteit. Bij deze objecten nam de fytotoxiciteit wel sneller af. Op 28 mei was geen zichtbaar spoor meer van chlorose, zoals te merken valt bij vergelijking tussen het object met enkel clomazon en de twee objecten waarbij clomazon aangevuld werd met een hulpstof. Op de lupinen in de objecten met toepassing van bromoxynil en diflufenican + hulpstof 2 werd weinig tot geen fytotoxiciteit waargenomen. % 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 Fytotoxiciteit bij L. albus (Dieta) ,0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS diflufenican + A Objec t 18. diflufenican + HS diflufenican + HS 3 Figuur 4.6 Fytotoxiciteit bij breedbladige lupine t.g.v. toepassing van na-opkomstherbiciden Ook bij L. luteus var. Pootallong (gele lupinen) was sprake van fytotoxiciteit (Figuur 4.7). Deze hield langer aan dan bij de breedbladige lupinen. Fytotoxiciteit bij L.luteus (Pootallong) % ,0 10, ,0 6,0 4,0 2,0 0,0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS diflufenican + A Objec t 18. diflufenican + HS diflufenican + HS 3 Figuur 4.7 Fytotoxiciteit bij gele lupine t.g.v. toepassing van na-opkomstherbiciden 111

120 De objecten waarbij een combinatie van clomazon en een hulpstof werd uitgetest leverde op 28 mei nog steeds 10 % fytotoxiciteit op. Zonder hulpstof was na toepassing van clomazon bijna geen sprake van fytotoxiciteit. Ook de objecten met toepassing van diflufenican in aanvulling met verschillende hulpstoffen gaf aanleiding tot fytotoxiciteit. De derde hulpstof, een polymeer in combinatie met een organisch gemodificeerde trisiloxaan, gaf een lager percentage van fytotoxiciteit dan bij gebruik van de twee andere hulpstoffen. De toepassing van de werkzame stoffen bromoxynil en pendimethalin brachten weinig tot geen fytotoxiciteit met zich mee. De behandeling van clomazon gaf bij blauwe lupinen (Figuur 4.8) aanleiding tot een hoog percentage aan fytotoxiciteit. % Fytotoxiciteit bij L. angustifolius (Boregine) 45,0 40,0 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS diflufenican + A Objec t 18. diflufenican + HS diflufenican + HS Figuur 4.8 Fytotoxiciteit bij smalbladige lupine t.g.v. toepassing van na-opkomstherbiciden Dit was nog hoger wanneer clomazon in combinatie met een hulpstof werd toegepast : op 28 mei was de fytotoxiciteit in de objecten met toevoeging van hulpstoffen 22,5 en 27,5 % terwijl bij toepassing van enkel clomazon iets meer dan 15 % fytotoxiciteit optrad. De toepassing van diflufenican had een minder groot fytotoxisch effect dan die van clomazon. Bij toevoeging van Hulpstof 3 werd een lager percentage fytotoxiciteit behaald dan bij Hulpstof 1 (Actirob B) en Hulpstof 2. Het gebruik van carfentrazon-ethyl, bromoxynil en pendimethalin bracht weinig fytotoxiciteit met zich mee Onkruidtelling na-opkomstbehandelingen Een onkruidtelling werd uitgevoerd op 13 mei (parallel 1 en 2), 14 mei (parallel 3) en 15 mei (parallel 4). De resultaten zijn grafisch weergegeven in Figuur 4.9. De absolute aantallen in onkruiden die voorkomen in de controle staan weergegeven in Tabel Deze aantallen worden in de figuur gelijkgesteld met 100 %, zodat de vergelijking tussen de verschillende werkzame stoffen van de na-opkomstherbiciden (eventueel aangevuld met een hulpstof) kan gemaakt worden. Net zoals bij de voor-opkomstherbiciden waren Viola arvensis (akkerviooltje) en Papaver rhoeas (gewone klaproos) in grote getale vertegenwoordigd in alle behandelingen. 112

121 Voorkomen (%) controle 11. carfentrazon-ethyl 12. bromoxynil 13. pendimethalin 14. clomazon 15. clomazon + A 16. clomazon + HS diflufenican + A Object 18. diflufenican + HS diflufenican + HS 3 Viola arvensis Papaver rhoeas Chenopodium album Stellaria media Matricaria chamomilla Figuur 4.9 Voorkomende onkruidpopulatie na herbicidentoepassingen (na-opkomst) Tabel 4.17 Voorkomen van onkruiden in het controleobject na-opkomst Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 73,0 Papaver rhoeas Gewone klaproos 395,0 Chenopodium album Melganzevoet 15,5 Stellaria media Vogelmuur 22,5 Matricaria chamomilla Echte kamille 17,0 De toepassing van carfentrazon-ethyl (Aurora 40 WG) levert van de aangelegde objecten de beste resultaten op. Akkerviooltje, Chenopodium album (melganzevoet), Stellaria media (vogelmuur) en Matricaria chamomilla (echte kamille) kwamen ongeveer aan 50 % voor van het onkruidaantal in de controle. Enkel gewone klaproos komt in iets hogere mate voor dan in de controle, al kan dit gelegen zijn aan het gereduceerde aantal van de overige onkruiden. De objecten waarbij diflufenican (Diflanil 500 SC) wordt aangevuld met een hulpstof geven dezelfde resultaten als carfentrazon-ethyl. Hierbij zorgen de verschillende hulpstoffen niet voor grote verschillen in de onkruidaantallen. Akkerviooltje komt vijf keer minder voor in deze objecten dan in het controleobject, ook het voorkomen van vogelmuur wordt ongeveer met de helft verminderd. Door de toepassing van clomazon (Centium 36 CS), al dan niet in combinatie met een hulpstof, werden enkel vogelmuur en echte kamille enigszins bestreden. De hulpstof Actirob B kon hierbij voor het beste resultaat zorgen door in vergelijking met de controle voor meer dan een halvering van de populatie vogelmuur te zorgen en 40 % van de populatie aan echte kamille. 113

122 4.4 Mechanische onkruidbestrijding Materiaal en methoden In de proef rond mechanische onkruidbestrijding werden combinaties van mechanische onkruidbestrijdingstechnieken uitgetest in de lupineteelt. De objecten werden van elkaar onderscheiden door het creëren van 2 rijafstanden (50 cm en 30 cm) en de mate van intensiviteit (objecten 5 en 8 werden extensief behandeld). Mede ten gevolge van de zaai met een tweerijige precisiezaaimachine bleek de zaai minder optimaal te verlopen dan oorspronkelijk gedacht. Zo konden in de praktijk 2 rijen erg moeilijk perfect evenwijdig aan de 2 vorige rijen uitgezaaid worden, zodat problemen konden optreden bij gebruik van de schoffelmachine. Om dit op te lossen werd een handmatige steekschoffel gebruikt. Er werd gevreesd dat bij de behandeling met de vingerwieder of schoffelmachine teveel schade toegebracht zou worden aan de plantenpopulatie of dat deze deels zouden uitgereden worden. Hierdoor konden sommige behandelingen (schoffelen met schoffelmachine, vingerwieden en aanaarden) niet plaatsvinden en vond een reductie in objecten plaats van 10 naar 8. De overgebleven objecten worden weergegeven in Tabel Tabel 4.18 Uiteindelijke objecten PE Object Omschrijving 1 wiedeggen-schoffelen 50 cm 2 wiedeggen-branden-wiedeggen-schoffelen 50 cm 3 extensief wiedeggen-schoffelen 50 cm 4 wiedeggen-schoffelen 30 cm 5 wiedeggen-branden-wiedeggen-schoffelen 30 cm 6 extensief wiedeggen-schoffelen 30 cm 7 controle 50 cm (geen onkruidbehandeling) 8 controle 30 cm (geen onkruidbehandeling) In het voorjaar werd een bodemanalyse uitgevoerd, de standaardgrondontleding (0-23 cm) wordt weergegeven in Tabel De proef PE lag op hetzelfde veld aan als de standaard rassenproef (PE 09.01). Tabel 4.19 Standaardgrondontleding (0-23 cm) van proefperceel 4 (PE Bottelare) Analyse Resultaat Streefzone Beoordeling Bodemtype 30 Zandleem ph-kcl 5,2 6,2-6,6 Laag C in % (humus) 0,7 1,2-1,6 Zeer laag Fosfor* Tamelijk hoog Kalium* Tamelijk laag Magnesium* Normaal Calcium* Laag Natrium* 2,8 3,2-6,4 Tamelijk laag *De gehaltes aan fosfor, kalium, magnesium, calcium en natrium zijn weergegeven in mg/100g luchtdroge grond en werden gemeten in het A.L.-extract. 114

