WAT DE GEZONDHEIDSENQUÊTE PRIJSGEEFT OVER ALLEENSTAANDE OUDERS

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "WAT DE GEZONDHEIDSENQUÊTE PRIJSGEEFT OVER ALLEENSTAANDE OUDERS"

Transcriptie

1 Figuur 1: logo Vrouwenraad WAT DE GEZONDHEIDSENQUÊTE PRIJSGEEFT OVER ALLEENSTAANDE OUDERS Vrouwenraadactieonderzoek Rondetafel Platform Eenoudergezinnen 17 mei 2018 Met dank aan het team van de Belgische Gezondheidsenquête

2 INHOUDSTAFEL INLEIDING... 5 Platform Eenoudergezinnen... 5 Gezondheidsenquête als infobron... 5 METHODOLOGISCHE KANTTEKENINGEN VAN DE GEZONDHEIDSENQUÊTE... 7 ONDERZOCHTE GEZONDHEIDSINDICATOREN VERDELING PREVALENTIE... 9 Gezondheid en welzijn Slechte subjectieve gezondheid Beperkingen door één of meer langdurige ziekten, chronische aandoeningen of handicaps Ernstige beperkingen door één of meer langdurige ziekten, chronische aandoeningen of handicaps Eén of meer langdurige ziekten, chronische aandoeningen of handicaps Artrose Lage rugprobleem Hoge bloeddruk Hoog cholesterolgehalte Nekproblemen Schildklierlijden Depressie Maagzweer Ernstige hoofdpijn zoals migraine Allergie Diabetes Chronisch longlijden Darmziekte langer dan drie maanden Kanker Langdurige vermoeidheid Astma Coronaire hartziekten Urinaire incontinentie Eetstoornissen Depressieve gevoelens Angststoornissen Slaapproblemen Zelfgerapporteerde depressie Ooit zelfmoordgedachten Ooit zelfmoordpoging Gebruik van psychotrope geneesmiddelen Slaap- en kalmeringsmiddelen Antidepressiva Matige tot zeer hevige lichamelijke pijn ervaren in de afgelopen vier weken Nogal tot zeer veel hinder door lichamelijke pijn bij normaal werk in de afgelopen vier weken 36 Meldt geen enkel gezondheidsprobleem Afwezig van het werk door gezondheidsproblemen Gezondheidsgedrag en leefstijl Alcoholgebruik Dagelijks alcoholgebruik Overmatig alcoholgebruik

3 Problematisch alcoholgebruik Huidige rokers (dagelijks en occasioneel) Zware rokers Tabaksafhankelijkheid Poging(en) om te stoppen met roken Minstens 30 minuten (minstens matige) lichaamsbeweging per dag Voldoende lichaamsbeweging om een positieve impact op de gezondheid te hebben Voldoende lichaamsbeweging om gewichtstoename te voorkomen Voldoende lichaamsbeweging om risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken Gezondheidsrisico door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd Overgewicht bij volwassenen Ondergewicht bij volwassenen Consumptie van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid fruit en groenten Dagelijkse consumptie van gesuikerde frisdranken Dagelijks consumptie van zoete of zoute versnaperingen Dagelijkse consumptie van melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten Consumptie van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid water Dagelijks consumptie van een ontbijt Dagelijks minstens twee maal de tanden poetsen Gebruik van een voorbehoedsmiddel in de afgelopen 12 maanden Gebruik van Gezondheids- en welzijnsdiensten Vaste huisarts Consulteert vaste huisarts in wijkgezondheidscentrum Raadpleging tandarts Gebruik van conventionele geneesmiddelen in afgelopen 24u Gebruik van cholesterolverlagers in afgelopen 24u Gebruik van bètablokkers in afgelopen 24u Gebruik van geneesmiddelen werkend op renine-angiotensine systeem in afgelopen 24u Gebruik van antitrombotica in afgelopen 24u Gebruik van maagzuursecretia-inhibitoren in afgelopen 24u Gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen in afgelopen 24u Gebruik van antidepressiva in afgelopen 24u Gebruik van pijnstillers in afgelopen 24u Gebruik van geneesmiddelen voor de schildklier in afgelopen 24u Gebruik van geslachtshormonen in afgelopen 24u Gebruik van geneesmiddelen voor diabetes in afgelopen 24u Gebruik van ontstekingsremmers in afgelopen 24u Gebruik van calciumantagonisten in afgelopen 24u Gebruik van geneesmiddelen voor astma en chronisch obstructief longlijden in afgelopen 24u 71 Gebruik van diuretica in afgelopen 24u Gebruik van systematische antihistaminica in afgelopen 24u Gebruik van systematische antibiotica in afgelopen 24u Financiële toegankelijkheid van gezondheidszorgen Absolute en relatieve uitgaven voor gezondheidszorgen Perceptie rond (eigen) uitgaven voor gezondheid Uitstel van medische consumptie Fysieke en sociale omgeving Gehinderd door minstens één omgevingsfactor in de woonomgeving Thuis gehinderd door minstens één omgevingsfactor Slachtoffer van geweld

4 Slachtoffer van verbaal of psychisch geweld Slachtoffer van lichamelijk (waaronder seksueel) geweld Slachtoffer van geweld thuis Slachtoffer van geweld op het werk of op school Slachtoffer van geweld op een publieke plaats of op de openbare weg Slachtoffer van geweld elders Slachtoffer kent de dader Dader was iemand van het gezin Ontevreden over sociale contacten Minder dan één maal per week sociale contacten Slechte sociale ondersteuning Staat minstens eens per week niet-beroepsmatig in voor hulp of verzorging Preventie Bloeddruk in de afgelopen vijf jaar door gezondheidswerker gemeten Cholesterolgehalte in afgelopen vijf jaar door gezondheidswerker gemeten Bloedsuikergehalte in afgelopen drie jaar door gezondheidswerker gemeten Foute perceptie over de overdracht van HIV ONDERZOCHTE GEZONDHEIDSINDICATOREN VERDELING GEMIDDELDE Gezondheid en welzijn Psychisch welbevinden/onwelbevinden Positieve geestelijke gezondheid gemiddelde vitaliteitsscore Gemiddelde score lichamelijke pijn Score voor kwaliteit van leven Gemiddeld aantal dagen afwezig van werk Gezondheidsgedrag en leefstijl Gemiddeld relatief gewicht bij volwassenen Gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten Gemiddeld aantal contacten met de huisarts Fysieke en sociale omgeving Tijd besteed aan hulp of verzorging door informele hulpverleners SAMENVATTENDE TABEL AANDOENINGEN EN AANDEEL VROUWEN EN MANNEN SAMENVATTENDE TABEL ALLEENSTAANDE MOEDERS EN MOEDERS IN KOPPEL België Vlaanderen SAMENVATTENDE TABEL ALLEENSTAANDE MOEDERS EN ALLEENSTAANDE VADERS België Vlaanderen CONCLUSIES Significante verschillen tussen alleenstaande s en s in koppel in percentages Significante verschillen tussen alleenstaande s en alleenstaande vaders in percentages

5 Inleiding Platform Eenoudergezinnen De Vrouwenraad coördineert het Platform éénoudergezinnen. Het Platform volgt onderzoeken en statistieken over eenoudergezinnen op regelmatige basis op en verwerkt de resultaten in thematische fiches. Dit studiemateriaal moet dienen om beleidsaanbevelingen te kunnen/blijven ontwikkelen. Het Platform eenoudergezinnen organiseert jaarlijks ook een paar thematische rondetafels, eveneens om info uit te wisselen en de vinger aan de pols te houden. In 2018 staat de gezondheid van alleenstaande ouders op de agenda van de Vrouwenraad/het Platform Eenoudergezinnen. We vragen ons af of de gezondheid van de alleenstaande s er slechter aan toe is dan die van s in koppel en dan die van alleenstaande vaders. Als dat zo is, zouden de overheden passende maatregelen kunnen nemen om de gezondheidssituatie van alleenstaande s te verbeteren. We hebben dit willen onderzoeken op basis van gegevens en resultaten uit de Belgische Gezondheidsenquêtes. In 2017 contacteerden we het team van de Belgische Gezondheidsenquête. In samenspraak met het team selecteerden we een aantal indicatoren waarvan we voor België en Vlaanderen de percentages mochten ontvangen voor de alleenstaande s, de s in koppelverband, de alleenstaande vaders, de vaders in koppel en alle ouders samen en dit voor de enquêtejaren en De resultaten kan u hier lezen en komen aan bod in de rondetafel Eenoudergezinnen en gezondheid Gezondheidsenquête als infobron De Belgische Gezondheidsenquête, gebaseerd op een netto-steekproef van deelnemers, geeft per gezondheidsindicator de resultaten voor vrouwen en mannen weer voor België en de Gewesten en de kruising met een aantal variabelen zoals leeftijdsgroepen, opleidingsniveau, urbanisatiegraad, Het meest voorkomende huishoudtype in de Gezondheidsenquête van 2013 is een koppel met kinderen (41,3% van alle respondenten woont in een dergelijk type huishouden). 16,3% van alle respondenten is alleenstaand. Eén vijfde van alle respondenten maakt deel uit van een koppel zonder kinderen. Iets meer dan 11% van de respondenten maakt deel uit van een eenoudergezin. Op Vlaams niveau is de verhouding van de studiepopulatie per huishoudtype als volgt samengesteld: een koppel met kinderen (43,1%), een koppel zonder kinderen (26,9%), een alleenstaande (14,6%), een eenoudergezin (7,9%) en onbekend (7,6%). De Belgische Gezondheidsenquête leek ons een beleidsinstrument dat heel wat info bevat over tal van gezondheidsaspecten. De deelrapporten van de Gezondheidsenquête behandelen immers volgende domeinen: 5

6 - Gezondheid en welzijn o Subjectieve gezondheid o Chronische aandoeningen o Geestelijke gezondheid o Lichamelijke pijn o Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van het leven o Afwezig van het werk door gezondheidsproblemen - Gezondheidsgedrag en leefstijl o Alcoholgebruik o Tabakgebruik o Gebruik van illegale drugs o Lichaamsbeweging o Voedingsstatus o Voedingsgewoonten o Mondgezondheid o Seksuele gezondheid - Gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten o Contacten met de huisarts o Raadplegingen bij de specialist o Patiëntervaringen - Fysieke en sociale omgeving o Omgeving, huisvesting en passief roken o Ongevallen o Geweld o Sociale gezondheid o Informele zorgen - Preventie o Kankerscreening o Vaccinatie o Vroegtijdige opsporing van cardiovasculaire risicofactoren en diabetes o Kennis en houding t.o.v. HIV/Aids Elk van deze domeinen bevat een reeks deelindicatoren. Ondertussen zijn er al vijf steekproeven/gezondheidsenquêtes georganiseerd: in 1997, 2001, 2004, 2008 en De Vrouwenraad stelt zich de vraag hoe het gesteld is met de gezondheid van alleenstaande ouders en of er een positieve of negatieve evolutie merkbaar is, meerbepaald bij - de alleenstaande s ten opzichte van: o alle ouders o alleenstaande vaders o s in koppel - de alleenstaande vaders ten opzichte van 6

7 o o alle ouders vaders in koppel We selecteerden een aantal indicatoren in overleg met het team van de Gezondheidsenquête. Het team bezorgde ons de analyses in de vorm van tabellen met de geselecteerde indicatoren: - Volgens achtergrondvariabelen: o o o o - Volgens binaire indicator o o o o - Volgens indicator die gemiddelden weergeeft o o o o Methodologische kanttekeningen van de Gezondheidsenquête Het team van de Gezondheidsenquête maakte ons volgende bedenkingen over: De Gezondheidsenquête is een enquête op het niveau van het huishouden: eenmaal een huishouden deelneemt aan de enquête worden per definitie de referentiepersoon (het administratief contact van het huishouden, als dusdanig opgenomen in het Rijksregister) zijn/haar partner en twee (of drie) andere leden van het huishouden geselecteerd door deelname aan de enquête. Drie andere leden van het huishouden worden geselecteerd indien geen partner aanwezig is. Voor huishoudens met maximaal vier leden, worden deze allen geselecteerd voor deelname aan de enquête. Voor ieder al dan niet geselecteerd - lid van het huishouden wordt de relatie ten aanzien van de referentiepersoon bij aanvang van de bevraging genoteerd (partner, kind, ouder, ) en het is deze relatie tot de referentiepersoon die zal gebruikt worden voor het al dan niet weerhouden van cases voor deze analyse: s: het gaat over vrouwen, die de referentiepersoon zijn van huishoudens waarbij geen leden wonen die partner zijn, maar wel leden die kind zijn van de referentiepersoon; 7

8 vaders: het gaat over mannen, die de referentiepersoon zijn van huishoudens waarbij geen leden wonen die partner zijn, maar wel leden die kind zijn van de referentiepersoon; Moeders in koppel: het gaat over vrouwen, referentiepersoon of partner van huishouden met leden die kind zijn van de referentiepersoon; Vaders in koppel: het gaat over mannen, referentiepersoon of partner van huishouden met leden die kind zijn van de referentiepersoon; Opgemerkt moet worden dat enkel de relatie tot de referentiepersoon een rol speelt bij de selectie van de cases, niet de leeftijd van de betrokkenen. Evenmin wordt rekening gehouden met burgerlijke staat: de relatie tot de referentiepersoon is deze zoals door de (leden van de) huishoudens wordt omschreven. De cijfers zijn gebaseerd op steekproeven. Op basis van de resultaten van deze steekproeven worden schatters berekend van toepassing op de ganse bevolking of bevolkingsgroep (een procedure die inferentie wordt genoemd). Conclusies trekken van toepassing op de ganse bevolking of bevolkingsgroep op basis van een steekproef gaat steeds met een bepaalde mate van onzekerheid over de nauwkeurigheid van de schatters gepaard. Anders gesteld; stel dat in eenzelfde jaar, bij een eenzelfde bevolking meerdere gezondheidsenquêtes zouden zijn georganiseerd, zouden deze dan resulteren in exact dezelfde schatters? Aan de hand van het betrouwbaarheidsinterval wordt aangegeven hoe zeker men kan zijn van een geschatte waarde. Het is een interval waarvan verwacht kan worden dat de werkelijke waarde, van toepassing op de ganse bevolking of bevolkingsgroep, ergens binnen dit interval ligt. Vaak wordt het 95% betrouwbaarheidsinterval gebruikt. Dit interval geeft aan dat, van alle mogelijke (oneindig aantal) gezondheidsenquêtes in eenzelfde jaar, bij eenzelfde bevolking, 95% ervan zouden resulteren in schatters die binnen het 95% betrouwbaarheidsinterval ligt. Voor de analyse met de focus op alleenstaande ouders heeft het team van de Gezondheidsenquête de gegevens van de vijf Gezondheidsenquêtes gepoold in twee groepen: één groep omvat de gegevens van de enquêtejaren en één groep met de gegevens van de enquêtejaren De reden van deze pooling is de volgende: het effectief aantal alleenstaande s én vaders is relatief beperkt. Indien een analyse per enquêtejaar zou uitgevoerd worden wat uiteraard mogelijk is dan zouden de schatters weinig precies zijn (grote betrouwbaarheidsintervallen) waardoor mogelijke verschillen met andere groepen niet opgemerkt kunnen worden. Het poolen van gegevens heeft echter een prijs: mogelijke evoluties in de tijd (bijvoorbeeld tussen 2008 en 2013) worden bij gepoolde gegevens genegeerd. We proberen dus de evolutie tussen de periode 1997 en 2004 en de periode te achterhalen. 8

9 Onderzochte gezondheidsindicatoren verdeling prevalentie In deze nota maken we vergelijkingen tussen alleenstaande s, alleenstaande vaders, s in koppelgezinnen, vaders in koppelgezinnen en alle ouders samen, zowel in België als in Vlaanderen. We gaan (voorlopig) niet dieper in op kruisingen met variabelen zoals leeftijdsgroepen; opleidingsniveau, inkomensniveau en geboorteland. Bij de gegevens van elke onderzochte indicator geven we voorafgaand in een oranje kader informatie afkomstig uit het rapport van de Gezondheidsenquête 2013 over de verdeling van de globale groep vrouwen en mannen in België en het Vlaams Gewest ook met aandacht voor de leeftijdsgroepen en opleidingsniveaus. Het team van de Gezondheidsenquête maakte voor ons volgende tabellen over het aantal bevraagde ouders: Tabel: Verdeling (%) en 95% BI van de types ouders volgens achtergrondkenmerken in België voor de periode Tabel: Verdeling (%) en 95% BI van de types ouders volgens achtergrondkenmerken in België voor de periode

10 Tabel: Verdeling (%) en 95% BI van de types ouders volgens achtergrondkenmerken in de Vlaamse Gemeenschap voor de periode Tabel: Verdeling (%) en 95% BI van de types ouders volgens achtergrondkenmerken in de Vlaamse Gemeenschap voor de periode

11 Gezondheid en welzijn Verdeling (prevalentie % en 95% BI) van de typen ouders in België en in Vlaanderen Slechte subjectieve gezondheid Het concept subjectieve gezondheid is gebaseerd op een beoordeling door het individu zelf van zijn eigen gezondheidstoestand. Het gaat hier dus om een volledig subjectieve benadering die wellicht zowel fysieke gezondheid, psychische gezondheid als sociale gezondheid omvat. In België, in 2013, beoordeelt 78% van de bevolking van 15 jaar en ouder hun gezondheid als goed of zeer goed. Daarentegen beoordeelt 22% van de bevolking hun gezondheid als redelijk (16,8%), slecht (4,5%) of zelfs zeer slecht (0,7%). Het percentage personen dat de eigen gezondheid als minder goed beoordeelt, is hoger bij vrouwen dan bij mannen (23,6% «slechte gezondheid» versus 20,4%). Dit verschil is echter niet significant na correctie voor leeftijd. Als de resultaten van de verschillende gezondheidsenquêtes sinds 1997 worden vergeleken, dan kan worden vastgesteld dat een subjectieve beoordeling van de gezondheid steeds minder gunstig is bij vrouwen dan bij mannen. Dit verschil was vroeger meer uitgesproken (tot 7% in 1997) én statistisch significant, wat in 2013 niet langer het geval is. Subjectieve gezondheid varieert in functie van de leeftijd. Waar 93% van de personen tussen 15 en 24 jaar de eigen gezondheid als «goed» omschrijft, daalt dit percentage progressief met de leeftijd: 83% bij personen van jaar en 72 % bij personen van jaar. Bij personen van 75 of ouder geeft nog nauwelijks 57% aan in goede gezondheid te zijn. Bij de verdeling van «slechte gezondheid» volgens leeftijd, bij mannen en vrouwen blijkt duidelijk dat de verschillen voor alle leeftijdsgroepen in het nadeel van de laatste groep zijn, behalve voor de leeftijdsgroep jaar. De subjectieve gezondheid varieert in functie van het opleidingsmilieu van individuen. Minder opgeleide personen (hoogstens lager onderwijs) klagen vaker over hun gezondheid dan diegenen met een diploma secundair onderwijs. Deze laatste klagen op hun beurt vaker 11

12 over hun gezondheid dan personen met een diploma hoger onderwijs. Deze verschillen blijven significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het (relatief) risico om een slechte subjectieve gezondheid te melden is 2,5 maal hoger bij lager opgeleide personen (lager onderwijs) dan bij hoger opgeleide personen (hoger onderwijs). Na correctie voor leeftijd en geslacht, kan voor België een weliswaar lichte, maar significante verbetering van het percentage personen dat een slechte subjectieve gezondheid meldt worden waargenomen (gebaseerd op een trendanalyse): 22,9 % van de bevolking gaf aan in slechte gezondheid te zijn in ,4% in ,6% in ,1% in ,0% in In het Vlaams Gewest geeft 20% van de bevolking aan in slechte gezondheid te zijn (17,4% na correctie voor leeftijd en geslacht). In het Brussels Gewest geeft 25% van de bevolking aan in slechte gezondheid te zijn (24,5% na correctie voor leeftijd en geslacht). In het Waals Gewest geeft 25% van de bevolking aan in slechte gezondheid te zijn (22,9% na correctie voor leeftijd en geslacht). In het Vlaams Gewest is het niveau van de subjectieve gezondheid het best: 80% van de bevolking stelt in goede gezondheid te zijn. Mannen schatten hun gezondheidstoestand minder slecht in dan vrouwen (18% tegenover 24%), maar dit verschil is niet significant na correctie voor leeftijd. De verdeling van subjectieve gezondheid in het Vlaams Gewest is gelijkaardig aan deze in België, voor wat de variatie volgens leeftijd betreft. Van een omkering van de gradiënt mannen vrouwen vastgesteld in de leeftijdsgroep jaar is hier echter geen sprake. De verschillen in functie van het opleidingsniveau tonen eenzelfde tendens als deze voor België. De vraag is hier in welke mate de gezondheidssituatie in het voorbeeld het percentage personen dat een slechte subjectieve gezondheid aangeeft verschillend is voor (bijvoorbeeld) alleenstaande s in vergelijking met alleenstaande vaders (zie onderstaande tabel). Voor beide groepen heeft het team van de Gezondheidsenquête schatters en betrouwbaarheidsintervallen berekend. Een eenvoudige vuistregel hierbij is: indien de betrouwbaarheidsintervallen elkaar niet overlappen, dan kan geconcludeerd worden dat het percentage alleenstaande s dat een slechte subjectieve gezondheid aangeeft, significant 1 verschillend is in vergelijking met het percentage alleenstaande vaders dat een slechte subjectieve gezondheid aangeeft. Overlappen deze betrouwbaarheidsintervallen wel, dan moet geconcludeerd worden dat beide percentages niet significant verschillend zijn, d.i. dat niet mag besloten worden dat het percentage 1 Significantie geeft aan of aangenomen kan worden dat een verschil wel of niet door toeval is ontstaan. Een significante uitkomst wil zeggen dat deze in sterke mate de veronderstelling ondersteunt dat het verschil niet door toeval is ontstaan, maar door iets anders. Deze term kan alleen gebruikt worden na het evalueren van een voorspelling. Stel je wil iets voor 95% zeker weten. Dan moet je onderzoeken of de kans dat er een verschil door toeval is ontstaan kleiner is dan 5%. 12

13 personen dat een slechte gezondheid aangeeft significant hoger of lager is bij alleenstaande s en alleenstaande vaders. De breedte van het betrouwbaarheidsinterval wordt beïnvloed door de steekproefgrootte (een impact die meer uitgesproken is bij kleine dan bij grote steekproeven): bij kleine steekproefgroottes zijn de betrouwbaarheidsintervallen groter met als gevolg een grotere onzekerheid over de nauwkeurigheid van de schatters, bij grote steekproeven zijn de betrouwbaarheidsintervallen kleiner. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 29,0 24,5 33,4 22,3 13,5 31,0 16,6 15,0 18,2 15,7 14,2 17,3 17,3 16,2 18,5 31,8 26,4 37,2 33,5 21,2 45,2 16,2 13,8 18,7 13,7 11,7 15,7 17,2 15,6 18,8 26,1 18,4 33,8 15,4 4,3 26,6 14,1 12,0 16,3 13,9 11,8 15,9 14,8 13,2 16,3 30,5 21,0 40,0 21,7 3,4 39,9 16,8 13,3 20,3 11,3 8,7 13,9 15,5 13,2 17,8 Bij alleenstaande s in België in de periode , geeft 29% een slechte subjectieve gezondheid aan. Bij s in koppel, gaat het om 16,6%. Het gaat hier telkens om gewogen gegevens, maar wel om gegevens gebaseerd op een enquête, d.i. per definitie met een zekere onzekerheidsmarge, aldus het team van de Gezondheidsenquête. Deze marge wordt aangegeven door de 95% betrouwbaarheidsinterval (BI), waarvan de ondergrens (OG) en bovengrens (BG) in de tabel is opgenomen. Om te controleren of het verschil tussen het percentage personen in slechte subjectieve gezondheid teruggevonden bij alleenstaande s statistisch verschillend is van het percentage teruggevonden bij s in koppel (dus 29% versus 16,6%), kijken we naar de respectievelijke BI (24,5 33,4 en 15,0-18,2). Deze BI s overlappen niet, dus mogen we voorzichtig besluiten dat het percentage personen met een slechte subjectieve gezondheid bij alleenstaande s significant anders is (hier hoger is ) dan bij s in koppel. Vergelijken we de percentages bij alleenstaande s en alleenstaande vaders (respectievelijk 29,0% en 22,3%), dan moeten we besluiten dat deze percentages niet statistisch verschillend zijn. We kijken immers naar de respectievelijke BI (24,5 33,4 en 13,5-31,0) en stellen vast dat die grotendeels overlappend zijn (het interval 24,5 33,4 overlapt deels het interval 13,5-31,0) (dit heeft vooral te maken met het feit dat het aantal alleenstaande vaders relatief beperkt is, wat een zeer brede (13,5 31,0) BI tot gevolg heeft. Chronische aandoeningen 13

