ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE"

Transcriptie

1 Geassocieerde Faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen Faculteit Natuur en Techniek Valentin Vaerwyckweg Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2011 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte E. Wambacq T. Coussens B. Marynissen K. Audenaert S. Landschoot B. De Roo - E. Dupon - S. Van Beneden - G. Haesaert Proefhoeve Bottelare Diepestraat Bottelare Tel fax

2 Geassocieerde Faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen Faculteit Natuur en Techniek Valentin Vaerwyckweg Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2011 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte E. Wambacq T. Coussens B. Marynissen K. Audenaert S. Landschoot B. De Roo E. Dupon - S. Van Beneden - G. Haesaert Technisch personeel: J. Carrette B. Pycke L. Pycke M. Seghers J. Vermussche E. Van Caeneghem D. Van Hyfte Proefhoeve Bottelare Diepestraat Bottelare Tel fax

3 Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 1 WOORD VOORAF... 5 WEERSOMSTANDIGHEDEN GROEISEIZOEN HOOFDSTUK 1: GRANEN... 8 Inleiding Rassenvergelijking Rassenvergelijking triticale (proef G10.51) Proefgegevens Resultaten (tabel 1.1.) Rassenvergelijking wintertarwe (proef G10.54) Proefgegevens Resultaten Opbrengst Ziekten Technologische eigenschappen Rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusarium gevoeligheid (proef G10.61) Proefgegevens Resultaten Fusarium aanwezigheid in Vlaanderen Gewasbescherming Onkruidbestrijding bij triticale (proef G10.56) Proefgegevens Resultaten (tabel 1.11.) Onkruidbestrijding bij wintertarwe (proef G10.57) Proefgegevens Resultaten (tabel 1.12.) Interactie triticalerassen en fungiciden (proef G10.58) Proefgegevens Resultaten Bladziekten en opbrengstgegevens (tabel 1.14.) Aarfusarium (tabel 1.14., figuur1.11)

4 Vergelijking van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten bij toepassing in het aarstadium bij wintertarwe (proef G10.60) Proefgegevens Resultaten Bladziekten en opbrengstgegevens (tabel 1.15.) Aarfusarium (tabel 1.16) Overige proeven Mogelijkheid van triticale als low cost graan voor akkerbouw-bedrijven Geïntegreerde graanteelt - (proef G10.59) Proefgegevens Resultaten Humuszuren als hulpmiddel voor de optimalisatie van opbrengst en kwaliteit van graangewassen (proef G10.62) Proefgegevens Resultaten Belang van zwavelbemesting in de graanteelt (proef G10.65) Proefgegevens Resultaten HOOFDSTUK 2: MAIS Rassenvergelijking Rassenvergelijking vroege kuilmaïs (proef M11.03) LCV Proefgegevens Fytotechnische maatregelen Resultaten Rassenvergelijking late kuilmaïs LCV 1 (proef M11.04) Proefgegevens Fytotechnische maatregelen Resultaten (tabellen 2.3, 2.4 en figuur 2.3 en 2.4) Rassenvergelijking korrelmaïs LCV 1 (proef M11.05) Proefgegevens Resultaten (tabel 2.5) Fytotechnische proeven Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs (proef M11.01) Doelstelling Proefopzet Fytotechnische maatregelen Resultaten Opkomst, standdichtheid en ontwikkeling Opbrengstgegevens

5 2.2.2 Rijenbemesting in maïs (Proef M11.07) Objecten Fytotechnische maatregelen Resultaten Lengtemetingen Nitraatresidu Arbeid en derogatie, een lastige combinatie op een rundveebedrijf? Objecten Fytotechnische maatregelen Resultaten Ontwikkeling Onkruidontwikkeling Opbrengstbepaling Bestrijding van Italiaans raaigras in maïs in het kader van de teeltcombinatie gras-maïs (Proef M11.10) Objecten Fytotechnische maatregelen Resultaten Gewasbescherming Chemische onkruidbestrijding maïs (M11.06) Objecten Fytotechnische en weersgegevens Resultaten (tabel 2.18 en 2.19) HOOFDSTUK 3: AARDAPPELEN Inleiding Monitoring van de virulentie van Phytophthora infestans in Vlaanderen in 2011 (Proef A11.03) Genetisch gemodificeerde aardappelrassen (Proef A11.07) HOOFDSTUK 4: EIWITHOUDENDE GEWASSEN PWO-project: Lupinen: sleutel tot duurzame eiwitproductie Doctoraatsonderzoek: Monitoring en karakterisering van Pleiochaeta setosa met het oog op een duurzame beheersing HOOFDSTUK 5: KUILVOEDERS Inleiding Penicillium roqueforti s.l. in kuilvoeders karakterisering & onderzoek naar schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloedende factoren Het effect van ferulaatesterase producerende Lactobacillus buchneri stammen in ruwvoeders

6 5.3.1 Doel Materiaal en methoden Resultaten HOOFDSTUK 6: PUBLICATIES EN BUITENLANDSE ZENDINGEN

7 Woord vooraf Sinds 1983 is de Hogeschool Gent en zijn voorloper (CTL) betrokken bij praktijk gericht onderzoek. Dit resulteerde in een sterke participatie binnen de werking van de landbouwcentra voedergewassen en granen en in talrijke bilaterale overeenkomsten met bedrijven. Het laatste decennium is er een duidelijke evolutie: door de mogelijkheid te participeren in IWT-, Federale- en PWOprojecten en de start van het doctoraal onderzoek aan de Hogeschool Gent kregen we meer armslag, meer wetenschappelijk personeel en konden de onderzoeksthema s sterker uitgediept worden. Tevens werd aanzienlijk geïnvesteerd in apparatuur en infrastructuur wat de onderzoeksmogelijkheden verruimde. De oprichting van het onderzoeksfonds aan de Hogeschool Gent was ontegensprekelijk een stimulans voor de hierboven geschetste tendensen. We zijn de Hogeschool Gent en het onderzoeksfonds van de Hogeschool Gent dan ook bijzondere dankbaar voor de steun en de geboden kansen. Het jaar 2013 is wederom een kantelmoment voor de Proefhoeve van de Hogeschool Gent. Immers vanaf het academiejaar verhuizen de academische opleidingen van bachelor en master in de biowetenschappen naar Universiteit Gent terwijl de professioneel gerichte bachelors binnen de Hogeschool blijven.we zien dit als een opportuniteit waarbij de bestaande en toekomstige onderzoekslijnen en niveaus elkaar zullen versterken.we drukken in ieder geval de wens uit dat de huidige opleidingen die actief zijn op de proefhoeve in de toekomst verder de kans zullen krijgen om samen te werken en de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten te intensifiëren. We zijn iedereen dankbaar die de laatste jaren heeft bijgedragen tot de uitbouw van de proefhoeve. In eerste instantie de Hogeschool Gent maar ook de andere instituten, organisaties en bedrijven waarmee we konden samenwerken. Graag danken we ook ons zeer gedreven technisch en wetenschappelijk personeel; hun dagelijkse inzet is cruciaal voor de goede werking van de proefhoeve. Geert Haesaert, decaan Faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen Patrick Steelandt, decaan Faculteit Natuur en Techniek 5

8 Weersomstandigheden groeiseizoen Het najaar 2010 werd gekenmerkt door een zeer natte maand september, gevolgd door een warmere periode de eerste helft van oktober. De tweede helft van oktober bemoeilijkte aanhoudende en overvloedige regenval de zaai van de wintergranen. Ook november en december waren abnormaal somber, nat en koud. In het najaar viel er 376,2 mm regen in totaal. Dit aanhoudende natte en koude weer leidde er toe dat vele percelen wintergranen een zeer moeilijke opkomst vertoonden door de slechte toestand van de bodemstructuur ofwel zelfs helemaal niet ingezaaid geraakten. De regenrijke periode hield nog aan in januari en werd gevolgd door een zeer lange koude, sneeuwrijke periode met zeer veel dagen van vaak intense vorst. Pas in maart veranderden de weersomstandigheden en konden diverse veldwerkzaamheden opnieuw starten. De periode van maart, april en mei was droog en relatief warm. De maïs kon vlot uitgezaaid worden. De toegepaste bodemherbiciden gaven een minder goede werking door te droge bodemomstandigheden. Door het groeizame weer evolueerden de gewassen iets sneller dan normaal. De ziektedruk in de meeste gewassen was uiterst laag. De aanhoudende droogte zorgde ook voor een vervroegde afrijping van de granen en droogtestress. De tweede helft van juni werd gekenmerkt door een natte periode. Deze hoeveelheid neerslag kwam voor de meeste graanpercelen echter te laat. De infectiedruk van aarfusarium was gedurende het ganse groeiseizoen laag, enerzijds door de ongunstige omstandigheden voor infectie door de drogere periode tijdens de bloei van de granen en de daarop volgende relatief droge periode tijdens de verdere afrijping van de granen. Over het algemeen werd de zomer getypeerd als fris met grote neerslaghoeveelheden. In juli en augustus bedroeg de gemiddelde temperatuur 16.7 C en viel er mm regen. Helminthosporium in maïs werd minder waargenomen of was moeilijker te identificeren door het soms vroegtijdig afrijpen van de maïs. 6

9 Figuur: Gemiddelde temperatuur en neerslag van tot en met te Bottelare 7

10 HOOFDSTUK 1: GRANEN Inleiding De resultaten van de proeven werden geanalyseerd met het statistisch programma SAS 2.0. Homoscedastiticiteit of gelijkheid van varianties bij de verschillende groepen werd nagegaan met de Levene test. Aan de hand van de One-sample Kolmogorov-Smirnov test werd gecontroleerd of de resultaten normaal verdeeld waren en vervolgens aan een variantieanalyse onderworpen. Resultaten die volgens de One-sample Kolmogorov-Smirnov test niet normaal verdeeld waren, werden aan de niet-parametrische Kruskall-Wallis test onderworpen Rassenvergelijking Rassenvergelijking triticale (proef G10.51) Proefgegevens Tien triticalerassen (tabel 1.1.) werden in een blokkenproefschema met vier parallellen vergeleken. Er werd gezaaid op De zaaidichtheid bedroeg 350 korrels/m². De proef werd aangelegd op een zandleembodem, met lupinen als voorvrucht. Er werd één fungicidebehandeling (GS 59 - stadium aren uit) toegepast. Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 40 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB) 1 ste fractie: 73 kg/ha ( ) 2 de fractie: 62 kg/ha ( ) 3 de fractie: 44 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha (Cycocel: 1 l/ha) ( ) 1 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 8

11 Fungicide: epoxyconazool + cyflufenamide: 125 g + 5 g/ha (Rubric + Nissodium: 1 l l/ha)( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde gewasmonsters Resultaten (tabel 1.1.) Benetto, Borodine, Cosinus, Joyce, Ragtac, Sequenz, Tribeca, Triskell en Vuka fungeerden als standaardrassen. Het gemiddelde van deze rassen (10915 kg/ha) werd dan ook als referentieopbrengst genomen bij de verwerking van de resultaten. Ondanks de droogteperiode in het voorjaar en de natte weersomstandigheden tijdens de zomer waardoor de oogst bemoeilijkt werd, konden hoge opbrengsten genoteerd worden. De gemiddelde korrelopbrengst van alle rassen bedroeg kg/ha. Tussen de rassen werden significante verschillen voor de opbrengsten opgetekend. Tribeca (105,2 %) behaalde significant de grootste korrelopbrengst, gevolgd door Sequenz met %. De gemiddelde waarde van het hectolitergewicht was 71,8. Deze waarde is behoorlijk hoog ondanks de droge weersomstandigheden tijdens de korrelvuling en rijping en de daaropvolgende regenrijke periode die de oogst verlaatte en bemoeilijkte. De nieuwkomer Orval scoorde het best met een hectolitergewicht van 75,9. Ook Sequenz, Joyce en Cosinus behaalden een hoog hectolitergewicht van respectievelijk 75,1; 74,4, en 73,3. Meeldauw (Blumeriagraminis syn. Erysiphegraminis) wordt steeds meer en meer aangetroffen bij triticale. De ziekte kan vroeg aanwezig zijn in het gewas en ernstige schade veroorzaken. Een gerichte fungicidenbehandeling is dan zeker aan te raden. De tolerantie van het huidige rassenassortiment voor meeldauw is echter relatief goed. De aantasting bleef dit groeiseizoen onder controle bij alle rassen. Triskell en Joyce bleken wel gevoeliger voor meeldauw dan de overige rassen. 9

12 Door het droge voorjaar was de aantasting door bladseptoria (Mycosphaerellagraminicola anamorf Septoriatritici) zeer gering gedurende het groeiseizoen. De meeste rassen vertoonden slechts een geringe aantasting, vooral naar het late voorjaar toe. Ook bruine roest werd slechts in geringe mate waargenomen, eveneens pas op het einde van het groeiseizoen. Legering kwam dit jaar te Bottelare niet voor. Een adequate inzet van halmverkorters blijft echter zeker verantwoord. Chloormequat, ethefon, trinexapac-ethyl en ethefon + mepiquatchloride zijn de erkende werkzame stoffen in triticale. Op basis van de waarnemingen uit vorige groeiseizoenen zijn de legergevoeligste rassen uit het huidige rassenassortiment aangeduid in tabel 1.1. Om het hoge opbrengstpotentieel van deze rassen veilig te stellen moet een stevige verkorting en een aangepaste N-bemesting gerealiseerd worden. Vooral met de eerste en tweede N-gift dient omzichtig omgesprongen te worden. De voorbije groeiseizoenen werd weinig aantasting van Geomyza tripuncta vastgesteld. Tijdens het groeiseizoenen en ook werd echter wel Geomyzatripunctata vastgesteld bij bepaalde genotypes die werden bestudeerd in een ruime screening van genotypes. Waakzaamheid blijft dus geboden gezien de mogelijk grote impact op de opbrengst in geval van voorkomen. 10

13 Tabel 1.1. Resultaten 1 rassenproef triticale (G10.51) Ras Opbrengst Tuckey hectoliter- kg/ha rel. tav. ² test P gewicht Septoria 4 Witziekte 4 Bruine Roest 4 Legering Benetto* ,4 abc 72,2 3,5 1,5 2,8 ++(+) Borodine* ,1 abc 66,5 2,8 4,3 1,0 ++(+) Cosinus* ,2 abc 73,3 3,3 3,0 1,3 ++ Joyce* ,8 d 74,4 3,5 4,8 1,5 ++ Ragtac* ,3 d 68,3 2,8 3,5 1,0 ++ Sequenz* ,9 ab 75,1 2,8 1,5 1,0 ++ Tribeca* ,2 a 68,2 2,5 3,0 1,0 + Triskell* ,2 cd 72,5 4,3 5,1 3,0 + Vuka* ,9 abc 75,9 3,3 3,8 1,0 +(+) Orval ,3 bcd 71,5 3,1 1,8 1,0 +(+) 1 VC opbrengst (%): 2.42 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst standaardrassen (*) = kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast + hoe meer kruisjes, hoe beter de weerstand tegen legering 11

14 Rassenvergelijking wintertarwe (proef G10.54) Proefgegevens Zesendertig wintertarwerassen (tabel 1.2.) werden in een blokkenproefschema met vier parallellen vergeleken. Er werd gezaaid op ; met een zaaidichtheid van 350 korrels/m². De proef werd aangelegd op een zandleembodem, met lupinen als voorvrucht. De ziektebestrijding werd uitgevoerd op basis van het Epipre-adviessysteem waarbij een afweging gemaakt wordt tussen de opbrengstverliezen door de ziektedruk en de behandelingskost. Vanaf de derde week van april werd de ziektedruk wekelijks opgevolgd op de rassen Carenius, Expert, Homeros, Mulan, Sahara en Viscount. Op basis van deze waarnemingsgegevens werd een gemiddelde ziektedruk berekend via het Epipre-model. Er werd één fungicidenbehandeling geadviseerd. Op in het stadium aren uit GS59 werd behandeld met prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g g/ha (Fandango: 1.5 l/ha). In de proef werd naast voedertarwe ook kwaliteitstarwe opgenomen. Er was geen speciale behandeling voor de kwaliteitstarwe. Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 50 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 73 kg/ha ( ) 2 de fractie: 62 kg/ha ( ) 3 de fractie: 44 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) 2 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 12