123 Na het ploegen werd op 1 april een bemesting van 18 kg N, 36 kg P 2 O 5 en 162 kg K 2 0 per hectare voorzien (NPK-meststof , 600 kg). Daarna werd de bodem klaargelegd voor zaai. De proef werd met een tweerijige precisiezaaimachine gezaaid op 6 april 2009, nadat het zaad enkele uren daarvoor werd geïnoculeerd met Bradyrhizobium lupini (Legume Fix aan 400 g/ 100 kg zaaizaad). Er werd gezaaid met de variëteit Pootallong, die tot de lupinesoort L. luteus behoort. Er werd een zaaidichtheid van 80 planten/m² nagestreefd. De onkruidpopulatie werd enkel mechanisch behandeld. Het wiedeggen vond plaats met een werkbreedte van 3 meter. Het branden gebeurde handmatig met een kleine brander, waarbij een afstand van 5 cm tot de planten, die op dat ogenblik in het kiemlobstadium stonden, in acht werd genomen. In plaats van een schoffelmachine werd gebruik gemaakt van een handmatige steekschoffel. Data onkruidbestrijdingsacties 06/04/2009: Zaai 10/04/2009: Wiedeggen objecten 1 tot 6 13/04/2009: Wiedeggen objecten 1, 2, 4 en 5 16/04/2009: Branden in kiemlobstadium objecten 2 en 5 24/04/2009: Wiedeggen objecten 1 tot 6 07/05/2009: Wiedeggen objecten 1, 2, 4 en 5 11/05/2009: Wiedeggen objecten 1, 2, 4 en 5 25/05/2009: Schoffelen objecten 1 tot 6 02/06/2009: Schoffelen objecten 1 tot 6 Na tweemaal schoffelen waren de planten reeds zodanig ontwikkeld dat gewasschade zou optreden indien deze behandeling nog een derde maal zou toegepast worden Resultaten en bespreking Onkruidpopulatie Op 18 mei 2009 werd een onkruidtelling uitgevoerd (tussen het wiedeggen en het schoffelen), op 9 en 10 juli 2009 werd dit herhaald. Na de periode van wiedeggen en branden (in objecten 2 en 5) werd de onkruidpopulatie op 18 mei 2009 geteld. De resultaten worden opgesplitst in een telling tussen de rijen (Figuur 4.10) en in de rij (Figuur 4.11). Onder in de rij wordt een werkbreedte van 3 cm verstaan vanaf de lupinerij als centrale as. De onkruidtelling in de rij geschiedde binnen een afstand van 3 cm van de rij. De onkruidpopulatie van de onbehandelde controle op 30 cm wordt als referentie gebruikt (100 %). De overige objecten worden met dit object vergeleken. De aantallen van de voorkomende onkruiden in het controleobject op 30 cm worden weergegeven in Tabel Bij de controle op 50 cm wordt voor de zes waargenomen onkruiden een hogere populatie gezien dan bij het controleobject op 30 cm. Vergeleken met de controleobjecten heeft enkel object 1 (wiedeggen en schoffelen op 50 cm) geen hogere populatie van Stellaria media. De objecten op 30 cm (object 4 tot 6) hebben te kampen met een drie keer hogere populatie van vogelmuur in vergelijking met de controle op 30 cm. 115

124 Viola arvensis Voorkomen (%) Spergula arvensis Chenopodium album Stellaria media Poa annua 300 Matricaria chamomilla We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.10 Onkruidpopulatie tussen de rijen op 18 mei 2009 Tabel 4.20 Voorkomen van onkruiden tussen de rijen in het controleobject op 30 cm (18 mei 2009) Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 37,5 Spergula arvensis Spurrie 7,5 Chenopodium album Melganzevoet 10,5 Stellaria media Vogelmuur 13,5 Poa annua Straatgras 24,5 Matricaria chamomilla Echte kamille 8,0 Wanneer intensiever wordt gewiedegd op 50 cm rijafstand blijft de populatie aan grassen en echte kamille ongeveer constant; de populatie aan akkerviooltje, spurrie, melganzevoet en vogelmuur neemt in populatie tegenover het extensieve object met minstens de helft af (vergelijking object 1 met object 3). Bij de objecten op 30 cm wordt bij intensiever wiedeggen enkel voor melganzevoet en echte kamille een duidelijk lagere populatie waargenomen (object 4 vergeleken met object 6). Gesteld kan worden dat zowel bij 50 als 30 cm het branden geen extra invloed heeft op het terugdringen van de onkruidpopulatie tussen de rijen (vergelijking van respectievelijk object 1 en 2 en object 4 en 5). De onkruidpopulatie in de rij wordt in Figuur 4.11 weergegeven. Bij het controleobject op 30 cm werden van Viola arvensis (akkerviooltje) en Stellaria media (vogelmuur) respectievelijk gemiddeld 15,1 en 10,9 planten per vierkante meter geteld. In vergelijking met de controle op 30 cm doen de andere objecten (behalve de controle op 50 cm) het in minstens één van de twee onkruiden duidelijk beter dan de controle, terwijl het andere onkruid niet aan een hogere populatie voorkomt. Het intensief behandelde object op 50 cm (object 1) heeft duidelijk een lagere populatie van akkerviooltje en vogelmuur. Wanneer gebrand wordt, neemt de populatie aan vogelmuur verder af. Bij het wiedeggen en schoffelen op 30 cm wordt bij meer wiedeggen een lagere concentratie aan vogelmuur gezien, bij branden wordt geen vogelmuur gezien en is de populatie aan akkerviooltje bijna de helft minder. 116

125 Voorkomen (%) 120 Viola arvensis Stellaria media We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 Object We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Figuur 4.11 Onkruidpopulatie in de rij op 18 mei en 10 juli 2009 Ook op 9 en 10 juli werd de onkruidpopulatie bekeken, dit was ruim een maand na de laatste onkruidbestrijding (schoffelen). In de voorstelling van de tellingen wordt een onderscheid gemaakt tussen de onkruidpopulatie tussen de rijen en in de rij. Tussen de rijen wordt zowel gekeken naar onkruiden in kiemlobstadium als onkruiden die reeds flink opgeschoten zijn m.a.w. door de mechanische onkruidbestrijdingstechnieken niet weggenomen werden. Hoe minder herkieming waargenomen wordt, hoe groter het effect van de behandeling(en) op het herkiemen van onkruiden is. Daarnaast kan ook het onkruidonderdrukkend effect van het gewas een rol spelen: wanneer dit door bvb. minder gewasschade beter uitgegroeid is, zal minder onkruidkieming optreden. In Figuur 4.12 en Figuur 4.13 wordt de onkruidpopulatie tussen de rijen weergegeven in respectievelijk het kiemlob- en ontwikkeld (volwassen) stadium. Voorkomen (%) 700 Stellaria media We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.12 Onkruidpopulatie in kiemlobstadium tussen de rijen op 9 en 10 juli 2009 In het controleobject op 30 cm, dat relatief op 100 % wordt gesteld, wordt tussen de rijen een gemiddelde populatie van 3,0 maal Stellaria media (vogelmuur) per vierkante meter geteld (de controle op 50 cm telt over de vier herhalingen gemiddeld 18 maal vogelmuur per vierkante meter). De populatie aan vogelmuur in het kiemlobstadium is in 2 objecten op 30 cm hoger dan de populatie in het controleobject. Dit kan te wijten zijn aan de reeds hoge 117

126 onkruiddruk in het controleobject, waardoor onkruiden er niet in slagen nog verder te kiemen. De objecten op 50 cm hebben zichtbaar minder te kampen met kiemende vogelmuur. Tussen de rijen worden de volwassen onkruiden Viola arvensis (akkerviooltje), Spergula arvensis (spurrie), Stellaria media (vogelmuur), Poaceae (grassen) en Matricaria chamomilla (echte kamille) in de resultaten meegenomen. De onkruidaantallen in het controleobject op 30 cm, die in Figuur 4.13 gelijkgesteld worden aan 100 %, zijn te vinden in Tabel Voorkomen (%) Viola arvensis Spergula arvensis Stellaria media Poaceae Matricaria chamomilla We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.13 Onkruidpopulatie in volwassen stadium tussen de rijen op 9 en 10 juli 2009 Tabel 4.21 Voorkomende (volwassen) onkruiden tussen de rijen in het controleobject 30 cm op 9 en 10 juli 2009 Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 22,0 Spergula arvensis Spurrie 16,5 Stellaria media Vogelmuur 40,5 Poaceae Grassen 18,0 Matricaria chamomilla Echte kamille 9,5 In de objecten 1 tot 6 wordt de onkruidpopulatie minstens met de helft teruggedrongen t.o.v. de onkruidpopulatie in de controle. De extensieve objecten scoren minder dan de meer intensieve objecten, al is het verschil niet zo groot. Bij de objecten op 30 cm lijkt het branden een klein effect te hebben: Viola arvensis, Spergula arvensis en Stellaria media komen er iets minder voor. In dit object komen enkel ongeveer 15 % meer grassen voor dan in de controle. Dit is niet zo bij de objecten op 50 cm: behalve in het geval van Spergula arvensis is de onkruidaanwezigheid iets hoger bij het object waarbij gebrand werd. Figuur 4.14 geeft het totaal aantal onkruiden tussen de rijen weer dat op 10 juli geteld werd, dit is de som van de tellingen die voorgesteld worden in de twee voorgaande figuren. 118