14 Bij vrouwen zijn er voor heel wat chronische aandoeningen hogere prevalenties dan bij mannen. Dit is het geval voor artrose, artritis, lage rugpijn, nekpijn, schildklierlijden, incontinentie, chronische blaastonsteking, cataract, allergie, migraine, langdurige vermoeidheid en osteoporose. Voor slechts enkele aandoeningen (coronair hartlijden, ander ernstig hartlijden en nierstenen) is er een hogere prevalentie bij mannen. De meeste aandoeningen komen vaker voor bij laag opgeleiden dan bij hooggeschoolden. Doorgaans gaat het daarbij om ernstige chronische ziekten, zoals hart- en vaatziekten, chronische longziekten, diabetes en ernstige nierziekten. De chronische aandoeningen die tussen 1997 en 2013 het duidelijkst zijn toegenomen zijn hoge bloeddruk, diabetes, artrose en schildklierlijden. Figuur/tabel: Prevalentie van chronische aandoeningen (% volgens dalende grootteorde in de Gezondheidsenquête 2013) vrouwen, 15 jaar en ouder, België 14

15 Figuur/tabel: Prevalentie van chronische aandoeningen (% volgens dalende grootteorde in de Gezondheidsenquête 2013) mannen, 15 jaar en ouder, België 15

16 Figuur/tabel: Prevalentie van chronische aandoeningen (% volgens dalende grootteorde in de Gezondheidsenquête 2013) vrouwen, 15 jaar en ouder, Vlaams Gewest 16

17 Figuur/tabel: Prevalentie van chronische aandoeningen (% volgens dalende grootteorde in de Gezondheidsenquête 2013) mannen, 15 jaar en ouder, Vlaams Gewest 17

18 Beperkingen door één of meer langdurige ziekten, chronische aandoeningen of handicaps vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 75,3 67,1 83,4 70,4 52,9 87,8 70,8 66,1 75,5 70,0 66,0 74,0 70,9 68,1 73,7 18

19 74,5 66,9 82,2 60,9 40,0 81,8 65,6 60,0 71,2 60,5 54,8 66,1 64,9 61,2 68,6 70,4 55,0 85,9 59,7 28,4 91,1 68,3 61,5 75,1 66,2 59,8 72,5 67,3 62,9 71,6 74,2 58,7 89,7 57,8 7,6 100,0 71,4 63,5 79,2 60,5 51,5 69,5 67,2 61,4 73,0 Ernstige beperkingen door één of meer langdurige ziekten, chronische aandoeningen of handicaps vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 18,9 11,8 25,9 27,1 10,4 43,7 12,8 9,8 15,7 12,0 9,0 14,9 13,5 11,4 15,5 25,0 16,6 33,4 3,9 0,0 8,8 16,5 10,9 22,2 11,9 8,1 15,6 15,7 12,5 19,0 20,9 7,2 34,6 23,3 0,9 45,6 9,8 5,6 14,1 9,5 5,1 13,9 11,1 8,1 14,1 25,5 7,1 43,9 4,3 0,0 17,5 20,3 11,5 29,1 7,0 2,4 11,6 15,4 10,1 20,7 Eén of meer langdurige ziekten, chronische aandoeningen of handicaps vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 28,3 23,9 32,6 36,7 36,8 46,5 19,0 17,4 20,7 22,1 20,4 23,8 21,5 20,3 22,7 33,6 28,8 38,4 32,2 20,9 43,4 21,6 19,2 23,9 19,7 17,6 21,8 22,2 20,7 23,8 28,9 21,0 36,8 36,1 21,4 50,8 17,3 15,1 19,6 19,7 17,3 22,0 19,4 17,8 21,1 29,4 20,8 37,9 26,2 8,5 43,8 22,1 18,6 25,5 17,5 14,6 20,4 20,7 18,4 22,9 Artrose vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 9,7 7,2 12,2 16,7 8,4 24,9 8,1 6,9 9,4 6,8 5,7 8,0 7,8 7,0 8,6 17,3 13,0 21,6 10,4 4,8 16,1 7,8 6,4 9,2 7,4 5,9 8,8 8,7 7,6 9,7 11,4 6,7 16,1 17,2 5,6 28,9 8,9 7,2 10,7 7,1 5,5 8,7 8,3 7,2 9,5 17,5 9,5 25,4 1,2 0,0 3,8 7,1 5,2 9,0 8,0 5,9 10,2 8,2 6,7 9,7 Lage rugprobleem vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 19

20 / 26,9 22,2 31,7 31,1 19,0 43,2 17,2 15,0 19,4 17,5 15,5 19,5 18,6 17,2 20,0 / 32,6 23,6 41,7 39,7 18,8 60,6 20,0 16,7 23,3 19,1 16,0 22,1 20,9 18,7 23,1 Hoge bloeddruk vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 9,3 6,5 12,2 15,8 8,4 23,3 8,0 6,9 9,2 9,2 8,0 10,4 8,8 8,0 9,6 16,2 12,5 19,9 21,2 12,2 30,3 8,1 6,6 9,6 10,3 8,4 12,3 10,2 9,0 11,3 10,4 4,8 15,9 13,3 3,4 23,1 8,0 6,5 9,5 8,9 7,2 10,5 8,6 7,5 9,8 15,0 8,5 21,4 14,2 2,9 25,4 8,0 5,9 10,2 10,6 7,6 13,6 9,8 8,1 11,6 Hoog cholesterolgehalte vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 16,5 11,1 22,0 15,6 5,1 26,2 6,1 4,4 7,8 13,4 10,6 16,2 10,6 9,0 12,2 / 11,4 3,7 19,0 10,7 0,0 25,9 5,2 2,8 7,6 13,0 8,9 17,1 9,3 6,9 11,7 Nekproblemen vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 16,4 12,3 20,5 12,7 5,2 20,2 11,1 9,4 12,8 7,4 6,1 8,7 10,1 9,0 11,2 / 19,5 11,5 27,4 9,1 0,0 20,3 12,8 10,2 15,4 7,1 5,3 9,0 10,7 9,0 12,4 Schildklierlijden vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 20

21 5,6 4,0 7,2 0,5 0,0 1,2 5,2 4,2 6,2 1,2 0,7 1,6 3,3 2,8 3,9 9,7 6,2 13,1 5,4 0,0 11,2 7,1 5,5 8,6 1,1 0,6 1,6 4,7 3,9 5,5 2,0 0,3 3,7 0,0 0,0 0,0 2,9 1,9 3,9 0,7 0,2 1,2 1,8 1,2 2,3 7,4 2,0 12,8 0,0 0,0 0,0 6,0 3,7 8,3 0,6 0,0 1,3 3,6 2,5 4,8 Depressie vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 15,0 11,7 18,3 8,9 3,4 14,4 5,7 4,7 6,6 3,4 2,7 4,2 5,5 4,8 6,1 14,8 11,4 18,3 11,2 4,3 18,2 5,9 4,6 7,2 2,7 1,9 3,5 5,5 4,8 6,3 15,9 9,7 22,1 3,0 0,0 7,4 4,8 3,6 6,0 2,7 1,7 3,6 4,5 3,6 5,3 11,5 5,9 17,1 14,1 1,5 26,7 5,9 4,0 7,7 1,9 1,0 2,8 4,7 3,6 5,8 Maagzweer vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 3,3 2,1 4,5 5,1 1,6 8,5 2,4 1,7 3,1 2,7 2,1 3,2 2,6 2,2 3,1 6,0 3,4 8,5 3,2 0,5 6,0 1,5 1,0 2,0 2,7 2,0 3,5 2,5 2,0 3,0 1,1 0,0 2,3 2,5 0,0 6,1 2,0 1,1 3,0 1,4 0,8 2,1 1,7 1,2 2,3 2,8 0,0 5,7 0,0 0,0 0,0 1,1 0,4 1,8 1,3 0,5 2,1 1,3 0,8 1,9 Ernstige hoofdpijn zoals migraine vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 21,8 18,1 25,5 11,7 5,2 18,2 16,2 14,7 17,7 6,7 5,7 7,7 13,3 11,4 13,2 20,0 15,9 24,0 4,5 0,7 8,3 16,4 14,2 18,5 5,5 4,2 6,7 11,8 10,6 13,0 17,8 11,9 23,8 5,0 0,0 10,9 13,9 11,9 15,9 4,8 3,5 6,1 9,8 8,6 11,0 20,0 13,0 26,9 4,2 0,0 10,8 17,8 14,6 21,0 5,0 3,2 6,8 12,0 10,0 13,8 Allergie vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 21

22 18,6 14,8 25,5 11,7 5,2 18,2 16,2 14,7 17,7 6,7 5,7 7,7 12,3 11,4 13,2 15,4 11,9 19,0 10,0 2,6 17,5 16,6 14,4 18,8 12,6 10,8 14,4 14,6 13,2 16,0 19,2 12,9 26,4 0,8 0,0 2,3 14,3 13,3 16,3 10,4 8,6 12,2 12,6 11,2 13,9 13,4 7,6 19,2 10,2 0,0 22,1 19,2 15,9 22,6 12,0 9,4 14,2 15,4 13,3 17,4 Diabetes vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 2,6 1,1 4,0 2,5 0,0 5,3 1,8 1,2 2,4 1,7 1,2 2,2 1,8 1,5 2,2 2,7 1,3 4,2 9,8 2,7 16,8 1,9 1,3 2,6 2,6 1,8 3,4 2,4 1,9 2,9 2,6 0,0 5,6 2,1 0,0 6,3 1,5 0,8 2,2 1,3 0,6 1,9 1,5 1,0 2,0 0,8 0,0 2,0 7,6 0,0 19,0 1,6 0,6 2,5 2,0 0,8 3,1 1,8 1,1 2,5 Chronisch longlijden vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 7,2 4,9 9,6 8,1 0,6 15,7 4,0 3,0 5,0 2,3 1,7 3,0 3,6 3,0 4,2 6,4 4,0 8,8 1,0 0,0 2,5 1,9 1,2 2,6 1,9 1,1 2,7 2,3 1,8 2,9 6,0 2,3 9,8 4,6 0,0 11,4 3,6 2,2 5,1 1,4 0,7 2,1 2,8 2,0 3,6 1,9 0,0 4,2 0,0 0,0 0,0 1,6 0,7 2,6 1,5 0,3 2,6 1,6 0,9 2,2 Darmziekte langer dan drie maanden vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 4,9 3,0 6,8 2,7 0,0 7,0 2,1 1,5 2,6 2,1 1,5 2,7 2,3 1,9 2,7 5,2 2,4 8,0 1,3 0,0 3,9 1,8 1,1 2,5 1,1 0,6 1,7 1,9 1,4 2,3 5,1 1,8 8,4 0,0 0,0 0,0 2,1 1,3 2,8 1,8 1,0 2,6 2,1 1,6 2,7 7,0 1,5 12,6 0,0 0,0 0,0 2,4 1,3 3,5 1,0 0,2 1,8 2,1 1,3 2,9 Kanker vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 22

23 3,0 1,6 4,5 0,1 0,0 0,3 0,8 0,5 1,1 0,3 0,2 0,5 0,8 0,6 1,0 1,4 0,3 2,4 0,0 0,0 0,0 1,2 0,6 1,7 0,5 0,2 0,8 0,9 0,6 1,2 4,3 1,4 7,2 0,0 0,0 0,0 0,7 0,3 1,1 0,2 0,0 0,4 0,7 0,4 1,0 1,3 0,0 3,2 0,0 0,0 0,0 1,0 0,2 1,8 0,7 0,2 1,2 0,9 0,4 1,3 Langdurige vermoeidheid vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 10,5 7,4 13,3 4,4 0,6 8,3 4,4 3,5 5,4 2,6 1,7 3,4 4,2 3,5 4,8 8,7 5,8 11,6 7,8 2,1 13,5 4,9 3,8 6,1 2,6 1,7 3,4 4,3 3,6 5,1 8,3 3,4 13,1 1,8 0,0 5,6 3,4 2,2 4,6 1,5 0,4 2,6 2,8 2,0 3,7 8,0 2,7 13,3 7,9 0,0 18,0 5,1 3,3 6,9 1,7 0,7 2,7 3,8 2,8 4,9 Astma vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 10,0 5,9 14,1 3,6 0,3 6,9 2,5 1,8 3,3 3,3 2,3 4,2 3,6 2,9 4,2 4,8 2,9 6,7 2,8 0,0 6,2 4,6 3,5 5,7 3,4 2,4 4,3 4,0 3,4 4,7 10,9 3,4 18,4 2,9 0,0 7,4 1,4 0,7 2,0 2,7 1,4 3,9 2,7 1,8 3,5 1,9 0,0 4,0 2,9 0,0 9,0 3,4 2,0 4,9 2,7 1,4 4,0 3,0 2,1 3,9 Coronaire hartziekten vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 0,2 0,0 0,5 2,0 0,0 4,2 0,3 0,0 0,7 0,6 0,2 0,9 0,4 0,2 0,7 / 1,1 0,0 3,5 0,3 0,0 0,9 0,4 0,0 0,8 0,3 0,0 0,71,7 Urinaire incontinentie vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 23

24 / 2,4 1,0 3,7 2,3 0,0 5,4 1,8 1,0 2,5 0,5 0,1 0,8 1,3 0,9 1,7 / 1,7 0,0 3,6 0,0 0,0 0,0 2,1 1,0 3,2 0,5 0,1 1,0 1,3 0,7 1,9 Psychische problemen In België heeft één op drie personen (32%) van 15 jaar en ouder psychische problemen die op de ene of andere manier verwijzen naar een slecht in zijn/haar vel zitten, een stijgende trend aangezien van 2001 tot 2008 slechts één op vier personen (25%-26%) dergelijke problemen aangaf. 10% van de bevolking van 15 jaar en ouder heeft angstproblemen, 15% signalen van depressieve gevoelens en 30% rapporteert slaapproblemen op het moment van het interview. Al deze aandoeningen zijn in de bevolking toegenomen sinds de laatste enquête van Daarnaast heeft 8% mogelijk een eetstoornis. Verder geeft 7% van de inwoners aan een depressie te hebben gehad in het jaar voorafgaand aan het interview. 81% van hen werd opgevolgd door een gezondheidswerker, 72% heeft hiervoor geneesmiddelen genomen en 28% heeft hiervoor psychotherapie gevolgd. Depressie als dusdanig lijkt niet te zijn toegenomen sinds de laatste enquête, maar de aanpak van de ziekte blijkt minder goed te zijn dan in Op het moment van het interview gebruikt 16% van de personen van 15 jaar en ouder psychotrope geneesmiddelen, soms gelijktijdig: 13% neemt slaap- en kalmeringsmiddelen en 8% antidepressiva. Ten opzichte van de resultaten van 2008 is het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen met 1% gedaald, maar het gebruik van antidepressiva neemt lineair toe in de tijd, een stijging van ongeveer 2% sinds Ten slotte blijkt dat 14% van de bevolking van 15 jaar en ouder al ooit in hun leven ernstig aan zelfmoord heeft gedacht en 4,5% heeft al geprobeerd zelfmoord te plegen. In de periode van 12 maanden voorafgaand aan het interview hebben vijf personen op honderd zelfmoord overwogen en vier personen op duizend effectief geprobeerd een eind te maken aan hun leven. Vrouwen kampen meer dan mannen met geestelijke gezondheidsproblemen. Zij ervaren deze problemen vaker op een jongere leeftijd (< 25 jaar), maar ook op een latere leeftijd (> 75 jaar) dan mannen. Verder nemen meer vrouwen dan mannen psychotrope geneesmiddelen, zowel slaap- en kalmeringsmiddelen, als antidepressiva. Het geslacht is geen risicofactor voor wat betreft zelfmoordgedachten en zelfmoordpogingen in het afgelopen jaar. Eetstoornissen komen vaker voor bij jongeren (vrouwen) en nemen doorgaans af met de leeftijd, terwijl slaapstoornissen en zelfgerapporteerde depressie vaker voorkomen wanneer men ouder wordt. Zo ook neemt het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen toe met de leeftijd, vooral bij vrouwen. 24

25 De geestelijke gezondheidsindicatoren vertonen globaal gezien een gunstiger profiel in het Vlaams Gewest dan in de twee andere gewesten van het land. Eetstoornissen In België zou 8% van de bevolking van 15 jaar en ouder aan een eetstoornis kunnen lijden. Meer vrouwen dan mannen vertonen signalen van een eetstoornis (respectievelijk 10% en 6%) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd. De prevalentie van eetstoornissen neemt enigszins af met de leeftijd. Ze ligt tussen 10% en 12% bij de personen in de leeftijdsgroep van 15 tot 44 jaar, neemt af tot 7-8% bij de personen in de leeftijdsgroep van 45 tot 74 jaar, om vervolgens te dalen tot 2% bij de personen van 75 jaar en ouder. De leeftijdsverdeling is verschillend volgens het geslacht. Bij mannen is er een relatief stabiele verdeling van de prevalentie van eetstoornissen volgens de leeftijd. Bij vrouwen wordt een daling met de leeftijd vastgesteld, aangezien 16-17% in de leeftijdsgroep van jaar hieraan lijdt, een percentage dat progressief afneemt tot 2% bij de oudsten. Eetstoornissen lijken minder vaak voor te komen bij personen uit huishoudens met het hoogste opleidingsniveau (6%) dan bij personen uit huishoudens met het laagste opleidingsniveau (11%). Ook al is dit verschil significant na correctie voor leeftijd en geslacht, er wordt geen lineaire sociale gradiënt waargenomen. Eetstoornissen worden voor het eerst bestudeerd in de enquête van 2013, een vergelijking van de resultaten over de tijd is dus (nog) niet mogelijk. In het Vlaams Gewest zouden 8% van de vrouwen en 5% van de mannen eetstoornissen vertonen. Dit verschil is significant na correctie voor leeftijd. Het verband tussen leeftijd en eetstoornissen is significant na correctie voor geslacht. De prevalentie van eetstoornissen neemt af met de leeftijd bij vrouwen, van 18% bij de jongsten tot 6% bij vrouwen tussen 45 en 74 jaar, tot 2% bij de oudsten (75 jaar en ouder). De prevalentie van deze stoornissen volgens leeftijd fluctueert bij mannen tussen 2% en 6%. De prevalentie van eetstoornissen is lager bij personen uit huishoudens met de hoogste opleiding (3% bij diegenen met een diploma hoger onderwijs tegenover 10% bij diegenen met een diploma lager onderwijs). Ook al is dit verschil significant na correctie voor leeftijd en geslacht, er wordt geen lineaire opleidingsgradiënt waargenomen. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 15,9 9,4 22,3 14,0 3,0 25,1 10,1 7,6 12,6 4,3 2,9 5,8 8,4 6,9 9,9 / 12,5 3,7 21,3 15,9 0,0 32,2 7,3 4,6 10,0 2,5 0,9 4,1 5,8 4,1 7,5 25

26 Depressieve gevoelens In België blijkt dat 15% van de bevolking van 15 jaar en ouder in 2013 symptomen vertoont die de aanwezigheid van depressieve gevoelens doen vermoeden, wat een aanzienlijke toename is ten opzichte van 2008 (10%). Depressieve gevoelens komen meer voor bij vrouwen dan bij mannen (18% tegen 12%) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd. De leeftijdsverdeling van depressieve gevoelens is anders bij mannen dan bij vrouwen en ze is ook veranderd sinds de laatste enquête van De eerste vaststelling is de sterke toename van dit probleem bij jonge vrouwen van jaar (van 7% in 2008 tot 21% in 2013), maar ook bij vrouwen van jaar (van 15% in 2008 tot 21% in 2013). Bij mannen is er een sterke toename van depressieve gevoelens in alle leeftijdsgroepen vanaf 25 jaar, behalve in de leeftijdsgroep van jaar. Dit probleem komt voor bij 27% van de personen in de groep van de laagst opgeleiden, bij 16-17% van de personen in de tussenliggende groepen, en bij 10% van de personen in de groep van de hoogst opgeleiden. Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Zowel op nationaal niveau als in de drie gewesten wordt een sterkte stijging waargenomen van de prevalentie van depressieve gevoelens in 2013 ten opzichte van de voorgaande enquêtejaren. In het Vlaams Gewest komen depressieve gevoelens meer voor in de vrouwelijke bevolking (16%) dan in de mannelijke bevolking (11%). Dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Globaal gezien is de verdeling van het percentage personen met depressieve gevoelens volgens leeftijd en geslacht hetzelfde in het Vlaams Gewest als in België, met over het algemeen lagere waarden. De aandacht moet echter gevestigd worden op de hoge prevalentie van depressieve gevoelens bij jonge vrouwen van jaar (25%). Zoals in de andere gewesten wordt er een opleidingsgradiënt waargenomen in de verdeling van depressieve gevoelens: de frequentie neemt af naarmate het opleidingsniveau hoger wordt. In het Vlaams Gewest is de prevalentie van personen met depressieve gevoelens hoger in landelijke gebieden (16%) dan in stedelijke gebieden (11%), en het verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Zoals elders in het land is de prevalentie van depressieve gevoelens enorm gestegen sinds , van 7-8% tot 13% in Dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 19,2 14,7 23,8 9,5 3,3 15,8 7,5 6,2 8,9 3,8 2,7 4,9 7,0 6,1 8,0 26,9 21,9 31,9 22,5 11,4 33,6 10,7 8,6 12,5 4,8 3,7 6,0 10,2 9,0 11,4 19,4 11,8 27,0 9,2 0,0 18,6 6,5 4,6 8,4 3,2 1,8 4,7 6,0 4,7 7,3 26,8 17,9 35,6 29,7 10,5 48,8 9,3 7,0 11,6 2,7 1,5 3,8 8,1 6,6 9,6 26

27 Angststoornissen Angststoornissen omvatten een emotioneel aspect (ongerustheid, schrik, vrees, enz.) en een somatisch aspect (gespannen spieren, beven, droge mond, zweten, maagpijn, diarree, enz.). In België lijdt ongeveer 10% van de bevolking van 15 jaar en ouder aan angststoornissen, wat veel hoger is dan de prevalentie in de vorige enquêtes (6%). Angststoornissen komen meer voor bij vrouwen (13%) dan bij mannen (7%), en het verschil is significant na correctie voor leeftijd. De leeftijdsverdeling van de prevalentie van angststoornissen is anders dan in de enquête van Bij vrouwen is dit cijfer sterker toegenomen bij jonge vrouwen van jaar (5% in 2008, 15% in 2013) en in de leeftijdsgroep van jaar (8% in % in 2013). Het grootste deel mannen met angststoornissen zit in de leeftijdsgroep van jaar (9%). Angststoornissen komen meer voor in de groep van de laagst geschoolden (20%) dan in de hoger opgeleide groepen (tussen 7% en 11%). De verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Tot 2008 is de prevalentie van angststoornissen stabiel gebleven over de tijd op het niveau van België (ongeveer 6% voor de drie enquêtejaren tussen 2001 en 2008), maar zoals voor de andere geestelijke gezondheidsindicatoren is deze prevalentie sinds de laatste vijf jaar toegenomen (10% in 2013). Angststoornissen komen minder vaak voor in het Vlaams Gewest (9%) dan in het Waals (11%) en het Brussels Gewest (12%), en deze regionale verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Angstproblemen komen in Vlaanderen meer voor bij vrouwen dan bij mannen (12% tegen 6%), en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. De verdeling van angststoornissen volgens leeftijd en geslacht is analoog aan deze op nationaal niveau maar met lagere cijfers voor het Vlaams Gewest. Hier wordt dezelfde vaststelling bij jonge meisjes van jaar gemaakt, nl. een aanzienlijke stijging van de prevalentie van angststoornissen sinds de laatste enquête (3% in 2008 tegen 16% in 2013). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 13,8 9,4 18,1 5,0 0,1 9,9 6,4 5,2 7,6 3,3 2,3 4,3 5,7 4,9 6,6 17,5 13,4 21,7 11,9 4,2 19,6 8,2 6,5 9,9 4,2 3,0 5,5 7,6 6,5 8,7 14,9 7,3 22,5 5,3 0,0 13,0 5,7 4,1 7,4 2,3 1,1 3,5 4,8 3,7 6,0 15,2 8,5 22,7 10,3 0,0 21,4 7,5 5,2 9,7 2,3 1,0 3,5 5,9 4,5 7,2 Slaapproblemen In 2013 heeft niet minder dan 30% van de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder slaapproblemen, hetzij 33% van de vrouwen en 26% van de mannen (significant verschillend na correctie voor leeftijd). 27