15 Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De aantasting door Fusarium werd bepaald op 12 rassen door random 100 hoofdaren per object te beoordelen. De aren werden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in vijf klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast) (zie figuur 1.1.). Vervolgens werd de ziekte index berekend volgens de volgende formule: Ziekte index (ZI, %) = ((n 1 x 0) + (n 2 x 1) + (n 3 x 2) + (n 4 x 3) + (n 5 x 4)) / 4 x N x 100 %, waarbij n i = aantal aren in klasse i en N = totaal aantal aren. Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Klasse 5 0% 25% 50% 75% 100% Figuur 1.1. De klassenindeling voor Fusarium aantasting. De DON gehaltes van 12 rassen van elke parallel werden bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte Resultaten(tabel 1.2.) 13

16 Opbrengst De rassen Azzerti, Carenius, Celebration, Expert, Homeros, KWS Ozon, Razzano, Sahara, Scor, Tabasco en Viscount fungeerden conform het LCG-protocol als standaardrassen. Gemiddeld brachten deze rassen kg/ha op. De gemiddelde opbrengst van alle rassen opgenomen in de proef bedroeg kg/ha. Intra (107.4 %) behaalde de significant hoogste opbrengst, gevolgd door Profilus (104.9 %), Mulan (104.9 %), Primus en Ketchum (beide %). Het gemiddeld hectolitergewicht van de rassen bedroeg 78.9 waarbij Akteur (82.6 baktarwe A) en Viscount ( voedertarwe) respectievelijk de hoogste en laagste waarde behaalden Ziekten Globaal genomen werd een lage ziektedruk waargenomen in de rassenproef wintertarwe door de droge weersomstandigheden gedurende het voorjaar. Witziekte (Blumeriagraminis synoniem Erysiphegraminis) werd slechts in zeer geringe mate in het begin van het voorjaar waargenomen, maar nam gedurende het groeiseizoen in belangrijke mate toe. Azzerti, Hekto, Foxtrot,Razzano, Bermude en Sophytra vertoonden een grotere aantasting van witziekte in vergelijking met de andere rassen opgenomen in de proef. De ziekte bladseptoria (Mycosphaerellagraminicola anamorf Septoriatritici) was reeds vroeg in het voorjaar aanwezig, maar door de droge weersomstandigheden werd geen hoge aantastingsgraad vastgesteld. De verschillen tussen de rassen waren dan ook zeer klein en in onvoldoende mate om tot een adequate beoordeling van rasgevoeligheid te komen. Gele roest (Pucciniastriiformis) en bruine roest (Pucciniarecutica) werden vooral naar het einde van het groeiseizoen toe waargenomen. Matrix, Akteur, Hyland en Trident bleken tot de gevoeligste rassen voor gele roest te behoren. Profilus, Linus en Sophytra waren het meest gevoelig voor bruine roest. In tabel 1.2. zijn de resultaten van ziektebeoordeling van de onbehandelde rassen opgenomen. Tabel 1.2. Resultaten 1 rassenvergelijking wintertarwe (proef G10.54) Ras Opbrengst Tuckey hectoliter- kg/ha rel. tav. ² test P gewicht Meeldauw 4/5 Septoria 4/5 Gele Roest 4/5 Bruine Roest 4/5 Azzerti* ,6 abcd 80,3 7,00 3,50 1,00 1,00 Carenius* ,4 bcd 80,3 1,00 3,50 2,00 5,50 14

17 Celebration* ,6 abcd 79,6 1,00 3,00 1,00 3,50 Expert* ,8 abcd 79,7 3,50 3,00 1,00 5,25 Homeros* ,2 bcd 78,3 2,00 2,50 1,00 1,00 KWS Ozon* ,2 abcd 77,6 1,00 3,00 1,00 3,50 Razzano* ,5 abcd 76,6 5,00 4,00 1,00 2,00 Sahara* ,7 bcd 78,0 1,00 3,00 1,00 3,50 Scor* ,4 abcd 78,9 4,50 3,50 1,00 1,00 Tabasco* ,8 abcd 78,8 1,50 2,50 2,00 1,00 Viscount* ,9 bcd 75,6 1,00 3,00 1,00 1,00 Akteur ,4 cd 82,6 2,00 4,00 6,50 1,00 Altigo ,8 bcd 77,8 1,50 3,50 1,00 1,50 Bermude ,3 abcd 80,2 5,00 4,50 1,00 3,50 Boregar ,5 d 77,6 4,00 4,50 1,00 2,00 Contender ,3 abcd 78,0 1,00 3,50 1,00 5,50 Foxtrott ,5 abcd 77,9 5,00 3,50 1,00 2,00 Hekto ,5 bcd 80,8 5,50 5,00 1,00 3,00 Intro ,4 a 79,6 1,50 2,50 1,00 3,00 Julius ,1 abcd 80,6 3,50 3,00 1,00 1,00 Ketchum ,4 abc 79,5 1,00 4,00 2,50 4,00 Lear ,1 abcd 79,6 1,00 3,00 1,00 1,00 Linus ,6 abcd 78,2 1,00 3,50 1,00 6,50 Matrix ,5 abcd 77,3 1,00 3,50 7,75 1,00 Meister ,1 bcd 78,4 2,00 3,50 1,00 5,50 Mulan ,9 abc 78,0 1,00 3,00 1,00 4,50 Primus ,4 abc 78,1 1,50 3,00 3,50 2,50 Profilus ,9 ab 79,9 1,00 3,50 1,00 7,00 Scout ,9 abcd 78,7 3,00 3,00 1,00 1,00 15

18 Sophytra ,2 abcd 80,9 5,00 4,00 1,00 6,00 Trident ,0 abcd 77,8 4,00 3,50 4,00 4,50 Unicum ,7 bcd 81,2 1,00 3,00 1,00 1,00 Zappa ,4 abcd 76,8 1,50 2,50 1,00 1,00 Lion ,5 cd 78,1 1,00 5,00 1,00 5,00 As de Coeur ,9 abcd 79,7 1,00 3,50 2,50 5,00 Hyland ,0 abcd 78,5 3,00 2,50 4,00 1,00 1 VC opbrengst (%): 5.57 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst standaardrassen (*) = kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 5 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast onbehandeld: geen fungicidebehandeling Er werd in weinig Fusarium aantasting waargenomen op het veld, de meeste aren oogden gezond en kregen score 1. De rassen Viscount en Homeros scoorden het slechtst, alhoewel ook bij deze rassen de aantasting beperkt bleef. Deze rassen hadden over de vier herhalingen een gemiddelde ziekte-index van respectievelijk 1 % en 0,81 %. Bij het ras Celebration werd geen enkele aangetaste aar waargenomen (ziekte-index 0 %) (figuur 1.2. en tabel 1.3.). Enkel tussen de rassen Viscount en Celebration was het verschil in ziekteindex significant (Kruskall-wallis test p-waarde < 0.05). Van deze 12 rassen werd ook voor de vier herhalingen het DON gehalte bepaald (figuur 1.3. en tabel 1.3.). Het gemiddelde DON gehalte voor alle stalen in Bottelare bedroeg 0,098 mg/kg. Geen enkel ras overschreed de norm (deoxynivalenol: recht op weigering indien gehalte DON > 1,250 mg/kg voor baktarwe (EG verordening nr. 856/2005)). De rassen Viscount en Ozon hadden gemiddeld het hoogste gemiddelde DON gehalte (0,137 en 0,122 mg/kg). De rassen Scor en Razzano hadden gemiddeld het laagste DON gehalte, respectievelijk 0,065 en 0,073 mg/kg. De verschillen in DON gehaltes tussen de rassen waren niet significant volgens de Kruskall-wallis test (p-waarde = 0.095). Door de lage aantastingsgraad en de lage DON gehaltes kon er geen significant verband gevonden tussen de aantastingsgraad en het DON gehalte. 16

19 Aantal aren klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4 klasse 5 Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Figuur 1.2. Gemiddelde aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in rassenproef wintertarwe (proef G10.54). De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem:klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast. 17

20 Tabel 1.3. Gemiddelde aantasting en gemiddelde DON gehalte (mg/kg) van 12 wintertarwerassen door Fusarium in rassenproef wintertarwe (proef G10.54) klasse 1 1 klasse 2 1 klasse 3 1 klasse 4 1 klasse 5 1 ZI (%) 2 DON (mg/kg) Azzerti 98,75 1,00 0,25 0,00 0,00 0,38 0,080 Carenius 99,50 0,50 0,00 0,00 0,00 0,13 0,116 Celebration 100,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,105 Expert 99,00 0,75 0,00 0,25 0,00 0,38 0,091 Homeros 97,25 2,25 0,50 0,00 0,00 0,81 0,093 Mulan 98,00 1,75 0,00 0,25 0,00 0,63 0,089 Ozon 99,25 0,75 0,00 0,00 0,00 0,19 0,122 Razzano 99,50 0,00 0,50 0,00 0,00 0,25 0,073 Sahara 99,25 0,75 0,00 0,00 0,00 0,19 0,087 Scor 98,25 1,25 0,50 0,00 0,00 0,56 0,065 Tabasco 99,00 1,00 0,00 0,00 0,00 0,25 0,099 Viscount 97,00 2,00 1,00 0,00 0,00 1,00 0,137 Gemiddelde 98,73 1,00 0,23 0,04 0,00 0,40 0,096 1 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast 2 Ziekte index (ZI, %) = ((n1 x 0) + (n2 x 1) + (n3 x 2) + (n4 x 3) + (n5 x 4)) / 4 x N x 100 % 18

21 DON-gehalte (mg/kg) Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Figuur 1.3. DON gehalte (mg/kg) van de 12 wintertarwerassen in rassenproef wintertarwe (proef G10.54). 19

22 Technologische eigenschappen(tabel 1.4.) Een twintigtal rassen uit de proef werden geselecteerd om verder te testen op hun technologische waarde. De tarwerassen werden onderworpen aan de klassieke controles zoals het hectolitergewicht, eiwitgehalte, valgetal van Hagberg en sedimentatiewaarde volgens Zeleny. Deze resultaten zijn weergegeven in tabel 1.4. Het hectolitergewicht werd bepaald met behulp van het Dickey John apparaat, het eiwitgehalte werd bepaald volgens de Kjeldahlmethode (N x 5,7), voor het valgetal van Hagberg werd gewerkt volgens de ICC-methode 107, de Zelenywaarde werd bekomen volgens de ICC-methode nr 116 en 118. Tabel 1.4. De tarwerassen met hun technologische karakteristieken (proef G10.54) eiwit (%) Ras Kwaliteitstype 1 HLG Zeleny Valgetal Z/E² op DS maal- rendement (%) Carenius baktarwe B2 81, ,02 3,7 70,58 Celebration baktarwe 81, ,82 3,6 71,40 Expert baktarwe B2/C 80, ,25 4,9 76,67 Ozon baktarwe A 82, ,89 6,7 72,26 Mulan baktarwe B 79, ,3 3,4 72,25 Scor baktarwe 80, ,56 5,5 73,54 Lear voedertarwe 81, ,51 2,2 67,67 Altigo baktarwe B2 78, ,54 4,2 73,62 Julius Baktarwe A 82, ,31 5,1 74,16 Linus baktarwe B1 79, ,17 4,6 74,61 Profilus baktarwe A 81, ,92 3,8 71,67 Meister baktarwe A 79, ,41 4,6 72,73 Hekto baktarwe BPC 80, ,52 4,5 72,39 Unicum baktarwe BPS 84, ,6 4,3 73,83 Intro baktarwe A 81, ,99 4,6 76,59 Bermude baktarwe BPS 82, ,93 4,6 75,83 20

23 Ketchum baktarwe BPS 79, ,38 3,9 72,66 As de Coeur baktarwe BPS 80, ,97 4,5 76,45 Matrix baktarwe 78, ,98 3,5 75,94 Akteur baktarwe 83, ,64 5,9 77,55 1 Gebaseerd op informatie van de mandatarissen BPS (Blé panifiable supérieur); BPS (Blé panifiable courant) ² Z/E: Zeleny/Eiwitgehalte op DS De ontvangstnormen voor baktarwe door de producenten geleverd aan de handelaarontvanger (bron: Synagra) omvatten onder andere: - vochtgehalte: - 14 tot 14.5 %(neutrale zone): noch afhouding, noch vergoeding - meer dan 17.0 %: declassering naar voedertarwe - hectolitergewicht: - 76 tot 77 kg (neutrale zone): noch afhouding, noch vergoeding - minder dan 73 kg: declassering naar voedertarwe - valgetal van Hagberg: - minder dan 220 sec: declassering naar voedertarwe - Zeleny-index: - minder dan 35 mm: declassering naar voedertarwe - eiwit - minder dan 12: declassering naar voedertarwe - verhouding Zeleny/eiwit - 3 In tabel 1.4. wordt voor de meeste tarwes een hoog hectolitergewicht vermeld. Nochtans werd gevreesd voor kleine graankorrels door de aanhoudende droogte in het voorjaar. De veelvuldige regenbuien gedurende de afrijping in de maand juli zorgden toch voor voldoende gevulde korrels. Geen enkel ras heeft een hectolitergewicht lager dan de norm van 76 kg/hl. Meerdere rassen scoren zelfs boven 80 kg/hl. Na conditioneren werden de tarwes vermalen op een Bühlermaalautomaat. In tabel 1.4. werd het maalrendement opgenomen. De meeste rassen scoren behoorlijk goed, behalve het ras Lear, die duidelijk minder bloem oplevert en zich moeilijk laat vermalen. 21

24 De eiwitgehaltes van de onderzochte tarwecultivars zijn laag. Dit kan te wijten zijn aan de regenrijke periode gedurende de maand juli. Geen enkel van de onderzochte rassen behaalt de eiwitontvangstnorm voor baktarwe van 12 %. Daarentegen zijn de sedimentatiewaarden volgens Zeleny wel goed te noemen. Zestien van de twintig rassen scoren tenminste 40. De laagste score wordt behaald door Lear. Ook voor het valgetal zijn de meeste waarden goed te noemen. Enkel Lear en Altigo geven respectievelijk 120 en 130, wat duidt op schot. 22