127 Voorkomen (%) Viola arvensis Spergula arvensis Stellaria media Poaceae Matricaria chamomilla We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.14 Onkruidpopulatie (totaal) tussen de rijen op 9 en 10 juli 2009 De totale onkruidpopulatie in het controleobject op 30 cm wordt weergegeven in Tabel Tabel 4.22 Totale onkruidpopulatie tussen de rijen in het controleobject 30 cm op 9 en 10 juli 2009 Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 22,5 Spergula arvensis Spurrie 16,5 Stellaria media Vogelmuur 43,5 Poaceae Grassen 18,0 Matricaria chamomilla Echte kamille 9,5 Aangezien er geen sprake is van een hoge kiemingsgraad van onkruiden bij de telling op 9 en 10 juli, volgt het totaal aan onkruiden tussen de rijen in de controle quasi de telling van de onkruidpopulatie in het volwassen stadium. Er kiemen vrijwel enkel nog grassen. Wanneer enkel de tweezaadlobbige onkruiden in aanschouwing worden genomen scoren de objecten 3 en 6, waarbij extensief gewiedegd werd minder goed. Het object op 30 cm waarbij ook gebrand wordt, scoort beter dan het object zonder branden (object 5 vs. object 4). Bij de objecten op 50 cm lijkt het branden geen gunstige invloed te hebben gehad: behalve in de populatie aan Spergula arvensis scoren alle onkruiden minder goed in object 2 dan in object 1 (zonder behandeling branden ). In Figuur 4.15 wordt de onkruidpopulatie in de rij op 9 en 10 juli 2009 weergegeven. In de figuur worden de aantallen van volgende onkruiden relatief uitgezet tegenover het controleobject (controle 30 cm): Viola arvensis (akkerviooltje), Spergula arvensis (spurrie), Chenopodium album (melganzevoet), Stellaria media (vogelmuur), Poaceae (grassen) en Matricaria chamomilla (echte kamille) De aantallen van de vernoemde onkruiden in het controleobject op 30 cm staan weergegeven in Tabel

128 Viola arvensis Voorkomen (%) Spergula arvensis Chenopodium album Stellaria media Poaceae 300 Matricaria chamomilla We/Sch 50 We/Br/We/Sch 50 We ext 50 We/Sch 30 We/Br/We/Sch 30 We ext 30 Controle 50 cm Controle 30 cm Object Figuur 4.15 Onkruidpopulatie in de rij op 9 en 10 juli 2009 De resultaten in onkruidpopulatie in de rij zijn minder goed dan de resultaten die behaald worden tussen de rijen. Een belangrijke verklaring hiervoor is het niet uitvoeren van vingerwieden en aanaarden. Wanneer de 3 objecten met onkruidbestrijding op 50 cm vergeleken worden met deze op 30 cm valt op dat de populatie Chenopodium album (melganzevoet) lager is bij de eerste rijafstand. Bij 30 cm rijafstand is de populatie Stellaria media (vogelmuur) hoger, toch wordt deze op de rijafstand van 50 cm ook niet bestreden wanneer vergeleken wordt met het controleobject op 30 cm. Ook tegenover de controle op 50 cm wordt door deze objecten slecht gescoord voor vogelmuur. Tabel 4.23 Onkruidpopulatie in de rij in het controleobject 30 cm op 9 en 10 juli 2009 Onkruid Nederlandstalige benaming Aantal/m² Viola arvensis Akkerviooltje 18,8 Spergula arvensis Spurrie 13,5 Chenopodium album Melganzevoet 11,5 Stellaria media Vogelmuur 17,2 Poaceae Straatgras 17,7 Matricaria chamomilla Echte kamille 9, Opbrengstbepaling Op 24 augustus wordt de proef te Bottelare doodgespoten met Quad aan een dosis van 3 l/ha (= 600 g diquat/ha). Op 27 augustus worden de lupinen geoogst met een proefveldmaaidorser van Wintersteiger (classic model). De opbrengstresultaten worden in Tabel 4.24 voorgesteld. De opbrengstresultaten worden relatief tegenover het gemiddelde van de zes behandelingen uitgedrukt. Aangezien de controleobjecten in een strook loodrecht op de 6 objecten met onkruidbestrijding lagen kon hiervan onmogelijk een oogstbepaling geschieden. De objecten op 30 cm kunnen de hoogste opbrengstresultaten voorleggen. Dit is in belangrijke mate te wijten aan het verschil in plantdichtheid, zoals bleek uit de tellingen in het voorjaar. Toch zou door dit verschil, wanneer gesteld wordt dat elke plant zich volledig kan ontwikkelen, een nog hoger opbrengstverschil in het voordeel van de objecten met rijafstand 30 cm kunnen verwacht worden. Tabel 4.24 Opbrengstbepaling van PE Mechanische onkruidbestrijding 120

129 Object Opbrengst (kg/ha) DS Vers Droog 14% vocht % kg/ha kg/ha kg/ha relatief Hectolitergewicht (kg/100 l) 1 wiedeggen + schoffelen 50 cm a 84 91,2 a 79,7 2 wiedeggen/branden/wiedeggen/schoffelen 50 cm a 99 91,0 a 79,7 3 extensief wiedeggen + schoffelen 50 cm a 99 91,4 a 79,7 4 wiedeggen + schoffelen 30 cm a ,8 a 80,4 5 wiedeggen/branden/wiedeggen/schoffelen 30 cm a ,5 a 80,2 6 extensief wiedeggen + schoffelen 30 cm a ,1 a 80,1 Waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend op 95%-significantieniveau (Tukey-test) De objecten 3 en 6, waarbij extensief werd gewiedegd, scoren in opbrengst het best, en dit bij beide rijafstanden. Bij de rijafstand 30 cm is dit het duidelijkst. Dit zou kunnen gelegen zijn aan een verschil in plantenschade: wanneer extensief wordt gewiedegd worden logisch gezien minder planten beschadigd. Bij het object op 50 cm waarbij in het kiemlobstadium gebrand werd, wordt een opbrengst gezien die ongeveer 350 kg/ha hoger ligt dan het object zonder branden. Bij de equivalent van dit object met 30 cm rijafstand wordt slechts een erg klein negatief verschil gezien met het object waarbij niet gebrand werd Besluit Bij het aanschouwen van de opbrengscijfers valt op dat de beste cijfers gehaald worden in de objecten waarbij extensief gewiedegd werd. Bij het object op 50 cm is de toename in opbrengst laag, maar bij 30 cm rijafstand is dit erg duidelijk (hoewel niet significant). Bij de onkruidtellingen op 9 en 10 juli (na alle onkruidbestrijdigingsacties) wijken de objecten met extensief wiedeggen slechts weinig af van de objecten waarbij een intensieve onkruidbestrijding werd toegepast. Door het schoffelen, dat vrij efficiënt lijkt te werken, vervlakken de onkruidcijfers van de objecten tegenover elkaar aangezien in alle objecten (niet in de controleobjecten) in dezelfde mate werd gewerkt met de steekschoffel. Het opbrengstverschil moet dus vooral in het beschadigen tot uitrijden van de lupineplanten worden gezocht bij het verschil intensief-extensief wiedeggen: dit weegt duidelijk het zwaarst door bij het bepalen van de opbrengst. Het object met branden op 50 cm haalt wel een opvallend hogere opbrengst dan het object waarbij dit niet gebeurde, op 30 cm treedt dit verschil niet op. Het branden op zich lijkt dit verschil niet te verantwoorden. In de rij is de onkruidbestrijding minder, vooral vogelmuur komt meer voor in de objecten dan in de controle. In het volgende projectjaar wordt naast het wiedeggen ook bij het schoffelen extensief en intensief gewerkt. Dit schoffelen zal machinaal gebeuren i.p.v. handmatig in Er zal een object komen met vingerwieden om de onkruidpopulatie in de rij beter te bestrijden. Bovendien zal het inbrengen van het controle-object tussen de andere objecten (i.p.v. in een strook achter de overige objecten) een vergelijking van de opbrengstcijfers met de controle toelaten. Ook met het branden wordt in het volgende projectjaar doorgegaan, aangezien dit op 50 cm een (te?) goed resultaat opleverde. 121