28 Slaapproblemen nemen toe met de leeftijd, aangezien ze bij 24% van de jongsten (15-24 jaar) voorkomen en tot 37% bij de oudsten. De hoogste prevalentie van slaapproblemen is er bij vrouwen van 75 jaar en ouder (41%). Vóór de leeftijd van 55 jaar wordt de sterkste stijging van de prevalentie van slaapproblemen ten opzichte van de resultaten van 2008 waargenomen. Slaapproblemen komen minder vaak voor in de groep met het hoogste opleidingsniveau (26%) dan in de lager geschoolde groepen (31% tot 43%). De verschillen zijn statistisch significant na correctie voor leeftijd en geslacht. De prevalentie van slaapproblemen is sterk gestegen sinds de enquête van 2008 op nationaal niveau en in elk gewest apart. In België slaapt bijna één persoon op drie (30%) slecht, en dat varieert van 28% in het Vlaams Gewest tot 33% in het Brussels Gewest. Meer dan één persoon op vier (28%) in het Vlaams Gewest vertoont slaapproblemen. Deze problemen komen meer voor bij vrouwen (32%) dan bij mannen (24%), en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Slaapproblemen komen reeds veel voor bij jongeren van jaar (26%). Het percentage personen met slaapproblemen blijft ongeveer gelijk tot aan de leeftijdsgroep van jaar (23%), maar neemt toe vanaf de leeftijdsgroep van jaar (29%) om 37% te bereiken in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder. Er is een verband tussen slaapproblemen en de sociale klassen: deze problemen treffen meer personen uit de laagst opgeleide milieus (44%) dan personen uit hoger opgeleide milieus (25% tot 29%). De prevalentie van slaapproblemen is in 2013 sterk toegenomen (van 20% in tot 28% in 2013) en dit verschil is statistisch significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 28,1 22,7 33,5 16,6 8,0 25,2 18,5 16,2 20,6 16,6 14,6 18,6 18,5 17,1 20,0 35,2 29,8 40,6 31,2 19,3 43,0 23,6 21,1 26,2 17,5 15,3 19,8 22,4 20,7 24,2 27,3 18,1 36,5 16,7 4,1 29,2 18,7 15,8 21,6 15,9 13,2 18,6 18,0 16,0 20,1 29,4 20,4 38,4 31,7 12,9 50,6 22,1 18,6 25,5 14,7 11,8 17,7 19,6 17,2 21,9 Zelfgerapporteerde depressie In totaal verklaart 7% van de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder te hebben geleden aan een depressie in het jaar voorafgaand aan het interview, wat een stijging is met 1% ten opzichte van Van deze personen heeft 81% een gezondheidswerker voor dit probleem geraadpleegd, 72% heeft een behandeling met geneesmiddelen gevolgd en 28% heeft psychotherapie gevolgd. Vrouwen (8%) rapporteren meer dan mannen (5%) een depressie te hebben doorgemaakt, en dit verschil blijft significant na correctie voor leeftijd. Algemeen gezien varieert de 28

29 prevalentie van zelfgerapporteerde depressie volgens de leeftijd: zij is minder hoog bij de jongeren van jaar (1%) en neemt toe tot de leeftijd van jaar (10%). Zoals de meeste van de andere indicatoren met betrekking tot geestelijke gezondheid zijn er relatief minder personen van jaar die hebben aangegeven een depressie te hebben gehad in het afgelopen jaar (7%) in vergelijking met de aangrenzende leeftijdsgroepen (10%). De prevalentie van zelfgerapporteerde depressie neemt toe met de leeftijd bij de twee geslachten, maar daalt terug sterk bij mannen vanaf 65 jaar, terwijl ze nog toeneemt bij vrouwen van 75 jaar en ouder, waardoor de kloof tussen de geslachten groter wordt. Het percentage personen met een zelfgerapporteerde depressie varieert met het opleidingsniveau: een hoger percentage wordt vastgesteld in de groep van de laag geschoolden (15%) en dit percentage neemt progressief af wanneer het opleidingsniveau hoger wordt (4% voor de huishoudens met een diploma hoger onderwijs). De verschillen tussen de opleidingsniveaus zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. De jaarprevalentie van zelfgerapporteerde depressie is sinds 1997 constant gebleven. De lichte stijging waargenomen in 2013 op nationaal niveau (maar ook op niveau van elk gewest) ten opzichte van de voorgaande jaren is niet statistisch significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Depressies worden minder vaak gerapporteerd door de inwoners van het Vlaams Gewest (6%) dan door die van het Brussels en Waals Gewest (8%), en het verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. In het Vlaams Gewest heeft, van de 6% van de personen (van 15 jaar en ouder) die in het afgelopen jaar een depressie heeft gerapporteerd, 78% hiervoor een gezondheidswerker geraadpleegd, 67% geneesmiddelen genomen en 23% psychotherapie gevolgd. Het verschil in de prevalentie van zelfgerapporteerde depressie tussen mannen (4%) en vrouwen (8%) is significant na correctie voor leeftijd. De verdeling volgens leeftijd en geslacht in het Vlaams Gewest is dezelfde als op nationaal niveau, maar algemeen gezien zijn de proporties hier lager. Mannen hebben de hoogste proportie in de leeftijdsgroep van jaar (9,5%) in vergelijking met de andere leeftijdsgroepen, een cijfer dat overeenkomt met dat van vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep. Een tweede vaststelling die naar voor komt, is de hoge prevalentie bij vrouwen van 75 jaar en ouder (14%), wat verschillend is in het Vlaams Gewest dan in de twee andere gewesten. Depressie wordt minder vaak gerapporteerd door de hoger opgeleiden (4% à 5%) dan door diegenen uit lager geschoolde huishoudens (10% à 14%) en het verschil tussen deze twee groepen is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 15,0 11,7 18,3 8,9 3,4 14,4 5,7 4,7 6,6 3,4 2,7 4,2 5,5 4,9 6,1 35,2 29,8 40,6 31,2 19,3 43,0 23,6 21,1 26,2 17,5 15,3 19,8 22,4 20,7 24,2 15,9 9,7 22,1 3,0 0,0 7,4 4,8 3,6 6,0 2,7 1,7 3,7 4,5 3,6 5,3 11,5 5,9 17,1 14,1 1,5 26,7 5,9 4,0 7,7 1,9 1,0 2,8 4,7 3,6 5,8 29

30 Ooit zelfmoordgedachten In België verklaart 14% van de bevolking van 15 jaar en ouder minstens één keer in hun leven ernstig aan zelfmoord te hebben gedacht, waarvan iets meer dan één derde (hetzij 5% van de bevolking) in de afgelopen 12 maanden. Vrouwen (15%) hebben vaker dan mannen (13%) al ooit aan zelfmoord gedacht, maar dit verschil is niet significant (p = 0,06) na correctie voor leeftijd. Ook zijn er niet meer vrouwen dan mannen die hieraan hebben gedacht in de afgelopen 12 maanden (5%). Naast een lichte toename van de prevalentie van recente zelfmoordgedachten, wordt er ook vastgesteld dat de verdeling volgens leeftijd en geslacht veranderd is in de tijd. Zo komen zelfmoordgedachten bij mannen in 2013 meer voor in de leeftijdsgroep vanaf 35 jaar, en meer bepaald in de leeftijdsgroep van 35 tot 64 jaar (+/- 6%). Bij vrouwen zijn het de jongeren van jaar en de leeftijdsgroep van jaar die het vaakst getroffen worden (8%), leeftijdsgroepen waarin de stijging van de prevalentie tussen de twee jaren het opmerkelijkst is. In tegenstelling tot wat werd waargenomen in 2008, komen zelfmoordgedachten in dezelfde mate voor in alle sociale lagen van de bevolking. Het percentage personen met zelfmoordgedachten is hoger in de groep van huishoudens met een diploma hoger secundair (6%) ten opzichte van de andere opleidingscategorieën (4% à 5%), maar het verschil is niet significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage personen dat in de afgelopen 12 maanden aan zelfmoord heeft gedacht, is hoger in 2013 (5%) dan in 2008 (4%) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Deze toename is vooral een weerspiegeling van de resultaten in het Vlaams Gewest, het enige gewest waar een verschil wordt waargenomen tussen de twee jaren (3% in 2008 tot 5% in 2013) dat significant is na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage in het Vlaams Gewest komt zo in 2013 op het niveau van het percentage in de andere twee gewesten (5% in het Waals Gewest en 6% in het Brussels Gewest, verschillen die niet significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht). In het Vlaams Gewest heeft 13% van de bevolking al minstens één keer in hun leven ernstig aan zelfmoord gedacht en 5% heeft dergelijke gedachten in de afgelopen 12 maanden gehad. Zoals voor het nationaal niveau heeft noch de leeftijd, noch het geslacht een significante invloed op de verdeling van de prevalentie van recente zelfmoordgedachten bij de Vlaamse bevolking. Bij mannen vertoont de prevalentie van zelfmoordgedachten volgens de leeftijd een paraplu-vorm, met lichte schommelingen van de prevalenties, met waarden die gaan tot 6% in de leeftijdscategorie tussen 34 en 54 jaar, een stijging sinds Bij vrouwen blijken zelfmoordgedachten meer voor te komen in de leeftijdsgroepen van jaar (7%) en jaar (9%). Het is ook in deze leeftijdsgroepen dat de toename het hoogst is van het ene jaar ten opzichte van het andere. Het geheel van deze resultaten moet echter wel met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, want de betrouwbaarheidsintervallen zijn vrij groot, wat te maken heeft met de kleine omvang van de regionale steekproeven en met de lage prevalentie van zelfmoordgedachten. 30

31 De prevalentie van recente zelfmoordgedachten bij de inwoners van het Vlaams Gewest blijkt niet samen te hangen met het opleidingsniveau. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 25,6 18,4 32,7 32,2 17,8 46,6 17,7 9,1 14,2 8,9 6,7 11,1 12,3 10,5 14,1 14,8 11,4 18,3 11,2 4,3 18,2 5,9 4,6 7,2 2,7 1,9 3,5 5,5 4,8 6,3 29,8 16,5 43,0 27,0 10,4 43,6 11,2 7,6 14,8 7,3 4,4 10,2 11,2 8,7 13,7 20,9 13,0 28,8 17,2 3,2 31,1 11,6 8,9 14,3 5,5 3,7 7,3 9,8 8,0 11,5 Ooit zelfmoordpoging In België zou 4,2% van de bevolking van 15 jaar en ouder in hun leven minstens één keer zelfmoord hebben proberen te plegen en 0,4% (of 4 personen op 1000) zou zijn/haar leven hebben proberen te beëindigen in de 12 maanden voorafgaand aan het interview. Door extrapolatie naar de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder zou dit neerkomen op ongeveer personen die hebben geprobeerd zelfmoord te plegen in een periode van 12 maanden. Wanneer dit cijfer wordt vergeleken met het aantal doden door zelfmoord in de bevolking van 15 jaar en ouder in 2010 (laatst gepubliceerde statistieken), hetzij overlijdens door zelfmoord, dan wordt een verhouding van [18:1] verkregen, hetzij 18 pogingen voor één overlijden door zelfmoord. Vrouwen lopen meer risico om de actie te ondernemen dan mannen, die dan weer meer risico lopen op overlijden. Het risico van overlijden door zelfmoord neemt toe met de leeftijd terwijl het risico van zelfmoordpogingen vermindert. De zelfmoordpogingen zijn veel meer fataal bij mannen en bij oudere personen. De Gezondheidsenquête 2013 toont inderdaad aan dat de prevalentie van personen die ooit geprobeerd hebben zelfmoord te plegen hoger is bij vrouwen (5,1%) dan bij mannen (3,2%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Daarentegen hebben er volgens onze cijfers proportioneel evenveel mannen als vrouwen geprobeerd zelfmoord te plegen in de 12 maanden voorafgaand aan het interview (0,5% tegen 0,4%, niet significant verschillend). De prevalentie van personen die geprobeerd hebben zelfmoord te plegen in de afgelopen 12 maanden volgens leeftijd geeft aan dat er in de leeftijdsgroep van jaar meer personen zijn die hebben aangeven dat ze al ooit een zelfmoordpoging hebben ondernomen (6,1%) en het ook hebben gedaan dan in de andere leeftijdsgroepen (1,0%). Bij de verdeling volgens leeftijd en geslacht van de prevalentie van zelfmoordpogingen (a) ooit in hun leven en (b) in de afgelopen 12 maanden situeert de kritieke leeftijd voor deze twee indicatoren voor vrouwen zich tussen 45 en 54 jaar: (a) 7,7% en (b) 1,4%. Uit resultaten blijkt dat er relatief veel jonge vrouwen van jaar (6,9%) ooit probeerden zelfmoord te plegen. Bij mannen situeert de hoogste prevalentie zich voor beide indicatoren met betrekking tot zelfmoordgedragingen in de leeftijdsgroep tussen 25 en 54 jaar. 31

32 Personen uit huishoudens met het hoogste opleidingsniveau zijn minder geneigd uit het leven te stappen dan de personen uit lager opgeleide huishoudens; de meest kritische resultaten worden bekomen bij diegenen met een diploma lager secundair. Het verschil blijft significant na correctie voor leeftijd en geslacht en dit voor beide indicatoren. Op nationaal niveau stijgt het percentage personen dat ooit geprobeerd heeft zelfmoord te plegen tussen 2004 (3,7%) en 2008 (4,8%, een verschil dat statistisch significant is na correctie voor leeftijd en geslacht), maar het blijft vervolgens stabiel tussen 2008 en 2013 (4,2%, een verschil dat niet significant is na correctie voor leeftijd en geslacht). De analyse van de evolutie van de prevalentie van personen die geprobeerd hebben zelfmoord te plegen (ooit en in het afgelopen jaar) in de verschillende gewesten geeft aan dat dit percentage constant blijft tussen 2004 en 2013 in het Brussels en het Waals Gewest (na correctie voor leeftijd en geslacht). In het Vlaams Gewest, zoals op het nationale niveau, is de stijging van de prevalentie van personen die geprobeerd hebben om zelfmoord te plegen statistisch significant tussen 2004 en 2008, maar niet tussen 2008 en In het Vlaams Gewest zijn er evenveel mannen als vrouwen (respectievelijk 3,1% en 3,6%) die hebben aangegeven dat ze ooit in hun leven een zelfmoordpoging hebben ondernomen. De prevalentie van personen die ooit geprobeerd hebben zelfmoord te plegen, varieert in functie van de leeftijdsgroepen: zij neemt progressief toe van de leeftijdsgroep van jaar (1%) tot aan de leeftijdsgroep van jaar (5,1%), om vervolgens te dalen tot 1,3% in de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder. De verdeling volgens leeftijd verschilt echter volgens geslacht: bij vrouwen is de prevalentie het hoogst in de leeftijdsgroep van jaar (6%), terwijl zij geen 2% bereikt in de uiterste leeftijdsgroepen. De verdeling van deze prevalentie volgens de leeftijd is bij mannen homogener: ze schommelt rond de 4% tussen 25 en 64 jaar, en is lager in de uiterste leeftijdsgroepen. Het percentage personen dat minstens een keer geprobeerd heeft zelfmoord te plegen in hun leven varieert in functie van de opleidingscategorieën. Zo is het minder waarschijnlijk dat personen uit huishoudens met een hogere opleiding (1,8%) een zelfmoordpoging ondernemen dan dit het geval is voor personen uit lager geschoolde huishoudens (van 4,1% tot 6,4%). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 12,3 6,1 18,5 10,4 2,3 18,6 3,5 2,2 4,9 2,4 1,2 3,6 4,0 3,0 5,1 9,2 6,5 13,0 5,8 1,4 10,2 5,2 3,8 6,6 1,9 1,1 2,7 4,3 3,5 5,1 14,1 2,3 25,9 8,5 0,0 19,4 3,1 1,3 4,9 1,6 0,1 3,1 3,3 1,8 4,9 7,4 2,3 12,5 4,2 0,0 10,7 3,4 1,9 5,0 1,8 0,8 2,9 3,1 2,0 4,1 Gebruik van psychotrope geneesmiddelen Op nationaal niveau heeft 16% van de bevolking van 15 jaar en ouder een of meerdere voorgeschreven psychotrope geneesmiddelen genomen in de twee weken die aan het interview voorafgingen. Slaap- en kalmeringsmiddelen (13%) worden vaker gebruikt dan 32

33 antidepressiva (8%). In totaal gebruikt 5% van de bevolking deze twee soorten van geneesmiddelen samen. Proportioneel gezien gebruiken vrouwen vaker dan mannen (respectievelijk 20% tegen 12%) psychotrope geneesmiddelen. De geslachtsverschillen zijn vooral duidelijk voor het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen (10% tegen 16%), maar ook voor het gebruik van antidepressiva (9,5% tegen 5,6%). Al de verschillen in het gebruik van psychotrope geneesmiddelen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de substantie zijn significant na correctie voor leeftijd. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen neemt lineair toe met de leeftijd, aangezien het door 3% van de jongeren van jaar wordt gebruikt en toeneemt in elke leeftijdsgroep tot 38% van de personen van 75 jaar en ouder (44% van de vrouwen en 30% van de mannen op deze leeftijd). Het verschil in de prevalentie van het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen (afgelopen twee weken) tussen de geslachten wordt vooral groter vanaf de leeftijdsgroepen vanaf 65 jaar en ouder. Dit is ook zo voor het gebruik van antidepressiva, wat wordt gerapporteerd door 15% van de vrouwen van 65 jaar en ouder, tegen 4% van de mannen van jaar en 8% van de mannen van 75 jaar en ouder. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen vaker gerapporteerd bij de laagst geschoolden (33%) en neemt af tot 11% in de groep van de personen uit de hoogst opgeleide huishoudens. Het verband met het opleidingsniveau is significant na correctie voor leeftijd en geslacht, zowel voor psychotrope geneesmiddelen in zijn geheel, als voor elke categorie apart. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen (alle typen) is op een lineaire en significante manier toegenomen in de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder tussen 1997 (10%) en 2004 (15%), maar dit is niet meer verder gestegen tussen 2004 en 2013 (15-16%), de verschillen tussen deze drie laatste jaren is niet significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Dit wil zeggen dat de lichte stijging van een enquêtejaar ten opzichte van het andere in de niet-gestandaardiseerde proporties sinds 2004 waarschijnlijk toe te schrijven is aan de veroudering van de bevolking, daar deze geneesmiddelen vaker worden gebruikt door oudere personen. Deze evolutie, kwadratisch genoemd (een stijging gevolgd door een plateau, zelfs een daling van de percentages), wordt waargenomen voor het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen op nationaal niveau en in de drie gewesten van het land. In het Brussels en het Waals Gewest wordt een significante daling tussen 2008 en 2013 waargenomen van het percentage personen dat slaap- en kalmeringsmiddelen gebruikt. In het Vlaams Gewest daarentegen blijft het percentage gebruikers van slaap- en kalmeringsmiddelen stabiel tussen 2008 et Deze resultaten worden verkregen na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage gebruikers van antidepressiva, blijft, na correctie voor leeftijd en geslacht, en dit zowel op nationaal niveau als in de drie gewesten. In het Vlaams Gewest heeft 16% van de bevolking van 15 jaar en ouder een psychotroop geneesmiddel gebruikt in de twee weken die het interview voorafgingen. Slaap- en kalmeringsmiddelen worden meer gebruikt (13%) dan antidepressiva (7%). 33

34 Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen is hoger bij vrouwen, na correctie voor leeftijd. Globaal gezien worden geneesmiddelen gebruikt door 19% van de vrouwen en 11% van de mannen. Dit verschil komt vooral naar voor in de leeftijdsgroepen vanaf 65 jaar, en dit voor beide soorten psychotrope geneesmiddelen. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen varieert met de leeftijd van 3% bij de jongsten tot 38% bij de oudsten. Het gebruiksprofiel volgens leeftijd en geslacht is grotendeels hetzelfde als dat beschreven op het niveau van België. Bij vrouwen in het Vlaams Gewest neemt het gebruik van voorgeschreven slaap- en kalmeringsmiddelen snel toe na jaar (van 5% in deze leeftijdsgroep tot 42% bij de oudsten), zo ook bij mannen van dezelfde leeftijd (van 3% in de leeftijdsgroep van jaar, om 24% te bereiken bij de oudsten). Het percentage vrouwen dat antidepressiva gebruikt neemt op een lineaire manier toe tussen de leeftijdsgroep van jaar (1%) en de oudste leeftijdsgroep (16%), terwijl bij mannen het percentage gebruikers van antidepressiva toeneemt van 0,3% in de leeftijdsgroep jaar om een piek van 9% te bereiken in de leeftijdsgroep van jaar. Zoals in de andere gewesten zien we een negatieve opleidingsgradiënt in het gebruik van psychotrope geneesmiddelen (hoger gebruik bij de laagst geschoolden), en dit is ook het geval voor slaap- en kalmeringsmiddelen en antidepressiva afzonderlijk. In het Vlaams Gewest blijft het aantal personen dat psychotrope geneesmiddelen heeft gebruikt in de twee weken die het interview voorafgingen (14%) sinds de laatste enquête van 2008 vrij stabiel. De analyse in functie van de tijd met betrekking tot de gegevens gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht duidt op een lineaire stijging tussen 1997 en 2013 van het percentage gebruikers van psychotrope geneesmiddelen. Voor wat slaap- en kalmeringsmiddelen betreft, neemt het aantal gebruikers tot 2004 toe, gevolgd door een plateau van 12-13% tussen 2004, 2008 en Daarentegen, voor wat het gebruik van antidepressiva betreft, wordt in het Vlaams Gewest een lineaire stijging van het aantal gebruikers in de tijd waargenomen, en het verschil tussen 2008 en 2013 is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 17,1 13,4 20,9 8,8 4,0 13,7 9,0 7,8 10,1 6,0 5,0 7,0 8,3 7,5 9,1 24,5 19,9 29,0 10,4 4,1 16,8 10,7 9,0 12,4 6,9 5,5 8,2 10,5 9,4 11,6 17,3 10,0 24,6 4,0 0,0 9,6 7,3 5,8 8,8 4,6 3,3 5,8 6,6 5,5 7,7 19,8 12,4 27,2 6,7 0,0 15,3 10,3 7,8 12,8 6,0 4,1 8,0 9,1 7,5 10,6 Slaap- en kalmeringsmiddelen vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 11,4 9,0 13,9 8,2 3,5 13,0 6,7 5,7 7,7 4,7 3,7 5,6 6,2 5,5 6,9 18,7 14,5 22,9 10,4 4,1 16,8 7,6 6,1 9,0 5,7 4,4 6,9 8,0 7,0 9,0 34