25 Rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusarium gevoeligheid (proef G10.61) Proefgegevens Bij granen veroorzaken Fusarium schimmels stengelrot en voetziekten, doch het grootste probleem treedt op bij aaraantasting. Naast de derving van opbrengst en kwaliteit worden door de meeste Fusarium schimmels mycotoxinen afgezet. Bij tarwe wordt in hoofdzaak deoxynivalenol (DON) gevormd. Tarwe is vooral tijdens de bloei gevoelig voor Fusarium schimmels. Veelvuldige regenval, hoge relatieve vochtigheid en hevige dauw in de periode van de bloei tot zacht deegrijp begunstigen de infectie. Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de rassen qua gevoeligheid voor Fusarium aantasting. Deze komen echter pas goed tot uiting wanneer de infectieomstandigheden optimaal zijn. Een rassenclassificatie in functie van Fusarium gevoeligheid is echter niet eenvoudig te bekomen, gezien de verschillen in bloeitijdstip t.o.v. het vrijkomen van sporen. Het vereist artificiële infectie gezien natuurlijke infectie zelden voldoende regelmatig over het veld aanwezig is om de verschillen in bloeidatum tussen de rassen weg te werken. Ten einde een objectieve beoordeling van de Fusarium gevoeligheid van 30 wintertarwerassen (tabel 1.5.) te bekomen, werden de rassen in een blokkenproef met vier parallellen uitgezaaid. Er werd gezaaid op Op en in GS zijn de percelen geïnfecteerd met een sporenoplossing bestaande uit Fusarium avenaceum, Fusarium graminearum, Fusarium culmorum, Fusariumpoae en Microdochiumnivale(concentratie: 5 x 10 4 sporen/ml). Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Bodem: licht zandleem Voorvrucht: lupinen Zaaidichtheid: 350 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 50 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB): 1 ste fractie: 73 kg/ha ( ) 2 de fractie: 62 kg/ha ( ) 3 de fractie: 44 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 23

26 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Oogstdatum: De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in vijf klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast) (zie figuur 1.1.). Eveens werd de ziekte-index berekend volgens de formule: Ziekte index (ZI, %) = ((n 1 x 0) + (n 2 x 1) + (n 3 x 2) + (n 4 x 3) + (n 5 x 4)) / 4 x N x 100 %, waarbij n i = aantal aren in klasse i en N = totaal aantal aren. Het DON gehalte werd bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte Resultaten De ziektedruk was gedurende het groeiseizoen zeer laag. Door de droge groeiomstandigheden voor en rond de bloei werd een lage visuele aantasting voor aarfusarium waargenomen en kon de ziekte ook moeilijk uitbreiden. Dit vertaalde zich in een gemiddelde ziekte-index van % (tabel 1.5.). Er werden tussen de rassen geen significante verschillen waargenomen noch voor het aantal aren behorende tot klasse 1, klasse 3, klasse 4 en klasse 5, noch voor de ziekte-index. Enkel voor het aantal aren behorende tot klasse 2 werden significante verschillen genoteerd. Celebration en Lear vertoonden het significant laagste aantal aren aangetast volgens klasse 2. Toch kan opgemerkt worden dat bij de rassen Sahara en Carenius, net als bij de vorige twee groeiseizoenen, lage ziekte-indexen gescoord werden. Er waren dus minder aangetaste aren dan bij de overige rassen (figuur 1.4.). Ook Celebration, Intro, Ketchum, Lear, Meiser, Tabasco en Unicum behaalden een lage ziekte-index. 24

27 Tabel 1.4. Visuele Fusariumwaarnemingen 1 en DON gehaltes in proef rassenvergelijking wintertarwe ten aanzien van Fusariumgevoeligheid (proef G10.61) Ras klasse 1² klasse 2² klasse 3² klasse 4² klasse 5² ZI ³ DON (mg/kg) Altigo 97,0 1,7 ab 0,0 1,3 0,0 1,4 0,199 Azzerti 98,3 1,3 ab 0,3 0,0 0,0 0,5 0,127 Bermude 97,7 1,7 ab 0,7 0,0 0,0 0,8 0,134 Carenius 99,0 1,0 ab 0,0 0,0 0,0 0,3 0,184 Celebration 99,7 0,0 b 0,3 0,0 0,0 0,2 0,155 Contender 97,7 1,0 ab 1,0 0,3 0,0 1,0 0,176 Expert 98,3 1,7 ab 0,0 0,0 0,0 0,4 0,122 Foxtrott 97,7 1,3 ab 0,7 0,3 0,0 0,9 0,190 Hekto 95,7 3,7 a 0,7 0,0 0,0 1,3 0,220 Homeros 97,7 2,0 ab 0,3 0,0 0,0 0,7 0,129 Intro 99,3 0,3 ab 0,3 0,0 0,0 0,3 0,164 Julius 97,3 2,7 ab 0,0 0,0 0,0 0,7 0,187 Ketchum 99,3 03 ab 0,3 0,0 0,0 0,3 0,151 Lear 100,0 0,0 b 0,0 0,0 0,0 0,0 0,124 Linus 97,7 1,7 ab 0,7 0,0 0,0 0,8 0,202 Lion 97,0 1,3 ab 1,7 0,0 0,0 1,2 0,211 Meiser 98,7 1,3 ab 0,0 0,0 0,0 0,3 0,160 Mulan 96,7 3,0 ab 0,3 0,0 0,0 0,9 0,140 Ozon 96,7 2,7 ab 0,7 0,0 0,0 1,0 0,230 Primus 97,3 1,7 ab 0,3 0,7 0,0 1,1 0,166 Profilus 97,7 1,3 ab 0,7 0,3 0,0 0,9 0,197 Razzano 98,7 0,3 ab 1,0 0,0 0,0 0,6 0,209 Sahara 99,0 1,0 ab 0,0 0,0 0,0 0,3 0,163 Scor 98,3 0,7 ab 1,0 0,0 0,0 0,7 0,200 25

28 Scout 96,7 2,3 ab 0,0 1,0 0,0 1,3 0,162 Tabasco 99,0 0,7 ab 0,3 0,0 0,0 0,3 0,117 Trident 97,7 1,7 ab 0,0 0,7 0,0 0,9 0,127 Unicum 99,3 0,3 ab 0,3 0,0 0,0 0,3 0,153 Viscount 98,0 1,3 ab 0,3 0,3 0,0 0,8 0,232 Zappa 96,7 3,3 ab 0,0 0,0 0,0 0,8 0,155 Fras NS ** NS NS NS NS NS 1 Gemiddelden gevolgd door een zelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test NS: niet significant 2 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast ³ Ziekte index (ZI,%) = ((n1 x 0) + (n2 x 1) + (n3 x 2) + (n4 x 3) + (n5 x 4)) / 4 x N x 100 % Altigo Azzerti Bermude Carenius Celebration Contender Expert Foxtrott Hekto Homeros Intro Julius Ketchum Lear Linus Lion Meiser Mulan Ozon Primus Profilus Razzano Sahara Scor Scout Tabasco Trident Unicum Viscount Zappa Aantal aren klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4 klasse 5 26

29 Figuur 1.4.: Scoringresultaten aarfusarium van de infectieproef (proef G10.61) 1 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast Altigo Azzerti Bermude Carenius Celebration Contender Expert Foxtrott Hekto Homeros Intro Julius Ketchum Lear Linus Lion Meiser Mulan Oakley Ozon Primus Profilus Razzano Sahara Scor Scout Tabasco Trident Unicum Viscount Zappa DON-gehalte (mg/kg) Figuur 1.5. Resultaten DON-gehalte (mg/kg) van de tarwerassen na inoculatie (proef G10.61). 27

30 Fusarium aanwezigheid in Vlaanderen3 Om inzicht te krijgen in de samenstelling en complexiteit van de Fusarium populatie in Vlaanderen werden op negen locaties de symptomen en deoxynivalenol gehaltes in kaart gebracht van 12 commerciële tarwerassen. Eveneens werden voor elke locatie in Vlaanderen de aanwezige Fusarium species op het veld bepaald. In november 2010 werd de samenstelling van het primaire Fusarium inoculum bepaald op grassen, oogstresten (maïs en lupines, omdat dit mogelijke waardplanten zijn waarop Fusarium species kunnen overleven) en in de bodem. De grassen en oogstresten werden genomen langsheen de zijden van de tarwepercelen. En per object werden twee bodemstalen genomen. Het bemonsteringplan wordt afgebeeld in figuur 1.6. A D Frans raaigras Wilde Haver Straatgras Ruwbeemdgras Italiaans Raaigras Witbol Kropaar Engels Raaigras Kweekgras Grote Windhalm B C Figuur 1.6. Bemonsteringsplan van grassen, oogstresten en bodem. De cirkels tonen de bodemstalen per object. De grassen en oogstresten werden bemonsterd langsheen de zijden van elk perceel. Eind juni, begin juli 2011 (GS 71-75) werd de Fusarium populatie op de tarwearen bepaald en vervolgens werd nagegaan of er een verband was tussen de populatie aanwezig in november op grassen, oogstresten en bodemstalen en de populatie gevonden in juli op de tarwearen. Symptomen 3 Proef in het kader van het IWT-project Predictie van deoxynivalenol-concentraties en Fusarium spp. in graan met regressie-gebaseerde leeralgoritmen 28

31 De Fusarium aantasting, van zowel de onbehandelde als behandelde rassenproeven, werden geëvalueerd via een ordinaal klassesysteem. Klasse 1: gezond; klasse 2: 1-25% van de aar aangetast; klasse 3: 26-50% van de aar aangetast; klasse 4: 51-75% van de aar aangetast; klasse 5: % aangetast. Zoals uit figuur 1.7. en figuur 1.8. blijkt was op elk locatie de ziektedruk laag. Toch waren er zowel bij de behandelde als bij de onbehandelde rassenproeven significante verschillen in aantasting tussen de locaties en tussen de rassen (Kruskall-wallis test p-waarde < 0.05). Bij de behandelde rassenproeven scoorde het ras Azzerti gemiddelde het slechtste, gevolgd door de rassen Ozon, Expert en Homeros. De rassen Carenius en Celebration scoorden het beste. De onbehandelde rassenproeven scoorden iets beter dan de behandelde rassenproeven, maar het verschil was niet significant op het 5 % significantieniveau (pwaarde = 0.07, bekomen met een éénzijdige Wilcoxon signed rank test). Bij de onbehandelde proeven scoorde, het ras Ozon het slechtste, gevolgd door de rassen Homeros, Viscount en Azzerti. De rassen Tabasco en Celebration scoorden het beste. 29

32 Bottelare Koksijde Linter Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Aantal aren Aantal aren Aantal aren Poperinge Tongeren Verrebroek Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Aantal aren Aantal aren Aantal aren Zuienkerke Zwalm Zwevegem Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Aantal aren Aantal aren Aantal aren Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Klasse 5 30

33 Figuur 1.7. Aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in de behandelde rassenproeven. De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem: klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast. Aantal aren Bottelare Aantal aren Koksijde Aantal aren Linter Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Aantal aren Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Poperinge Aantal aren Zuienkerke Aantal aren Zwevegem Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Azzerti Carenius Celebration Expert Homeros Mulan Ozon Razzano Sahara Scor Tabasco Viscount Klasse 1 Klasse 2 Klasse 3 Klasse 4 Klasse 5 Figuur 1.8. Aantasting van 12 wintertarwerassen door Fusarium in de onbehandelde rassenproeven. De ziekte werd gescoord via een ordinaal klassesysteem: klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast. 31

34 Deoxynivalenol (DON) gehaltes De gemiddelde DON gehaltes van de onbehandelde en behandelde rassenproeven werden bepaald in 12 rassen op de verschillende locaties. De DON gehaltes waren vergelijkbaar over alle locaties heen. In geen enkele locatie werd de Europese norm overschreden (EG verordening nr. 856/2005). De DON gehaltes van de behandelde rassenproeven (tabel 1.6.) waren significant lager (p-waarde = 0,008, éénzijdige gepaarde Wilcoxon signed rank test) dan bij de onbehandelde rassenproeven (tabel 1.7.). Bij de behandelde rassenproeven waren de DON gehaltes gemiddelde het laagste in Zuienkerke (0,067mg/kg) en het hoogste in Poperinge (0,285 mg/kg). Een Kruskall-wallis test (p-waarde < 0,05) toonde aan dat de verschillen tussen de locaties significant waren. Op de locatie Zuienkerke was ook de ziekteindex gemiddeld het laagste. Wanneer we de DON gehaltes per ras bekijken zagen we gemiddeld de hoogste DON gehaltes bij de rassen Tabasco en Scor (0,126 mg/kg en 0,129 mg/kg). De verschillen tussen de rassen waren volgens de Kruskall-wallis test echter niet significant (p-waarde = 0,85). Bij de onbehandelde rassenproeven werden gemiddelde de laagste DON gehaltes waargenomen in Zuienkerke (0,057 mg/kg) en de hoogste in Poperinge (0,259 mg/kg). Hier had het ras Ozon gemiddeld de hoogste DON gehaltes (0,233 mg/kg)(dit ras was ook visueel het meeste aangetast) en het ras Mulan de laagste DONgehaltes (0,108 mg/kg) (bij dit ras was de aantasting eveneens laag). Ook bij de onbehandelde rassenproeven waar de verschillen tussen de locaties significant (p-waarde < 0,05) en de verschillen tussen de rassen waren niet significant (p-waarde = 0,77). Tabel 1.6. DON-gehalte in 12 verschillende wintertarwerassen op zeven locaties. De concentraties worden uitgedrukt in mg/kg versgewicht Bottelare Koksijde Linter Poperinge Tongeren Zuienkerke Zwalm Azzerti 0,080 0,116 0,118 0,181 0,090 0,070 0,077 Carenius 0,116 0,066 0,094 0,252 0,098 0,056 0,077 Celebration 0,105 0,067 0,100 0,372 0,072 0,042 0,072 Expert 0,091 0,094 0,099 0,333 0,084 0,064 0,074 Homeros 0,093 0,064 0,111 0,326 0,076 0,048 0,116 Mulan 0,089 0,094 0,118 0,190 0,081 0,104 0,098 Ozon 0,122 0,073 0,108 0,212 0,084 0,050 0,103 Razzano 0,073 0,111 0,102 0,308 0,060 0,045 0,084 32

35 Sahara 0,087 0,116 0,092 0,179 0,068 0,097 0,082 Scor 0,065 0,167 0,084 0,362 0,073 0,070 0,090 Tabasco 0,099 0,075 0,118 0,376 0,063 0,121 0,095 Viscount 0,137 0,121 0,111 0,330 0,067 0,028 0,094 Gemiddelde 0,096 0,097 0,105 0,285 0,076 0,066 0,088 Tabel 1.7. DON gehalte in 12 verschillende wintertarwerassen van de onbehandelde rassenproeven op vijf locaties. De concentraties worden uitgedrukt in mg/kg versgewicht Bottelare Koksijde Poperinge Zuienkerke Zwevegem Azzerti 0,206 0,321 0,303 0,068 0,060 Carenius 0,137 0,346 0,275 0,056 0,053 Celebration 0,189 0,249 0,323 0,056 0,062 Expert 0,332 0,231 0,170 0,041 0,055 Homeros 0,220 0,146 0,174 0,036 0,052 Mulan 0,125 0,158 0,153 0,045 0,057 Ozon 0,164 0,509 0,353 0,081 0,059 Razzano 0,147 0,241 0,210 0,083 0,078 Sahara 0,226 0,204 0,229 0,092 0,058 Scor 0,169 0,258 0,189 0,042 0,124 Tabasco 0,132 0,178 0,438 0,039 0,123 Viscount 0,146 0,146 0,297 0,039 0,163 Gemiddeld e 0,183 0,249 0,259 0,057 0,078 33