130 HOOFDSTUK 5: KUILVOEDERS 5.1. Inleiding In België vormen kuilvoeders de basis van het winterrantsoen in de rundveehouderij. Een goede kwaliteit van kuilvoeders, zowel op hygiënisch als op nutritioneel vlak, is dus van enorm groot belang. Aan de Hogeschool Gent houdt een onderzoekslijn zich bezig met onderzoek naar de verschillende aspecten van het inkuilen van groenvoeders. Onderzoek in dit brede kader werd uitgevoerd binnen 2 projecten: - BCCM-project Karakterisering van schimmelspecies en mycotoxinen die kuilvoeders contamineren in België ( ): dit project had als doel de schimmels die zich ontwikkelen in kuilvoeders in kaart te brengen, evenals de in kuilvoeders geproduceerde mycotoxinen. - PWO-project Identificatie en beheersing van schimmelontwikkeling in geconserveerde ruwvoeders ( ): dit project had als doel om enerzijds via correcte identificatie van schimmels in kuilvoeder het risico op mycotoxinenproductie te kunnen inschatten, en anderzijds een beheersingsstrategie te ontwikkelen op basis van literatuuronderzoek en onderzoek naar invloedsfactoren. Na afloop van deze projecten werd deze onderzoekslijn verder uitgebouwd via een doctoraatsonderzoek, een PWO-project en het lopend onderzoek via dienstverlening BCCM-project Karakterisering van schimmelspecies en mycotoxinen die kuilvoeders contamineren in België In dit project waren, naast de Hogeschool Gent ook MUCL (Mycothèque de l Université catholique de Louvain), CODA-CERVA, CIPF en Universiteit Antwerpen betrokken. Dit project bracht de diversiteit van schimmels voorkomend in kuilvoeders in België in kaart, alsook een aantal relevante mycotoxinen. Bijkomend werd onderzoek verricht naar de relatie schimmels mycotoxinenproductie. Samenvattend kan gesteld worden dat schimmels behorend tot het geslacht Penicillium werden het vaakst aangetroffen, gevolgd door Mucor en Trichoderma spp. Isolaten van Monascus, Geotrichum, Aspergillus, Byssochlamys en Fusarium werden sporadisch aangetroffen. Binnen het geslacht Penicillium waren P. paneum en P. roqueforti s.s., beide behorende tot de P. roqueforti groep de meest voorkomende species (Tabel 5.1). 122

131 Tabel 5.1. Schimmels geïsoleerd uit beschimmelde kuilen van gras, maïs en suikerbietenpulp (67 silo s) in België tussen januari en juni 2006 en Genera and species # % # % Alternaria alternata Aspergillus spp Aspergillus oryzae Aspergillus niger Aspergillus tubingensis ongeïdentif. Aspergillus Byssochlamys nivea Fusarium spp Fusarium equiseti Fusarium verticillioides Fusarium oxysporum Fusarium redolens ongeïdentif. Fusarium Geotrichum candidum Monascus ruber Monilia crassa Paecilomyces variotii Penicillium spp P. aurantiogriseum P. brevicompactum P. commune P. citreonigrum P. coprophilum P. corylophilum P. crustosum P. expansum P. islandicum P. minioluteum P. olsonii P. palitans P. paneum P. polonicum P. roqueforti s.s P. roseopurpureum ongeïdentif. Penicillium Phoma spp Trichoderma spp Trichoderma asperellum Trichoderma atroviride Trichoderma harzianum Trichoderma viride ongeïdentif. Trichoderma Mucor spp Verticillum spp Verticillium lamellicola Verticillium lecanii ongeïdentificeerd Op vlak van mycotoxinen bleek dat in kuilvoeders vaak verschillende mycotoxinen tegelijkertijd voorkomen, zij het meestal in lage concentraties. Zowel beschimmeld als visueel gezond kuilvoeder bevat doorgaans Fusarium mycotoxinen (b.v. DON, ZEA), geproduceerd op het veld. Ook mycotoxinen geproduceerd door P. roqueforti s.s. of P. paneum werden geregeld aangetroffen. Deze waren doorgaans (maar niet exclusief) terug te vinden in beschimmelde monsters. 123

132 5.3. PWO-project Identificatie en beheersing van schimmelontwikkeling in geconserveerde ruwvoeders (promotor: ing. Latré J., co-promotor: ing. Messens A.) In het kader van dit project werden bij landbouwers monsters genomen van beschimmelde kuilvoeders, werden inkuilproeven met microkuilen aangelegd en werd bij landbouwers navraag gedaan naar hun inkuilpraktijken. Uit praktijkmonsters werden verschillende schimmelspecies geïsoleerd (Figuur 5.1.), waarvan P. roqueforti s.s. en P. paneum duidelijk de meest voorkomende waren. Aangezien het mycotoxine roquefortine C door deze beide schimmelspecies kan geproduceerd worden en beschouwd wordt als een indicator voor mycotoxinenproductie, werd dit mycotoxine bepaald in een aantal maïskuilmonsters. Hieruit bleek dat roquefortine C quasi uitsluitend terug te vinden was in beschimmeld materiaal. Zorgvuldig verwijderen van beschimmeld kuilvoeder is dus de boodschap, maar jammer genoeg onvoldoende om alle mogelijke problemen met mycotoxinen te voorkomen Figuur 5.1. Schimmelspecies geïsoleerd uit beschimmelde praktijkkuilen (103 isolaten). In het algemeen zijn herkauwers minder gevoelig voor mycotoxinen dan eenmagigen omdat de pensmaag een detoxifiërend effect heeft: een gedeelte van de mycotoxinen wordt afgebroken in de pensmaag. Dit is het geval voor mycotoxinen op het veld geproduceerd door b.v. Fusarium schimmels. Dergelijke mycotoxinen worden tijdens het inkuilproces niet afgebroken. Tijdens de ingekuilde periode kunnen opslagschimmels, zoals Penicillium, evenwel supplementaire mycotoxinen produceren. Mycotoxinen geproduceerd door Penicillium hebben doorgaans een antimicrobiële werking (cfr. penicilline) en kunnen zo de microbiële flora in de pensmaag verstoren, waardoor de detoxifiërende capaciteit van de pens vermindert. In die zin zijn herkauwers gevoeliger voor Penicillium toxinen dan eenmagigen. Tijdens het project werden verscheidene inkuilproeven met gras en maïs uitgevoerd, waarbij een gamma aan mogelijke invloedsfactoren onderzocht werd: inmenging van aarde, lokale aanwezigheid van aarde, kuildichtheid, kunstmatige infectie met schimmelsporen, kuiladditieven, aerobe stress, verhoogde temperatuur, Voor deze inkuilproeven werden microkuilen gebruikt (Figuur 5.2). Dit zijn miniatuurkuilen met een inhoud van 2,75 liter, voorzien van een slot om CO2-gas te laten ontsnappen en eventueel voorzien van openingen waarlangs aerobe stress kan toegediend worden aan het ingekuilde materiaal. De algemene conclusie van de inkuilproeven was dat zuurstof, in de brede zin, een cruciaal effect heeft op schimmelontwikkeling. Schimmelgroei is onmogelijk in afwezigheid van zuurstof, dus kuildichtheid, DS-gehalte van het ingekuilde materiaal, afdichting van de kuil, etc. spelen een belangrijke rol. 124

133 Figuur 5.2. Microkuil. Via enquêtes werd onder landbouwers navraag gedaan naar hun inkuilpraktijken van maïs en gras. Hieruit bleek dat basisregels i.v.m. kuilmanagement (inkuilen bij optimaal DS-gehalte, goed aandrukken, snel afdekken, voldoende snel uitkuilen, ) geregeld met de voeten getreden worden, hetgeen het risico op schimmelontwikkeling en ev. mycotoxinenproductie in het kuilvoeder verhoogt. Sensibilisering van landbouwers blijft dus een aandachtspunt! 5.4. Nieuwe projecten Ook na 2009 blijft het onderzoek naar kuilvoeders een hot topic binnen Hogeschool Gent: Geïnspireerd op onopgeloste vragen uit het PWO-project dat liep van , ging in oktober 2009 een zesjarig onderzoeksproject P. roqueforti s.l. in kuilvoeders karakterisering & onderzoek naar schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloedende factoren van start. Dit kadert in het doctoraatsonderzoek van ir. Wambacq Eva. Doel is om de bron van P. roqueforti s.s. en P. paneum infectie op te helderen, de diversiteit binnen de schimmelpopulatie te onderzoeken en meer inzicht te verwerven in verschillende factoren die schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloeden, om op basis van deze kennis een aantal voorzorgsmaatregelen te kunnen definiëren. In april 2010 startte het driejarige PWO-project Ferulaatesterase producerende L. buchneri stammen: een nieuw revolutionair concept bij het inkuilen van ruwvoeders. In het kader van dit project zal het effect van de kuiladditieven 11GFT en 11CFT van Pioneer Hi-Bred op grasen maïskuilen nagegaan worden. Het enzym ferulaatesterase, dat geproduceerd wordt door een melkzuurbacterie aanwezig in deze additieven, zou een positief effect hebben op de celwandverteerbaarheid. Het onderzoek zal gebeuren via inkuilproeven met microkuilen, via in situ pensincubaties en melkveeproeven op ILVO Eenheid Dier en via melkveeproeven op praktijkbedrijven Dienstverlening In het verleden opgedane expertise in het aanleggen, opvolgen en verwerken van inkuilproeven met microkuilen heeft ertoe geleid dat in het kader van dienstverleningsactiviteiten geregeld aan contractonderzoek gedaan wordt, zowel voor bedrijven uit de sector van kuiladditieven als voor het Landbouwcentrum voor Voedergewassen vzw. In 2009 werden in dit kader 5 inkuilproeven uitgevoerd. 125