35 10,1 5,9 14,4 4,0 0,0 9,6 5,4 4,0 6,7 3,7 2,5 4,8 4,8 3,9 5,7 14,8 8,1 21,6 6,7 0,0 15,3 7,4 5,2 9,6 4,8 3,0 6,5 6,8 5,4 8,2 Antidepressiva vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 10,9 7,5 14,3 4,2 0,8 7,5 4,8 3,9 5,7 2,5 1,8 3,1 4,2 3,6 4,8 14,7 11,3 18,1 7,8 2,0 13,5 5,6 4,4 6,8 3,1 2,2 4,0 5,5 4,7 6,3 11,5 4,7 18,3 1,9 0,0 5,8 4,0 2,8 5,1 1,5 0,8 2,2 3,3 2,5 4,1 9,4 4,5 14,4 6,7 0,0 15,3 5,1 3,4 6,8 3,0 1,6 4,3 4,5 3,4 5,6 Matige tot zeer hevige lichamelijke pijn ervaren in de afgelopen vier weken De indicator geeft het percentage (%) weer van de bevolking (van 15 jaar en ouder) dat matige tot zeer hevige lichamelijke pijn heeft ervaren in de afgelopen 4 weken. Iets meer dan een kwart (26%) van de bevolking van 15 jaar en ouder geeft aan lichamelijke pijn te hebben ervaren. Dit percentage ligt significant hoger bij vrouwen (31%) dan bij mannen (21%). Dit percentage evolueert op dezelfde manier voor beide geslachten, nl. een toename tussen 1997 en 2008, gevolgd door een afname tussen 2008 en Zoals de pijnscore ook aangeeft, stijgt de prevalentie van lichamelijke pijn significant met de leeftijd, gaande van 12% in de jongste leeftijdsgroep tot 39% in de oudste leeftijdsgroep, een verdrievoudiging. Vanaf 75 jaar ervaren dus twee op vijf ouderen pijn. Vanaf 45 jaar is het verschil tussen vrouwen en mannen significant. De prevalentie van lichamelijke pijn is significant lager bij de hoogst opgeleiden (21%) t.o.v. de andere opleidingsniveaus, met een prevalentie die twee keer zo hoog is bij de laagst opgeleiden (41%). De prevalentie van lichamelijke pijn is tussen 1997 (20%) en 2008 (28%) significant toegenomen, maar tussen 2008 (28%) en 2013 (26%) terug significant afgenomen, ook na correctie voor leeftijd en geslacht. De prevalentie van lichamelijke pijn is lager in het Vlaams gewest (25%) dan in het Brussels (28%) en het Waals Gewest (27%). De prevalentie van lichamelijke pijn in het Vlaams Gewest is 25%. Ook hier is deze prevalentie significant hoger bij vrouwen dan bij mannen (respectievelijk 30% en 20%). De resultaten voor het Vlaams Gewest lopen parallel met deze voor het ganse land: een toename van de prevalentie naarmate de leeftijd stijgt (significant vanaf de leeftijdsgroep jaar), een significant lagere prevalentie voor de hoogst opgeleiden (20% t.o.v. 41% bij de laagst opgeleiden). Ten opzichte van 1997 (17%) is de prevalentie in 2008 (28%) 35

36 significant gestegen, tussen 2008 (28%) en 2013 (25%) daalt de prevalentie. De verschillen blijven significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 27,7 18,2 37,1 19,7 7,2 32,2 20,3 17,2 23,3 14,7 12,2 17,3 18,1 16,1 20,2 32,3 27,3 37,2 24,8 14,8 34,9 26,3 23,8 28,9 18,8 16,5 21,1 23,8 22,1 25,4 29,0 11,0 46,9 10,8 8,5 13,1 17,8 13,7 22,0 12,1 8,6 15,5 15,4 12,6 18,2 34,2 25,0 43,4 22,6 5,7 39,6 26,4 22,8 30,0 19,3 16,0 22,5 23,8 21,4 26,2 Nogal tot zeer veel hinder door lichamelijke pijn bij normaal werk in de afgelopen vier weken Meer dan één op drie (36%) personen van 15 jaar en ouder met lichamelijke pijn werd hierdoor gehinderd bij normaal werk. Dit percentage is significant hoger bij vrouwen (39%) dan bij mannen (31%). De evolutie over de tijd is anders voor vrouwen dan voor mannen. De prevalentie bij mannen stijgt tussen 1997 en 2008 (van 27% naar 32%), om daarna terug te dalen (van 32% tot 28%); bij vrouwen is er een sterke stijging van de prevalentie tussen 1997 en 2008 (van 28% tot 37%), maar tussen 2008 en 2013 blijft deze gelijk. Ook neemt de prevalentie van zij die gehinderd werden door lichamelijke pijn bij normaal werk significant toe met de leeftijd, gaande van 20% in de jongste leeftijdsgroep tot 44% in de oudste leeftijdsgroep, een verdubbeling. De prevalentie van de bevolking van 15 jaar en ouder met lichamelijke pijn die hierdoor werd gehinderd bij normaal werk is significant lager bij de hoogst opgeleiden (27%) dan bij personen met een lager opleidingsniveau, met een prevalentie die twee keer zo hoog is bij de laagst opgeleiden (51%). De prevalentie van de bevolking van 15 jaar en ouder met lichamelijke pijn die hierdoor werd gehinderd bij normaal werk is tussen 1997 (27%) en 2008 (37%) significant toegenomen; ook na correctie voor leeftijd en geslacht, maar tussen 2008 (37%) en 2013 (36%) stagneert deze. De prevalentie van de bevolking van 15 jaar en ouder met pijn die hierdoor gehinderd werd bij normaal werk, is lager in het Vlaams Gewest (31%) dan in het Brussels (45%) en het Waals Gewest (41%). Na correctie voor leeftijd en geslacht blijft dit verschil significant. De prevalentie van de bevolking van 15 jaar en ouder met pijn die hierdoor gehinderd werd bij normaal werk is 31% in het Vlaams Gewest. Ook hier is deze prevalentie significant hoger bij vrouwen dan bij mannen (respectievelijk 35% en 27%). De resultaten voor het Vlaams Gewest lopen parallel met deze voor het ganse land: een toename van de prevalentie naarmate de leeftijd stijgt (significant vanaf de leeftijdsgroep jaar), een significant lagere prevalentie voor de hoogst opgeleiden (23% t.o.v. 47% bij de laagst opgeleiden). T.o.v (24%) is de prevalentie in 2008 (34%) significant gestegen, tussen 2008 (34%) en 36

37 2013 (31%) is deze significant gedaald; de verschillen blijven significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 28,6 18,8 38,5 40,2 21,8 58,5 20,9 17,2 24,6 23,1 18,8 27,3 22,7 20,0 25,4 45,9 38,8 53,0 43,4 26,0 60,7 33,5 29,7 37,4 29,9 25,9 33,9 34,0 31,4 36,6 35,3 15,5 55,0 23,2 17,1 29,3 22,0 16,5 27,6 22,2 15,8 28,6 22,9 18,8 26,9 47,1 34,3 59,9 42,1 8,5 75,7 30,6 25,3 35,9 26,7 21,1 32,2 30,8 27,1 34,6 Meldt geen enkel gezondheidsprobleem vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 33,4 25,3 41,5 24,8 10,1 39,5 45,3 40,9 49,8 51,8 47,3 56,4 46,3 43,1 49,5 / 40,1 25,9 54,3 29,4 5,4 53,5 50,9 44,8 57,0 57,5 51,3 63,8 52,5 48,1 57,0 Afwezig van het werk door gezondheidsproblemen 40% van de beroepsactieve inwoners van in België geeft aan in het voorbije jaar (minstens eenmaal) afwezig te zijn geweest van het werk wegens gezondheidsproblemen. Dit percentage ligt significant hoger bij vrouwen (44%) dan bij mannen (36%). In algemene termen daalt de prevalentie van (minstens eenmaal) afwezig te zijn geweest van het werk met de leeftijd. Een uitzondering hierop vormt de relatief hoge frequentie van (minstens eenmaal) afwezig te zijn geweest van het werk bij jonge, beroepsactieve vrouwen. Hoewel het ruwe cijfermateriaal suggereert dat afwezigheid van het werk stijgt naarmate het opleidingsniveau stijgt, geven de voor leeftijd en geslacht gecorrigeerde cijfers aan dat er geen statistisch significante verschillen zijn tussen de opleidingscategorieën voor wat betreft de afwezigheid van het werk wegens gezondheidsproblemen. De prevalentie van (minstens eenmaal) afwezig te zijn geweest van het werk is het hoogst in het Vlaams Gewest (41,5%), gevolgd door het Brussels Gewest (38%) en het Waals Gewest (36,6%), maar deze verschillen zijn niet statistisch significant. In het Vlaams Gewest geeft 41,5% van de beroepsactieve bevolking (15 64 jaar) aan in de afgelopen twaalf maanden afwezig op het werk te zijn geweest door gezondheidsproblemen (hierbij wordt geen rekening gehouden met het aantal dagen afwezigheid). De proportie vrouwen die aangeven in dit geval te zijn is hoger (44%) dan de proportie mannen (39,4%), een verschil dat echter niet significant is na correctie voor leeftijd. 37

38 Globaal genomen daalt de proportie personen die aangeven afwezig op het werk te zijn geweest met de leeftijd (van 45,2% in de leeftijdsgroep jaar tot 36,8% in de leeftijdsgroep jaar), maar de verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn niet statistisch significant na correctie voor geslacht. Opmerkelijk is dat deze daling onderbroken wordt door de relatief hoge proportie personen in de leeftijdsgroep jaar die aangaven afwezig op het werk te zijn geweest (48,1%). Met uitzondering van de opleidingscategorie lager onderwijs/geen diploma (waar de prevalentie van afwezigheid op het werk 59,9% is) zijn er aanwijzingen voor een stijging van de proportie personen die aangeven afwezig op het werk te zijn geweest naarmate het opleidingsniveau stijgt (bijvoorbeeld: 36,7% voor de opleidingscategorie lager secundair en 42,6% voor de opleidingscategorie hoger onderwijs ). Niettemin zijn de verschillen in prevalentie van afwezigheid op het werk niet statistisch significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 51,8 42,4 61,3 42,1 24,8 59,3 45,4 40,9 49,9 36,2 32,1 40,3 41,5 38,4 44,6 / 50,1 34,5 65,7 39,5 16,6 62,4 45,2 39,0 51,4 39,5 33,5 45,4 42,6 38,3 47,0 Gezondheidsgedrag en leefstijl Alcoholgebruik In 2013 heeft 82% van de bevolking van 15 jaar en ouder in België alcohol gebruikt in de afgelopen 12 maanden. Alcoholgebruik komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen (87% tegenover 78%). Dubbel zoveel vrouwen (17%) als mannen (9%) zijn levenslanggeheelonthouder. Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd. Het percentage neemt toe van 77% bij jongeren tussen 15 en 24 jaar tot 88% bij volwassenen van jaar (90% van de mannen in deze leeftijdsgroep!), om daarna af te nemen tot 65% bij personen van 75 jaar en ouder. Alcoholgebruik in het afgelopen jaar hangt samen met de leeftijd. Alcoholgebruik hangt sterk samen met socio-economische status, en de verschillen lijken toe te nemen sinds Zo komt alcoholgebruik voor bij 55% (65% in 2008) van de laagst opgeleiden en neemt dit toe tot 90% (88% in 2008) bij de hoogst opgeleiden. De samenhang tussen alcoholgebruik en opleidingsniveau is significant na correctie voor leeftijd en geslacht, maar eveneens na controle voor nationaliteit. Ook het percentage levenslang- geheelonthouders is hoger bij de laagst opgeleiden (34%) dan bij de hoogst opgeleiden (7%). Het percentage recente (in de afgelopen 12 maanden) alcoholgebruikers is identiek in 1997 en 2004 (84%), iets kleiner in 2001 en 2008 (80,5%) en situeert zich er tussenin in 2013 (82%). Deze verschillen kunnen te maken hebben met de methodologie. 38

39 In het Vlaams gewest bedraagt het aantal alcoholgebruikers 84%. Dit percentage is hoger bij mannen (88%) dan bij vrouwen (80%). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 79,3 75,6 83,1 88,8 82,8 94,8 82,9 81,4 84,4 92,0 90,9 93,1 86,8 85,8 87,8 75,4 70,7 80,1 80,6 70,0 91,3 79,1 76,7 81,4 88,4 86,7 90,2 82,7 81,1 84,3 81,9 75,4 88,4 96,5 89,5 100,0 85,6 83,6 87,6 93,9 92,4 95,3 89,3 88,0 90,6 83,9 76,8 91,0 80,6 64,0 97,2 82,5 79,5 85,5 90,2 87,9 92,6 86,0 83,9 88,1 Dagelijks alcoholgebruik In België geeft 14% van de bevolking van 15 jaar en ouder aan dagelijks alcohol te gebruiken; 37% doet dit minstens één keer per week (maar niet dagelijks). M.a.w., de helft van de bevolking (51%) gebruikt regelmatig alcohol. Het komt vaker voor bij mannen (19%) dan bij vrouwen (10%), een verschil dat significant is na correctie voor leeftijd. De proportie dagelijkse drinkers neemt significant toe met de leeftijd: het gaat om 1% van de jongeren van jaar; dit percentage neemt gradueel toe om 25% te bereiken in de leeftijdsgroep jaar (bij mannen in deze leeftijdsgroep: 30% tot 35%, bij vrouwen 16% tot 20%). Op te merken is dat de proportie dagelijkse drinkers bij mannen slechts vanaf 75 jaar begint te dalen, terwijl dit bij vrouwen vanaf 65 jaar het geval is. Dagelijks alcoholgebruik varieert niet spectaculair in functie van het opleidingsniveau, maar het verschil tussen de hoogste en laagste opleidingscategorie is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Meer bepaald is de proportie dagelijkse drinkers lager bij de laagst opgeleiden (12%) dan bij de personen met een opleiding hoger secundair onderwijs of hoger (15%). Het percentage dagelijkse drinkers neemt toe met de tijd en stijgt van 8% in 1997, over ongeveer 9% in 2001 en 2004 en 12% in 2008 naar 14% in Het dagelijks alcoholgebruik in Vlaanderen (13%) hangt samen met het geslacht (18% bij mannen; dit is tweemaal zo frequent als bij vrouwen), de leeftijd (met een piek (23-25%) tussen 55 en 74 jaar) en het opleidingsniveau (een verdubbeling van dit percentage bij de hoogst opgeleiden (15%) t.o.v. de laagst opgeleiden (8%)). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 6,3 4,0 8,5 11,1 5,0 17,2 5,0 4,1 5,8 12,0 10,6 13,5 8,4 7,5 9,2 8,9 5,8 12,0 15,6 6,3 24,8 5,5 4,1 6,8 15,0 12,8 17,3 10,1 8,8 11,4 6,6 3,1 10,1 14,9 4,5 25,2 4,4 3,3 5,5 12,3 10,3 14,3 8,3 7,2 9,5 11,2 5,3 17,2 11,3 0,0 23,8 4,4 2,6 6,2 15,0 11,9 18,1 9,8 8,0 11,6 39

40 Overmatig alcoholgebruik In België gebruikt de helft van de bevolking van 15 jaar en ouder (49%) geen of niet elke week alcohol; 27% drinkt 1 tot 7 glazen per week, 13% tussen de 8 en 14 glazen, 6% tussen de 15 en 21 glazen en 5% meer dan 21 glazen per week, wat dus overeenkomt met gemiddeld meer dan 3 glazen per dag. We noteren een zekere verbetering in vergelijking met 2008, vooral dan omdat er in 2013 minder wekelijks alcoholgebruikers zijn dan in 2008 (51% in 2013 tegenover 59% in 2008). Overmatig alcoholgebruik (meer dan 14 glazen alcohol per dag bij vrouwen, meer dan 21 glazen alcohol per dag bij mannen) komt voor bij 6% van de totale bevolking van 15 jaar en ouder en 13% van de wekelijkse alcoholgebruikers. Wekelijkse alcoholgebruikers drinken gemiddeld 11 glazen alcohol per week. Vrouwen die wekelijks alcohol gebruiken, drinken gemiddeld 8 glazen alcohol per week; bij mannen is dit 13 glazen. Overmatig alcoholgebruik komt iets frequenter voor bij mannen (13%) dan bij vrouwen (12%), maar het verschil is niet significant na correctie voor leeftijd. Bij de interpretatie van deze cijfers moet ermee rekening gehouden worden dat de drempel voor overmatig drankgebruik verschillend is bij mannen (22 of meer glazen alcohol per week) en vrouwen (15 of meer glazen alcohol per week); Het gemiddeld aantal alcoholische consumptie bij wekelijkse drinkers is 8 tot 14 glazen per week, naargelang de leeftijd. Dit aantal is al vrij hoog bij jonge drinkers van 15 tot 34 jaar (gemiddeld ongeveer 10 glazen per week) en is maximaal bij personen van 55 tot 64 jaar (gemiddeld 14 glazen per week). In deze leeftijdsgroep ligt het gemiddelde op 10 glazen per week bij vrouwen en glazen per week bij mannen. De vorm van de curve van het gemiddeld aantal glazen alcohol per week in functie van de leeftijd is gelijkaardig bij mannen en vrouwen, maar de aantallen zijn bij vrouwen minder hoog. Het percentage wekelijkse drinkers met een overmatig alcoholgebruik is vrij hoog bij jongeren van jaar (14%, met namen 17% bij jongens/mannen en 9% meisjes/vrouwen) en personen in de leeftijdsgroep jaar (17% tot 20% naargelang de leeftijdsgroep, maar weinig verschil tussen mannen en vrouwen). Hoewel de indicator berekend in 2013 niet helemaal vergelijkbaar is met deze van de vorige enquêtes lijkt het er op dat het gemiddeld aantal alcoholische consumpties per week sinds 2004 vrij stabiel gebleven is, meer bepaald 10,6 glazen per week. Het gemiddeld aantal alcoholische consumpties bij wekelijkse alcoholgebruikers is hoger in het Waals en Brussels Gewest (11 per week) dan in het Vlaams Gewest, maar het verschil is niet significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Wel is er een significant verschil als we kijken naar het percentage wekelijkse drinkers met overmatig alcoholgebruik: dit percentage is lager in het Vlaams Gewest (12%) dan in het Brussels (14%) en Waals Gewest (15%) en de verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. De resultaten in het Vlaams Gewest zijn gelijkaardig aan wat we vinden in België in zijn geheel, maar de cijfers liggen iets lager. Zo blijkt dat in Vlaanderen mannen die wekelijks alcohol drinken gemiddeld meer drinken dan vrouwen die wekelijks alcohol drinken, maar is 40

41 er na correctie voor leeftijd geen verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft het overmatig alcoholgebruik. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 10,2 6,4 14,0 8,5 3,4 13,5 4,9 4,0 5,8 11,2 9,8 12,5 8,2 7,4 9,1 6,2 3,6 8,8 8,5 1,6 15,5 4,0 2,6 5,4 5,8 4,4 7,1 5,1 4,1 6,0 13,9 6,8 21,1 8,2 0,6 15,7 5,4 4,1 6,7 11,6 9,6 13,5 8,9 7,6 10,1 6,2 1,6 10,9 6,2 0,0 15,2 4,4 2,3 6,4 4,8 3,1 6,5 4,8 3,4 6,1 Problematisch alcoholgebruik In België rapporteert één persoon van 15 jaar en ouder op tien (10.5%) van diegenen die ooit alcohol hebben gebruikt problemen die te maken hebben met dit gebruik. Problematisch alcoholgebruik komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen (15% tegenover 6%) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd. Problemen die te maken hebben met alcohol variëren met de leeftijd: bij jongeren van jaar vertoont 6% al een problematisch gebruik, maar dit percentage is dubbel zo hoog bij volwassen tussen 35 en 64 jaar (12 tot 13% volgens de leeftijd). Problematisch alcoholgebruik daalt vervolgens tot 4% bij 75-plussers. De resultaten volgens geslacht en leeftijd geven aan dat problematisch alcoholgebruik bij mannen vooral voorkomt in de arbeidsactieve leeftijd (16 tot 17% bij mannen tussen 25 en 64 jaar). Bij vrouwen wordt problematisch alcoholgebruik vooral gerapporteerd in de leeftijdsgroep jaar (8%). Opleidingsniveau hangt niet samen met problematisch alcoholgebruik, en dit wordt bevestigd door statistische analyses gecorrigeerd voor leeftijd gen geslacht. Problematisch alcoholgebruik stijgt lineair en op een statistisch significante manier sinds 2001; van 7% in dat jaar, over 8% in 2004 en 10% in 2008 naar 11% in Na correctie voor leeftijd en geslacht is er echter geen significant verschil tussen 2008 en 2013, wat wijst op een stabilisatie van problematisch alcoholgebruik tussen deze twee enquêtejaren. In Vlaanderen hebben mannen meer kans om een problematisch alcoholgebruik te vertonen dan vrouwen (15% tegenover 5%). Dit verschil wordt geobserveerd voor alle leeftijdsgroepen, behalve bij jongeren (5% van de jonge mannen en jonge vrouwen). De verschillen in functie van de leeftijd zijn dezelfde als voor België in zijn geheel. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 8,7 5,2 12,2 14,7 4,8 24,6 4,0 3,0 5,0 9,4 8,0 10,9 7,2 6,3 8,1 9,9 6,6 13,3 14,8 6,2 23,5 6,2 4,7 7,7 13,6 11,3 15,9 10,1 8,8 11,4 6,8 1,9 11,8 7,1 0,0 16,8 2,7 1,6 3,9 6,3 4,6 8,0 4,8 3,8 5,8 41

42 8,1 2,8 13,4 13,3 0,4 26,2 5,0 3,0 6,9 14,3 11,1 17,5 9,7 7,9 11,5 Huidige rokers (dagelijks en occasioneel) In 2013 telt men nog 23% rokers bij de bevolking van 15 jaar en ouder (4% occasionele rokers en 19% dagelijkse rokers) en 77% niet rokers (21% ex-rokers en bij 56% gaf aan nooit meer dan 100 sigaretten in hun hele leven gerookt te hebben). Mannen geven significant meer dan vrouwen aan roker te zijn (26% tegen 20%), dagelijkse roker te zijn (22% tegen 16%) en ex-roker te zijn (53% tegen 36%). Het verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het huidig en dagelijks gebruik van tabak is het meest uitgesproken in de leeftijdsgroepen tussen 25 en 44 jaar en na de leeftijd van 75 jaar. Bij mannen kan de grootste proportie rokers (ongeveer 34%) en dagelijkse rokers (ongeveer 27%) teruggevonden worden tussen 25 en 44 jaar, na deze leeftijd daalt de proportie in functie van de leeftijd. Bij vrouwen daalt de prevalentie van het tabaksgebruik slechts vanaf de leeftijd van 65 jaar. Er mag niet uitgesloten worden dat de daling van de prevalentie van het gebruik van tabak na de leeftijd van 65 jaar het resultaat is van hetzij een ziekte, hetzij een vroegtijdige sterfte bij rokers. Het opleidingsniveau speelt een zekere rol met betrekking tot het gebruik van tabak, in het voordeel van de hoger opgeleide groepen. De prevalentie van het gebruik van tabak (het percentage huidige rokers) daalt progressief sinds de eerste gezondheidsenquête: 30% rokers in 1997, 29% in 2001, 28% in 2004, 25% in 2008 en 23% in % huidige rokers in het Vlaams Gewest, 23% in het Brussels Gewest en 25% in het Waals Gewest. Deze verschillen zijn niet significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Voor wat betreft de dagelijkse rokers, is de verdeling per gewest respectievelijk 18%, 18% en 22%. In het Vlaams Gewest zijn er 22% rokers, zijnde 18% dagelijkse rokers en 4% occasionele rokers, en 78% niet-rokers (22% ex-rokers en 56% dat aangeeft nooit meer dan 100 sigaretten in hun leven gerookt te hebben). De proportie rokers bij mannen (25%) is hoger dan bij vrouwen (19%) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd. De prevalentie van (huidig en dagelijks) roken varieert nauwelijks in functie van de leeftijd, alhoewel bij de senioren deze prevalentie iets minder hoog ligt. Het verschil tussen mannen en vrouwen voor wat het huidig roken en het dagelijks roken betreft, is het meest uitgesproken tussen 25 en 34 jaar. In deze leeftijdsgroep kan de grootste proportie mannelijke rokers teruggevonden worden (iets meer dan 30% huidige rokers), waarna deze proporties met de leeftijd dalen. Bij vrouwen is de proportie rokers eerder beperkt in de leeftijdsgroep van jaar (17%), maar stijgt met de leeftijd tot de leeftijdsgroep van jaar (25%). Eenzelfde omgekeerde leeftijdsgradiënt tussen mannen en vrouwen komt naar voor wat het dagelijks roken betreft. Andere indicatoren zijn nog: het aantal dagelijks gerookte sigaretten en zware rokers; tabaksafhankelijkheid; leeftijd waarop men begint te roken; pogingen om te stoppen met roken. 42