36 Populatiesamenstelling van Fusarium in Vlaanderen Bij het in kaart brengen van de Fusarium aantasting in Vlaanderen is niet enkel de graad van aantasting en het DON gehalte belangrijk maar ook de populatiesamenstelling. De belangrijkste vertegenwoordigers binnen de aarfusariumpopulaties zijn F. graminearum, F avenaceum, F. culmorum, F. poae en Microdochium nivale (vroeger: F. nivale). Vermelde soortenhebben een verschillende gevoeligheid voor de strobilurine en triazool fungiciden. Zo zijn vertegenwoordigers van de Fusarium species ongevoelig voor de meeste strobilurine fungiciden terwijl M. nivale slechts matig bestreden wordt door triazolen. Inzicht in de populatiesamenstelling geeft belangrijke informatie met betrekking tot bestrijdingstrategieën. Daarenboven vertonen de verschillende Fusarium soorten een ander mycotoxine producerend patroon en produceert Microdochium geen mycotoxinen. Om een beter inzicht te krijgen in de populatiecomplexiteit en samenstelling werden de aanwezige Fusarium species aan het begin van het groeiseizoen (november) en aan het einde (juli) in kaart gebracht via een species-specifieke PCR (polymerase chain reaction) techniek. Dit is een detectiemethode op basis van het DNA van de verschillende pathogenen. Hiertoe werden op elke locatie de grassen, oogstresten en bodemstalen bemonsterd en opgezuiverd. In juli werden per wintertarweras en per parallel twee aren uitgeplaat. Van deze Fusarium stalen werd DNA bereid en werd een PCR reactie uitgevoerd. Alle Fusarium isolaten werden eveneens bewaard in de collectie. In tabel 1.8. en figuur 1.9 wordt het procentuele aandeel van de verschillende Fusarium spp. en M. nivale op de grassen, oogstresten, bodemstalen en tarwearen voorgesteld. Uit figuur 1.9. en tabel 1.8. blijkt duidelijk dat de Fusarium populatie tussen grassen, oogstresten, bodemstalen (november) en deze teruggevonden op de tarwearen in juli gemiddeld sterk verschilt. In November 2010 werden de species F. avenaceum en F. culmorum teruggevonden op de grassen te Bottelare, Linter, Verrebroek en Tongeren. In Koksijde en Zwevegem was F. culmorum zelfs het enige species dat teruggevonden werd op de grasstalen. In Zwalm werden de species F. culmorum en F. graminearum gedetecteerd op de grasstalen. In Bottelare en Zwalm werden oogstresten teruggevonden. Op de lupineresten in Bottelare werden F. culmorum (83%) en F. graminearum (17%) aangetroffen. Op de maïsresten in Zwalm werd enkel F. culmorum gedetecteerd. Net zoals de twee vorige jaren was F. culmorum het belangrijkste species teruggevonden in de bodemstalen in november. Enkel in Bottelare werd ook F. poae teruggevonden in de bodem (5%). In juli 2011 werd op elke 34

37 locatie F. culmorum teruggevonden. Het aandeel van dit species in de populatie op tarwearen varieerde van 20% (Zwalm) tot 100% (Tongeren). F. poae werd eveneens frequent aangetroffen op tarwearen op de verschillend locaties (behalve in Tongeren). Het grootste aandeel F. poae werd teruggevonden in Zwalm, op deze locatie bestond 70% van de populatie uit F. poae. Opvallend was dat in juli 2011 F. graminearum slechts een klein aandeel uitmaakte van de populatie. Op de locaties Koksijde, Linter en Tongeren werd zelfs geen F. graminearum teruggevonden op tarwe. In Zwalm werd het grootste aandeel F. graminearum teruggevonden (10%). Ook M. nivale werd slechts zeer zelden teruggevonden. Enkel in Zwevegem bestond 5% van de Fusarium populatie uit M. nivale Tabel 1.9. toont het aantal verschillende species dat werd teruggevonden op grassen, oogstresten (november 2010) en tarwearen (juli 2011). Dit jaar werd in geen enkel staal vier verschillende species waargenomen. Wel blijkt dat er meer associaties tussen verschillende species waargenomen werden in juli dan in november, wat wijst op een stijgende complexiteit van de populatie tijdens het groeiseizoen. In november 2010 werd de combinatie F. avenaceum-f. culmorum teruggevonden op twee grasstalen. In juli 2011 was de combinatie F. culmorum-f. poae (40) de meest voorkomende combinatie op tarwearen. F. poae werd het meest gedetecteerd in associatie met andere species (Tabel 1.10.). F. poae zou immers een secundaire pathogeen zijn, die voornamelijk reeds verzwakte aren, geïnfecteerd door andere Fusarium species koloniseert (Tabel 1.10.). In november 2010 werd eveneens op geen enkele van de stalen drie species gelijktijdig gedetecteerd. In juli 2011 echter werd de combinatie F. culmorum, F. poae en M. nivale drie maal waargenomen in Zwevegem en in Koksijde werd de combinatie F. avenaceum, F. culmorum en F. poae twee keer gedetecteerd en in Verrebroek werden F. avenaceum, F. graminearum en F.poae op één aar teruggevonden. % Bottelare % Koksijde % Linter Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) 35

38 % Poperinge % Tongeren % Verrebroek Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) % Zwalm % Zwevegem F. avenaceum F. culmorum F. graminearum F. poae M. nivale Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) Gras Rest Bodem Tarwe (2010) (2010) (2010) (2011) Figuur 1.9. Procentuele samenstelling van het primaire inoculum op grassen, oogstresten en bodemstalen in november 2010 en de finale Fusariumpopulatie op tarwearen in juli Enkel in Bottelare en Zwalm was de voorvrucht een waardplant voor Fusarium, respectievelijk lupine en maïs. 36

39 Tabel 1.8. Procentuele samenstellingen van het primaire inoculum op grassen, oogstresten, bodemstalen in november 2010 en de Fusarium populatie op tarwearen in juli De dominante species op elke locatie en type staal zijn in vet aangeduid F. avenaceum F. culmorum F. graminearum F. poae M. nivale Gras Oogst Bodem Tarwe Gras Oogst Bodem Tarwe Gras Oogst Bodem Tarwe Gras Oogst Bodem Tarwe Gras Oogst Bodem Tarwe rest rest rest Rest rest Botttelare 50,00 0,00 0,00 5,41 50,00 83,33 95,24 32,43 0,00 16,67 0,00 5,41 0,00 0,00 4,76 56,76 0,00 0,00 0,00 0,00 Koksijde 0,00 0,00 10, ,86 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 13,79 0,00 0,00 0,00 Linter 20,00 0,00 0,00 80, ,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 20,00 0,00 0,00 0,00 Poperinge 0,00 0,00 0, ,08 0,00 0,00 11,54 0,00 0,00 15,38 0,00 0,00 0,00 Tongeren 33,33 0,00 0,00 66, ,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Verrebroek 80,00 0,00 21,43 20, ,71 0,00 0,00 14,29 0,00 0,00 28,57 0,00 0,00 0,00 Zwalm 0,00 0,00 0,00 0,00 66, ,00 33,33 0,00 0,00 10,00 0,00 0,00 0,00 70,00 0,00 0,00 0,00 0,00 Zwevegem 0,00 0,00 0, ,95 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 40,79 0,00 0,00 5,26 Tabel 1.9. Percentage van de stalen waarin respectievelijk geen Fusarium, 1 species, 2 en 3 verschillende species werden teruggevonden geen Fusarium spp. één species twee species drie species Gras Oost Tarwe Gras Oost Tarwe Gras Oost Tarwe Gras Oost Tarwe rest rest rest rest 37

40 (2010) (2010) (2011) (2010) (2010) (2011) (2010) (2010) (2011) (2010) (2010) (2011) Bottelare 0,00 0,00 42,00 0,00 80,00 42, ,00 16,00 0,00 0,00 0,00 Koksijde 0,00 8, ,67 0,00 20,83 0,00 4,17 Linter 50,00 64,00 37,50 32,00 12,50 4,00 0,00 0,00 Poperinge 50,00 22,81 50,00 63,16 0,00 14,04 0,00 0,00 Tongeren 40,00 61,76 60,00 38,24 0,00 0,00 0,00 0,00 Verrebroek 37,50 60,00 62,50 36,67 0,00 0,00 0,00 3,33 Zwalm 50,00 0,00 40,00 25, ,33 25,00 0,00 6,67 0,00 0,00 0,00 Zwevegem 50,00 9,09 50,00 71,21 0,00 15,15 0,00 4,55 38

41 Tabel Aantal twee species interacties gevonden op grassen en oogstresten (november 2010) en op tarwearen (juli 2011) Pathogeen één Pathogeen twee Aantal interacties Gras Oogstrest Tarwe F. avenaceum F. culmorum F. avenaceum F. graminearum F. avenaceum M. nivale F. avenaceum F. poae F. culmorum F. graminearum F. culmorum M. nivale F. culmorum F. poae F. graminearum M. nivale F. graminearum F. poae M. nivale F. poae Figuur toont de samenstelling van de Fusarium populatie op tarwearen van de behandelde en onbehandelde rasseproeven per locatie. Op elke locatie, zowel bij de behandelde als behandelde rassenproeven, was F. culmorum het belangrijkste species. Dit is een opvallend verschil t.o.v. van de vorige jaren waarbij F. graminearum belangrijker was dan F. culmorum. Voor dit fenomeen hebben we geen verklaring. Om te besluiten dat F. culmorum opnieuw aan een opmars bezig is is het zeker te vroeg, hiervoor moeten we de resultaten van de komende jaren afwachten. M. nivale was, net zoals de vorige jaren, slechts marginaal aanwezig. Bij de behandelde rassenproeven werd dit species nergens gedecteerd en bij de onbehandelde rassenproeven werd M. nivale teruggevonden in Zuienkerke (8 %) en Zwevegem (17 %). Net zoals vorige jaren maakte F. poae een belangrijk deel van de populatie. Dit species werd voornamelijk aangetroffen in associatie met F. culmorum. Ook zien we dat in de behandelde rassenproeven F. poae een belangrijker deel uitmaakt van de populatie dan in de onbehandelde rassenproeven. Uit eerder onderzoek is immers reeds gebleken dat F. poae een zeker vorm van resistentie heeft t.a.v. triazool fungiciden waardoor bij behandeling met triazolen een verschuiving van de populatie kan optreden. 39

42 % M. nivale F. poae F. graminearum F. culmorum F. avenaceum Bottelare Koksijde Linter Poperinge Tongeren Verrebroek Zuienkerke Zwalm Zwevegem Bottelare Koksijde Linter % Poperinge Zuienkerke Zwevegem M. nivale F. poae F. graminearum F. culmorum F. avenaceum Figuur Procentuele samenstelling van de Fusarium populatie in tarwe in juli 2011, in de behandelde rassenproeven (links) en de onbehandelde rassenproeven (rechts). 40

43 1.2. Gewasbescherming Onkruidbestrijding bij triticale (proef G10.56) Proefgegevens Vier herbicidencombinaties met behandelingen voor de winter en 4 combinaties met behandelingen in het voorjaar werden op een licht zandleem perceel te Bottelare uitgetest bij de triticalecultivar Cultivo (tabel 1.11). Volgende behandelingen werden vergeleken: 1. Controle: onbehandeld 1-2 bladstadium ( ) 2. isoxaben + prosulfocarb: 75 g g/ha (AZ Defi: 150 g + 5 l/ha) 3. pendimethalin + picolinafen + prosulfocarb: 800 g + 40 g g/ha (Celtic + Defi: 2.5 l l/ha) 4. pendimethalin + diflufenican + flurtamone: 800 g + 75 g g/ha (Stomp + Bacara: 2 l l/ha) 5. diflufenican + flurtamone: 100 g g/ha (Bacara: 1 l/ha) Voorjaar ( ) 6. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 9 g + 9 g + 27 g g/ha (Cossack + Actirob B: 300 g + 1 l/ha) 7. tritosulfuron + cloquintocet-mexyl + pyroxsulam + geësterde koolzaadolie: g + 15 g + 15 g g/ha (Biathlon + Capri + Actirob: 70 g g + 1 l/ha) 8. cloquintocet-mexyl + pyroxsulam + florasulam + geësterde koolzaadolie: 13.6 g g g g/ha (Capri Twin + Actirob: 200 g + 1 l/ha) 9. diflufenican + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl: 60 g + 3 g + 27 g + 9 g g g/ha (Othello + Hussar Ultra: 1.2 l l/ha) De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: 41

44 Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: Zaaidichtheid: 350 k/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 50 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB) 1 ste fractie: 79 kg/ha ( ) 2 de fractie: 46 kg/ha ( ) 3 de fractie: 70 kg/ha ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Fungicide: epoxyconazool + cyflufenamide: 125 g + 5 g/ha (Rubric + Nissodium: 1 l l/ha)( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten worden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters Resultaten (tabel 1.11.) De onkruidflora werd gedomineerd door straatgras (Poaannua) (14 pl/m²), akkerviooltje (Violaarvensis) (13 pl/m²), vogelmuur (Stellariamedia) (12 pl/m²), kamille (Matricariachamomilla) (37 pl/m²), klein kruiskruid (Seneciovulgaris) (27 pl/m²) en spurrie (Spergulaarvensis) (11 pl/m²). Ook paarse dovenetel (Lamium purpureum) kwam voor, maar in te geringe mate (minder dan 10 pl/m²) om opgenomen te worden in de resultatentabel. De behandelingen in het najaar (1-2 bladstadium) gaven uitstekende resultaten. De toepassing van Bacara al dan niet in combinatie met Stomp (behandeling 4 en 5) ruimde de onkruidpopulatie volledig op. Bij behandeling 2 (AZ500 + Defi) werd klein kruiskruid gespaard en in mindere mate ook wat kamille en spurrie. Akkerviooltje en muur werden onvoldoende bestreden door de behandeling met Celtic + Defi. Bij de behandelingen in het voorjaar werd het onkruid minder goed bestreden. Vooral straatgras en muur die op het ogenblik van bestrijding beter ontwikkeld waren, werden onvoldoende opgeruimd, maar toch werden ook de andere aanwezige onkruiden gespaard. Mogelijks zorgden de droge weersomstandigheden in het voorjaar ervoor dat de onkruiden 42

45 heel goed afgehard werden of dat de werking van de herbiciden niet altijd optimaal was doordat de bodem hard en kurkdroog was. Bij geen enkele behandeling werd gewasbeïnvloeding onder vorm van remming of chlorose opgemerkt. De onbehandelde controle gaf een opbrengst van 7339 kg/ha. Alle opbrengstresultaten werden uitgedrukt relatief ten opzichte van deze onbehandelde controle. Er werden geen significante verschillen tussen de behandelingen genoteerd, doch konden enkele meeropbrengsten opgemerkt worden. Bij de behandelingen in het najaar resulteerde Bacara in een opbrengst die bijna 9 % hoger lag dan de controleopbrengst. Ook de behandeling in het voorjaar met Biathlon + Capri + Actirob (106,2 %) resulteerde in een meeropbrengst ten opzichte van de onbehandelde percelen. 43

46 Tabel 1.11.: Resultaten 1 onkruidbestrijding triticale (proef G10.56). Nr. Objecten Opbrengst 1 kg/ha rel. tav. 2 hectolitergewicht MATCH 4/5 SENVU 4/5 POAAN 4/5 VIOAR 4/5 STEME 4/5 SPRAR 4/5 1 Onbehandeld ,0 74,9 100 % = 37 pl/m² 100 % = 27 pl/m² 100 % = 14 pl/m² 100 % = 13 pl/m² 100 % = 12 pl/m² 100 % = 11 pl/m² 1-2 Bladstadium 2 AZ Defi: 150 g + 5 l/ha ,4 74,6 3,4 11,1 0,0 0,0 0,0 2,3 3 Celtic + Defi: 2.5 l l/ha ,7 74,5 0,0 0,0 0,0 1,9 2,1 0,0 4 Stomp + Bacara: 2 l l/ha ,8 74,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 5 Bacara: 1 l/ha ,7 74,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 voorjaar 6 Cossack + Actirob B: 300 g + 1 l/ha ,0 74,7 7,4 11,1 35,7 17,3 8,3 4,5 7 Biathlon + Capri + Actirob: 70 g g + 1 l/ha ,2 74,8 17,6 3,7 35,7 15,4 16,7 0,0 8 Capri Twin + Actibo: 200 g + 1 l/ha ,2 74,1 12,8 3,7 37,5 9,6 22,9 2,3 9 Othello + Hussar Ultra: 1,2 l + 0,075 l/ha ,5 74,5 6,1 6,5 23,2 13,5 18,8 2,3 Fbehandeling NS 3 1 VC opbrengst (%): 10,3 % 44