134 HOOFDSTUK 6: OVERIGE PROEVEN 6.1. Effect van hulpstoffen op de werking van tebuconazool bij de bestrijding van Puccinia allii bij prei Doelstelling Tijdens het groeiseizoen 2009 werd nagegaan of de inzet van hulpstoffen de werking van tebuconazool: 250 g/ha (Horizon: 1 l/ha) tegen bruine roest bij prei kon verbeteren. Enerzijds werd de aantasting gescoord, anderzijds werd het effect op het vercommercialiseerbaar gewicht bepaald Materiaal en methoden Op 29 juli werd een proefperceel prei uitgeplant met 18 objecten (1 object = 3 rijen van 3m) in een blokkenproef van 4 parallellen. De proef werd in tweevoud uitgeplant om een identiek proefopzet, maar met een verlaagde dosis tebuconazool, te doorlopen. Op het ogenblik dat over het gehele perceel de buitenste bladeren de symptomen van bruine roest vertoonden, werden de proefbehandelingen uitgevoerd (tabel 6.1.). De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR spuitdoppen (300 l water/ha). Vanaf een week na de behandelingen werden op regelmatige basis waarnemingen uitgevoerd op de aantasting van het gewas, hierbij werden het buitenste blad (= 1 ste blad), het 2 de en het 3 de blad gescoord. De ziektedruk werd gescoord op een schaal van 0 tot 9, met waarde 0 voor volledig gezond en waarde 9 voor volledig aangetast. Na drie weken werd van de middelste rij 2,5m (nettoveldje) geoogst, gekuist en gesneden tot op 50 cm (= vercommercialiseerbare lengte). Daarna werd per object het gewicht bepaald. 126

135 Tabel 6.1. Overzicht van de verschillende behandelingen 1 Horizon 1 l/ha 2 Horizon 1 l/ha + Trend % 3 Horizon 1 l/ha + Actirob 0.1 % 4 Horizon 1 l/ha + HS % 5 Horizon 1 l/ha + HS % 6 Horizon 1 l/ha + HS % + HS % 7 Horizon 1 l/ha + HS % 8 Horizon 1 l/ha + HS % + HS % 9 Horizon 1 l/ha + HS % 10 Horizon 1 l/ha + HS % 11 Horizon 1 l/ha + HS % 12 Horizon 1 l/ha + HS % 13 Horizon 1 l/ha + HS % + Bond 0.1 % 14 Horizon 1 l/ha + HS % + HS % 15 Horizon 1 l/ha + HS % + HS % 16 Horizon 1 l/ha + HS % 17 Horizon 1 l/ha + HS % 18 Controle 19 Horizon 0.5 l/ha 20 Horizon 1 l/ha + Trend % 21 Horizon 1 l/ha + Actirob 0.1 % 22 Horizon 0.5 l/ha + HS % 23 Horizon 0.5 l/ha + HS % 24 Horizon 0.5 l/ha + HS % + HS % 25 Horizon 0.5 l/ha + HS % 26 Horizon 0.5 l/ha + HS % + HS % 27 Horizon 0.5 l/ha + HS % 28 Horizon 0.5 l/ha + HS % 29 Horizon 0.5 l/ha + HS % 30 Horizon 0.5 l/ha + HS % 31 Horizon 0.5 l/ha + HS % + Bond 0.1 % 32 Horizon 0.5 l/ha + HS % + HS % 33 Horizon 0.5 l/ha + HS % + HS % 34 Horizon 0.5 l/ha + HS % 35 Horizon 0.5 l/ha + HS % 36 Controle Met HS 1 = gealcoxyleerd alcohol 1, HS 2 = Gealcoxyleerde alcohol 2, HS 3 = Gealcoxyleerd alchohol 3, HS 4 = organosilicoon, HS 5 = organosilicoon 2, HS 6 = Inuline derivaat, HS 7 = Spreader-sticker, HS 8 = organosilicoon 3, HS 9 = pl. olie, HS 10 = deposition aid, HS 11 = melkzuurderivaat 127

136 Resultaten De toevoeging van hulpstoffen veroorzaakten gemiddeld genomen een betere ziektebestrijding, dit bleek vooral uit de scores van de twee buitenste bladeren. Enkel HS 2 en HS 3 scoorden niet echt beter dan Horizon zonder hulpstoffen. Actirob, HS 3, HS 4, HS 6 en HS 11 lijken de betere hulpstoffen te zijn. Effect van hulpstoffen op de ziektedruk door bruine roest en de opbrengst van prei na behandeling met tebuconazool 7 3,5 6 5 AB A AB A A A AB A A AB AB AB AB AB A A AB B 3 2,5 aantasting ,5 opbrengst kg /m² aantasting 1ste blad aantasting 2de blad aantasting 3de blad , onbehandeld behandeling Figuur 1. Effect van hulpstoffen op de efficiëntie van tebuconazool. Geen enkele combinatie met verschillende hulpstoffen scoort echt beter, alhoewel de combinatie HS 1 + HS 2 het opvallend goed doet. Ook naar opbrengst toe was er een duidelijk positief effect, met zelfs significante verschillen tussen de onbehandelde controle en 8 verschillende combinaties van tebuconazool met hulpstoffen. Voor deze behandelingen werd een significant hogere opbrengst gehaald van ongeveer 0,7 kg/m2. 128

137 Effect van hulpstoffen op de opbrengst van prei na behandeling met tebuconazool aan een verlaagde dosis 1 AB 2 AB 3 AB 4 AB 5 AB 6 AB 7 AB 8 A 9 A 10 AB 11 behandeling AB 12 AB 13 AB 14 AB A relatieve opbrengst AB onbehandeld AB B % Figuur 2. Effect van tebuconazool in combinatie met hulpstoffen op de opbrengst bij prei. Voor het gedeelte van de proef waar combinaties van hulpstoffen met een verlaagde dosis tebuconazool werden getest was er visueel naar aantasting met bruine roest weinig verschil tussen de verschillende objecten, de tendensen waren analoog met die uit de eerste proef, maar de verschillen waren meer uitgevlakt. Naar opbrengst toe waren de verschillen echter wel duidelijk. Op twee behandelingen na was de opbrengst van alle combinaties van hulpstoffen met tebuconazool beter dan de standaardbehandeling. De combinaties van tebuconazool met HS 1+ HS 2, HS 4 en HS 7 + HS 9 hadden een significant hogere opbrengst (> 25%) dan het onbehandelde object, ze hadden een 15% hogere opbrengst dan de standaardbehandeling Besluit Hulpstoffen kunnen zorgen voor een betere werking van tebuconazool bij de bescherming van prei tegen bruine roest. Dit valt visueel af te leiden uit een lagere ziektedruk, maar vooral naar opbrengst toe heeft het gebruik van hulpstoffen een positief effect. De bestrijding van bladziekten leidde tot minder bladafval. Mogelijk werden door het gebruik van tebuconazool ook andere ziektes geremd of zelfs bestreden. 129

138 6.2. Effect van hulpstoffen op de werking van dimethomorf bij de bestrijding van Bremia lactucae bij sla (Proef PR09.01) Doelstelling Tijdens het groeiseizoen 2009 werd een veldproef met sla opgezet om het effect van hulpstoffen te testen op de werking van dimethomorf bij de bestrijding van Bremia lactucae. De slaplanten werden kunstmatig geïnfecteerd met Bremia zodat er, reeds voor de behandeling, een gelijkmatige infectiedruk op het gewas aanwezig was Materiaal en methoden De proef werd aangelegd in 2 maal vier herhalingen van 18 plots, met per plot 48 slaplanten. De eerste 4 herhalingen werden uitgeplant op 27 juli, de tweede reeks drie weken later op 18 augustus. Op deze wijze konden de behandelingen 2x in viervoud behandeld worden en verhoogde de kans tot een homogene Bremia infectie. Op vrijdag 9 oktober werden de planten geïnfecteerd. Vervolgens werden de slaplantjes afgedekt met plastiek. Maandag 12 oktober werden de proefbehandelingen uitgevoerd volgens tabel 6.2. Tabel 6.2. Overzicht van de objecten. object 1 Paraat 0.36 l/ha 2 Paraat 0.36 l/ha + Trend % 3 Paraat 0.36 l/ha + Actirob 0.1 % 4 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (organosilicoon) 5 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol) 6 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % + Hulpstof % 7 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (gealcoxyleerd alcohol 2) 8 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % + Hulpstof % 9 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (polymeer) 10 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (organosilicoon) 11 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof %(inuline derivaat) 12 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (penetrant) 13 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % + Bond 0.1 % 14 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % + Hulpstof % (Organosilicoon) 15 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof % (Pl. Olie) 16 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof %(spreader) 17 Paraat 0.36 l/ha + Hulpstof %(melkzuurderivaat) 18 Controle De bespuitingen werden uitgevoerd met een AZO luchtdrukproefveldspuit (2,5 bar) met een spuitboom van 1.5 m breed met TeeJet XR spuitdoppen (300 l water/ha). 130