43 vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 44,0 39,2 48,8 49,1 38,7 59,4 24,1 22,4 25,9 34,4 32,4 36,5 30,9 39,4 32,3 38,0 32,4 43,5 33,0 21,7 44,3 19,9 17,4 22,3 27,1 24,3 29,8 25,1 23,2 27,1 45,7 37,2 54,1 47,2 32,3 62,2 23,1 20,7 25,5 32,6 29,8 35,4 29,3 27,3 31,3 36,7 27,1 46,3 23,7 7,2 40,2 17,7 14,5 20,8 26,8 23,0 30,5 23,3 20,7 25,9 Zware rokers vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 21,6 17,4 25,8 21,0 12,4 29,5 8,5 7,3 9,7 13,5 12,1 14,9 12,1 11,1 13,1 13,6 9,6 17,5 12,7 6,0 19,5 4,7 3,5 5,9 8,7 7,0 10,5 7,5 6,4 8,6 21,4 13,7 29,0 21,2 9,3 33,1 7,5 6,0 9,1 11,7 9,8 13,6 10,5 9,2 11,9 11,1 4,4 17,8 2,0 0,0 6,3 3,9 2,3 5,5 9,1 6,7 11,5 6,7 5,3 8,2 Tabaksafhankelijkheid vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 3,8 0,0 8,5 2,1 0,0 4,5 2,5 0,0 5,4 4,8 1,3 8,3 3,7 1,8 5,7 1,0 0,0 3,0 0,0 0,0 0,0 0,8 0,0 1,7 0,9 0,0 1,7 0,9 0,2 1,5 3,9 0,0 12,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 5,7 0,4 11,0 3,3 0,6 5,9 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,4 0,0 1,3 0,7 0,0 1,8 0,5 0,0 1,1 Poging(en) om te stoppen met roken vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 76,2 69,1 83,3 76,1 63,4 88,8 71,4 67,5 75,3 67,8 64,1 71,5 70,4 67,8 72,9 70,2 60,6 79,9 77,0 57,5 96,4 78,3 71,8 84,7 73,4 67,5 79,2 74,6 70,7 78,6 75,6 62,8 88,4 88,8 75,6 100,0 74,9 69,5 80,3 68,8 63,5 74,2 72,3 68,6 76,0 62,2 43,8 80,5 64,9 6,2 100,0 74,1 64,2 83,9 74,6 66,8 82,5 72,6 66,7 78,5 43

44 Minstens 30 minuten (minstens matige) lichaamsbeweging per dag In België besteedt 36% van de bevolking van 15 jaar en ouder minstens 30 minuten per dag aan (minstens matige) lichaamsbeweging, waarbij het percentage mannen (48%) twee keer zo hoog is als het percentage vrouwen (24%). Daarnaast neemt dit percentage gestaag af met de leeftijd, nl. van 51% in de leeftijdsgroep van jaar tot 31% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk te dalen tot 12% bij de 75-plussers. Het zijn vooral de jongvolwassen mannen (72%, tegen 32% van de vrouwen) die minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging besteden. In de oudste leeftijdsgroep voldoen drie keer meer mannen (21%) dan vrouwen (6%) aan deze belangrijke aanbeveling. Daarnaast zijn het de hoger opgeleiden (38% tegen 20% van de laagst opgeleiden), inwoners van landelijke gebieden (40% tegenover 33% in de stedelijke gebieden) en inwoners van het Vlaams Gewest (40% tegen 29% in het Brussels en 31% in het Waals Gewest) die het best naar voor komen voor deze indicator. Het percentage mensen dat minstens 30 minuten aan (minstens matige) lichaamsbeweging besteedt, daalt over de tijd van 39% in 2001 tot 36% in 2004, om dan terug te stijgen tot 38% in 2008 en daaropvolgend niet significant te veranderen in 2013 (36%). Er kan dus worden gesteld dat sinds het begin van de meting (2001) het percentage mensen dat dagelijks minstens 30 minuten aan (minstens matige) lichaamsbeweging besteedt, niet is gewijzigd. In het Vlaams Gewest besteedt 40% van de bevolking van 15 jaar en ouder minstens 30 minuten per dag aan (minstens matige) lichaamsbeweging. Voor wat betreft de verdeling volgens leeftijd en geslacht, lopen de resultaten in het Vlaams Gewest parallel met die van het ganse land: het percentage mannen dat minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging besteedt (52%) is bijna twee keer zo hoog dan het percentage vrouwen (28%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Daarnaast daalt dit percentage ook gestaag met de leeftijd: van 56% bij de jongvolwassenen (15-24 jaar) tot 38% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk af te nemen tot slechts 13% in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). Ook de leeftijdsverdeling volgens geslacht komt in grote mate overeen met die van het ganse land: behalve in de twee oudste leeftijdsgroepen, is het percentage mannen dat minstens 30 minuten per dag aan (minstens matige) lichaamsbeweging besteedt hoger dan het percentage vrouwen en wordt het grootste verschil tussen mannen (76%) en vrouwen (35%) waargenomen bij de jongvolwassenen (15-24 jaar). Tussen de leeftijd van jaar schommelt dit percentage voor mannen tussen 54% en 48% en voor vrouwen tussen 32% en 25%. Ook hier is in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers) het percentage mannen dat minstens 30 minuten per dag aan lichaamsbeweging besteedt (21%) bijna 3 keer zo hoog dan het percentage vrouwen (8%). Na correctie voor leeftijd en geslacht, zijn er geen verschillen in het Vlaams Gewest voor wat betreft het opleidingsniveau. De evolutie over de tijd van het percentage mensen van 15 jaar en ouder dat minstens 30 minuten per dag aan (minstens matige) lichaamsbeweging besteedt, is in het Vlaams Gewest verschillend van die van het ganse land: constant tussen 2001 (43%) en 2004 (41%), waarna het percentage stijgt tot 45% in 2008, om daarna terug te dalen tot 40% in Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. 44

45 vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 34,3 28,1 40,5 48,4 36,1 60,7 33,2 30,5 35,8 48,6 45,7 51,5 40,3 38,3 42,3 25,7 19,9 31,6 49,3 35,3 63,4 28,1 24,9 31,3 50,2 46,7 53,6 37,6 35,2 40,0 41,9 30,7 53,0 48,4 29,5 67,4 36,1 32,4 39,8 52,3 48,3 56,3 44,0 41,2 46,8 34,3 23,2 45,5 62,8 40,7 84,8 32,1 27,4 36,8 56,6 51,7 61,4 43,6 40,1 47,1 Voldoende lichaamsbeweging om een positieve impact op de gezondheid te hebben 27% van de Belgen van 15 jaar en ouder oefent voldoende lichaamsbeweging uit om een positieve impact op de gezondheid te hebben, 27% oefent voldoende lichaamsbeweging uit om gewichtstoename te voorkomen en 40% oefent voldoende lichaamsbeweging uit om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken. Ook voor deze indicatoren (voldoende lichaamsbeweging om ) zijn de resultaten gunstiger voor mannen dan voor vrouwen: - een positieve impact op de gezondheid te hebben: 36% tegenover 18% bij vrouwen - gewichtstoename te voorkomen: 38% tegenover 16% bij vrouwen - het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken: 51% tegenover 29% bij vrouwen De leeftijdsverdeling voor deze drie indicatoren is gelijkaardig aan die van de indicator m.b.t minstens 30 minuten per dag lichaamsbeweging: de prevalentie ervan neemt af met de leeftijd, met een sterke daling bij de 75-plussers: - een positieve impact op de gezondheid te hebben: van 44% tot 8%, met een boost op middelbare leeftijd voor vrouwen (45-54 jaar: 20%) - gewichtstoename te voorkomen: van 43% tot 9% - het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken: van 58% tot 14% Tot slot verloopt ook de evolutie over de tijd voor deze drie indicatoren op eenzelfde manier als die voor de indicator m.b.t. minstens 30 minuten lichaamsbeweging per dag, nl. een daling van de prevalentie tussen 2001 en 2004, gevolgd door een stijging in 2008, en onveranderde prevalenties voor In het Vlaams Gewest oefent 28% van de mensen van 15 jaar en ouder voldoende lichaamsbeweging uit om een positieve impact op de gezondheid te hebben. Voor wat betreft de verdeling volgens leeftijd en geslacht, lopen de resultaten van het Vlaams Gewest parallel met die van het ganse land: het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om een positieve impact op de gezondheid te hebben (36%), is bijna twee keer zo hoog dan het percentage vrouwen (19%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Daarnaast daalt dit percentage ook met de leeftijd: van 48% bij de jongvolwassenen (15-24 jaar) tot 22% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk af te nemen tot slechts 8% in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). 45

46 In tegenstelling tot het ganse land zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen per leeftijdsgroep minder uitgesproken, behalve voor de leeftijdsgroepen van jaar en jaar. De verschillen op niveau van de opleiding in het Vlaams Gewest zijn minder uitgesproken dan voor het ganse land: het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om een positieve impact op de gezondheid te hebben, is hoger bij personen met een diploma hoger secundair (34%) dan bij personen met een diploma hoger onderwijs (26%), een significant verschil na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 30,3 23,6 36,9 38,2 24,7 51,7 25,1 22,5 27,7 33,6 30,7 36,6 29,7 27,6 31,7 21,0 15,2 26,7 34,0 18,2 49,7 19,4 16,5 22,3 37,0 33,4 40,6 27,5 25,2 29,8 33,0 20,5 45,6 33,9 12,7 55,2 25,6 21,9 29,3 33,8 29,7 37,9 30,1 27,1 33,0 27,2 15,8 38,5 38,8 13,1 64,4 19,6 15,5 23,6 40,2 35,0 45,3 29,7 26,3 33,1 Voldoende lichaamsbeweging om gewichtstoename te voorkomen In België oefent 27% van de bevolking van 15 jaar en ouder voldoende lichaamsbeweging uit om gewichtstoename te voorkomen, waarbij het percentage mannen (38%) veel hoger is dan het percentage vrouwen (16%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Het percentage is het hoogst bij de jongvolwassenen (15-24 jaar): 43% van hen oefent voldoende lichaamsbeweging uit om gewichtstoename te voorkomen. Daarna daalt dit percentage geleidelijk tot 23% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk af te nemen tot 9% in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). Bij de leeftijdsverdeling volgens geslacht, is het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen in elke leeftijdsgroep hoger dan het percentage vrouwen, met de grootste verschillen in de leeftijdsgroepen van jaar (60% mannen versus 23% vrouwen) en jaar (46% mannen en 17% vrouwen). Het is vooral bij de mannen dat dit percentage afneemt met de leeftijd, gaande van 60% bij jongvolwassen mannen tot 31% in de leeftijdsgroep van jaar. Het percentage vrouwen lijkt op middelbare leeftijd een lichte boost te krijgen daar dit percentage eerst daalt van 23% bij de jongvolwassenen tot 17% in de leeftijdsgroep van jaar, om in de leeftijdsgroep van jaar terug te stijgen tot 20%, waarna dit percentage terug afneemt tot 14% in de leeftijdsgroep van jaar. Bij de 75-plussers ligt het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen (18%) minstens 4 keer hoger dan het percentage vrouwen (slechts 4%). Het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen is, na correctie voor leeftijd en geslacht, significant hoger bij personen met een diploma hoger secundair (31%) dan bij personen met een diploma hoger onderwijs (27%). 46

47 De evolutie van het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen, is over de tijd de volgende: een daling van 2001 (30%) tot 2004 (24%), gevolgd door terug een stijging in 2008 (29%), verschillen die significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht. In 2013 (27%) blijkt dit percentage niet meer significant te zijn veranderd ten opzichte van 2008 (na correctie voor leeftijd en geslacht). Bijkomende analyses geven aan dat de evolutie over de tijd anders is bij mannen dan bij vrouwen. Uit deze analyses blijkt dat het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om een positieve impact op de gezondheid te hebben, lineair is gestegen van 2001 tot 2013, terwijl dit percentage bij vrouwen lineair is gedaald. De evoluties verlopen ook anders per gewest. In het Vlaams Gewest oefent 30% van de bevolking van 15 jaar en ouder voldoende lichaamsbeweging uit om gewichtstoename te voorkomen. Voor wat betreft de verdeling volgens leeftijd en geslacht, lopen de resultaten van het Vlaams Gewest parallel met die van het ganse land: het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen (42%) is meer dan twee keer zo hoog dan het percentage vrouwen (19%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Daarnaast daalt dit percentage ook met de leeftijd: van 48% bij de jongvolwassenen (15-24 jaar) tot 25% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk af te nemen tot slechts 10% in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). In tegenstelling tot het ganse land, zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen per leeftijdsgroep iets minder uitgesproken, behalve voor de twee jongste leeftijdsgroepen (15-24 jaar en jaar). Daarnaast daalt het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen van 64% in de leeftijdsgroep van jaar tot 46% in de leeftijdsgroep van jaar, om te stabiliseren in de leeftijdsgroep van 35 tot 64 jaar (40% à 42%), waarna dit percentage verder daalt tot 18% bij mannen van 75 jaar en ouder. Ook bij vrouwen daalt het percentage met de leeftijd, maar zoals voor gans het land wordt er een lichte stijging op middelbare leeftijd waargenomen. Slecht 5% van de vrouwen van 75 jaar en ouder oefent voldoende lichaamsbeweging uit om gewichtstoename te voorkomen, dit is bijna 4 keer minder dan het percentage mannen in deze leeftijdsgroep. Na correctie voor leeftijd en geslacht, komen de verschillen op niveau van de opleiding voor het Vlaams Gewest overeen met die voor het ganse land: het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen is significant hoger bij personen met een diploma hoger secundair (36%) dan bij personen met een diploma hoger onderwijs (29%). De evolutie over de tijd van het percentage mensen van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om gewichtstoename te voorkomen loopt in het Vlaams Gewest parallel met die van het ganse land: een daling van 2001 (32%) tot 2004 (27%), gevolgd door terug een stijging in 2008 (34%), verschillen die significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht. In 2013 (30%) blijkt dit percentage niet meer significant te zijn veranderd ten opzichte van 2008 (na correctie voor leeftijd en geslacht). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 47

48 26,3 19,7 32,9 38,3 24,6 52,1 25,2 22,5 28,0 37,7 34,6 40,8 31,1 29,1 33,2 16,4 10,9 21,8 36,0 20,6 51,5 19,0 15,9 22,1 40,9 37,2 44,6 28,6 26,2 30,9 / 23,4 12,6 34,2 47,0 21,3 72,8 21,9 17,4 26,5 74,1 41,9 52,4 33,8 30,3 37,4 Voldoende lichaamsbeweging om risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken In België oefent 40% van de bevolking van 15 jaar en ouder voldoende lichaamsbeweging uit om cardiovasculaire aandoeningen te beperken, waarbij het percentage mannen (51%) hoger is dan het percentage vrouwen (29%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Het percentage is het hoogst bij de jongvolwassenen (15-24 jaar): 58% van hen oefent voldoende lichaamsbeweging uit om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken. Daarna daalt dit percentage geleidelijk tot 32% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk af te nemen tot 14% in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). Wanneer we kijken naar de leeftijdsverdeling volgens geslacht, dan stellen we vast dat het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken in elke leeftijdsgroep hoger is dan het percentage vrouwen. Drie op vier mannen van jaar (74%) oefent voldoende lichaamsbeweging uit om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken. Dit percentage neemt bij mannen gestaag af met de leeftijd tot 42% in de leeftijdsgroep van jaar, om daarna sterker te dalen tot 23% bij de 75-plussers. Bij vrouwen neemt dit percentage langzaam af van 40% in de leeftijdsgroep van jaar tot 21% in de leeftijdsgroep van jaar, waarna dit percentage ook sterker daalt, nl. tot 8% bij vrouwen van 75 jaar en ouder. Het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om cardiovasculaire aandoeningen te beperken is lager bij personen met geen diploma of een diploma lager onderwijs (24%) dan bij personen met een diploma hoger secundair (44%), een significant verschil na correctie voor leeftijd en geslacht. De evolutie over de tijd is anders bij mannen dan bij vrouwen: beide geslachten volgen wel een gelijkaardige evolutie, nl. een daling tussen 2001 en 2004, gevolg door terug een stijging in 2008 en geen verdere toename in 2013, maar wanneer het percentage van 2013 wordt vergeleken met dat van 2001 dan blijkt toch dat dit is toegenomen voor mannen en is afgenomen voor vrouwen. De evoluties verlopen ook anders per gewest. Het percentage mensen van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om een risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken, is hoger in het Vlaams Gewest (43%) dan in het Waals Gewest (36%), welk dan weer hoger is dan in het Brussels Gewest (33%). Al deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. 48

49 Voor wat betreft de verdeling volgens leeftijd en geslacht, lopen de resultaten van het Vlaams Gewest parallel met die van het ganse land: het percentage mannen dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken (55%) is hoger dan het percentage vrouwen (32%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Daarnaast is dit percentage het hoogst in de leeftijdsgroep van jaar (62%), waarna het daalt tot 32% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens sterk af te nemen tot 14% in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). In tegenstelling tot het ganse land zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen per leeftijdsgroep minder uitgesproken, behalve voor de jongste leeftijdsgroep (15-24 jaar) en de leeftijdsgroepen van jaar en jaar. Daarnaast oefent drie op vier mannen van jaar (76%) voldoende lichaamsbeweging uit om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken. Al schommelend neemt dit percentage bij mannen verder af met de leeftijd tot 49% in de leeftijdsgroep van jaar, om vervolgens te halveren tot 24% bij de 75-plussers. Bij vrouwen neemt dit percentage langzaam af van 44% in de leeftijdsgroep van jaar tot 26% in de leeftijdsgroep van jaar, waarna dit percentage ook sterk daalt, nl. tot 8% bij vrouwen van 75 jaar en ouder. Na correctie voor leeftijd en geslacht, zijn er ook verschillen op niveau van de opleiding in het Vlaams Gewest, maar andere verschillen dan voor het ganse land: het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken, is significant hoger bij personen met een diploma hoger secundair (50%) dan bij personen met een diploma hoger onderwijs (43%). De evolutie over de tijd van het percentage mensen van 15 jaar en ouder dat voldoende lichaamsbeweging uitoefent om het risico op cardiovasculaire aandoeningen te beperken, loopt in het Vlaams Gewest parallel met die van het ganse land : een daling van 2001 (44%) tot 2004 (39%), gevolgd door terug een stijging in 2008 (46%), verschillen die significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht. In 2013 (43%) blijkt dit percentage niet meer significant te zijn veranderd ten opzichte van 2008 (na correctie voor leeftijd en geslacht). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 35,6 28,9 42,3 53,3 40,5 66,2 35,4 32,4 38,4 49,3 46,2 52,5 41,9 39,8 44,1 28,3 22,0 34,6 46,1 30,6 61,5 33,3 29,6 37,0 55,1 51,4 58,8 42,5 40,0 45,1 43,4 30,9 55,8 54,9 34,3 75,5 37,9 33,7 42,2 52,9 48,4 57,3 45,5 42,4 48,6 35,7 23,6 47,8 54,3 29,0 79,6 37,0 31,6 42,3 60,1 55,0 65,3 47,6 43,8 51,4 Gezondheidsrisico door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd In België loopt 28% van de bevolking van 15 jaar en ouder een gezondheidsrisico door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd. De groepen met een lage prevalentie zijn de mannen (23% tegenover 31% van de vrouwen), de jongvolwassenen (het gezondheidsrisico neemt toe met de leeftijd, van 19% in de leeftijdsgroep van jaar tot 28% in de leeftijdsgroep van jaar gevolgd door een sterke stijging tot 55% bij de 75-plussers), de 49

50 hoger opgeleiden (27% bij diegenen met een diploma hoger secundair en 21% met een diploma hoger onderwijs tegenover 50% bij de lager opgeleiden), de landelijke gebieden (24% tegenover 31% in stedelijke gebieden) en het Vlaams Gewest (25% tegenover 29% in het Brussels en 32% in het Waals Gewest). Het percentage mensen van 15 jaar en ouder dat een gezondheidsrisico loopt door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd was constant tussen 1997 (33%) en 2001 (35%), maar is in 2004 gedaald tot 27% en is sindsdien constant gebleven (28% in 2008 en 2013). Er kan dus worden gesteld dat het percentage mensen dat een gezondheidsrisico loopt door gebrek aan lichaamsbeweging verminderd is sinds het begin van de meting, maar sinds 2008 is gestabiliseerd. Eén op vier Vlamingen (25%) van 15 jaar en ouder loopt een gezondheidsrisico door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd, waarbij het percentage mannen (21%) lager is dan het percentage vrouwen (28%), zoals voor het ganse land een significant verschil na correctie voor leeftijd. In tegenstelling tot het ganse land, neemt dit percentage niet geleidelijk toe met de leeftijd. Pas vanaf de leeftijd van 75 jaar (54%) ligt dit percentage, na correctie voor geslacht, significant hoger. Zoals voor gans het land, zijn er geen verschillen tussen de geslachten volgens leeftijdsgroep en lijkt het percentage dat een gezondheidsrisico loopt door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd te schommelen met de leeftijd voor elk geslacht: een hoog percentage bij mannen van jaar (28%) en van 75 jaar en ouder (43%); bij vrouwen van jaar (26%), van jaar (28%) en van 75 jaar en ouder (60%). Ook in het Vlaams Gewest varieert het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat een gezondheidsrisico loopt door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd met het opleidingsniveau: dit percentage is hoger bij personen met geen diploma of een diploma lager (50%) en personen met een diploma lager secundair (37%) dan bij personen met een diploma hoger secundair (23) en personen met een diploma hoger onderwijs (19%), verschillen die significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht. Er is een lineair dalende trend over de tijd in het Vlaams Gewest voor wat betreft het percentage mensen van 15 jaar en ouder dat een gezondheidsrisico loopt door gebrek aan lichaamsbeweging in de vrije tijd, dus van 29% in 1997 tot 25% in vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 35,1 30,7 39,4 30,6 20,4 40,8 31,7 29,8 33,6 25,1 23,1 27,0 29,0 27,6 30,4 44,1 38,9 49,3 63,9 53,1 74,7 37,4 34,7 40,2 57,6 54,9 60,4 47,5 45,6 49,4 24,3 17,6 31,1 29,2 13,7 44,8 27,5 24,9 30,1 20,6 18,0 23,2 24,2 22,3 26,1 26,4 18,1 34,7 13,6 0,0 27,9 22,2 18,3 26,0 19,2 15,1 23,3 21,1 18,2 23,9 Overgewicht bij volwassenen 48% van de volwassen bevolking in België heeft een overgewicht. Dit percentage is veel hoger bij mannen (55%) dan bij vrouwen (42%), een verschil dat ook na correctie voor 50