47 2 3 4 relatief t.a.v. controleopbrengst = 7339 kg/ha NS: niet significant voor niveau p0.05 volgens Tuckey s Studentized Range Test MATCH: kamille (Matricaria chamomilla); SENVU: klein kruiskruid (Senecio vulgaris); POAAN: straatgras (Poa annua) VIOAR: akkerviooltje (Viola arvensis); STEME: vogelmuur (Stellaria media); SPRAR: spurrie (Spergula arvensis) 5 % t.a.v. controle 45

48 Onkruidbestrijding bij wintertarwe (proef G10.57) Proefgegevens Op eenzandleem bodem te Bottelare werden de mogelijkheden van een aantal herbicidencombinaties met behandelingen na de winter nagegaan bij de wintertarwevariëteit Lexus. Volgende behandelingen werden vergeleken: 1. controle 2. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob: 300 g + 75 ml + 1 l/ha) 3. tritosulfuron + cloquintocet-mexyl + pyroxsulam + geësterde koolzaadolie: g + 15 g + 15 g g/ha (Biathlon + Capri + Actirob: 70 g g + 1 l/ha) 4. pendimethalin + picolinafen + cloquintocet-mexyl + pyroxsulam + geësterde koolzaadolie: 640 g + 32 g + 15 g + 15 g g/ha (Celtic + Capri + Actirob: 2 l g + 1 l/ha) 5. iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + proefmiddel + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g + x g g/ha (Atlantis + proefmiddel + Actirob: 300 g + 75 ml + 1 l/ha) 6. cloquintocet-mexyl + pyroxsulam + florasulam + geësterde koolzaadolie: 13.6 g g g g/ha (Capri Twin + Actirob: 200 g + 1 l/ha) 7. beflubutamide + isoproturon + ioxynil + mecoprop-p: g g g/ha (Herbaflex + Mextra: 2 l l/ha) 8. diflufenican + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + mesosulfuron-methyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl: 60 g + 3 g + 27 g + 9 g g g/ha (Othello + Hussar Ultra: 1.2 l + 75 ml/ha) 9. amidosulfuron + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + propoxycarbazone-na +cloquintocet-mexyl + pyroxsulam: 0.06 g g g + 42 g + 15 g + 15 g/ha (Caliban Top + Capri: 300 g g/ha) 10. cloquintocet-mexyl + fenoxaprop-p-ethyl + geêsterde koolzaadolie: 34.5 g + 64 g g/ha (Foxtrot + Actirob B: 1 l + 1 l/ha) Alle behandelingen werden toegepast in het voorjaar op (GS 24-25). De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen 46

49 Zaaidatum: Zaaidichtheid: 450 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 50 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB) 1 ste fractie: 79 kg/ha ( ) 2 de fractie: 60 kg/ha ( ) 3 de fractie: 60 kg/ha ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Fungicide: boscalid + epoxyconazool: g g/ha (Venture: 1.5 l/ha) ( ) prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) ( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Oogst: Resultaten (tabel 1.12.) De onkruidflora werd gedomineerd door kamille (Matricariachamomilla 25 pl/m²), muur (Stellariamedia 9 pl/m²) en windhalm (Apera spica-venti 18 pl/m²). Spurrie (Spergulaarvensis), akkerviooltje (Violaarvensis), straatgras (Poaannua), klein kruiskruid (Seneciovulgaris), wikke (Viciacracca) en paarse dovenetel (Lamiumpurpureum) waren eveneens aanwezig, maar in te geringe mate (< 4 pl/m²) om opgenomen te worden in de resultatentabel. De onbehandelde controle gaf een opbrengst van 5881 kg/ha. Alle opbrengstresultaten werden uitgedrukt relatief ten opzichte van deze onbehandelde controle. Bij geen enkele behandeling werd visuele gewasbeïnvloeding onder vorm van remming of chlorose opgemerkt. De meeste behandelingen scoorden over het algemeen goed. Enkel bij de behandeling met Caliban Top + Capri bleek bijna de helft (48 %) van de kamillepopulatie en ongeveer een kwart (26 %) van de aanwezige windhalm niet bestreden. Ook muur werd onvoldoende bestreden. 47

50 Ook bij de behandeling met Foxtrot + Actirob werd een onvoldoende bestrijding van kamille en vooral windhalm vastgesteld. De windhalm populatie werd eveneens gespaard bij Biathlon + Capri + Actirob. Vermoedelijk zijn de schrale en droge weersomstandigheden in het voorjaar waardoor de werking van de herbiciden vertraagd werd, de oorzaak van de minder efficiënte bestrijding van vooral windhalm en kamille. Opvallend is dat alle behandelingen een significant grotere opbrengst gaven in vergelijking met de controle opbrengst, wat er toch op wijst dat door de herbicidebehandelingen sterke onkruidconcurrentie (vooral door kamille en windhalm) werd vermeden. 48

51 Tabel : Resultaten 1 onkruidbestrijding tarwe (proef G10.57) Nr. Objecten Opbrengst 1 kg/ha rel. tav. 2 hectolitergewicht MATCH 4/5 STEME 4/5 APESV 4/5 1 controle 5881 b 100,0 71,3 100 % = 25 pl/m² 100 % = 9 pl/m² 100 % = 18 pl/m² 2 Atlantis + Hussar Ultra + Actirob: 300 g + 75 ml + 1 l/ha 8111 a 137,9 71, Biathlon + Capri + Actirob: 70 g g + 1 l/ha 7950 a 135,2 70, Celtic + Capri + Actirob: 2 l g + 1 l/ha 7604 a 129,3 70, Atlantis + proefmiddel + Actirob: 300 g + x + 1 l/ha 8139 a 138,4 70, Capri Twin + Actirob: 200 g + 1 l/ha 8135 a 138,3 69, Herbaflex + Mextra: 2 l + 1,25 l/ha 7901 a 134,3 70, Othello + Hussar Ultra: 1,2 l + 75 ml 7775 a 132,2 69, Caliban Top + Capri: 300 g g/ha 7409 a 126,0 68, Foxtrot + Actirob: 1 l + 1 l/ha 7776 a 132,2 71, Fbehandeling * NS VC opbrengst (%): 7.6 % relatief t.a.v. controleopbrengst = 5881 kg/ha gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillendvoor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test; NS: niet significant 49

52 4 5 Matricaria recutita: echte kamille; Stellaria media: vogelmuur; Apera spica-venti: windhalm % ten opzichte van controle 50

53 Interactie triticalerassen en fungiciden (proef G10.58) Proefgegevens Bij tien triticalerassen (tabel 1.13.) werd het effect van een ziektebestrijding met epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: g g g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) bestudeerd. De behandeling werd uitgevoerd op in het stadium alle aren 100 % uit (GS 59). Volgende fytotechnische handelingen werden uitgevoerd: Voorvrucht: lupinen Zaaidatum: Zaaidichtheid: 350 korrels/m² Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 40 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB) 1 ste fractie: 73 kg/ha ( ) 2 de fractie: 62 kg/ha ( ) 3 de fractie: 44 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha (Cycocel: 1 l/ha) ( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast). Vervolgens werd de ziekte index berekend (Tabel 1.14., figuur 1.1.). Tevens werd het DON gehalte bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte (Tabel en figuur 1.11.). 4 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 51

54 Resultaten Bladziekten en opbrengstgegevens (tabel 1.14.) Triticale is vatbaar voor dezelfde ziekten als tarwe, maar gemiddeld genomen is de ziekteweerstand tegen bladvlekkenziekte (Mycosphaerellagraminicola) beter. Bladvlekkenziekte komt algemeen voor, doch de aantasting blijft - mits een adequate fungicidebehandeling - bij de meeste rassen beperkt tot de onderste bladetages. De laatste groeiseizoenen vertoonden een groot aantal rassen een grote gevoeligheid voor meeldauw. Bruine roest was gedurende het groeiseizoen 2011 te Bottelare in geringe mate en vooral naar het eind van het groeiseizoen toe aanwezig, gele roest kwam niet voor bij de rassen opgenomen in de proef. Door de ongunstige weersomstandigheden voor infectie, was aarfusarium slechts in geringe mate aanwezig. Bladseptoria kwam algemeen voor bij de onbehandelde percelen, doch in geringe mate. Door de behandeling met Diamant werd de ziekte nog meer onderdrukt. Bruine roest was eveneens vooral naar het einde van het groeiseizoen aanwezig bij een aantal rassen. Vooral Benetto, Orval en Vuka vertoonden een iets grotere ziektedruk dan de overige rassen. Meeldauw wordt steeds meer aangetroffen bij triticale. Ook dit groeiseizoen was de ziekte duidelijk aanwezig. In de proef werden alle rassen, behalve Tribeca, in min of meerdere mate aangetast door meeldauw. Door de fungicidebehandeling kon de aantasting wel beter onder controle gehouden worden. De fungicidebehandeling bracht in de groeiseizoenen en telkens een gemiddelde meeropbrengst teweeg van 16 %, in en lag dit iets lager, namelijk respectievelijk 8 % en 5 %. In werd een gemiddelde meeropbrengst van 45 % genoteerd. Dit was vooral te wijten aan een efficiënte bestrijding van een sterke bruine roest aantasting bij de meeste rassen. De groeiseizoenen en werd slechts een gemiddelde meeropbrengst van 1.4 % en 3.6 % gerealiseerd. Dit was vooral te wijten aan de zeer lage ziektedruk tijdens deze groeiseizoenen. Voor werd een geringe gemiddelde meeropbrengst genoteerd van 4.8 %; opnieuw te verklaren door de relatief lage ziektedruk gedurende het groeiseizoen waarvoor vooral de droge weersomstandigheden in het voorjaar verantwoordelijk zijn. 52

55 Toch werd bij diverse rassen een grotere meeropbrengst genoteerd door een efficiënte bestrijding van meeldauw. Ragtac (112.7 %), Borodine (109 %), Benetto (107.3 %) en Triskell (107.2 %) zijn hier voorbeelden van. 53

56 Tabel 1.14.: Resultaten 1 interactie triticalerassen en fungiciden (proef G10.58) Ras Behandeling Opbrengst Hectoliter- Septoria 5 meeldauw 5 Bruine DON kg/ha ³ 4 gewicht roest 5 mg/kg Benetto ,0 71,2 5,0 4,0 5,0 0,221 Borodine ,0 68,6 7,0 6,5 9,0 0,392 Cosinus ,0 72,9 6,5 4,0 9,0 0,304 Joyce ,0 72,5 7,0 4,0 9,0 0,195 Orval onbehandeld ,0 100,0 68,2 6,0 8,0 7,0 0,182 Ragtac ,0 64,7 6,5 4,8 9,0 0,197 Sequenz ,0 73,0 6,0 4,0 9,0 0,209 Tribeca ,0 70,0 7,0 9,0 9,0 0,224 Triskell ,0 71,2 6,5 3,5 9,0 0,230 Vuka ,0 74,6 6,0 4,0 8,0 0,191 Benetto ,3 71,3 7,0 6,0 8,0 0,148 Borodine ,0 68,4 7,5 7,0 9,0 0,707 Cosinus ,5 73,3 7,5 5,0 9,0 0,097 Joyce ,8 71,5 7,0 6,0 9,0 0,271 54

57 Orval behandeld ,8 104,2 69,1 7,5 8,0 9,0 0,210 Ragtac ,7 66,6 7,5 6,5 9,0 0,162 Sequenz ,7 73,5 7,0 8,0 9,0 0,237 Tribeca ,7 69,7 7,0 9,0 9,0 0,280 Triskell ,2 71,9 7,0 7,5 9,0 0,187 Vuka ,4 74,4 6,5 5,5 8,5 0,216 Fras *** *** Fbehandeling ** NS 1 VC opbrengst (%): 6.23 % ² opbrengst (kg/ha) respectievelijk onbehandeld en behandeld ³ relatieve gemiddelde opbrengst behandeld = 8768 kg/ha t.o.v. onbehandeld = 8363 kg/ha 4 5 relatief t.a.v. respectievelijke controleopbrengst van het ras (= onbehandeld) schaal van 1 tot 9, hoger cijfer betekent meer weerstand NS: niet significant; *: p<0.05; **: p<0.01; ***: p<

58 Aarfusarium (tabel 1.14., figuur1.11) De droge weersomstandigheden vooral tijdens de bloei waren niet bevorderlijk voor infecties van Fusarium sp. Er werden na ook nagenoeg geen symptomen van Fusariumaantasting waargenomen. Tabel en figuur geven een overzicht van de DON gehaltes aanwezig in de verschillende triticale rassen, al dan niet na een fungicidebehandeling. Er werdensignificante verschillen gevonden tussen de rassen. Ook de DON gehaltes van de rassen behandeld met fungicide waren significant verschillend van de DON gehaltes van de rassen onbehandeld. Ondanks de afwezigheid van visuele symptomen varieerden de DONgehaltes tussen ppm en ppm, met een gemiddelde van mg/kg. Het ras Borodine behaalde het significant hoogste DON gehalte van de rassen opgenomen in de proef. Eén enkele plotwaarde van het ras Borodine overschreed zelfs de EU norm voor granen van mg/kg. Ook tijdens het groeiseizoen noteerde Borodine één van de hoogste DON gehaltes. Gemiddeld over de rassen heen werd een significant hogerdon gehaltegenoteerd bij de behandelde rassen (0.251 ppm) in vergelijking met de onbehandelde rassen (0.235 ppm). Tijdens het groeiseizoen was dit echter net omgekeerd. Wanneer de toch wel hoge DON gehaltes voor Borodine buiten beschouwing worden gelaten, is het gemiddeld DON gehalte over de rassen heen bij de onbehandelde rassen (0.217) echter wel hoger dan bij de behandelde rassen (0.201 ppm). 56

59 Figuur 1.11.: DON gehalte (mg/kg) van 9 triticale rassen met en zonder fungicidebehandeling (proef G10.58) 57

60 Vergelijking van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten bij toepassing in het aarstadium bij wintertarwe (proef G10.60) Proefgegevens In deze proef werd het bestrijdingsresultaat van verschillende fungiciden of combinaties van fungiciden ten aanzien van blad- en aarziekten vergeleken bij toepassing in het aarstadium bij het ras Homeros. Volgende fungicidebehandelingen werden vergeleken: 1. onbehandeld 2. dimoxystrobin + epoxyconazool + metconazool: g g + 48/ha (Swing Gold + Caramba: 1.25 l l/ha) 3. prothioconazool + tebuconazool + trifloxystrobin: 125 g g g/ha (Prosaro + Twist 500 SC: 1 l l/ha) 4. prothioconazool + fluoxastrobin: 150 g g/ha (Fandango: 1.5 l/ha) 5. epoxyconazool + metconazool + pyraclostrobin: g g g/ha (Osiris + Comet: 2.5 l l/ha) 6. azoxystrobin + chloorthalonil + prothioconazool + tebuconazool: 144 g g g g/ha (Olympus + Prosaro: 1.8 l + 1 l/ha) 7. boscalid + epoxyconazool + pyraclostrobin + metconazool: 233 g + 67 g +50 g + 48 g/ha (Venture + Comet + Caramba: 1 l l l/ha) 8. picoxystrobine + prothioconazool + tebuconazool: 200 g g g/ha (Acanto + Prosaro: 0.8 l + 1 l/ha) 9. epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin + metconazool: g g g + 48 g/ha (Diamant + Caramba: 1.25 l l/ha) De ziektebestrijding werd uitgevoerd op basis van het Epipre-adviessysteem waarbij een afweging gemaakt wordt tussen de opbrengstverliezen door de ziektedruk en de behandelingskost. Vanaf de derde week van april werd de ziektedruk wekelijks opgevolgd. Er werd uiteindelijk slechts één fungicidenbehandeling geadviseerd, gebaseerd op de lage ziektedruk door de droge en schrale weersomstandigheden. De diverse proefbehandelingen werden toegepast op (GS 59 aar volledig verschenen). De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen Zaaidatum: Zaaidichtheid: 350 k/m² Variëteit: Homeros 5 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 58