139 Vanaf het zichtbaar worden van de eerste symptomen van de valse meeldauw werden er op regelmatige basis waarnemingen uitgevoerd op alle slaplanten. Tijdens de beoordeling werden de planten in 5 klassen ingedeeld: i. Klasse 0 = geen aantasting ii. Klasse 1 = 1 spotje iii. Klasse 2 = meerdere spotjes iv. Klasse 3 = enkele grote vlekken v. Klasse 4 = zeer grote aantasting Aan de hand van onderstaande formule werd vervolgens de ziekte-index berekend: ziekte index= 100* [( 0x aantalplanten klasse 0) + ( 1x aantalplanten klasse1) ( 4x aantalplanten klasse 4) ] 4x totalaantalplanten Tevens werden de initiële depots bepaald volgens protocol Resultaten Enkel bij de slaplanten die geplant werden op 27 juli sloeg de kunstmatige infectie met Bremia voldoende aan, zodat een homogene infectie werd bekomen. Daardoor werden enkel de waarnemingen van deze plantdatum verwerkt. Figuur 3. Effect van hulpstoffen op de efficiëntie van dimethomorf bij de behandeling van Bremia lactucae in sla. Met uitzondering van hulpstof 6 hadden alle hulpstoffen een positief effect op het initieel depot van tebuconazool. Bij enkele hulpstoffen was het effect minimaal, andere hulpstoffen zoals zorgden bijna voor een verdubbeling van het depot. Bremia werd onderdrukt door de behandeling met dimethomorf, toch omwille van de hoge artificiële ziektedruk werd het niet volledig bestreden. Het verband tussen initieel depot en ziekte-index is niet even duidelijk voor alle behandelingen, wat er op kan wijzen dat de hoeveelheid dimethomorf aanwezig op/in de 131

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Valentin Vaerwyckweg 1 9000 Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2010 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte

Nadere informatie

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Geassocieerde Faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen Faculteit Natuur en Techniek Valentin Vaerwyckweg 1 9000 Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2011 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE door J. Latré V.

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 14 september 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 14 september 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.32, 14 september 2013 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (P.C.B.T.) v.z.w. Ieperseweg 87 8800 RUMBEKE Tel. : 051/26 14 00, Fax. : 051/24 00 20 Verslag BT03ZTA_RAS01 Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe

Nadere informatie

Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe?

Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe? Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe? Prof G. Haesaert Faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen HoGent - UGent Aarfusarium Gevolgen: Direct: Opbrenstderving

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS Land- en tuinbouw VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970

Nadere informatie

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw Vergelijking van de efficiëntie van fungiciden tegen valse meeldauw in groene erwt - eigen onderzoek 1 Efficiëntie van middelen tegen valse

Nadere informatie

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Ondertitel 5 februari 2014, Huub Schepers & Bert Evenhuis Indeling presentatie Schade opbrengst/kwaliteit Levenswijze Fusarium-schimmels

Nadere informatie

22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot

22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot 22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot Inleiding In de tarweteelt is de grondbewerking een belangrijke kostenpost. Vooral bij monocultuur wintertarwe komt

Nadere informatie

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Praktijknetwerk Aarfusarium 5 februari 2014, Huub Schepers & Bert Evenhuis Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling:

Nadere informatie

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe EH 859 Door: ing.h.w.g.floot Inleiding In de tarweteelt is de bestrijding van blad- en aarziekten eigenlijk ieder jaar nodig om een maximale financiële

Nadere informatie

Perceelsgegevens Pagina 9

Perceelsgegevens Pagina 9 Perceelsgegevens Pagina 9 Voorteelt: Suikerbieten Ploegen: 30 oktober 2017 Zaai: 30 oktober 2017 Droge omstandigheden 350 korrels per m² Opkomst: 5 februari 2018 Perceelsgegevens Pagina 9 N-Index : 14

Nadere informatie

Copyright Boerenbond. Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen?

Copyright Boerenbond. Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen? Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen? Foto: pibo akkerbouw granen Het graanjaar 2010 kende een veelbelovend voorjaar met een lage ziektedruk. De droogte van juli zorgde vooral op lichtere gronden

Nadere informatie

Copyright Boerenbond. Uitzaai Welk tarweras kiezen?

Copyright Boerenbond. Uitzaai Welk tarweras kiezen? Voor de oogst van de proefpercelen wintertarwe wordt een kleine maaidorser ingezet. Foto: lcg akkerbouw granen Uitzaai 2011 Foto: lcg Welk tarweras kiezen? Het groeiseizoen 2010-2011 werd gekenmerkt door

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS Land- en tuinbouw VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970

Nadere informatie

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) Let wel: de proeven aangelegd door het LCG in 2009 werden uitgevoerd conform de bemestingsnormen die van kracht waren in 2009. Deze bemestingsnormen

Nadere informatie

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Situering mengteelten Bij een mengteelt (erwten-graan, veldbonen-graan, ) worden de voordelen van twee gewassen met elkaar gecombineerd.

Nadere informatie

Praktijknetwerk aarfusarium

Praktijknetwerk aarfusarium 19-6-2015 Praktijknetwerk aarfusarium bijeenkomst 14 februari 2014 K. Vogelaar - Agrovision A. Venhuizen - Agrifirm Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Nadere informatie

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval Karel Van Den Berge, Lieven Delanote (Inagro) Gunther Leyssens (PIBO) Triticale is met ongeveer 200 ha het belangrijkste graangewas in de Vlaamse biologische

Nadere informatie

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw Vergelijking van de efficiëntie van fungiciden tegen valse meeldauw in groene erwt - eigen onderzoek 1 Efficiëntie van middelen tegen valse

Nadere informatie

Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat

Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat Voor het telen van biologische bakwaardige tarwe wordt er vaak gekozen voor zomertarwe in plaats van wintertarwe. In

Nadere informatie

Fungicideproef wintertarwe Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw

Fungicideproef wintertarwe Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw Fungicideproef wintertarwe 2017-2018 Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw Perceelsgegevens (pagina 30) Voorvrucht: Ras: Suikerbieten Anapolis 350 korrels/m² 30 oktober 2017 Onkruidbestrijding:

Nadere informatie

CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium

CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium Programma CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium Introductie CerDis Levenswijze Fusarium-schimmels Vorming van mycotoxinen Geïntegreerde bestrijding Teeltmaatregelen Fungiciden Adviessystemen

Nadere informatie

Project Fonds voor Landbouw en Visserij

Project Fonds voor Landbouw en Visserij Project Fonds voor Landbouw en Visserij Implementatie en optimalisatie van een aarfusarium en DON-voorspellingsmodel in de Vlaamse graanteelt en graanverwerkende sector PROJECTRESULTATEN 2015 Project uitgevoerd

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.04, 5 maart 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.04, 5 maart 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.04, 5 maart 2013 1 Situering

Nadere informatie

Rassenproef biologische triticale : Droogte staat goede opbrengst niet in de weg

Rassenproef biologische triticale : Droogte staat goede opbrengst niet in de weg Rassenproef biologische triticale 2014-2015: Droogte staat goede opbrengst niet in de weg Karel Dewaele, Lieven Delanote, Inagro Gunther Leyssens, PIBO Triticale is met ongeveer 250 ha het belangrijkste

Nadere informatie

Groeicurve Bintje en Fontane 2014

Groeicurve Bintje en Fontane 2014 Groeicurve en 2014 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), H. Rasmont (CARAH) Samenvatting Net zoals de vorige jaren werd tijdens het groeiseizoen van 2014 de groei van opgevolgd op 29 praktijkpercelen.

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS Land- en tuinbouw VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970

Nadere informatie

Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar

Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar Patrick Dieleman Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar Het Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) legde dit jaar opnieuw op 9 plaatsen rassenproeven op wintertarwe aan. De combinatie van ziektedruk

Nadere informatie

Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig

Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig Karel Dewaele, Lieven Delanote, Johan Rapol De voorbije jaren is er een uitdrukkelijke vraag naar Vlaamse biologische baktarwe. Hierdoor

Nadere informatie

Graanvergadering Wintergerst Rassenproef Algemeenheden van de rassen wintergerst Opbrengstresultaten vzw

Graanvergadering Wintergerst Rassenproef Algemeenheden van de rassen wintergerst Opbrengstresultaten vzw Graanvergadering 2016-2017 1 Wintergerst 2 1.1 Rassenproef 2 1.1.1 Algemeenheden van de rassen wintergerst 2 1.1.2 Opbrengstresultaten vzw PIBO-Campus 2017 4 1.1.3 Opbrengstresultaten LCG 2017 5 1.1.4

Nadere informatie

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN OPBRENGST EN KWALITEIT VAN RAAIGRAS BIJ VERMINDERDE BEMESTING Greet Verlinden, Thomas Coussens en Geert Haesaert Hogeschool Gent, Departement Biowetenschappen

Nadere informatie

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) - 1 - BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit ) Let wel: de proeven aangelegd door het LCG in 2009 werden uitgevoerd conform de bemestingsnormen die van kracht waren in 2009. Deze bemestingsnormen van 2009 zijn

Nadere informatie

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus Bestrijding van Myrothecium in lisianthus 2015 PT nummer.: 14980 Proef nummer: 14512 Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk Phone +31 (0)228 56 31 64 Fax +31 (0)228 56 30 29 E-mail: proeftuin@proeftuinzwaagdijk.nl