51 leeftijd significant blijft. Wordt de aandacht toegespitst op zwaarlijvigheid, dan wordt een ander plaatje gekregen: zowel het percentage mannen als het percentage vrouwen met een BMI van 30 of meer is gelijk, nl. 14%. Ook na correctie voor leeftijd is er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen voor wat het percentage zwaarlijvige mensen betreft. Zowel overgewicht als zwaarlijvigheid is met de leeftijd gerelateerd. In beide gevallen nemen deze percentages toe met de leeftijd en dit tot en met de leeftijdsgroep van 65 tot 74 jaar. Zowel overgewicht als zwaarlijvigheid vertoont een samenhang met het opleidingsniveau. Voor beiden geldt dat hoe lager het opleidingsniveau is, hoe hoger de prevalentie. Bij de bevolkingsgroep met geen diploma of slechts een diploma van het lager onderwijs loopt de prevalentie voor overgewicht op tot 64%, voor zwaarlijvigheid tot 25%. Na correctie voor leeftijd en geslacht valt het op dat het percentage van overgewicht en zwaarlijvigheid bij mensen met een diploma hoger onderwijs significant lager is in vergelijking met de andere opleidingsniveaus. De prevalentie van overgewicht vertoont over de verschillende meetpunten (1997, 2001, 2004, 2008 en 2013) een stijgend verloop: van 41% in 1997, naar 44% in 2001 en 2004, tot 47% in 2008 en 48% in Na correctie voor leeftijd en geslacht, wordt er een significant lineair stijgende tendens (p < 0,05) voor overgewicht in België waargenomen, zowel voor mannen als vrouwen. Een dergelijke tendens wordt ook vastgesteld in het Vlaams en het Brussels Gewest, maar niet in het Waals Gewest, waar de prevalentie van overgewicht eerder constant is. Significant meer mannen (54%) dan vrouwen (42%) in Vlaanderen geven aan een overgewicht te hebben, ook na correctie voor leeftijd. Met uitzondering van de oudste leeftijdsgroep stijgt het percentage van volwassenen met een overgewicht met de leeftijd. Bij personen met een diploma hoger onderwijs ligt het percentage van volwassenen met een overgewicht significant lager dan bij personen met geen diploma of een diploma lager en bij personen met een diploma lager secundair. Ook in het Vlaams Gewest wordt er een significant stijgende lineaire tijdstrend (p < 0,05) voor overgewicht waargenomen. Wanneer de aandacht toegespitst wordt op volwassenen met obesitas, dan tonen de resultaten voor het Vlaams Gewest grote overeenkomsten met deze van het ganse land: evenveel vrouwen dan mannen zijn zwaarlijvig (respectievelijk 12% en 13%, geen significant verschil na correctie voor leeftijd). Het percentage zwaarlijvige volwassenen stijgt met de leeftijd (met uitzondering van de oudste leeftijdsgroep) en is significant lager bij die personen met een diploma hoger onderwijs. Ook voor obesitas is er een significant stijgende lineaire tijdstrend (p < 0,05) in het Vlaams Gewest. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 31,3 27,1 35,5 53,6 43,7 63,5 34,3 32,3 36,3 54,3 52,3 56,4 43,6 42,1 45,0 44,1 38,9 49,3 63,9 53,1 74,7 37,4 34,7 40,2 57,6 54,9 60,4 47,5 45,6 49,4 27,0 20,2 33,8 50,5 35,4 65,2 33,6 30,8 36,3 52,8 49,9 55,7 42,5 40,4 44,6 46,6 37,3 56,0 56,0 37,4 74,5 36,8 32,8 40,8 56,4 52,5 60,4 46,8 44,0 49,6 51

52 Ondergewicht bij volwassenen Globaal genomen heeft 3% van de bevolking een gewicht dat in functie van de lengte te gering is, we spreken hier van ondergewicht (BMI < 18,5). Dit probleem stelt zich vaker voor bij vrouwen (4%) dan bij mannen (2%), na correctie voor leeftijd blijft dit verschil significant. Hoewel veel sterker uitgesproken bij vrouwen, vertoont de leeftijdscurve voor ondergewicht een duidelijk beeld: vooral in de jongere leeftijdsgroepen (18-34 jaar) zowel bij mannen als bij vrouwen is het percentage van volwassenen met een ondergewicht het grootst, om terug toe te nemen in de oudste leeftijdsgroep. De ruwe resultaten geven geen duidelijke samenhang aan tussen het opleidingsniveau en de prevalentie van ondergewicht. Ook na correctie voor leeftijd en geslacht kan worden vastgesteld dat er geen significante verschillen zijn tussen de verschillende opleidingsniveaus voor wat de prevalentie van ondergewicht betreft. Op het eerste zicht lijkt er een lichte daling te zijn van de prevalentie van volwassenen met een ondergewicht (van 4% in 1997 tot 3% in 2013), maar na correctie voor leeftijd en geslacht zijn deze prevalenties over de jaren heen quasi onveranderd gebleven. Deze constante tijdstrend wordt vastgesteld zowel voor beide geslachten als voor de drie gewesten. In het Vlaams Gewest heeft 3% van de volwassen bevolking een ondergewicht: 4% van de vrouwen en 1% van de mannen, een verschil dat significant blijft na correctie voor leeftijd. Er zijn geen significante verschillen tussen de verschillende opleidingsniveaus. Het percentage volwassenen met een ondergewicht is onveranderd gebleven over de verschillende meetpunten (1997, 2001, 2004, 2008 en 2013). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 6,9 4,7 9,2 0,3 0,0 1,0 3,7 3,0 4,4 1,1 0,7 1,5 2,7 2,3 3,1 3,5 2,0 5,1 0,0 0,0 0,0 4,2 3,0 5,4 0,9 0,3 1,5 2,6 2,0 3,2 4,8 2,1 7,4 0,0 0,0 0,0 2,7 1,9 3,5 1,0 0,5 1,6 2,0 1,5 2,5 3,3 0,6 6,0 0,0 0,0 0,0 3,4 1,8 4,8 0,7 0,0 1,6 2,1 1,3 2,9 Consumptie van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid fruit en groenten In België eet slechts 12% van de bevolking van 6 jaar en ouder de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid fruit en groenten, waarbij het percentage vrouwen (14%) hoger ligt dan het percentage mannen (10%), een verschil dat significant is na correctie voor leeftijd. Dit percentage ligt het laagst bij kinderen en jongvolwassenen (beiden 8%), vanaf de leeftijd van 35 jaar neemt dit percentage significant toe met de leeftijd en is het hoogst in de leeftijdsgroep van jaar (16%), om in de oudste leeftijdsgroep van 75+ jaar (9%) terug te dalen tot op het niveau van de kinderen. Er is een duidelijk verband tussen het opleidingsniveau en de consumptie van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid fruit en groenten. Mensen met een diploma hoger onderwijs (15%) 52

53 geven vaker aan dagelijks minstens 5 porties fruit en groenten te eten dan mensen met een lager opleidingsniveau (gaande van 8% tot 11%) en dit verschil is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. In het Brussels Gewest eet 18% van de bevolking van 6 jaar en ouder de dagelijks aanbevolen hoeveelheid fruit en groenten (minstens 5 porties). Dit percentage is hoger dan in het Vlaams en het Waals Gewest (respectievelijk 11% en 12%). Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. In het Vlaams Gewest geven vrouwen (13%) relatief meer dan mannen (9%) aan de dagelijks aanbevolen hoeveelheid fruit en groenten, nl. minstens 5 porties, te eten. Na correctie voor leeftijd blijft dit verschil significant. De leeftijdsverdeling is gelijklopend met die voor het ganse land, nl. een lage prevalentie bij kinderen (7%), maar vooral bij jongvolwassenen (5%), en na correctie voor geslacht, een significant hogere prevalentie (t.o.v. de jongste leeftijdsgroep) vanaf 35 jaar, met een piek in de leeftijdsgroep van jaar (16%), waarna de prevalentie terug sterk daalt tot 8%. Zoals voor het ganse land, is het percentage mensen van 6 jaar en ouder dat minstens 5 porties fruit en groenten per dag eet hoger bij de hoogst opgeleiden (14%) in vergelijking met de lager opgeleiden (gaande van 5% tot 10%), en deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 12,5 7,3 17,7 5,0 0,0 10,7 14,9 12,2 17,7 10,6 8,4 12,8 12,6 10,7 14,4 / 14,0 3,8 24,3 0,0 0,0 0,0 14,6 10,6 18,7 7,9 5,1 10,8 11,3 8,7 13,8 Dagelijkse consumptie van gesuikerde frisdranken Gesuikerde frisdranken behoren tot de restgroep van de actieve voedingsdriehoek en dragen dus niet echt bij tot gezonde voedingsgewoonten. Ze zijn in beperkte mate toelaatbaar. Iets meer dan één Belg op vier (26%) drinkt dagelijks gesuikerde frisdranken. Dit percentage ligt opmerkelijk hoger bij mannen (30%) dan bij vrouwen (21%), een verschil dat significant blijft na correctie voor leeftijd. De prevalentie piekt vooral bij de jongvolwassenen (15-24 jaar): 44% van hen drinkt dagelijks gesuikerde frisdranken, bij mannen is dit zelfs bijna de helft. Ook in de daaropvolgende leeftijdsgroep (25-34 jaar) is dit percentage hoog, namelijk 34%. Vanaf de leeftijd van 55 jaar wordt terug een lagere prevalentie waargenomen, gaande van 17% tot 11% in de oudste leeftijdsgroepen. Deze waarnemingen zijn significant verschillend, na correctie voor geslacht, in vergelijking met de jongste leeftijdsgroep (27%). Het is vooral in de leeftijdsgroep van jaar dat meer mannen dan vrouwen dagelijks gesuikerde frisdranken drinken. 53

54 Bij diegenen met een diploma hoger onderwijs (19%) is het dagelijks gebruik van gesuikerde frisdranken beduidend lager dan bij de lager opgeleiden (23% van de mensen met geen diploma of een diploma lager tot 32% van de mensen met een diploma lager of hoger secundair). Verschillen in het dagelijks gebruik van gesuikerde frisdranken tussen de diverse opleidingsgroepen blijven significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage personen dat in 2013 (26%) aangeeft dagelijks gesuikerde frisdranken te drinken, is sinds 2008 (28%) onveranderd gebleven. Het percentage mensen dat dagelijks gesuikerde frisdranken drinkt, ligt hoger in het Waals Gewest (30%) dan in het Vlaams (24%) en het Brussel Gewest (22%), en deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het Vlaams percentage is ook significant hoger dan dat van Brussel. In het Vlaams Gewest is de prevalentie van de dagelijkse consumptie van gesuikerde frisdranken, na correctie voor leeftijd, significant hoger bij mannen (29%) dan bij vrouwen (19%). In vergelijking met België is de leeftijdsverdeling lichtje anders: het hoogste percentage kan worden teruggevonden in de leeftijdsgroep van jaar (44%), daarna daalt dit percentage gestaag, pas vanaf 65 jaar (11% in de leeftijdsgroep van jaar en 13% bij de 75-plussers) is dit percentage significant lager t.o.v. de leeftijdsgroep van 0-14 jaar (20%) na correctie voor geslacht. Zoals voor het ganse land, zijn het ook in het Vlaams Gewest de mensen met een diploma hoger onderwijs die relatief minder aangeven dagelijks gesuikerde frisdranken te drinken (18%) dan mensen met een lagere opleiding (21% van de mensen met geen diploma of een diploma lager tot 31% van de mensen met een diploma hoger secundair). Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage personen dat in 2013 (24%) aangeeft dagelijks gesuikerde frisdranken te drinken is sinds 2008 (27%) onveranderd gebleven. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 26,1 21,4 30,7 29,5 18,9 40,1 20,4 18,3 22,5 31,4 28,8 34,0 26,0 24,2 27,7 / 22,4 14,5 30,3 30,6 13,5 47,8 17,9 15,0 20,8 31,3 27,5 35,0 24,5 21,9 27,0 Dagelijks consumptie van zoete of zoute versnaperingen Ook zoete of zoute versnaperingen behoren tot de restgroep van de actieve voedingsdriehoek en dragen dus niet echt bij tot gezonde voedingsgewoonten. Ze zijn in beperkte mate toelaatbaar. 54

55 Zoete of zoute versnaperingen worden dagelijks door 42% van de bevolking geconsumeerd. Er kunnen geen significante verschillen tussen vrouwen (41%) en mannen (42%) worden waargenomen, ook niet na correctie voor geslacht. Kinderen van 0 tot 14 jaar (55%) eten het vaakst dagelijks zoete of zoute versnaperingen, een percentage dat na correctie voor geslacht significant hoger ligt in vergelijking met alle andere leeftijdsgroepen. Vanaf 15 jaar neemt dit percentage af en schommelt vanaf 35 jaar rond de 36% à 37%. Het percentage mensen dat dagelijks zoete of zoute versnaperingen eet, ligt hoger bij diegenen met een diploma hoger onderwijs (42%) dan bij diegenen met een diploma lager onderwijs of geen diploma (29%), maar lager, hoewel minder uitgesproken, bij diegenen met een diploma hoger secundair (44%). Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage mensen dat dagelijks zoete of zoute versnaperingen eet, ligt lager in het Brussels Gewest (35%) dan in het Vlaams (41%) en het Waals Gewest (44%). Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Ook in het Vlaams Gewest is er geen verschil tussen de geslachten wat de prevalentie van de dagelijkse consumptie van zoete of zoute versnaperingen betreft, ook niet na correctie voor leeftijd. De leeftijdsverdeling verschilt lichtjes met die voor het ganse land: hoogste prevalentie bij kinderen van 0-14 jaar (53%), vanaf de leeftijd van 25 jaar is deze prevalentie lager (schommelt tussen 36% en 40%) dan die van de jongste leeftijdsgroep. De verschillen met betrekking tot de dagelijkse consumptie van zoete of zoute versnaperingen tussen de leeftijdsgroepen zijn significant na correctie voor geslacht. Zoals voor het ganse land, kan ook in het Vlaams Gewest vastgesteld worden dat mensen met een diploma lager of geen diploma (28%) minder vaak aangeven dagelijks zoete of zoute versnaperingen te eten in vergelijking met mensen met een hogere opleiding (gaande van 42% tot 44%). Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 30,7 24,1 37,2 29,6 14,9 44,4 38,8 35,1 42,6 39,6 35,6 43,6 38,1 35,3 40,9 / 25,9 15,8 36,0 37,1 12,9 61,2 37,1 31,8 42,4 42,3 36,4 48,1 38,5 34;3 42,7 Dagelijkse consumptie van melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten Bijna twee op drie Belgen (65%) consumeert dagelijks melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten. Meer vrouwen (67%) dan mannen (62%) consumeren dagelijks deze producten, een significant verschil na correctie voor leeftijd. Kinderen van 0 tot 14 jaar (78%) 55

56 consumeren het vaakst dagelijks melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten, een percentage dat na correctie voor geslacht significant hoger ligt dan in al de andere leeftijdsgroepen (percentages die schommelen tussen 58% en 65%). Vooral in de leeftijdsgroepen van jaar en 75+ jaar consumeren meer vrouwen dan mannen dagelijks deze producten. Het percentage mensen dat dagelijks melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten consumeert, ligt hoger bij diegenen met een hoger opleidingsniveau (68% bij personen met een diploma hoger onderwijs en 64% bij personen met een diploma hoger secundair) dan bij diegenen met een lager opleidingsniveau (61% bij personen met een diploma lager secundair en 56% bij personen met een diploma lager onderwijs of geen diploma), de verschillen tussen deze twee groepen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage mensen dat dagelijks melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten consumeert ligt lager in het Vlaams Gewest (64%) dan in het Brussels (68%) en het Waals Gewest (66%), verschillen die significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht. Na correctie voor leeftijd consumeren significant meer Vlaamse vrouwen (67%) dan mannen (60%) dagelijks melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten en na correctie voor geslacht is het percentage voor de leeftijdsgroep van 0-14 jaar (76%) significant hoger dan voor de andere leeftijdsgroepen (percentages die schommelen tussen 54% en 65%). Zoals voor het ganse land ligt het percentage mensen dat dagelijks melkproducten of calciumverrijkte plantaardige producten consumeert hoger bij diegenen met een hoger opleidingsniveau (67% bij een diploma hoger onderwijs en 62% bij een diploma hoger secundair) dan bij diegenen met een lager opleidingsniveau (57% bij een diploma lager secundair en 53% bij een diploma lager onderwijs of geen diploma). Het verschil tussen deze twee groepen is significant na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 59,5 51,9 67,2 44,4 29,5 59,2 69,1 65,5 72,6 62,0 58,2 65,9 64,5 61,9 67,1 / 57,2 43,6 70,8 47,3 23,1 71,4 69,5 64,4 74,6 59,0 53,3 64,7 63,4 59,5 67,3 Consumptie van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid water Bijna de helft (48%) van de bevolking van 6 jaar en ouder drinkt de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid water, nl. minstens 1 liter, waarvan evenveel vrouwen (49%) als mannen (48%). Dit percentage ligt het laagst in de jongste leeftijdsgroep van 6-14 jaar (29%) en in de oudste leeftijdsgroep (33%), de daar tussenliggende leeftijdsgroepen hebben, na correctie voor geslacht, een significant hogere prevalentie (schommelend tussen 43% en 63%, met de hoogste prevalentie in de leeftijdsgroep van jaar) t.o.v. de jongste leeftijdsgroep. 56

57 Het percentage mensen dat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid water drinkt is significant lager bij diegenen met een diploma lager secundair (39%) en een diploma hoger secundair (48%) dan bij diegenen met een diploma hoger onderwijs (52%), de verschillen blijven significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage mensen van 6 jaar en ouder dat de aanbevolen dagelijks hoeveelheid water (minstens 1 liter) drinkt, ligt hoger in het Brussels Gewest (61%) dan in het Waals Gewest (53%) en het Vlaams (43%), de verschillen tussen het Brussels Gewest en de twee andere gewesten zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht, alsook het verschil tussen het Waals en het Vlaams Gewest. De geslachts- en leeftijdsverdeling in het Vlaams Gewest loopt parallel met die voor het ganse land: na correctie voor leeftijd drinken evenveel vrouwen (44%) als mannen (42%) de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid water (minstens 1 liter) en is dit percentage het laagst in de jongste leeftijdsgroep van 6-14 jaar (27%) en in de oudste leeftijdsgroep (24%) en hebben de daar tussenliggende leeftijdsgroepen, na correctie voor geslacht, een significant hogere prevalentie (schommelend tussen 36% en 60%, met de hoogste prevalentie in de leeftijdsgroep van jaar) t.o.v. de jongste leeftijdsgroep. Het percentage mensen dat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid water drinkt is significant lager bij diegenen met een diploma lager secundair (31%) dan bij diegenen met een diploma hoger onderwijs (48%), een significant verschil na correctie voor leeftijd en geslacht. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 32,1 25,0 39,2 33,8 19,9 47,7 38,6 34,8 42,4 36,2 32,3 40,2 36,8 34,1 39,5 / 32,3 19,1 45,4 24,5 5,6 43,3 37,0 31,6 42,5 32,1 26,3 37,8 34,2 30,1 38,2 Dagelijks consumptie van een ontbijt Bijna 4 op 5 (78%) van de Belgen eet dagelijks een ontbijt, waarbij relatief meer vrouwen (80%) dan mannen (76%), een significant verschil na correctie voor leeftijd. Er is een duidelijke samenhang met de leeftijd. De leeftijdsverdeling vertoont een U-curve: de prevalentie bij kinderen van 0-14 jaar (87%) is hoog, maar neemt sterk af in de leeftijdsgroep van jaar, waardoor slechts twee derde (65%) van de jongeren ontbijten, daarna neemt de prevalentie terug toe om 95% te bereiken in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). De prevalentie in de leeftijdsgroepen van jaar is significant lager en in de leeftijdsgroep van 75+ jaar is significant hoger dan die van de jongste leeftijdsgroep en dit na correctie voor geslacht. In de leeftijdsgroep van jaar eten meer vrouwen dan mannen dagelijkse een ontbijt. Er kan een samenhang worden vastgesteld tussen het opleidingsniveau en de dagelijkse consumptie van een ontbijt: personen met het hoogste opleidingsniveau (81%) geven 57

58 relatief meer aan dagelijks te ontbijten dan diegenen met een lager opleidingsniveau (gaande van 78% voor diegenen met een lager of geen diploma tot 74% voor diegenen met een diploma hoger secundair). Na correctie voor leeftijd en geslacht blijven deze verschillen significant. Het percentage personen dat aangeeft dagelijks te ontbijten is in 2013 (78%) constant gebleven t.o.v. de voorgaande jaren (zowel 79% in 2001 als in 2004), ook na correctie voor leeftijd en geslacht. Een constante tijdstrend wordt ook waargenomen in het Vlaams Gewest, maar niet in het Brussels Gewest (stijging van 2001 tot 2004, om daarna terug te dalen) en ook niet in het Waals Gewest (lineaire daling van de prevalentie over de tijd). Er worden ook verschillen per gewest waargenomen voor wat het dagelijks eten van een ontbijt betreft: dit percentage is hoger in het Vlaams Gewest (81%) dan in het Brussels (75%) en het Waals Gewest (74%), verschillen die significant zijn na correctie voor leeftijd en geslacht. Ook in het Vlaams Gewest eten meer vrouwen (83%) dan mannen (78%) dagelijks een ontbijt, een significant verschil na correctie voor leeftijd. De leeftijdsverdeling is vrij gelijklopend met die voor het ganse land: de prevalentie bij kinderen van 0-14 jaar (89%) is hoog, maar neemt sterk af in de leeftijdsgroep van jaar (67%), daarna neemt de prevalentie terug toe om 96% te bereiken in de oudste leeftijdsgroep (75-plussers). De prevalentie is, na correctie voor geslacht, significant lager in de leeftijdsgroepen van jaar en significant hoger in de leeftijdsgroep van 75+. Zoals voor het ganse land, is er ook in het Vlaams Gewest, na correctie voor leeftijd en geslacht, een duidelijke samenhang tussen het opleidingsniveau en het dagelijks ontbijten: dit percentage is significant hoger bij de hoogst opgeleiden (84%) t.o.v. de lager opgeleiden (minder uitgesproken bij de ruwe cijfers die gaan van 76% tot 85%). vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 67,3 62,1 72,5 67,3 57,2 77,4 78,5 76,4 80,6 72,4 70,1 74,7 74,5 72,9 76,2 66,3 59,5 73,2 67,9 53,9 82,0 80,4 77,2 83,7 72,5 69,1 76,0 75,2 72,9 77,6 69,0 59,7 78,2 73,6 58,9 88,3 79,6 76,7 82,4 74,5 71,4 77,7 76,4 74,1 78,8 71,1 59,1 83,1 73,1 51,2 95,0 81,2 76,6 58,9 73,8 68,8 78,9 76,9 73,4 80,4 Dagelijks minstens twee maal de tanden poetsen Voor deze indicator bestaat de doelgroep uit de bevolking van 6 maanden en ouder met eigen tanden en/of een vaste tandvervangende prothese. Ook waar dit niet specifiek vermeld wordt, gaat het dus om deze doelgroep. 8,1% van de bevolking geeft aan meer dan 2 keer per dag de tanden de poetsen, voor 48,9% is dit twee keer per dag, voor 37,3% één keer per dag, voor 4,4% minder dan één keer per dag en 1,3% verklaart nooit de tanden te poetsen; 57,0% van de bevolking geeft dus aan minstens 2 keer per dag de tanden te poetsen. 58