61 Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 50 kg/ha ( ) N (volgens N-index BDB) 1 ste fractie: 79 kg/ha ( ) 2 de fractie: 46 kg/ha ( ) 3 de fractie: 70 kg/ha ( ) Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De ziekte-aantasting werd bepaald door middel van een semi-logaritmische schaal, waarbij 1 geen aantasting betekent en 9 betekent dat de plant voor 100 % aangetast is. De aantasting door Fusarium werd bepaald door 100 aren per object te beoordelen. De aren worden naargelang de aantastingsgraad onderverdeeld in 5 klassen (klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast). Vervolgens werd de ziekte index berekend (tabel 1.15). Tevens werd het DON gehalte bepaald met een direct competitieve enzyme linked immunosorbent assay (ELISA test, Veratox 5/5 voor deoxynivalenol, Biognost), teneinde een verband te vinden tussen visuele aanwezigheid van Fusarium en het DON gehalte (tabel 1.15.) Resultaten Bladziekten en opbrengstgegevens (tabel 1.15.) De ziektedruk was gedurende het groeiseizoen zeer laag. Er werd geen visuele aantasting van meeldauw (Blumeriagraminis) waargenomen. De ziekte bladseptoria (Mycosphaerellagraminicola anamorf Septoriatritici) kwam vanaf juni voor. 59

62 Gele roest (Pucciniastriiformis) werd gedurende het groeiseizoen niet waargenomen. Vooral naar het einde van het voorjaar toe (eind juni) was bruine roest (Pucciniarecutica) duidelijk aanwezig. Door het warme voorjaar en de droge weersomstandigheden vooral tijdens de bloeiperiode van de tarwe werd slechts een lage Fusarium aantasting waargenomen en kon de ziekte ook moeilijk uitbreiden. Er dient opgemerkt te worden dat de ziektedruk in de proef zeer beperkt bleef en een adequate uitspraak over de vergelijking van de diverse toegepaste aarbehandelingen heel moeilijk is. De onbehandelde percelen vertoonden de grootste aantasting van bladvlekkenziekte, doch was het verschil met de behandelde percelen niet zeer uitgesproken. De controle scoorde met 6,0, terwijl de behandelde percelen gemiddeld 4.1 scoorden. De behandeling met Osiris + Comet kon de aantasting met bladvlekkenziekte het best onder controle houden. Bruine roest was eveneens hoofdzakelijk aanwezig in de onbehandelde percelen. Bij de behandelde percelen werd de ziekte goed onder controle gehouden. Tussen de behandelingen werden significante verschillen in korrelopbrengst gevonden. De controlepercelen behaalden de significant laagste opbrengst (7715 kg/ha). De behandeling met Olympus + Prosaro scoorde met de significant hoogste opbrengst. Door de fungicidebehandelingen werd een gemiddelde meeropbrengst van 10 % bekomen. Vooral de behandeling met Olympus + Prosaro en de behandeling met Diamant + Caramba haalden het meeste voordeel uit een fungicidebehandeling, met een respectievelijke meeropbrengst van 14,8 % en 12,6 %. Tabel : Resultaten ziektebestrijding wintertarwe t.a.v. blad- en aarziekten (proef G10.60) Behandeling Opbrengst Tuckey kg/ha rel. tav. ² hectolite r- test P gewicht Septoria 4 Witziekt e 4 Bruine Roest 4 Onbehandeld ,0 b 77,9 6,0 1,0 8,6 Swing Gold 1,25 l + Caramba 0,8 l ,6 ab 80,0 4,5 1,0 2,5 Prosaro 1 l + Twist 500 SC 0,25 l ,5 ab 80,0 4,1 1,0 3,1 60

63 Fandango 1,5 l ,9 ab 79,7 4,9 1,0 4,8 Osiris 2,5 l + Comet 0,4 l ,6 ab 80,4 3,5 1,0 1,8 Olympus 1,8 l + Prosaro 1 l ,8 a 80,0 4,1 1,0 2,3 Venture 1 l + Comet 0,2 l + Caramba 0,8 l ,6 ab 80,4 3,6 1,0 1,8 Acanto 0,8 l + Prosaro 1 l ,9 ab 80,1 4,0 1,0 1,3 Diamant 1,25 l + Caramba 60 SL 0,8 l ,6 ab 80,2 3,8 1,0 1,5 1 VC opbrengst (%): 5.50 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst onbehandeld = 7716 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test 4 schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast 61

64 Aarfusarium (tabel 1.16) Er werden geen significante verschillen genoteerd tussen de waarden van de ziekte-index voor de verschillende behandelingen (Kruskal wallis test p-waarde 0.1). Toch kan duidelijk opgemerkt worden dat de controle (slechts éénmaal behandeld) het meest aangetast was. Met een gemiddelde DON gehalte over alle behandelingen heen van 0,173 mg/kg blijkt duidelijk dat er door de droge omstandigheden weinig infectie van Fusarium spp. heeft plaatsgevonden. Geen enkele behandeling overschreed de EU norm van 1,250 mg/kg. Tabel : Visuele Fusarium waarnemingen 1 en DON gehaltes in proef ziektebestrijding wintertarwe ten aanzien van blad- en aarziekten (proef G10.60) Behandeling Fusarium-aantasting 1 DON klasse 1 klasse 2 klasse 3 klasse 4 klasse 5 ZI 2 ppm Controle 96,00 0,50 2,00 1,50 0,00 2,25 0,187 Fandango 97,00 1,50 1,50 0,00 0,00 1,13 0,188 Olympus + Prosaro 98,00 1,50 0,50 0,00 0,00 0,63 0,178 Osiris + Comet 99,50 0,50 0,00 0,00 0,00 0,13 0,168 Prosaro + Twist 500 SC 99,00 1,00 0,00 0,00 0,00 0,25 0,176 Swing Gold + Caramba 97,00 2,00 1,00 0,00 0,00 1,00 0,175 Venture + Comet + Caramba 98,50 1,00 0,50 0,00 0,00 0,50 0,138 1 klasse 1: geen aantasting, klasse 2: 25 % aangetast, klasse 3: 50 % aangetast, klasse 4: 75 % aangetast en klasse 5: 100 % aangetast 2 Ziekte index ZI = ((aantal aren klasse 1 x 0) + (aantal aren klasse 2 x 1) + (aantal aren klasse 3 x 2) + (aantal aren klasse 4 x 3) + (aantal aren klasse 5 x 4))/4 x

65 1.3. Overige proeven Mogelijkheid van triticale als low cost graan voor akkerbouw-bedrijven Geïntegreerde graanteelt - (proef G10.59) Proefgegevens Triticale is een intergenerieke hybride tussen soorten uit de geslachten Triticum en Secale. Het samenbrengen van het roggegenoom met de A en B genomen van tarwe geeft triticale unieke eigenschappen zoals een hogere resistentie tegen biotische en abiotische stress. Zo is geweten dat triticale een efficiëntere opname bezit van nutriënten dan tarwe waardoor het met minder input toch hoge opbrengsten kan realiseren. Tevens bezit het een zeer behoorlijke weerstand tegen bladvlekkenziekte en zijn rassen beschikbaar met een goede tolerantie tegen roest en meeldauw. Uit proeven en praktijk ervaring blijkt dat één behandeling met fungicide voldoende is om de opbrengst te maximaliseren. Ook op percelen met een niet optimale ph scoort triticale beter dan rogge en tarwe. Triticale bezit tevens een iets hoger eiwitgehalte met een betere lysine inhoud dan tarwe. Dit maakt van triticale een geschikt voedergraan. Als grondstof voor bio-ethanol bezit triticale ook troeven. De hogere amylase activiteit zorgt voor het gemakkelijker vrijstellen van suikers zodat minder externe enzymen moeten toegevoegd worden. Deze eigenschappen hebben ervoor gezorgd dat triticale 30 jaar na introductie wereldwijd wordt verbouwd op circa 8 miljoen ha. Het grootste areaal situeert zich in Europa (o.a. in Polen, Duitsland en Frankrijk). In België met een areaal tussen de 8500 en ha, wordt triticale thans vooral verbouwd op gemengde bedrijven en binnen de biologische landbouw. Door het hoge opbrengstpotentieel en de betere voederwaarde (meer eiwit dan de traditionele granen) wordt triticale vooral gezien als bedrijfseigen krachtvoerder. Experimenten uit het verleden uitgevoerd door de hogeschool Gent toonden aan dat triticale een hoog opbrengstpotentieel bezit niet alleen op zand- maar ook op de zwaardere bodemtypes. Onder minder optimale groeicondities deed triticale het opvallend beter dan tarwe en zelfs gerst terwijl het op zwaardere bodemtypes gelijke tred kon houden met beide graansoorten. De nieuwe rassen zijn legervaster en schottoleranter geworden in vergelijking met de oudere zodat ook de oogstzekerheid verhoogd is. Gemiddeld geeft triticale 25 tot 30 % meer opbrengst dan tarwe onder minder goede groeiomstandigheden of bij extensivering van de teelt (Hogent jaarverslagen proefhoeve 2007 en 2009). Triticale is ook veruit het belangrijkste voedergraan in de Vlaamse biologische landbouw. De forse gewasontwikkeling zorgt voor een goede onkruidonderdrukking, de lagere 6 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 63

66 stikstofbehoefte is meer afgestemd op de organische bemesting en de goede ziektetolerantie laat een gezond gewas toe. Een opbrengst van 6 ton/ha is goed haalbaar. De huidige lage graanprijzen zetten de graanteelt onder druk en er dient uitgekeken naar kostenbesparende maatregelen. Tevens wordt frequent vastgesteld dat het stikstofadvies niet langer kan ingevuld worden op tal van percelen gezien de stringente MAP reglementering. Gezien de eigenschappen van triticale (vooral ziektetolerantie en een betere nutriënten benuttiging) is het in de huidige context dan ook interessant na te gaan of triticale geen goed alternatief kan zijn voor voedertarwe op akkerbouwbedrijven. De proefopzet bestaat uit een multisite subblokkenproef waarbij tarwe en triticale worden uitgelegd op de subblokken. Volgende proefopzet wordt uitgevoerd: 64

67 GRAANSOORT EN RASSEN Tarwe 1. Altigo 2. Mulan 3. Julius Triticale 4. Tribeca TEELTTECHNIEK 1. a) N-bemesting: volgens N-index BDB: 1 ste fractie: 52 kg/ha ( ) 2 de fractie: 60 kg/ha ( ) 3 de fractie: 48 kg/ha ( ) b) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha (Cycocel: 1 l/ha) ( ) c) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: g g g/ha(diamant: 1.5 l/ha ( ) 2. a) N-bemesting: N-index BDB + 30 %: 1 ste fractie: 70 kg/ha ( ) 2 de fractie: 75 kg/ha ( ) 3 de fractie: 63 kg/ha ( ) b) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha (Cycocel: 1 l/ha) ( ) chloormequat: 375 g/ha (Cycocel: 0.5 l/ha ( ) c) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: g g g/ha(diamant: 1.5 l/ha ( ) 3. a) N-bemesting: N-index BDB - 30 %: 1 ste fractie: 50 kg/ha ( ) 65

68 2 de fractie: 62 kg/ha ( ) b) Halmverkorting: chloormequat: 750 g/ha (Cycocel: 1 l/ha) ( ) De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Voorvrucht: aardappelen Grondsoort: lichte zandleem Zaaidatum: Zaaidichtheid: 350 korrels/m² Herbicide: iodosulfuron-methyl-natrium + mesosulfuron-methyl + mefenpyr-diethyl + iodosulfuron-methyl-natrium + mefenpyr-diethyl + geësterde koolzaadolie: 1.8 g + 9 g + 27 g g g g/ha (Atlantis + Hussar Ultra + Actirob B: 0.3 kg + 75 ml + 1 l/ha) ( ) Bemesting: P 2 O 5 en K 2 O: resp. 20 kg/ha en 30 kg/ha ( ) Insecticide: lambda-cyhalothrin: 5 g/ha (Karate: 50 ml/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. De ziekte-aantasting werd bepaald door middel van een semi-logaritmische schaal, waarbij 1 geen aantasting betekent en 9 betekent dat de plant voor 100 % aangetast is Resultaten Zowel bij de intensieve, extensieve als standaarduitbating konden slechts geringe verschillen in ziektedruk worden waargenomen. Bij de meer extensieve uitbating werd gemiddeld een iets grotere aantasting van bladvlekkenziekte waargenomen, maar voor zowel witziekte als bruine roest waren de verschillen zeer klein. Opvallend is wel dat het triticaleras Tribeca vrijwel niet werd aangetast door bruine roest in tegenstelling tot de drie tarwerassen. Er werden geen significante verschillen genoteerd voor de gemiddelde korrelopbrengsten per teelttechniek. Er werd ook geen significante interactie tussen de rassen en de 3 verschillende teelttechnieken gevonden. Enkel de gemiddelde opbrengsten per ras of graansoort waren significant verschillend. Het triticaleras Tribeca scoorde bij zowel intensieve, extensieve als standaarduitbating (volgens advies) significant beter voor de korrelopbrengst in vergelijking met de 3 tarwerassen. Er dient hier wel opgemerkt te worden dat de proef werd aangelegd op een lemige zandbodem. 66

69 Tabel Resultaten proef geïntegreerde graanteelt (proef G10.59) Ras Teelttechniek Opbrengst hectoliter- kg/ha rel. tav. ² rel. tav. ³ rel. tav. 4 gewicht Septoria 5 Witziekte 5 Bruine Roest 5 Altigo ,0 76,4 5,9 2,5 5,8 Mulan ,0 100,0 100 a 6 78,9 5,0 1,0 8,8 Julius advies ,0 78,8 5,0 1,5 6,6 Tribeca ,0 117,3 b 67,1 4,0 3,5 1,0 Altigo ,5 76,3 5,5 2,3 8,5 Mulan ,8 104,2 101,8 a 77,6 5,3 1,0 9,0 Julius intensief ,0 80,2 5,3 1,8 8,3 Tribeca ,2 129,3 b 68,9 4,5 4,0 2,3 Altigo ,3 77,4 6,8 2,5 4,8 Mulan ,4 103,6 105,3 a 78,5 6,4 1,0 7,8 Julius extensief ,0 81,8 5,0 1,0 5,1 Tribeca ,2 116,4 b 66,5 3,8 2,3 1,0 Fras *** *** Frasxteelttechniek NS NS Fteelttechniek NS NS 1 VC opbrengst (%): 9,3 % ² relatief t.a.v. respectievelijke opbrengst van elk ras onder teelttechniek volgens advies ³ relatiev t.a.v. gemiddelde opbrengst van alle rassen onder teelttechniek volgens advies relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst van respectievelijk gemiddelde tarwerassen of triticale onder teelttechniek volgens advies schaal van 1-9 met 1 geen aantasting en 9 is 100 % aangetast gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test NS: niet significant; *: p<0.05; **: p<0.01; ***: p<