Nadere informatie

BORODINE De gezondste

BORODINE De gezondste BORODINE De gezondste Vroegrijpheid: half vroeg Strolengte: half lang - lang Legervastheid: zeer goed Koudetolerantie: zeer goed Alternativiteit: alternatief TRITICALE : KWALITEIT Voedertriticale HL-gewicht:

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970 Poperinge 8970 Poperinge

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016 VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970 Poperinge 8970 Poperinge Tel. 057/ 34 65 55

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010 Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010 Opdrachtgevers: Auteur:

Nadere informatie

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Annelies Beeckman, Karel Dewaele, Lieven Delanote In de zoektocht naar een hogere bedrijfseigen eiwitproductie voert Inagro reeds enkele jaren

Nadere informatie

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015 WORTEL wortelvliegbestrijding 2015 1 Bestrijding van de wortelvlieg in wortel opstellen van drempels 1.1 Doel De economische schadedrempels voor de behandeling van wortelvlieg zijn gedurende enige tijd

Nadere informatie

Rassenproef wintergerst Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus

Rassenproef wintergerst Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus Rassenproef wintergerst 2017-2018 Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus Overzicht teeltseizoen Wintergerst was heel de winter geel van kleur. Bevroren ondergrond niet bemesten gevaar

Nadere informatie

Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST

Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST -1- Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST 4 1 RASSENPROEF WINTERGERST... 4 1.1 Proefopzet... 4 1.2 Perceelsgegevens... 4 1.3 Waarnemingen... 5 1.4 Eigenschappen per ras... 7 1.5 Proefresultaten... 9 1.6 Gemiddelde

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.02, 8 februari 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.02, 8 februari 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.02, 8 februari 2013 VOORJAARSZAAI

Nadere informatie

/

/ Spinazie 3 Najaar 3.1 Doel Vergelijken van diverse rassen spinazie voor industriële verwerking voor wat betreft plant- en gewaskenmerken, ziektegevoeligheid alsook oogst- en opbrengstgegevens in het najaar.

Nadere informatie

ALFONS. Wintertarwe Maaltarwe. NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs. Teeltadvies. Raseigenschappen Alfons

ALFONS. Wintertarwe Maaltarwe. NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs. Teeltadvies. Raseigenschappen Alfons Maaltarwe ALFONS NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs Raseigenschappen Alfons Rijpheid tot laat Opbrengst onbehandeld tot hoog tot hoog Vroeg 240-280 K/m 2 Normaal 280-350

Nadere informatie

Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe

Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe 2017-2018 Karel Dewaele, Brecht Vandenbroucke, Inagro Jaarlijks legt Inagro een rassenproef biologische triticale aan op zandleemgrond.

Nadere informatie

Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot

Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot Inleiding In de tarweteelt is de grondbewerking een belangrijke kostenpost. Vooral bij monocultuur wintertarwe komt

Nadere informatie

Rassenproef bio wintertarwe : moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen

Rassenproef bio wintertarwe : moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen Rassenproef bio wintertarwe 2015-2016: moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen Karel Dewaele, Lieven Delanote, Brecht Vandenbroucke, Inagro Voor het derde jaar testen we enkele samengestelde kruisingspopulaties

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.31, 14 september 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.31, 14 september 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.31, 14 september 2013 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

AGRO VITAL Inhoudsopgave:

AGRO VITAL Inhoudsopgave: ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Inhoudsopgave: 1. Doel proef... 2 2. Proefgegevens... 2 3. Objecten en spuitdatums... 3 4. Resultaten... 3 4.1 Algemeen...

Nadere informatie

Praktijknetwerk Fusarium Onderwerpen. Aarfusarium. relevante mycotoxinen in graan. risicofactoren aarfusarium.

Praktijknetwerk Fusarium Onderwerpen. Aarfusarium. relevante mycotoxinen in graan. risicofactoren aarfusarium. 7-6- Onderwerpen Praktijknetwerk Fusarium Aarfusarium en mycotoxine s. - Ervaringen en adviezen tarwe - Ervaringen en adviezen gerst Aaldrik Venhuizen Fusarium Gezonde en aangetaste korrels Verlies Kwaliteit

Nadere informatie

Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen

Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen Meer Alternaria? Alternaria -aantastingen worden als een toenemend

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011 Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011 Opdrachtgevers: Auteur: Limagrain Barenbrug WPA Robertus Agrifirm Wiersum Plantbreeding

Nadere informatie

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen KW 0112 Door: ing. H.W.G. Floot Inleiding In de teelt van biologische aardappelen gelden specifieke regels van

Nadere informatie

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen Auteur Alex De Vliegher 16/04/2014 www.lcvvzw.be 2 / 7 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 Wanneer grasland vernieuwen in het najaar? Wanneer in het voorjaar?...

Nadere informatie

Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor!

Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor! Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor! Zaaigranen 2012-2013 Baktarwe Altigo Kweker:............. Nickerson Kruising:.................. - Kwaliteit:.............. B1-tarwe Vroegheid:........ zeer

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe Financier: Stichting Risicofonds

Nadere informatie

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/ STAMSLABOON 2014 Proef N-bemesting stamslaboon 1. Doel Nagaan of de huidige N-bemestingsadviezen van het labo van Inagro voor de teelt van stamslaboon optimaal zijn om een hoge opbrengst te combineren

Nadere informatie

TARWE. Wintertarwe. Links voor meer informatie over tarwe. (Triticum aestivum L.)

TARWE. Wintertarwe. Links voor meer informatie over tarwe. (Triticum aestivum L.) TARWE (Triticum aestivum L.) WINTERTARWE geschiktheid voor de broodbereiding ziekten rassenspreiding zaaizaadhoeveelheid stikstofbemesting oogstbaarheid ZOMERTARWE zomertarwe voor biologische teelt Links

Nadere informatie

OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID

OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID BELANGRIJKSTE RASSEN OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID Kwaliteit Vroegrijpheid WINTERTARWE A B B C D Zeer vroeg RUSTIC VISAGE TAPIDOR Vroeg QUEBON IRIDIUM MERCATO TOISONDOR Half vroeg ARACK CARENIUS

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. SPNA ziektenbestrijding in wintertarwe 2012

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. SPNA ziektenbestrijding in wintertarwe 2012 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw SPNA ziektenbestrijding in wintertarwe 2012 SPNA ziektenbestrijding in wintertarwe 2012 Opdrachtgevers: Agrifirm Plant BASF Bayer CropScience B.V. WPA Robertus

Nadere informatie

Inhoudsopgave: AGRITON

Inhoudsopgave: AGRITON ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Inhoudsopgave: 1. Doel proef.... 2 2. Proefgegevens.... 2 3. Objecten.... 2 4. Resultaten.... 4 4.1 Algemeen.... 4 4.2 Resultaten

Nadere informatie

Bestrijding van Fusarium in lisianthus

Bestrijding van Fusarium in lisianthus Bestrijding van Fusarium in lisianthus 2014 PT nummer.: 14980 Proef nummer: 13485 Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk Phone +31 (0)228 56 31 64 Fax +31 (0)228 56 30 29 E-mail: proeftuin@proeftuinzwaagdijk.nl

Nadere informatie

Rassenadvies: Wintertarwe

Rassenadvies: Wintertarwe Rassenadvies: Wintertarwe 2016-2017 2015-2016 Bevindingen oogst 2016 De oogst van 2016 is relatief vlot verlopen. De opbrengsten en kwaliteiten waren zeer slecht, wat voornamelijk kwam door het donkere

Nadere informatie

Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge

Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge Programma : Resultaten LCG-praktijkproeven wintertarwe 2018. Patrick Vermeulen, VTI Poperinge Resultaten LCG-rassenproeven wintergerst, triticale

Nadere informatie

Superieur in graanziektebestrijding. De juiste chemie voor de hoogste opbrengst

Superieur in graanziektebestrijding. De juiste chemie voor de hoogste opbrengst Superieur in graanziektebestrijding De juiste chemie voor de hoogste opbrengst Nieuw fungicide beschikbaar in graan Graantelers staan ieder seizoen opnieuw voor de uitdaging om hun gewas vrij van schimmelziekten

Nadere informatie

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW Wintertarwe Resultaten rassenproef Uitzaai 2014-2015 Roel Van Avermaet LTCW Wintertarwe nu en in de 250 230 210 190 170 150 130 110 90 70 50 201 - Fluctuerende prijzen - Afhankelijk van de opbrengst wereldwijd

Nadere informatie

Rassenadvies: Wintertarwe

Rassenadvies: Wintertarwe Rassenadvies: Wintertarwe 2015-2016 2015-2016 Bevindingen oogst 2015 De oogst van 2015 is relatief vlot verlopen. De opbrengsten en kwaliteit waren goed, zij het dat de wat later geoogste tarwe hier wat

Nadere informatie

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen 8.4 Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen - 2011 W. Odeurs en J. Bries (BDB) Samenvatting Bodemkundige Dienst van België heeft in 2011 twee proefvelden aangelegd om het gebruik van

Nadere informatie

RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL

RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL RASSENPROEF CHINESE KOOL (BRASSICA RAPA VAR. PEKINENSIS) ONDER KOEPEL Proefcode: GB14 CKRS01 In opdracht van: PCG vzw Technisch comité Karreweg 6 B-9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381 86 86 Fax ++ 32 (0)9

Nadere informatie

IMPRESSION Vroege baktarwe!