59 Het percentage vrouwen dat minstens twee keer per dag de tanden poetst ligt significant hoger dan het percentage mannen, ook na correctie voor leeftijd. Het hoogste percentage wordt genoteerd in de leeftijdsgroep jaar. Naarmate de leeftijd toeneemt zien we een geleidelijke daling van dit percentage met de leeftijd. Personen met enkel een diploma lager onderwijs of geen diploma rapporteren slechts in 42,7% van de gevallen dat ze de tanden tweemaal of vaker per dag poetsen. Naarmate het opleidingsniveau stijgt, stijgt ook dit percentage. Bij personen met een hoger diploma poetst 64,5% de tanden minstens tweemaal per dag. Deze socio-economische gradiënt blijft sterk significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Reeds tussen 2004 en 2008 was het aantal personen dat minstens tweemaal per dag de tanden poetst licht gestegen. Tussen 2008 en 2013 noteren we een nog veel sterkere stijging: van 52,0% naar 57,0%. Deze stijging is sterk significant na correctie voor leeftijd en geslacht. In het Brussels Gewest is het percentage personen dat minstens tweemaal per dag de tanden poetst significant hoger dan in het Waals Gewest, waar dit percentage dan weer significant hoger is dan het Vlaams Gewest. De verschillen zijn ook significant na correctie voor leeftijd en geslacht. In het Vlaams Gewest verklaart 53,4% van de bevolking minstens twee keer per dag de tanden te poetsen. De analyse in functie van leeftijd en geslacht, en opleidingsniveau en enquêtejaar is in het Vlaams Gewest gelijkaardig aan wat geobserveerd wordt voor België in zijn geheel. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 63,4 54,7 72,2 33,2 17,9 48,5 57,6 53,6 61,5 39,9 36,0 43,8 49,6 46,6 52,6 67,1 62,0 72,1 41,5 28,9 54,2 64,7 62,0 67,4 49,1 46,3 52,0 57,8 55,7 59,9 53,0 37,2 68,7 37,8 10,7 64,9 54,1 48,6 59,6 38,0 32,6 43,4 46,3 42,0 50,674,9 65,8 56,7 74,9 41,3 20,5 62,1 61,6 57,7 65,6 45,3 41,2 49,5 54,4 51,2 57,5 Gebruik van een voorbehoedsmiddel in de afgelopen 12 maanden Indien een vrouw aangaf verschillende voorbehoedsmiddelen te gebruiken (bv. pil én condoom) werd de meest effectieve methode weerhouden (voor evaluatie van effectiviteit van voorbehoedsmiddelen zie Indien beide methodes even effectief zijn wordt de langst werkende weerhouden. Indien een van de gebruikte methodes echter de morning after pil was, wordt deze altijd geselecteerd, vanwege het specifieke karakter van deze methode. In 2013 heeft 74% van de seksueel actieve vrouwen van 15 tot 54 jaar (of hun partner(s)) een voorbehoedsmiddel gebruikt in de afgelopen 12 maanden. Onder hen die een voorbehoedsmiddel hebben gebruikt, is de pil het meest gebruikt (52%), gevolgd door het spiraaltje (21%), sterilisatie (8%), barrièremethodes (condoom, diafragma, zaaddodende middelen of een sponsje) (8%) en een patch of een vaginale ring (5%). Andere, weliswaar 59

60 minder frequent gebruikte middelen zijn: de morning after pil (3%), een implantaat of een prikpil (2%) en andere methodes zoals periodieke onthouding en zich terugtrekken (1%). Het percentage seksueel actieve vrouwen dat een voorbehoedsmiddel gebruikt, daalt significant met de leeftijd: van 94% in de leeftijdsgroep van jaar tot 54% in de leeftijdsgroep jaar. Het gekozen voorbehoedsmiddel varieert ook in functie van de leeftijd. Het gebruik van een voorbehoedsmiddel komt meer frequent voor bij vrouwen met een diploma hoger onderwijs (80%) in vergelijking met lager opgeleide vrouwen (percentages die variëren tussen 48% en 69%). Deze verschillen zijn statistisch significant na correctie voor leeftijd. Onder de verschillende methodes is enkel het gebruik van het spiraaltje significant verschillend in functie van het opleidingsniveau. Hoger opgeleide vrouwen gebruiken relatief meer het spiraaltje (25%) in vergelijking met de lager opgeleide vrouwen (3% van de vrouwen met een diploma lager onderwijs, 8% bij vrouwen met een diploma lager secundair onderwijs). Deze verschillen zijn statistisch significant na correctie voor leeftijd. De pil wordt het meest gebruikt door lager opgeleide vrouwen maar de verschillen met de overige opleidingsgroepen zijn niet statistisch significant. Het gebruik van een implantaat of een prikpil is populairder bij de laagst opgeleide vrouwen (14% en slechts 1% bij vrouwen met een diploma hoger onderwijs), maar gezien het zeer beperkt aantal vrouwen in de laagste opleidingscategorie (23 vrouwen), dienen deze cijfers met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Het gebruik van voorbehoedsmiddelen is significant over de tijd toegenomen. Tussen 2001 (71%) en 2004 (70%) is dit percentage quasi gelijk gebleven. In 2013 is het gebruik van voorbehoedmiddelen toegenomen tot 74%, een stijging die significant is na correctie voor leeftijd. Met betrekking tot het gebruik van verschillende soorten voorbehoedsmiddelen, kan het volgende worden vastgesteld: - een vermindering van het gebruik van de pil : van 62% in 2001 over 59% in 2004 tot 52% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd; - een verhoging van het gebruik van de patch en de vaginale ring: van 0% in 2001 over 2% in 2004 tot 5% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd; - een substantiële verhoging van het gebruik van een spiraaltje: van 10% in 2001 over 13% in 2004 tot 21% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd; - een stijgend gebruik van de morning after pil, zelfs indien de proporties vrij laag blijven: van 1% in 2001 en 2004 tot 3% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd; 60

61 - een vermindering van het gebruik van sterilisatie: van 15% in 2001 over 14% in 2004 tot 8% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd. Er kunnen geen gewestelijke verschillen vastgesteld worden voor wat betreft het gebruik van voorbehoedsmiddelen in de afgelopen 12 maanden bij de seksueel actieve vrouwen (of hun partner(-s)) van 15 tot 54 jaar. Daarentegen kunnen enkele gewestelijke verschillen vastgesteld worden met betrekking tot de gebruikte methode: - het gebruik van de pil is populairder in het Waals Gewest (58%) en het Brussels Gewest (53%) in vergelijking met het Vlaams Gewest (50%). Dit verschil is statistisch significant na correctie voor leeftijd; - het gebruik van het spiraaltje ligt hoger in het Waals Gewest (22%) en het Vlaams Gewest (21%) in vergelijking met het Brussels Gewest (13%). Dit verschil is statistisch significant na correctie voor leeftijd; - het gebruik van barrièremethodes is meer gangbaar in het Brussels Gewest (12%) dan in het Vlaams Gewest (9%) of het Waals Gewest (6%). Dit verschil is statistisch significant na correctie voor leeftijd; - het gebruik van sterilisatie is meer wijdverspreid in het Vlaams Gewest (11%) in vergelijking met het Waals Gewest (4%) of het Brussels Gewest (2%). Dit verschil is statistisch significant na correctie voor leeftijd; - het gebruik van de morning after pil is meer gangbaar in het Brussels Gewest (6%) in vergelijking met het Waals Gewest (3%) en het Vlaams Gewest (2%). Dit verschil is statistisch significant na correctie voor leeftijd. In het Vlaams Gewest hebben 74% van de seksueel actieve vrouwen van 15 tot 54 jaar (of hun partner(-s)) een voorbehoedsmiddel gebruikt in de afgelopen 12 maanden. Onder hen die voorbehoedsmiddelen hebben gebruikt, blijft de pil de meest gebruikte methode (50%), gevolgd door het spiraaltje (21%), sterilisatie (11%) en barrièremethodes (condoom, diafragma, zaaddodende pasta, sponsje) (9%). Andere methodes worden ook, maar minder frequent, gebruikt: patch of vaginale ring (4%), de morning after pil (2%), implantaat of prikpil (1%), periodieke onthouding of zich terugtrekken (2%). De gebruikte voorbehoedsmiddelen worden niet geanalyseerd in functie van sociodemografische variabelen gezien de beperkte aantallen. Het percentage seksueel actieve vrouwen van 15 tot 54 jaar dat een voorbehoedsmiddel gebruikt, daalt op significante wijze met de leeftijd: van 96% in de leeftijdsgroep jaar tot 54% in de leeftijdsgroep jaar. Het gebruik van een voorbehoedsmiddel komt frequenter voor bij vrouwen met een diploma hoger onderwijs (80%) in vergelijking met lager opgeleide vrouwen (percentages die variëren van 41% tot 67%). Deze verschillen zijn statistisch significant na correctie voor leeftijd, behalve voor het verschil tussen diegenen met een diploma lager secundair en diegenen met een diploma hoger secundair. 61

62 Het gebruik van voorbehoedsmiddelen is significant over de tijd toegenomen. Tussen 2001 (71%) en 2004 (70%) is dit percentage quasi gelijk gebleven. In 2013 is het gebruik van voorbehoedmiddelen toegenomen tot 74%, een stijging die significant is na correctie voor leeftijd. Met betrekking tot het type voorbehoedsmiddel kan het volgende worden vastgesteld: - Een vermindering in het gebruik van de pil : van 61% in 2001, over 53% in 2004 tot 50% in Enkel het verschil tussen 2001 en beide overige jaren is statistisch significant na correctie voor leeftijd; - Een verhoging in het gebruik van de patch of de vaginale ring: van 0% in 2001 over 2% in 2004 tot 4% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd; - Een substantiële verhoging in het gebruik van het spiraaltje: van 7% in 2001 over 13% in 2004 tot 21% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd; - Een vermindering in het gebruik van sterilisatie: van 20% in 2001 over 18% in 2014 tot 11% in Het verschil tussen 2001 en 2004 enerzijds en 2013 anderzijds is significant na correctie voor leeftijd. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 76,0 70,1 81,8 71,8 58,1 85,6 66,3 63,9 68,8 64,1 61,5 66,7 66,0 64,0 68,1 72,9 63,8 82,0 62,0 44,0 80,1 70,3 66,2 74,4 70,0 65,9 74,1 70,2 66,9 73,5 74,9 64,8 84,9 70,9 47,8 94,0 65,6 62,2 68,9 66,4 62,9 69,9 66,5 63,7 69,4 72,6 57,8 87,5 79,7 54,7 100,0 70,5 64,8 76,1 71,3 65,8 76,8 71,1 66,6 75,6 Gebruik van Gezondheids- en welzijnsdiensten Vaste huisarts 94% van de bevolking heeft een vaste huisarts. Mannen en vrouwen hebben even vaak een vaste huisarts. Er worden voor deze indicator geen significante verschillen genoteerd in functie van het opleidingsniveau, ook niet na correctie voor leeftijd en geslacht. Het percentage personen met een vaste huisarts nam tussen 1997 en 2008 licht toe, maar bleef tussen 2008 en 2013 stabiel. In het Brussels Gewest geeft 83% van de inwoners aan over een vaste huisarts te beschikken. Dit is een stuk lager dan in het Vlaams en het Waals Gewest, waar dit percentage respectievelijk 96% en 95% bedraagt. Het verschil tussen het Brussels Gewest enerzijds en het Vlaams en het Waals Gewest anderzijds is na correctie voor leeftijd en geslacht sterk significant. 62

63 In Vlaanderen zijn er geen of nauwelijks verschillen in functie van leeftijd en geslacht en opleidingsniveau. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 91,9 89,2 94,6 90,6 85,1 96,0 96,6 96,0 97,2 95,7 95,1 96,4 95,7 95,2 96,2 94,9 93,1 96,7 94,1 88,8 99,3 96,0 95,1 97,0 95,7 94,7 96,6 95,7 95,0 96,5 93,8 89,5 98,1 93,0 84,8 100,0 97,4 96,6 98,3 97,2 96,3 98,0 97,0 96,3 97,7 98,6 96,7 100,0 97,5 92,3 100,0 97,3 96,2 98,5 97,8 96,7 98,9 97,6 96,8 98,5 Consulteert vaste huisarts in wijkgezondheidscentrum 69% van de bevolking consulteert een huisarts die alleen werkt, 28% een huisarts die samen met één of meer collega s in eenzelfde praktijk werkt (zonder andere hulpverleners in dezelfde praktijk) en 3% een huisarts werkzaam in een multidisciplinair wijkgezondheidscentrum. Geslacht speelt geen rol. Het percentage personen dat een beroep doet op een huisarts in een wijkgezondheidscentrum is iets hoger in de bevolking jonger dan 35 jaar (4%) en het laagst (2%) in de leeftijdsgroep van jaar. Het percentage personen dat een beroep doet op een huisarts werkzaam in een wijkgezondheidscentrum vertoont een duidelijke opleidingsgradiënt. Dit percentage is het hoogst (6%) bij de laagst opgeleiden en daalt tot 2% bij de hoogst opgeleiden. In het Vlaams Gewest is het aantal personen dat een beroep doet op een huisarts die in een duoprakijk of groepspraktijk werkt zonder andere hulpverleners het hoogst (42%). In het Brussels Gewest is dit 14%, in het Waals Gewest 5%. In het Vlaams Gewest consulteert 57% van de bevolking een huisarts die alleen werkt, 42% een huisarts die samen met één of meer collega s in eenzelfde praktijk werkt (zonder andere hulpverleners in dezelfde praktijk) en minder dan 1% een huisarts werkzaam in een multidisciplinair wijkgezondheidscentrum. Opmerkelijk is dat vrouwen vaker een huisarts werkend in een multidisciplinair wijkgezondheidscentrum consulteren dat mannen. Vooral jongeren en 75-plussers blijken een huisarts in een wijkgezondheidscentrum te consulteren, hoewel het ook in deze leeftijdsgroepen om minder dan 3% van de gehele bevolking gaat. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het percentage personen dat een huisarts heeft die in een duopraktijk of groepspraktijk (zonder andere hulpverleners) werkt, af: van 54% in de leeftijdsgroep van 0-14 jaar tot 31% bij 75-plussers. Lager opgeleiden doen significant vaker een beroep op een wijkgezondheidscentrum. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders / 6,8 3,4 10,1 1,7 0,5 2,8 2,8 1,6 4,0 2,1 1,5 2,7 2,9 2,1 3,7 63

64 / 0,6 0,0 1,8 0,0 0,0 0,0 1,1 0,0 2,8 0,2 0,0 0,5 0,6 0,0 1,4 Raadpleging tandarts In 2013 blijkt dat 36% van de bevolking van 2 jaar en ouder in de afgelopen 6 maanden een tandarts heeft geraadpleegd. Voor 26% was dit tussen de 6 en 12 maanden geleden, voor 34% meer dan 12 maanden geleden en 4% van de bevolking is nog nooit naar de tandarts geweest. Dit betekent dus dat 62% van de bevolking een jaarlijks mondonderzoek ondergaat. Vrouwen rapporteren minder (63%) dat ze het afgelopen jaar de tandarts hebben geraadpleegd dan mannen (60%). Het verschil is significant na correctie voor leeftijd. Onder de 65 jaar zijn er weinig verschillen in functie van de leeftijd. Bij ouderen ligt het percentage personen dat jaarlijks een tandarts raadpleegt lager. Ook na correctie voor leeftijd en geslacht zien we voor deze indicator zeer belangrijke verschillen in functie van het opleidingsniveau. Hoe lager de opleiding, hoe minder vaak de tandarts geraadpleegd werd in het afgelopen jaar. Slechts 36% van de laagst opgeleiden ging in het jaar voorafgaand aan het interview bij de tandarts langs. Dit percentage neemt toe met het opleidingsniveau en bedraagt 72% bij personen met een opleiding hoger onderwijs. Het percentage personen dat in de 12 maanden voorafgaand aan het interview een tandarts raadpleegde, is tussen 1997 en 2013 sterk en zeer significant gestegen. Tussen 1997 en 2004 situeerde dit percentage zich tussen 48% en 50%. Tussen 2004 en 2008 was er al een opmerkelijk stijging. In 2013 is er nog een verdere stijging tot 62%. Na correctie voor leeftijd en geslacht is de toename nog duidelijker. De stijging manifesteert zich ook zeer sterk bij jongeren tussen 6 en 18 jaar. In 2004 gaf 63% van de jongeren een tandartsbezoek aan in de 12 maanden voorafgaand aan het interview. In 2013 is dit percentage gestegen tot 80%. Vier op de vijf jongeren gaan dus jaarlijks op tandartsbezoek. In het Vlaams Gewest heeft 39% van de bevolking in de 6 maanden voorafgaand aan het interview een tandarts geraadpleegd. Voor 26% van de bevolking was dit tussen de 6 en 12 maanden geleden, voor 32% meer dan 12 maanden geleden en 3% van de bevolking is nog nooit naar de tandarts geweest. Dit betekent dus dat in het Vlaams Gewest bijna 2 op 3 personen een jaarlijks mondonderzoek ondergaan. De analyses in functie van geslacht en leeftijd, opleidingsniveau, jaar van de enquête en mondhygiëne geven in het Vlaams Gewest dezelfde resultaten als voor het ganse land. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 48,4 43,6 53,2 41,2 31,1 51,3 58,2 56,1 60,4 49,8 47,6 51,9 53,3 51,7 55,0 66,3 61,6 71,0 41,9 29,5 54,2 72,1 69,7 74,6 64,1 61,5 66,7 67,7 65,6 69,3 56,3 47,9 64,8 35,3 20,5 50,1 61,0 58,1 63,9 51,9 48,9 54,9 56,1 53,8 58,4 64

65 71,0 62,8 79,2 48,4 27,9 68,9 76,4 72,9 79,8 68,6 64,9 72,3 72,0 69,3 74,7 Gebruik van conventionele geneesmiddelen in afgelopen 24u Globale consumptie van geneesmiddelen: Op het niveau van de totale bevolking is duidelijk dat de overgrote meerderheid van de geneesmiddelen (90%) die gebruikt worden conventionele geneesmiddelen zijn onder de vorm van een specialiteit; slechts 0,5% van de geneesmiddelen zijn magistrale of officinale voorschriften; 9% zijn alternatieve geneesmiddelen of voedingssupplementen die niet als geneesmiddel geregistreerd zijn. Bij vrouwen vormen alternatieve geneesmiddelen en voedingssupplementen 10% van alle geneesmiddelen die worden gebruikt, bij mannen is dit 8%. Bij 65-plussers is het aandeel van alternatieve geneesmiddelen en voedingssupplementen relatief kleiner (respectievelijk 6% bij mannen en 7% bij vrouwen). 80,9% van de geneesmiddelen die dagelijks geconsumeerd worden, zijn terugbetaalbaar. Bij vrouwen (20,6%) is het aandeel van de niet-terugbetaalbare geneesmiddelen hoger dan bij mannen (17,2%). Geneesmiddelen die te maken hebben met het cardiovasculair systeem maken bijna een derde (32%) uit van alle gebruikte geneesmiddelen. Ook geneesmiddelen in verband met het zenuwstelsel (20%) en het spijsverteringsstelsel en metabolisme (14%) zijn belangrijke groepen qua grootteorde van gebruik. De resultaten laten ook toe verschuivingen in de tijd vast te stellen van het belang van elke groep binnen het totale gebruik. Het relatief aantal van de geneesmiddelen die te maken hebben met het cardiovasculair systeem en het spijsverteringsstelsel en metabolisme is tussen 2004 en 2013 toegenomen, en dit ten koste van o.m. geneesmiddelen i.v.m. het ademhalingssysteem en het bewegingsapparaat. Bijna 4 op de 10 terugbetaalde geneesmiddelen zijn cardiovasculaire geneesmiddelen. Bijna 44% van alle niet-terugbetaalde geneesmiddelen die worden gebruikt, zijn geneesmiddelen i.v.m. het zenuwstelsel. Voor het grootste deel zijn dit pijnstillers en slaap- en kalmeringsmiddelen. Geneesmiddelen i.v.m. het cardiovasculaire stelsel vormen vooral een groter aandeel van de gebruikte geneesmiddelen in het Vlaams Gewest: 34% tegenover 25% in het Brussels en 29% in het Waals Gewest. Voor wat betreft de niet-terugbetaalde geneesmiddelen is het aandeel van de geneesmiddelen i.v.m. het zenuwstelsel in het Brussels Gewest iets lager (40%) dan in het Vlaams (44%) en het Waals Gewest (45%). Het aandeel van geneesmiddelen voor het spijsverteringsstelsel en het metabolisme is in het Brussels Gewest (22%) een stuk hoger dan in het Vlaams (14%) en het Waals Gewest (18%). Gebruik van een conventioneel versus een alternatief geneesmiddel de afgelopen 24u: 44% van de bevolking heeft in de 24 uur voorafgaand aan het interview een conventioneel geneesmiddel gebruikt en 9% een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement. 65

66 Uiteraard sluit het een het ander niet uit: 6% van de bevolking heeft in de afgelopen 24 uur zowel een conventioneel als een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement gebruikt. Zowel het gebruik van een conventioneel geneesmiddel als van een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement komt frequenter voor bij vrouwen dan bij mannen. Het gebruik neemt toe met de leeftijd, maar de toename is veel meer uitgesproken voor conventionele geneesmiddelen dan voor alternatieve geneesmiddelen of voedingssupplementen. Ongeveer 13 % van de kinderen en adolescenten tot 14 jaar geeft aan in de afgelopen 24 uur een conventioneel geneesmiddel te hebben gebruikt. Bij de 75- plussers is dit 88%. Het gebruik van een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement stijgt van 4% in de jongste leeftijdsgroep tot 15% bij de oudsten. Het gebruik van een conventioneel geneesmiddel in de afgelopen 24 uur is duidelijk omgekeerd gecorreleerd met de opleiding en neemt toe van 37% bij de hoogst opgeleiden naar 68% bij de laagst opgeleiden. Ook na correctie voor leeftijd en geslacht is deze gradiënt duidelijk significant. Ook het gebruik van een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement hangt samen met het opleidingsniveau, maar op een heel andere manier. Personen met een opleiding lager secundair maken het minst gebruik van deze geneesmiddelen (7% in de afgelopen 24 uur); bij personen met een opleiding hoger secundair is dit niet zo verschillend (8%), maar lager opgeleiden (12%) en de hoogst opgeleiden (10%) rapporteren significant vaker dat ze een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement hebben gebruikt in de afgelopen 24 uur. Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. De beschikbare gegevens laten enkel toe om de evolutie te volgen voor wat betreft het gebruik van een conventioneel geneesmiddel. Het percentage personen dat in de afgelopen 24 uur een conventioneel geneesmiddel gebruikte, nam tussen 2004 en 2008 significant af, maar nam tussen 2008 en 2013 terug toe. Opmerkelijk is dat deze evolutie zich enkel voordeed in het Vlaams Gewest. In het Brussels en het Waals Gewest bleef het percentage gebruikers van conventionele geneesmiddelen tussen 2004 en 2013 constant zonder een daling te zien in Na correctie voor leeftijd en geslacht blijkt dat er voor wat betreft het gebruik van een conventioneel geneesmiddel geen regionale verschillen bestaan. Het gebruik van een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement is, na correctie voor leeftijd en geslacht, echter significant hoger in het Brussels Gewest (11%) dan in het Vlaams en het Waals Gewest (beiden 9%). In het Vlaams Gewest heeft 44% van de bevolking in de 24 uur voorafgaand aan het interview een conventioneel geneesmiddel gebruikt en 9% een alternatief geneesmiddel of voedingssupplement. Uiteraard sluit het een het ander niet uit: 5% van de bevolking heeft in de afgelopen 24 uur zowel een conventioneel als alternatief geneesmiddel of voedingssupplement gebruikt. De analyses in functie van geslacht en leeftijd, en opleidingsniveau en enquêtejaar geven in het Vlaams Gewest dezelfde resultaten als voor België. vader Moeder in koppel Vader in koppel Alle ouders 66

67 46,6 38,5 54,7 40,3 23,7 56,9 42,7 38,9 46,4 33,7 30,1 37,3 39,1 36,5 41,6 55,6 50,5 60,6 47,5 35,5 59,6 41,4 38,7 44,2 32,5 29,8 35,1 39,1 37,3 41,0 44,6 30,3 59,0 43,3 16,4 70,3 38,3 33,1 43,4 32,4 27,4 37,4 36,2 32,6 39,6 44,0 34,8 53,2 36,2 15,7 56,6 38,0 34,1 41,9 30,8 26,9 34,6 35,2 32,5 37,9 Prevalentie van het gebruik van specifieke groepen geneesmiddelen Op basis van de ATC-classificatie werden 17 groepen geneesmiddelen (zowel terugbetaalde als niet-terugbetaalde) onderscheiden waarvan het gebruik elk afzonderlijk voldoende omvangrijk is om op populatieniveau te kunnen bespreken. Samen omvatten ze 80% van alle gebruikte conventionele geneesmiddelen. Figuur/tabel: Percentage van de bevolking dat in de afgelopen 24 uur een specifiek soort geneesmiddel gebruikte, Gezondheidsenquête, België, 2013 Voor heel wat geneesmiddelen zijn er belangrijke verschillen in het gebruik tussen mannen en vrouwen, maar de verschillen hangen samen met het soort geneesmiddel. Zo gebruiken mannen significant vaker cholesterolverlagers en antitrombotica dan vrouwen. Vrouwen gebruiken meer pijnstillers, ontstekingsremmers, slaap- en kalmeringsmiddelen, antidepressiva, geneesmiddelen voor schildklierlijden en uiteraard geslachtshormonen. Het gaat om significante verschillen na correctie voor leeftijd. Voor de meeste 67

Gezondheidsenquête, België Gezondheidstoestand. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Gezondheidstoestand. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Gezondheidstoestand Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 13 Gezondheidsindicatoren...15 1. Subjectieve gezondheid... 15 2. Chronische

Nadere informatie

Belangrijkste resultaten

Belangrijkste resultaten Belangrijkste resultaten Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Belangrijkste resultaten Subjectieve gezondheid De subjectieve gezondheid is een globale maatstaf

Nadere informatie

Leefstijl en preventie

Leefstijl en preventie Leefstijl en preventie Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 59 Bestudeerde indicatoren... 61 1. Voedingsgewoonten.... 61 3. Gebruik

Nadere informatie

Gezondheidsenquête, België Medische consumptie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Medische consumptie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Medische consumptie Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 79 Bestudeerde indicatoren... 81 1. Contacten met zorgverstrekkers... 81

Nadere informatie

Socio-economische ongelijkheden in gezondheid in het Vlaams Gewest

Socio-economische ongelijkheden in gezondheid in het Vlaams Gewest Socio-economische ongelijkheden in gezondheid in het Vlaams Gewest Analyse indicatoren Gezond leven Analyse van de gezondheidsenquête in opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Door Sabine

Nadere informatie

Gezondheid en samenleving

Gezondheid en samenleving Gezondheid en samenleving Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 115 Bestudeerde indicatoren... 117 1. Sociale gezondheid..... 117 2.