70 Humuszuren als hulpmiddel voor de optimalisatie van opbrengst en kwaliteit van graangewassen (proef G10.62) Proefgegevens Humuszuren worden gevormd tijdens de afbraak van organisch materiaal en komen van nature in kleinere hoeveelheden voor in de bodem, compost en dierlijke mest. In grotere hoeveelheden komen ze voor in veen- en leonardietlagen waaruit zij kunnen geëxtraheerd worden voor verschillende toepassingen. Veel van de goede eigenschappen van bodemorganische stof worden geassocieerd met de aanwezige humuszuren en zij worden beschreven als de chemisch meest actieve componenten van bodemorganische stof. Via het IWT-Tetraproject Humine- en fulvozuren als tool voor optimalisatie van de plantenvoeding werd aangetoond dat het gebruik van humuszuren een effect kunnen hebben op de wortelontwikkeling, de opbrengst en de nutriëntenopname van gewassen. Een efficiënte opname van nutriënten is van groot belang binnen een duurzame landbouw en binnen een beleid met steeds lagere bemestingsnormen. Het doel van de proeven is tweeledig. Ten eerste wordt het effect van de toediening van humuszuren op de opbrengst en kwaliteit van tarwe bij adviesbemesting en verminderde bemesting geëvalueerd. Ten tweede wordt de effectiviteit van de toediening van humuszuren als zaadbehandeling, vloeibare bladbehandeling of humuszuren geïncorporeerd in minerale meststoffen nagegaan. Er werden 5 proeflocaties opgevolgd in een tijdspanne van 2 jaar (3 locaties in 2010 en 2 locaties in 2011). Er werden 2 groeiseizoenen opgevolgd aangezien de groeiomstandigheden sterk bepalend kunnen zijn voor het effect van de humuszuren. Tabel Landbouwcentrum Granen Vlaanderen. Proefomstandigheden op de humuszuren-proeven in 2010 en 2011 Locatie Melle Bottelare 1 Linter Bottelare 2 Melkwezer Proefnemer ( * ) Proefjaar Gewas Wintertarwe Zomertarwe Wintertarwe Wintertarwe Wintertarwe 7 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 68

71 Grondsoort Lichte zandleem Lichte zandleem Lichte leem Lichte zandleem Lichte leem % C Zaaidatum 20/10/09 18/03/10 02/12/09 23/11/10 22/11/10 Oogstdatum 13/08/10 24/08/10 20/08/10 11/08/11 04/08/11 ( * ) Proefnemer: 1 Hogeschool Gent, Faculteit Toegepaste Bio-Ingenieurswetenschappen, Gent 2 Bodemkundige Dienst van België, Heverlee Het effect van verschillende toepassingen van humuszuren werd onderzocht bij winter- of zomertarwe die bemest werd volgens advies of met een gereduceerde bemestingsdosis. De adviesbemesting werd voor elk perceel bepaald op basis van een standaard bodemstaal (0-23 cm) en een mineraal stikstofonderzoek in het voorjaar (0-30cm, 30-60cm, 60-90cm; volgens N-indexmethode). De gereduceerde bemesting bedroeg 70% van de adviesbemesting. Voor object 2 en 6 werden de humuszuren in 2010 geïncorporeerd in de minerale meststof ,5% Humifirst en in 2011 in de minerale meststof ,5% Humifirst. In de geïncorporeerde meststoffen wordt de vaste vorm van Humifirst gebruikt welke 67% humuszuren bevat. De meststof met de geïncorporeerde humuszuren werd enkel bij de eerste N-fractie toegediend, in de twee volgende N-fracties werden geen humuszuren meer toegediend. De bladbehandeling met humuszuren werd uitgevoerd met de vloeibare vorm van Humifirst (16.5% humuszuren). In het voorjaar, ongeveer op hetzelfde tijdstip als de eerste N-fractie, werd hiervan 25 l/ha verspoten over het gewas. De zaadbehandeling werd eveneens uitgevoerd met de vloeibare vorm van Humifirst aan een dosis van 0.5l Humifirst /100kg zaad. Elke behandeling werd aangelegd in 4 herhalingen in een gerandomiseerde blokkenproef. 69

72 Tabel Landbouwcentrum Granen Vlaanderen. Behandelingen op de proefvelden. Object Omschrijving 1 Adviesbemesting zonder toediening van humuszuren 2 Adviesbemesting + humuszuren geïncorporeerd in de minerale meststoffen 3 Adviesbemesting + humuszuren toegediend als vloeibare bladbehandeling 4 Adviesbemesting + humuszuren toegediend als zaadbehandeling 5 Gereduceerde bemesting zonder toediening van humuszuren 6 Gereduceerde bemesting + humuszuren geïncorporeerd in de minerale meststoffen 7 Gereduceerde bemesting + humuszuren toegediend als vloeibare bladbehandeling 8 Gereduceerde bemesting + humuszuren toegediend als zaadbehandeling In Melle (object 4 en 8) en in Bottelare 1 (object 6 en 7) en Bottelare 2 (object 2 en 6) konden een aantal objecten niet uitgevoerd worden zoals voorzien in het protocol. Daarom werden op deze proefpercelen bijkomende objecten in combinatie met vloeibare N aangelegd, waarvan de resultaten echter niet in dit artikel opgenomen werden Resultaten Het object met adviesbemesting en zonder toediening van humuszuren wordt als controle genomen voor de opbrengstresultaten in tabel De korrelopbrengst van alle andere objecten wordt relatief uitgedrukt ten opzichte van deze controlebehandeling. De opbrengst van geen enkel object verschilde significant van de opbrengst van de controlebehandeling. Er werden met andere woorden slechts kleine verschillen waargenomen tussen de verschillende objecten. Zo resulteerde bij de adviesbemesting de toediening van geïncorporeerde humuszuren op 2 locaties in een lichte daling van de opbrengst, op 1 locatie in een lichte stijging en op 1 locatie in eenzelfde opbrengst. Bij toediening van de humuszuren als vloeibare bladbehandeling steeg de opbrengst lichtjes op 4 van de 5 locaties en daalde de opbrengst licht op 1 locatie. De zaadbehandeling met humuszuren resulteerde in een lichte daling op alle locaties. 70

73 Indien de bemesting verminderd werd met 30% werd toch op 3 locaties hetzelfde opbrengstniveau gehaald, op de 2 andere locaties daalde de opbrengst met 4 en 8 %. Toediening van geïncorporeerde humuszuren resulteerde hier in lichte verbetering op de 3 betreffende locaties. De bladbehandeling met humuszuren resulteerde in 3 van de 4 betreffende locaties in een lichte verbetering. Bij de zaadbehandeling met humuszuren werd op evenveel locaties een lichte verhoging en een lichte verlaging van de opbrengst vastgesteld. 71

74 Tabel Landbouwcentrum Granen Vlaanderen. Opbrengstresultaten en hectolitergewicht van het graan op de humuszurenproeflocaties. Object Korrelopbrengst bij 15% vocht (kg/ha) Hectolitergewicht (kg) Melle Bottelare 1* Linter Bottelare 2 Melkweze r Melle Bottelare 1* Linter Bottelare 2 Melkweze r (100= 7192 kg/ha) (100= 3017 kg/ha) (100= 9703 kg/ha) (100= 8004 kg/ha) (100= 9086 kg/ha) 1 AB zonder HZ 100,0 a 100,0 a 100,0 a 100,0 a 100,0 a 75,5 a 66,6 a 71,5 ab 76,4 a 79,6 a 2 AB + HZ geïncorporeerd 99,7 a 93,4 a 103,4 a / 95,7 a / / 72,6 abc / 80,2 a 3 AB + HZ als bladbehandeling 101,4 a 101,0 a 101,7 a 102,3 a 95,0 a 75.2 a 66,4 a 71,6 ab 76,7 a 79,8 a 4 AB + HZ als zaadbehandeling / 96,9 a 99,2 a 89,5 a 93,5 a / 65,5 a 71,3 a 76,6 a 79,0 a 5 RB zonder HZ 95,6 a 99,3 a 101,0 a 91,6 a 99,6 a 75.5 a 66,7 a 72,0 ab 76,2 a 79,7 a 6 RB + HZ geïncorporeerd 96,6 a / 105,3 a / 100,4 a / / 75,0 d / 80,1 a 7 RB + HZ als bladbehandeling 97,2 a / 106,6 a 89,0 a 100,4 a 75.3 a / 73,4 bcd 75,8 a 80,1 a 8 RB + HZ als zaadbehandeling / 102,9 a 101,9 a 90,7 a 90,4 a / 66,3 a 74,4 cd 76,2 a 79,5 a AB = Adviesbemesting, RB = gereduceerde bemesting, HZ = humuszuren Gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend (Tukey-test, p = 0.05) *zomertarwe 72

75 Tabel Landbouwcentrum Granen Vlaanderen. Eiwitgehalte van het graan en nitraatresidu na de graanoogst. Object Eiwitgehalte (%) Nitraatresidu bij de oogst (kg N/ha) Melle Bottelare 1* Linter Bottelare 2 Melkweze r Melle Bottelare 1* Linter Bottelare 2 Melkweze r 1 AB zonder HZ 12,4 a 16,2 bc 12,7 a 12,7 ab 12,0 a / 2 AB + HZ geïncorporeerd / / 12,2 a / 11,8 a / / 79 / / 3 AB + HZ als bladbehandeling 12,1 a 16,1 bc 12,6 a 12,7 ab 11,9 a / 4 AB + HZ als zaadbehandeling / 16,8 ab 12,5 a 13,0 a 12,0 a / / 5 RB zonder HZ 11,2 b 15,5 bc 12,2 a 12,4 b 11,7 a / 6 RB + HZ geïncorporeerd / / 12,0 a / 11,8 a / / 61 / / 7 RB + HZ als bladbehandeling 11,2 b / 11,8 a 12,5 b 12,0 a 67 / / 8 RB + HZ als zaadbehandeling / 15,4 c 11,6 a 12,4 b 11,7 a / / AB = Adviesbemesting, RB = gereduceerde bemesting, HZ = humuszuren Gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend (Tukey-test, p = 0.05) *zomertarwe 73

76 Het hectolitergewicht van het graan verschilde zeer weinig tussen de verschillende objecten. Enkel op de proeflocatie Linter in 2010 lag bij de gereduceerde bemesting het hectolitergewicht van de objecten met humuszuren iets hoger dan bij het object zonder humuszuren. In het algemeen werd een iets lager eiwitgehalte bij de verminderde bemesting waargenomen dan bij de adviesbemesting (uitgezonderd de locatie Melkwezer). Het toedienen van humuszuren had geen effect op het eiwitgehalte. Na de oogst werden bodemstalen genomen om het nitraatresidu te bepalen in de bodemlaag 0-90 cm. Aangezien er mengstalen per object genomen werden, konden geen statistische analyses uitgevoerd worden. De toediening van humuszuren resulteerde niet in een eenduidig effect op het nitraatresidu. Het nitraatresidu was in sommige gevallen hoger en in andere gevallen lager dan bij de behandelingen zonder toediening van humuszuren. Besluit Uit de resultaten van de verschillende proeflocaties bleek dat de toediening van humuszuren tijdens het groeiseizoen 2010 en 2011 geen significant effect had op de korrelopbrengst van de winter- en zomertarwe. Ook het hectolitergewicht en het eiwitgehalte van het graan bleef gelijk met en zonder toediening van humuszuren. Het effect van de humuszuren op het nitraatresidu was niet eenduidig. 74

77 Belang van zwavelbemesting in de graanteelt (proef G10.65) Proefgegevens Zwavel is een hoofdelement in de plantenvoeding. Tarwe heeft een grote behoefte aan zwavel vanaf het begin van de stengelstrekking tot de bloei en neemt in totaal gemiddeld 50 kg SO 3 /ha op. Bovendien resulteert een optimale zwavelvoorziening in een betere N- benutting door het tarwegewas, hierdoor kan een zwaveltekort dan ook resulteren in een belangrijke opbrengstdaling. Behalve op de korrelopbrengst heeft zwavelgebrek via invloed op zwavelhoudende aminozuren tevens een zeer ongunstig effect op de bakkwaliteit van tarwe. Om zwavelgebrek te detecteren bestaat danook een dubbele norm: enerzijds ligt het zwavelgehalte best hoger dan het kritische zwavelgehalte in de tarwe (2,3 mg S/g), anderzijds doet men er ook goed aan de N/S verhouding in de buurt van de kritische N/S verhouding (N/S = 17) te houden. Gedurende het groeiseizoen werd op de proefhoeve te Bottelare een zwavelbemestingsproef aangelegd met als doelstelling de effecten van zwavelbemesting op opbrengst, kwaliteit en N-benutting te onderzoeken. Diverse zwavelbemestingsdosissen worden in een standaardfractioneringsschema aangelegd. Dit fractioneringsschema is functie van de stikstoffractionering op basis van het N-index adviessysteem van de Bodemkundige Dienst van België. Vogende objecten worden opgenomen in de proef: 1. Nulbemesting 2. Geen zwavelbemesting, stikstofbemesting volgens advies 3. zwavelbemesting: 35 kg SO 3 /ha bij de eerste N-fractie, stikstofbemesting volgens advies 4. zwavelbemesting: 70 kg SO 3 /ha bij de eerste N-fractie, stikstofbemesting volgens advies 5. zwavelbemesting: 35 kg SO 3 /ha bij de tweede N-fractie, stikstofbemesting volgens advies 8 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Granen vzw (LCG) 75

78 6. zwavelbemesting: 70 kg SO 3 /ha bij de tweede N-fractie, stikstofbemesting volgens advies 7. zwavelbemesting: 35 kg SO 3 /ha bij de eerste N-fractie, 35 kg SO 3 /ha bij de tweede N- fractie, stikstofbemesting volgens advies 8. zwavelbemesting: vloeibare toepassing in de vorm van MgSO 4 (15 kg/ha EPSO Top bij stadium einde uitstoeling en bij stadium laatste blad), stikstofbemesting volgens advies 9. zwavelbemesting: Yara Sulfan bij de eerste N-fractie, stikstofbemesting volgens advies 10. zwavelbemesting: Yara Sulfan bij de eerste en tweede N-fractie, stikstofbemesting volgens advies Ter bepaling van het bemestingsadvies werd op 2 maart 2011 een standaardgrondstaal genomen. Op basis van de resultaten van de ontleding werd het veld gekarakteriseerd als een lichte zandleembodem met een tamelijk lage ph en een tamelijk hoog koolstofgehalte. Het fosfor- en kaliumgehalte waren tamelijk hoog, het calciumgehalte was normaal, het magnesiumgehalte tamelijk laag en het natriumgehalte zeer laag was. De volledige grondontleding wordt weergegeven in tabel

79 Tabel Standaardgrondontleding van proefperceel G10.65 (02 maart 2011) Bepaling Uitslag ontleding streefzone Beoordeling Grondsoort 25 Lichte zandleem ph-kcl 5,3 5,7 6,1 Tamelijk laag C in % (humus) 2,3 1,2 1,6 Tamelijk hoog Fosfor (P) Tamelijk hoog Kalium (potas) (K) Tamelijk hoog Magnesium (Mg) Normaal Calcium (Ca) Tamelijk laag Natrium (Na) < 0,9 3,1 6,2 Zeer laag mg/100 g luchtdroge grond, AL-extract Op basis van deze standaardgrondontleding werd voor de teelt van wintertarwe een basisbemesting geadviseerd van 40 kg P 2 O 5 /ha, 40 kg K 2 O/ha en 40 kg MgO. Ter bepaling van het stikstofbemestingsadvies werd op 2 maart 2011 ook nog een N-index bodemstaal (0 90 cm) genomen. In tabel wordt de minerale stikstofinhoud weergegeven per bodemlaag. Tabel 1.22.Reserve aan minerale stikstof op het proefperceel (2 maart 2011). Diepte (cm) Nitrische stikstof (kg N/ha) Ammoniakale stikstof (kg N/ha) ,2 8, ,0 4, ,4 3, ,6 16,3 N-index: 110 (zeer laag) Het bemestingsadvies dat volgens de N-indexmethode van de Bodemkundige Dienst van België voor de teelt van wintertarwe werd berekend, bedroeg 201 kg N/ha ( ). De fytotechnische maatregelen die werden genomen, kunnen als volgt samengevat worden: Zaaidatum: Cultivar: Limes Bemesting: N, S en K 2 O (volgens tabel ste fractie: , 2 de fractie: , 3 de fractie: Geen fosforbemesting Toediening EPSO TOP in object 8: 15 kg/ha op en