IMPRESSION Vroege baktarwe! IMPRESSION Vroege baktarwe! Vroegrijpheid: half vroeg Strolengte: kort Legervastheid: goed Uitstoeling: goed Koudetolerantie: zeer goed Chloortoluron: tolerant Alternativiteit: half winter KWALITEIT B

Nadere informatie

MYCOTOXINE MONITORING MAÏS OOGST 2016

MYCOTOXINE MONITORING MAÏS OOGST 2016 MYCOTOXINE MONITORING MAÏS OOGST 1 VOORWOORD BEMEFA en SYNAGRA wensen de bedrijven, die gegevens aangeleverd hebben, te bedanken. Mede dankzij hen beschikt de sector over een databank met resultaten kort

Nadere informatie

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering Plantenteelt Graan Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering Huiswerk Werkopdracht Ziekten, plagen en

Nadere informatie

SUIKERBIETEN. Wereld productie suiker? Wereldproductie van suiker. Productie: ton 20% uit Riet 80% uit Suikerbieten

SUIKERBIETEN. Wereld productie suiker? Wereldproductie van suiker. Productie: ton 20% uit Riet 80% uit Suikerbieten SUIKERBIETEN Wereld productie suiker? Wereldproductie van suiker Productie: 180.000.000 ton 20% uit Riet 80% uit Suikerbieten 1 Waar komt de suiker vandaan? Arealen Europa Waar komt de suiker vandaan?

Nadere informatie

Erwt en veldboon voor biologische zomermengteelt

Erwt en veldboon voor biologische zomermengteelt Erwt en veldboon voor biologische zomermengteelt Karel Dewaele, Lieven Delanote Het biologisch rassenaanbod in zomerpeulvruchten is beperkt en vaak is men aangewezen op gangbare rassen. In het kader van

Nadere informatie

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714 Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714 SPNA Ing H.W.G. Floot Hooge Zuidwal 1 9853 TJ Munnekezijl tel. 0594 688615. fax. 0594 688460 email: info@spna.nl

Nadere informatie

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs Auteurs Gert Van de Ven, An Schellekens Wendy Odeurs Joos Latré 14/03/2014 www.lcvvzw.be 2 / 8 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 Inleiding... 4 Adviezen...

Nadere informatie

Praktijknetwerk aarfusarium

Praktijknetwerk aarfusarium 19-6-2015 Praktijknetwerk aarfusarium bijeenkomst 24 januari 2014 H. Schepers - PPO AGV H. Groeneweg - Bayer Cropscience Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Nadere informatie

Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst

Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst A. Evenhuis & H.T.A.M. Schepers Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, part of Wageningen UR Business Unit AGV Februari, 2015 PPO no. 3250257900 2015

Nadere informatie

Wintertarwe Zuid-Nederland

Wintertarwe Zuid-Nederland Rassenadvies Wintertarwe Zuid-Nederland 2013 Rasadvies Raseigenschappen Opbrengstgegevens Teeltmaatregelen groei door kennis Rassenkeuze Om een goede financiële opbrengst te realiseren is het goed om een

Nadere informatie

Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek

Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek PROEFVERSLAG Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek Proefnummer: TOLALG18SPZ_RA02 Identificatie opdrachtgever: Protocol identificatie opdrachtgever: Inagro POLLET Sabien Ieperseweg

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Bodem in Balans?

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Bodem in Balans? Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Resultaten van het veldonderzoek in Nieuw Beerta in het seizoen 2012-2013 Resultaten van het veldonderzoek in Nieuw Beerta in het seizoen 2012-2013 Opdrachtgevers:

Nadere informatie

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? J. Bonnast (BDB), W. Odeurs (BDB) Samenvatting Het optimaliseren van de teelttechniek is een uitdaging voor iedere

Nadere informatie

INDUSTRIELE CICHOREI

INDUSTRIELE CICHOREI 23/05/2002 COMITE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE NATIONALE RASSENCATALOGUS VOOR LANDBOUWGEWASSEN Criteria voor het onderzoek van rassen met het oog op hun toelating tot de catalogus INDUSTRIELE CICHOREI

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. DON-ontwikkeling in wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. DON-ontwikkeling in wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw DON-ontwikkeling in wintertarwe 2013-2014 DON-ontwikkeling in wintertarwe 2013-2014 Opdrachtgever: Auteur: Risicofonds voor de Graanhandel Wouter Otter

Nadere informatie

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek 1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek 1.1 Doel Het vergelijken van verschillende cultivars in functie van vrucht- en gewaskenmerken, opbrengst en ziektegevoeligheid in de normale teelt

Nadere informatie

Groeiregulatie in Engels raaigras

Groeiregulatie in Engels raaigras Groeiregulatie in Engels raaigras Effect Moddus, Robbester, MCPA en stikstof op zaadopbrengst in 2013 In opdracht van en gefinancierd door Productschap Akkerbouw en Werkgroep graszaden en graszoden Postbus

Nadere informatie

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 29 nateelt groenbemesters Nederlands Limburg Onderdeel: Werkgroep 3 Document: Rapport Tijdstip: januari 21 Versie: 1 Status: definitief Opgesteld door: Praktijkonderzoek

Nadere informatie

Rassengids

Rassengids Rassengids 2017-2018 Wintertarwe Benchmark Nieuw Benchmark is een nieuw ras dat in september 2015 is opgenomen op de Nederlandse Aanbevelende Rassenlijst. Benchmark is de nieuwe standaard in opbrengst.

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 11 september 2014

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 11 september 2014 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2014.G.32, 11 september 2014 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

N-systemen in wintertarwe

N-systemen in wintertarwe N-systemen in wintertarwe Inleiding HLB BV en Proeftuin Zwaagdijk voerden het project N-systemen in wintertarwe uit in opdracht van Productschap Akkerbouw in de periode 2010-2012. Doelstelling van het

Nadere informatie

Bestrijding van slakken in wintertarwe, 2004

Bestrijding van slakken in wintertarwe, 2004 Bestrijding van slakken in wintertarwe, 2004 Zaadbehandeling van wintertarwezaad met pesticiden ter bescherming tegen slakken Albert Ester & Hilfred Huiting Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. SPNA ziektebestrijding in wintertarwe 2011

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. SPNA ziektebestrijding in wintertarwe 2011 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw SPNA ziektebestrijding in wintertarwe 2011 SPNA ziektebestrijding in wintertarwe 2011 Opdrachtgevers: Bayer CropScience BASF WPA Robertus Agrifirm Team

Nadere informatie

ZIEKTEGEVOELIGHEID PREIRASSEN LATE HERFST EN WINTER

ZIEKTEGEVOELIGHEID PREIRASSEN LATE HERFST EN WINTER ZIEKTEGEVOELIGHEID PREIRASSEN LATE HERFST EN WINTER Proefcode: OL12 PRZILH Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE AGRO-VITAL

INHOUDSOPGAVE AGRO-VITAL ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- INHOUDSOPGAVE 1. Doel proef... 2 2. Proefgegevens... 2 3. Objecten

Nadere informatie

VELDSLA ONDER GLAS 2015

VELDSLA ONDER GLAS 2015 VELDSLA ONDER GLAS 2015 Zaaidichtheid 4 e gamma (winter 2015-2016 ) TOAGLA15VSL_TT01 Onderzoek financieel gesteund door GMO. Doel Nagaan wat de invloed is van de zaaidichtheid op opbrengst en geel blad.

Nadere informatie

Toepassing van Agro-Vital en Agriton bemestingsproducten in de teelt van zaaiuien.

Toepassing van Agro-Vital en Agriton bemestingsproducten in de teelt van zaaiuien. Toepassing van Agro-Vital en Agriton bemestingsproducten in de teelt van zaaiuien. In opdracht van: Agro-vital/Agriton Molenstraat 10-1, 8391 AJ Noordwolde Fr, The Netherlands Uitgebracht door: N.G. Boot

Nadere informatie

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen 8.4 Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen A. Elsen en J. Bries (BDB) Samenvatting In 2010 werden door de Bodemkundige Dienst van België 2 proefvelden aangelegd om het gebruik van

Nadere informatie

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek

VELDSLA ONDER GLAS Rassenonderzoek VELDSLA ONDER GLAS 215 - Rassenonderzoek Winterteelt 215-216 4 e gamma TOAGLA15VSL_RA4 Onderzoek financieel gesteund door de Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Voorwoord 4

Inhoudsopgave. Voorwoord 4 - 1 - Inhoudsopgave Voorwoord 4 DEEL 1 :WINTERGERST 5 1. RASSENPROEF WINTERGERST... 5 1.1 Proefopzet... 5 1.2 Perceelsgegevens... 5 1.3 Waarnemingen... 7 1.4 Eigenschappen per ras... 9 1.5 Proefresultaten...

Nadere informatie