Nadere informatie

Rapport I : Gezondheidstoestand Belangrijkste resultaten

Rapport I : Gezondheidstoestand Belangrijkste resultaten Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance maart 2010 Brussel, België Nr interne referentie : 2010/007 Depotnummer : D/2010/2505/08 ISSN : 2032-9172 Rapport I : Gezondheidstoestand Belangrijkste

Nadere informatie

Chronische Aandoeningen

Chronische Aandoeningen Chronische Aandoeningen Johan Van der Heyden Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 26 E-mail : johan.vanderheyden@iph.fgov.be

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

6.1.1. De gezondheidstoestand

6.1.1. De gezondheidstoestand 6.1. Kernboodschap 6.1.1. De gezondheidstoestand Er is een verschuiving in het morbiditeitsprofiel in vergelijking met de gegevens over overlijden. In vergelijking met de voornaamste oorzaken van overlijden

Nadere informatie

Belangrijkste resultaten Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid

Belangrijkste resultaten Sociaal-Economische Ongelijkheden in Gezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance oktober 2010 Brussel, België Nr interne referentie : 2010/053 Depotnummer : D/2010/2505/49 ISSN : 2032-9172 Belangrijkste resultaten Sociaal-Economische

Nadere informatie

Gezondheidsenquête, België Methodologie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Methodologie. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Methodologie Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Methodologie Inleiding Om sociale ongelijkheden in gezondheid in kaart te brengen en om mogelijke trends in de

Nadere informatie

6.7.1. Ongelijkheden in gezondheidstoestand, levensstijl en preventie

6.7.1. Ongelijkheden in gezondheidstoestand, levensstijl en preventie 6.7. Ongelijkheid in Gezondheid 6.7.1. 6.7.1.1. Samenvatting 6.7.1.1.1 Gezondheidsstatus De perceptie van de eigen gezondheid vertoont een negatieve samenhang met het opleidingsniveau: bij personen zonder

Nadere informatie

Preventie van wiegendood bij zuigelingen

Preventie van wiegendood bij zuigelingen Preventie van wiegendood bij zuigelingen Edith Hesse Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 71

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Chronische Ziekten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Chronische Ziekten Gezondheidsenquête, België, 1997 Ziekten en langdurige aandoeningen (verder kortweg aandoeningen genoemd) brengen specifieke gevolgen met zich mee voor de gezondheidsbeleving, het dagelijks functioneren en het gebruik van de gezondheidszorg.

Nadere informatie

Bespreking 5.2.2.2. page 1

Bespreking 5.2.2.2. page 1 Ziekten en langdurige aandoeningen (verder kortweg aandoeningen genoemd) brengen specifieke gevolgen met zich mee voor de gezondheidsbeleving, het dagelijks functioneren en het gebruik van de gezondheidszorg.

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Uitgaven voor Gezondheidszorgen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Uitgaven voor Gezondheidszorgen Gezondheidsenquête, België, 1997 7.7.1. Inleiding De basisprincipes van het huidige Belgische gezondheidssysteem zijn: vrije keuze van geneesheer door de patiënten, therapeutische vrijheid voor de practiserende geneesheren en toegankelijkheid

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUÊTE 2013

GEZONDHEIDSENQUÊTE 2013 GEZONDHEIDSENQUÊTE 2013 RAPPORT 1: GEZONDHEID EN WELZIJN VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN GEZONDHEIDSENQUÊTE 2013 RAPPORT 1: GEZONDHEID EN WELZIJN VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN De opdrachtgevers van de Gezondheidsenquête:

Nadere informatie

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Deel 1 Methoden IPH/EPI REPORTS nr 2002-22 Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail : his@iph.fgov.be

Nadere informatie

Bespreking pagina 1

Bespreking pagina 1 Ziekten en langdurige aandoeningen (verder kortweg aandoeningen genoemd) brengen specifieke gevolgen met zich mee voor de gezondheidsbeleving, het dagelijks functioneren en het gebruik van de gezondheidszorg.

Nadere informatie

Gezondheidsenquête, België Gezondheidsstatus. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Gezondheidsstatus. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Gezondheidsstatus Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 15 Inleiding... 17 1. Subjectieve gezondheid... 19 2. Chronische aandoeningen...

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 5: PREVENTIE Stefaan Demarest, Rana Charafeddine (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat

Nadere informatie

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997 5.4.1. Inleiding De meerwaarde van een gezondheidsenquête in vergelijking met de traditioneel verzamelde gezondheidsinformatie bestaat er o.a. uit dat ook gepeild wordt naar klachten waarvoor niet persé

Nadere informatie

Inhoudstafel INLEIDING... 3 1. GEZONDHEIDSTOESTAND... 6

Inhoudstafel INLEIDING... 3 1. GEZONDHEIDSTOESTAND... 6 Inhoudstafel INLEIDING... 3 1. GEZONDHEIDSTOESTAND... 6 1.1. SUBJECTIEVE GEZONDHEID... 7 1.2. ZIEKTEN EN CHRONISCHE AANDOENINGEN... 9 1.3. MENTALE GEZONDHEID... 14 1.4. FUNCTIONELE BEPERKINGEN... 16 1.4.1.

Nadere informatie

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden 4.2. Participatiegraad Om de vooropgestelde steekproef van 10.000 personen te realiseren, werden 35.023 huishoudens geselecteerd op basis van het Nationaal Register. Met 11.568 huishoudens werd gepoogd

Nadere informatie

Resultaten voor België Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997 5.4.1. Inleiding De meerwaarde van een gezondheidsenquête in vergelijking met de traditioneel verzamelde gezondheidsinformatie bestaat er o.a. uit dat ook gepeild wordt naar klachten waarvoor niet persé

Nadere informatie

Gezondheidsenquête Een duidelijke illustratie van de behoefte aan een ziekenfonds dat de rol opneemt van gezondheidsfonds.

Gezondheidsenquête Een duidelijke illustratie van de behoefte aan een ziekenfonds dat de rol opneemt van gezondheidsfonds. Gezondheidsenquête 2013 Een duidelijke illustratie van de behoefte aan een ziekenfonds dat de rol opneemt van gezondheidsfonds Sigrid Vancorenland Departement R&D Samenvatting De gezondheidsenquête 2013

Nadere informatie

Het gebruik van tabak

Het gebruik van tabak Het gebruik van tabak Lydia Gisle Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 53 E-mail : lydia.gisle@iph.fgov.be

Nadere informatie

Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten

Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten Edith Hesse Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel

Nadere informatie

Inleiding. Bespreking pagina 1

Inleiding. Bespreking pagina 1 5.4.1. Inleiding De meerwaarde van een gezondheidsenquête in vergelijking met de traditioneel verzamelde gezondheidsinformatie bestaat er o.a. uit dat ook gepeild wordt naar klachten waarvoor niet persé

Nadere informatie

Vaccinatie. Jean Tafforeau

Vaccinatie. Jean Tafforeau Vaccinatie Jean Tafforeau Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 71 E-mail : jean.tafforeau@iph.fgov.be

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Contacten met de Huisarts Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Contacten met de Huisarts Gezondheidsenquête, België, 1997 7.1.1. Inleiding De huisarts vervult een essentiële rol binnen het geheel van de gezondheidszorg. Deze rol is bovendien in volle evolutie. Thema s zoals het globaal medisch dossier en de echelonnering

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 2: GEZONDHEIDSGEDRAG EN LEEFSTIJL Lydia Gisle, Stefaan Demarest (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Inleiding Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. Inleiding 1. Context De vergrijzing van de bevolking in onze samenleving is een heuse uitdaging op het gebied van

Nadere informatie

Resultaten voor België Toegang tot de gezondheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Toegang tot de gezondheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997 8.2.1. Inleiding Er wordt in België sinds enkele jaren een progressieve toename vastgesteld van het deel dat door de patienten voor rekening wordt genomen van de kosten van gezondheidszorgen. In 1997 zal

Nadere informatie

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Deel 2 Gezondheidstoestand IPH/EPI REPORTS nr 2002-22 Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail :

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen

Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen Kernboodschappen Gezondheid Haaksbergen De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Haaksbergen epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Haaksbergen en de factoren die hierop

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

Kernboodschappen Gezondheid Enschede Kernboodschappen Gezondheid Enschede De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Enschede epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Enschede en de factoren die hierop van

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.7.1. Inleiding. Psychische gezondheidsproblemen, ook niet ernstige vormen, hebben een hoge belasting op het welzijn van een bevolking en op de kwaliteit van het leven. Echt psychiatrische condities zijn

Nadere informatie

Mensen met functioneringsproblemen in de Gezondheidsenquête

Mensen met functioneringsproblemen in de Gezondheidsenquête Mensen met functioneringsproblemen in de Gezondheidsenquête Met bijzondere aandacht voor de arbeidsdeelname Erik Samoy / Februari 2017 De 'Health Interview Survey Belgium', die wordt uitgevoerd door het

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Toegang tot Gezonheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Toegang tot Gezonheidszorg Gezondheidsenquête, België, 1997 8.2.1. Inleiding Er wordt in België sinds enkele jaren een progressieve toename vastgesteld van het deel dat door de patienten voor rekening wordt genomen van de kosten van gezondheidszorgen. In 1997 zal

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.8.1. Inleiding De WHO heeft in haar omschrijving het begrip gezondheid uitgebreid met de dimensie sociale gezondheid en deze op één lijn gesteld met de lichamelijke en psychische gezondheid. Zowel de

Nadere informatie

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen

Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen Samenvatting Noaberkracht Dinkelland Tubbergen Versie 1, oktober 2013 Bevolkingskrimp en vergrijzing punt van aandacht in Noaberkracht Dinkelland Tubbergen In Noaberkracht Dinkelland Tubbergen wonen 47.279

Nadere informatie

Gezondheid en Samenleving

Gezondheid en Samenleving Gezondheid en Samenleving Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 231 Inleiding... 233 1. Toegankelijkheid van gezondheidszorgen... 235

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997 6.8.1. Inleiding In deze module worden 2 specifieke preventiedomeinen behandeld: de hypertensie en de hypercholesterolemie. De hart- en vaatziekten zijn aandoeningen die uit het oogpunt van volksgezondheid,

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.7.1. Inleiding. Psychische gezondheidsproblemen, ook niet ernstige vormen, hebben een hoge belasting op het welzijn van een bevolking en op de kwaliteit van het leven. Echt psychiatrische condities zijn

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 3: GEBRUIK VAN GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSDIENSTEN Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance

Nadere informatie

Gezondheid en kwaliteit van leven Samenvatting van de resultaten

Gezondheid en kwaliteit van leven Samenvatting van de resultaten - LEVENSSTIJL EN CHRONISCHE ZIEKTEN Gezondheid en kwaliteit van leven Samenvatting van de resultaten Gezondheidsenquête 2018 levenslang gezond 1 - WIE WE ZIJN _ SCIENSANO telt meer dan 700 medewerkers

Nadere informatie

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Deel 1 Methoden IPH/EPI REPORTS nr 2002-22 Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail : his@iph.fgov.be

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 2: GEZONDHEIDSGEDRAG EN LEEFSTIJL Lydia Gisle, Stefaan Demarest (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

Lydia Gisle, Stefaan Demarest (ed.)

Lydia Gisle, Stefaan Demarest (ed.) GEZONDHEIDSENQUETE 2013 Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl Lydia Gisle, Stefaan Demarest (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 1: GEZONDHEID EN WELZIJN Johan Van Der Heyden, Rana Charafeddine (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997.

Studiepopulatie. Gezondheidsenquête, België, 1997. In deze paragraaf worden een aantal kenmerken van de steekproef besproken. Het gaat om de volgende socio-demografische karakteristieken : verblijfplaats : per regio en per provincie; geslacht en leeftijd;

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997 6.8.1. Inleiding In deze module worden 2 specifieke preventiedomeinen behandeld: de hypertensie en de hypercholesterolemie. De hart- en vaatziekten zijn aandoeningen die uit het oogpunt van volksgezondheid,

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen

Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen Kernboodschappen Gezondheid Dinkelland & Tubbergen De GGD Twente verzamelt in opdracht van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Noaberkracht

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Kernboodschappen Gezondheid Almelo Kernboodschappen Gezondheid Almelo De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Almelo epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Almelo en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013

Samenvatting Twente. 2 van 6 Kernboodschappen Twente. Versie 2, oktober 2013 Samenvatting Twente Versie 2, oktober 2013 Twente varieert naar stad en platteland In Twente wonen 626.500 mensen waarvan de helft woont in één van de drie grote steden. Tot 2030 zal de Twentse bevolking

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde 7.6.1. Inleiding In dit hoofdstuk hebben we het over contacten met de kinesitherapeut, thuisverpleegkunde, voorzieningen voor bejaarden, de diëtist en arbeidsgeneeskundige diensten tijdens het afgelopen

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Borne

Kernboodschappen Gezondheid Borne Kernboodschappen Gezondheid Borne De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Borne epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Borne en de factoren die hierop van invloed

Nadere informatie

Resultaten voor België Vaccinatie bij volwassen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Vaccinatie bij volwassen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.4.1. Inleiding. Het belang van vaccinatie programma s is ruimschoots aangetoond geweest. De vragen werden slechts gesteld aan personen van 15 jaar en ouder, aangezien de vaccinale dekking bij kinderen

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal

Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal Kernboodschappen Gezondheid Oldenzaal De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Oldenzaal epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Oldenzaal en de factoren die hierop

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Risicofactoren voor wiegendood Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Risicofactoren voor wiegendood Gezondheidsenquête, België, 1997 6.7.4.1. Inleiding Er werd reeds vroeger bewezen dat een prematuur respiratoir systeem een oorzaak was voor wiegendood. Het gevaar bestond vooral tijdens de slaap. Met de huidige kennis van zaken zijn

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 2: GEZONDHEIDSGEDRAG EN LEEFSTIJL Lydia Gisle, Stefaan Demarest (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 3: GEBRUIK VAN GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSDIENSTEN Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde 7.6.1. Inleiding In dit hoofdstuk hebben we het over contacten met de kinesitherapeut, thuisverpleegkunde, voorzieningen voor bejaarden, de diëtist en arbeidsgeneeskundige diensten tijdens het afgelopen

Nadere informatie

Resultaten voor België Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.7.1. Inleiding. Psychische gezondheidsproblemen, ook niet ernstige vormen, hebben een hoge belasting op het welzijn van een bevolking en op de kwaliteit van het leven. Echt psychiatrische condities zijn

Nadere informatie

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Arbeidsgehandicapten in Nederland Arbeidsgehandicapten in Nederland Ingrid Beckers In 2003 waren er in Nederland ruim 1,7 miljoen arbeidsgehandicapten; 15,8 procent van de 15 64-jarige bevolking. Het aandeel arbeidsgehandicapten is daarmee

Nadere informatie

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Deel 6 Gezondheid en Samenleving IPH/EPI REPORTS nr 2002-22 Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Resultaten voor België Risicofactoren voor wiegendood Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Risicofactoren voor wiegendood Gezondheidsenquête, België, 1997 6.7.4.1. Inleiding Er werd reeds vroeger bewezen dat een prematuur respiratoir systeem een oorzaak was voor wiegendood. Het gevaar bestond vooral tijdens de slaap. Met de huidige kennis van zaken zijn

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand

Kernboodschappen Gezondheid Twenterand Kernboodschappen Gezondheid Twenterand De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Twenterand epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Twenterand en de factoren die hierop

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997 5.3.1. Inleiding. Er is een duidelijke verschuiving gekomen in het ervaren van de gezondheid door de bevolking. Dit is mede een gevolg van de relatie tussen de demografische en de epidemiologische transitie

Nadere informatie

Gezondheidsenquête, België, 2001. Inhoudstafel

Gezondheidsenquête, België, 2001. Inhoudstafel Inhoudstafel INLEIDING... 5 1. GEZONDHEIDSTOESTAND... 7 1.1. SUBJECTIEVE GEZONDHEID... 7 1.2. LICHAMELIJKE GEZONDHEID... 9 1.2.1. Chronische aandoeningen... 9 1.2.2. Acute aandoeningen... 11 1.3. MENTALE

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Ongelijkheden in gezondheidstoestand, levensstijl en preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Ongelijkheden in gezondheidstoestand, levensstijl en preventie Gezondheidsenquête, België, 1997 8.1.1. Inleiding In 1977 aanvaardden de WGO en haar lidstaten de resolutie waarbij Gezondheid voor Allen voor de regeringen het belangrijkste doel werd op het vlak van sociale gezondheid. In het verlengde

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Wierden

Kernboodschappen Gezondheid Wierden Wierden Twente Nederland Kernboodschappen Gezondheid Wierden De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Wierden epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Wierden en de factoren

Nadere informatie

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001

Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Gezondheidsenquête door middel van Interview België 2001 Deel 1 Introductie IPH/EPI REPORTS nr 2002-22 Afdeling Epidemiologie Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail : his@iph.fgov.be

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997 5.3.1. Inleiding. Er is een duidelijke verschuiving gekomen in het ervaren van de gezondheid door de bevolking. Dit is mede een gevolg van de relatie tussen de demografische en de epidemiologische transitie

Nadere informatie

Ambulante contacten met de specialist

Ambulante contacten met de specialist Ambulante contacten met de specialist Johan Van der Heyden Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642

Nadere informatie

Resultaten voor België Ongelijkhenden in gezondheidstoestand, levensstij en preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongelijkhenden in gezondheidstoestand, levensstij en preventie Gezondheidsenquête, België, 1997 8.1.1. Inleiding In 1977 aanvaardden de WGO en haar lidstaten de resolutie waarbij Gezondheid voor Allen voor de regeringen het belangrijkste doel werd op het vlak van sociale gezondheid. In het verlengde

Nadere informatie

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde)

Onderzoeksteam : (in alfabetische volgorde) Afdeling Epidemiologie FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Juliette Wystmansstraat 14 Leuvenseweg 40 1050 Brussel 1000 Brussel Tel : 02/642.57.94 e-mail : his@iph.fgov.be

Nadere informatie

Overgewicht en Obesitas op Curaçao

Overgewicht en Obesitas op Curaçao MINISTERIE VAN Gezondheid, Milieu & Natuur Volksgezondheid Instituut Curaçao Persbericht Overgewicht en Obesitas op Curaçao In totaal zijn 62,6% van de mannen en 67,3% van de vrouwen op Curaçao te zwaar,

Nadere informatie

Gezondheidstoestand

Gezondheidstoestand 6.3. Beknopte Samenvatting 6.3.1. Gezondheidstoestand Subjectieve gezondheid. In het Vlaams Gewest ervaart 82% van de bevolking zijn gezondheid als goed tot zeer goed. Het percentage personen dat zijn

Nadere informatie

Gezondheidstoestand

Gezondheidstoestand 5.1. Kernboodschap 5.1.1. Gezondheidstoestand 78% van de bevolking vanaf 15 jaar beoordeelt de eigen gezondheidstoestand als goed tot zeer goed. 78% van de bevolking vanaf 15 jaar beoordeelt de eigen gezondheidstoestand

Nadere informatie

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2014

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2014 Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 214 Inleiding Gezondheid in de internationale HBSC (Health Behaviour in School-aged Children) studie en in de Wereldgezondheidsorganisatie

Nadere informatie

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting Verschillende internationale studies toonden socio-economische verschillen in gezondheid aan, zowel in mortaliteit als morbiditeit. In bepaalde westerse landen bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart,

Nadere informatie

Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.)

Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.) GEZONDHEIDSENQUETE 2013 Rapport 3: Gebruik van gezondheidsen welzijnsdiensten Sabine Drieskens, Lydia Gisle (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance

Nadere informatie

De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het werk

De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het werk 1 Arbeidsparticipatie en gezondheidsproblemen of handicap De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het

Nadere informatie

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten De GGD Twente verzamelt in opdracht van de gemeente Rijssen-Holten epidemiologische gegevens over de gezondheid van de bevolking in Rijssen-Holten en de factoren

Nadere informatie

Resultaten voor België Cardiovasculaire preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Cardiovasculaire preventie Gezondheidsenquête, België, 1997 6.8.1. Inleiding In deze module worden 2 specifieke preventiedomeinen behandeld: de hypertensie en de hypercholesterolemie. De hart- en vaatziekten zijn aandoeningen die uit het oogpunt van volksgezondheid,

Nadere informatie

Contacten met de huisarts

Contacten met de huisarts Contacten met de huisarts Johan Van der Heyden Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 26 E-mail

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 4: FYSIEKE EN SOCIALE OMGEVING Rana Charafeddine, Stefaan Demarest (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance

Nadere informatie

Klassiek wordt de mate van cariës voorgesteld door een cariës-index (DMFT-index = gemiddeld aantal gecarieerde, afwezige of gevulde tanden).

Klassiek wordt de mate van cariës voorgesteld door een cariës-index (DMFT-index = gemiddeld aantal gecarieerde, afwezige of gevulde tanden). 5.6.1. Inleiding Tandcariës is een ziekte waarbij de gemineraliseerde tandweefsels vernietigd worden als gevolg van zuurvorming die ontstaat bij de fermentatie van koolhydraten door bacteriën in de mond.

Nadere informatie

Houdingen ten aanzien van het levenseinde

Houdingen ten aanzien van het levenseinde Houdingen ten aanzien van het levenseinde Stefaan Demarest Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Roken Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Roken Gezondheidsenquête, België, 1997 6.1.1. Inleiding Het tabaksgebruik is een van de voornaamste risicofactoren voor longkanker, ischemische hartziekten en chronische ademhalingsaandoeningen (1). Men schat dat er in Europa niet minder dan

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 1: GEZONDHEID EN WELZIJN Johan Van Der Heyden, Rana Charafeddine (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J.

Nadere informatie

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid 1 Samenvatting van de IMA-studie Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid Het aantal arbeidsongeschikten alsook de betaalde uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid

Nadere informatie

Mondgezondheid. Johan Van der Heyden

Mondgezondheid. Johan Van der Heyden Mondgezondheid Johan Van der Heyden Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 26 E-mail: johan.vanderheyden@iph.fgov.be

Nadere informatie

Passief roken. Edith Hesse

Passief roken. Edith Hesse Passief roken Edith Hesse Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Oationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel 02 / 642 57 71 E-mail : his@wiv-isp.be Wetenschap

Nadere informatie