80 Herbicide: voor de winter door de landbouwer Halmverkorting: chloormequat + imazaquin: 736 g g/ha (Meteor: 2 l/ha) ( ) Fungicide: epoxyconazool + fenpropimorf + pyraclostrobin: 64 g g g/ha (Diamant: 1.5 l/ha) ( ) Insecticide: pirimicarb: 150 g/ha (Pirimor: 300 g/ha) ( ) Er werd geoogst op Alle korrelopbrengsten werden omgerekend naar 15 % vocht en het hectolitergewicht werd bepaald op ongeschoonde monsters. 78

81 Tabel Bemesting in zwavelbemestingsproef (proef G10.65) Object 1 Ammoniumnitraa Kaliumsulfaat Chloorkali Yara Sulfan t 50% K 2 O, 45% SO 3 60% K 2 O 24% N, 15% 27% N SO 3 kg N/ha kg K 2 O/ha kg K 2 O/ha kg N/ha Fractie Fractie

82 Fractie Objecten: zie Proefgegevens proef G Resultaten De opbrengst- en kwaliteitsresultaten worden weergegeven in tabel 1.24.Het niet bemeste object 1, noch stikstofbemesting, noch zwavelbemesting onderscheidde zich op significante wijze van de overige objecten. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de overige objecten. Het object zonder zwavelbemesting was wel het meest productief. Het effect van de zwavelbemesting op het zwavelgehalte van de opbrengst was niet significant. Toch kan opgemerkt worden dat het zwavelgehalte wel steeg na zwavelbemesting. Het effect was het grootst wanneer 70 kg/ha SO 3 werd toegediendt bij de tweede stikstofgift (behandeling 6) of gebractioneerd bij de eerste en de tweede stikstofgift (behandeling 7). 80

83 Tabel Opbrengstresultaten en kwaliteitsanalyses van zwavelbemestingsproef wintertarwe (proefveld G10.65) Behandeling Opbrengst 1 hectoliter- eiwit zwavel N/S- kg/ha rel. tav. ² gewicht % mg S/g verouding 1 0 N 0 S 5653,1 b³ 100,0 77,2 b³ 10,9 a³ 1,02 a³ 18,6 a³ 2 Advies N 0 S 9224,4 a 163,2 78,4 a 13,3 b 1,15 ab 20,3 a 3 Advies N 35 S bij N1 9063,2 a 160,3 78,4 a 13,5 b 1,18 abc 20,0 a 4 Advies N 70 S bij N1 8924,4 a 157,9 78,2 a 13,1 b 1,20 bc 19,1 a 5 Advies N 35 S bij N2 8876,5 a 157,0 78,1 a 13,4 b 1,18 abc 20,1 a 6 Advies N 70 S bij N2 8874,7 a 157,0 78,2 a 13,3 b 1,33 c 17,6 a 7 Advies N 35 S bij N1 en N2 8631,2 a 152,7 78,2 a 13,2 b 1,30 bc 17,9 a 8 Advies N - 15 kg/ha EPSO Top 9053,3 a 160,1 78,5 a 13,2 b 1,20 ab 19,6 a 9 Advies N Yara Sulfan bij N1 8711,8 a 154,1 78,1 a 13,3 b 1,23 ab 19,5 a 10 Advies N Yara Sulfan bij N1 en N2 9025,2 a 159,6 78,5 a 13,4 b 1,23 bc 19,2 a *** *** *** * NS 1 VC opbrengst (%): 3,97 % ² relatief t.a.v. gemiddelde opbrengst object 1 = 5653,1 kg/ha ³ gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend voor niveau p0.05 volgens Tukey s Studentized Range Test NS: niet significant; *: p<0.05; **: p<0.01; ***: p<

84 HOOFDSTUK 2: MAIS 2.1 Rassenvergelijking Rassenvergelijking vroege kuilmaïs (proef M11.03) LCV Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 19 vroege kuilmaïsrassen met elkaar vergeleken. Ras Mandataris 1 SY Respect* Syngenta 2 Suzy Philip Seeds 3 LG30225 Limagrain Belgium 4 Xxentos* Innoseeds 5 NK Cooler* Verla Seeds 6 Pralinia Barenbrug 7 LG30211 Limagrain Belgium 8 P8100 Aveve 9 Eliot* Limagrain Belgium 10 Mas23E Maïsadour Semences 11 Jessy* LimagrainBelgium 12 Aaposito* Verla Seeds 13 LG30223 Limagrain Belgium 14 LG30218* Limagrain Belgium 15 LG30222 Limagrain Belgium 82

85 16 ES Context Limagrain Belgium 17 Alduna Aveve 18 P8057 Pioneer Hi-bred? 19 MAS 25.T Maisadour Semences * standaardrassen Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: triticale Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund tot planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 150 N, 70 P 2 O 5, 110K 2 O, 25 MgO kg/ha o : 23 ton/ha runderstalmest: 163 kg/ha Ntotaal waarvan 49 Nwerkzaam, 66.7 kg/ha P 2 O 5, 108.1kg/ha K 2 O, 25.3 kg/hamgo o : 64 kgn/ha (165 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o :36N en 20kg P 2 O 5 /ha (rijenbemesting 140 kg/ha 26 N-14 P 2 O 5 ) Herbicide: o topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15l + 2l/ha)( ) o nicosulfuron: 24 g/ha (Samson Extra 60OD: 0.4l/ha) ( ) Resultaten (tabellen 2.1, 2.2 en figuur 2.1 en 2.2) April was uitzonderlijk droog, met een pluviometrie ver onder normaal. Daardoor was de opkomst onvoldoende. Midden juni viel er voldoende regen. Veel niet gekiemde zaden kwamen toen alsnog uit. De overvloedige regen en koude zomer heeft de groei sterk vertraagd. De afrijping gebeurde zeer snel. De temperatuursom (met 6 C als minimale groeitemperatuur) van september was 20% hoger dan de waarde van de laatste 10 afgelopen jaren, met uitzondering van Begin oktober was ook redelijk zacht, zodat al de vóór 1 mei gezaaide maïs klaar was om te oogsten. De oogst vond plaats op 3 oktober Er werd geen legering alsook weinig builenbrand vastgesteld bij de oogst. Het gemiddelde DS % van zeer vroege tot vroege rassen bedroeg in 2011 gemiddeld 38.4 %. Tussen de zeer vroege rassen waren slechts beperkte verschillen in totaal drogestofgehalte. Bij de vroege 83

86 rassen waren de rassen Aaposito, ES Context, LG30211, NK Cooler, P8057 Pralinia, Xxentos en LG30222 het verst afgerijpt met een drogestofgehalte hoger dan 39%. De standaardrassen van de vroege tot halfvroege rassen brachten 22 ton DS per ha op. De rassen Alduna (107.6%) en LG30223 (106.8%) behaalden de hoogste opbrengst maar niet significant verschillend van de overige rassen. De rassen ES Context (102.2 %) en SY Respect (102.4) volgden met een iets hogere opbrengst dan de standaardrassen. Inzake kolfopbrengst haalden de rassen Alduna (107.6%), MAS23E (105.1%), P8057 (105.4%) en Pralinia (105.7%) het hoogste opbrengstniveau. Heel wat rassen combineerden een hoge totale opbrengst met een hoge kolfopbrengst. Vooral de rassen Alduna, LG30223, MAS23E en in mindere mate LG30222 vallen hier op (figuur 2.1). Vooral de rassen Alduna, ES Context, LG30223 en SY Respect behaalden een hoge opbrengst voor de rest plant met respectievelijk 107.5, 106.4, 111.8, % tegenover de standaardrassen. In tabel 2.4 worden de voederwaarde cijfers weergegeven in combinatie met de opbrengstgegevens. De verteerbaarheidscijfers slaan op de gemiddelde cijfers van het volledig LCV-netwerk gezien het beperkt aantal monsters per proef. De rassen Xxentos, NK Cooler en LG30225 combineren een hoge verteerbaarheid met een hoog opbrengstcijfer (figuur 2.2). Een aantal rassen (Suzy, Eliot en LG30211) combineren dan weer een gemiddeld tot lager opbrengstniveau met een hoge verteerbaarheid en VEM-waarde. Op deze wijze verandert de rangorde tussen de rassen inzake de energieopbrengst (kvem/ha). 84

87 108,0 106,0 LG30223 Alduna 104,0 kg DS tot/ha relatief (%) SY Respect ES Context Jessy 102,0 P8100 Mas23E NK Cooler LG30222 LG30225 Xxentos 100,0 P8057 MAS 25T 93,0 95,0 97,0 99,0 101,0 103,0 105,0 Pralinia 107,0 109,0 98,0 LG30211 Eliot 96,0 Aaposito Suzy 94,0 92,0 90,0 kg DS kolf/ha relatief (%) Figuur 2.1 : Verband tussen totale opbrengst en kolfopbrengst (proef 11.03) 85

88 Tabel 2.1: Opbrengstgegevens rassenproef vroege kuilmaïs(proef M11.03) % DS Kolf % DS rest % kolven /100 DS totale opbrengst opbrengst ver rest kg kg-ds/ha Rest 100= 9149 Variëteit Mandataris + schutblad plant builenbrand % stengelrot planten /ha planten kg vers /ha DS/ha DS/ha DS/ha berekend DS % Aaposito Verla Seeds 58,9 25,8 0,3 4, , ,3 61,3 88,4 99,5 94,9 Alduna AVEVE N.V./SA-zaaiz 56,6 26,3 0,2 7, , ,3 58,5 107,5 107,6 107,6 Eliot Limagrain Belgium bvb 57,3 22,5 0,0 6, , ,5 60,4 92,7 99,9 96,9 ES Context Limagrain Belgium bvb 56,9 32,6 0,5 29, , ,9 56,7 106,4 99,2 102,2 Jessy Limagrain Belgium bvb 55,8 24,6 0,5 3, , ,0 57,1 104,6 98,8 101,2 LG30211 Limagrain Belgium bvb 56,5 29,3 0,0 9, , ,1 59,9 93,8 99,1 96,9 LG30222 Limagrain Belgium bvb 59,6 26,8 0,2 7, , ,5 58,5 100,8 100,9 100,9 LG30223 Limagrain Belgium bvb 57,3 25,9 0,0 2, , ,4 56,6 111,8 103,3 106,8 LG30225 Limagrain Belgium bvb 57,0 24,8 0,0 7, , ,8 57,8 102,0 99,0 100,3 Mas23E Maisadour Semences 58,0 22,2 0,0 4, , ,3 60,4 96,9 105,1 101,7 NK Cooler Verla Seeds 58,9 27,4 0,3 4, , ,5 57,3 103,7 98,9 100,9 P8057 Pioneer 59,6 27,5 0,0 7, , ,2 62,1 91,3 105,4 99,5 P8100 Pioneer 58,0 24,5 0,0 2, , ,7 57,9 102,3 100,2 101,1 Pralinia Barenbrug Belgium 56,1 26,9 0,0 5, , ,7 62,1 91,4 105,7 99,8 MAS25T Maisadour Semences 55,4 22,6 0,0 5, , ,8 59,2 97,4 100,1 99,0 Suzy Philip-Seeds NV 53,8 26,9 0,0 35, , ,9 61,7 87,7 100,3 95,1 SY Respect Syngenta 58,8 26,4 0,0 8, , ,8 55,0 110,8 96,4 102,4 Xxentos Innoseeds bv 55,9 27,9 0,7 5, , ,2 61,1 94,2 104,3 100,1 LG30218 Limagrain Belgium bvb 57,7 26,4 0,2 4, , ,4 57,7 103,4 100,4 101,7 Gemiddelde 57,3 26, ,4 59,0 99,3 101,3 100,5 VC (%) 1,5 8,8 3,9 4,2 10,3 3,1 5,1 Fberras NS Fberpar *** DS opbrengst kolf kg DS opbrengst totaal kg %DS totale plant kolf aandeel op kg DS-opbrengst rel t.o.v. getuigenrassen=100 kg-ds/ha Kolf 100= ks-ds/ha Totaal 100=

89 108,0 106,0 verteerbaarheid/kg DS relatief (%) 104,0 Suzy Eliot LG30211 LG ,0 NK Cooler Xxentos Aaposito Jessy SY Respect 100,0 Pralinia LG30222 LG ,0 95,0 97,0 99,0 101,0Mas23E 103,0 105,0 107,0 109,0 98,0 P8057 P8100 ES Context MAS 25T 96,0 Alduna 94,0 92,0 90,0 kg DS totaal/ha relatief (%) Figuur 2.2 : Relatie tussen de relatieve DS-opbrengst totale plant en relatieve verteerbaarheid vroege kuilmaïsrassen (proef M11.03) 87

90 Tabel 2.2 : Resultaten verteerbaarheid, VEM-waarde en KVEM-opbrengst/ha vroege kuilmaïsrassen gerelateerd aan de opbrengst (proef M11.03) % DS Kolfaand totale drogestofopbrengst Verteerbaarheid VEM- kvem- Ras Mandataris/verdeler rel. 2 totaal eel % 3 rel 4 waarde 5 opbr./ha 6 Aaposito Verla Seeds 94,9 39,3 61,3 99,6 100,8 95,7 Alduna AVEVE N.V./SA-zaaizaden 107,6 38,3 58,5 94,6 96,3 103,8 Eliot Limagrain Belgium bvba 96,9 35,5 60,4 102,9 102,8 99,8 ES Context Limagrain Belgium bvba 102,2 42,9 56,7 97,4 98,6 100,9 Jessy Limagrain Belgium bvba 101,2 36,0 57,1 99,8 100,0 101,3 LG30211 Limagrain Belgium bvba 96,9 41,1 59,9 102,1 100,7 97,7 LG30222 Limagrain Belgium bvba 100,9 39,5 58,5 99,9 99,1 100,1 LG30223 Limagrain Belgium bvba 106,8 37,4 56,6 99,0 99,0 105,9 LG30225 Limagrain Belgium bvba 100,3 36,8 57,8 102,8 101,9 102,3 Mas23E Maisadour Semences 101,7 35,3 60,4 98,5 98,9 100,7 NK Cooler Verla Seeds 100,9 39,5 57,3 100,8 99,9 100,9 P8057 Pioneer 99,5 41,2 62,1 97,9 97,5 97,2 P8100 Pioneer 101,1 36,7 57,9 98,5 99,5 100,7 Pralinia Barenbrug Belgium 99,8 39,7 62,1 100,4 99,1 99,0 MAS25T Maisadour Semences 99,0 34,8 59,2 96,7 98,8 98,0 Suzy Philip-Seeds NV 95,1 38,9 61,7 102,8 103,0 98,0 SY Respect Syngenta 102,4 37,8 55,0 99,9 99,6 102,1 Xxentos Innoseeds bv 100,1 40,2 61,1 100,5 100,0 100,3 LG30218 Limagrain Belgium bvba 101,7 38,4 57,7 98,1 97,5 99,2 100%=gemiddelde kgds totaal gemiddeld DS% totale plant 38,4 gemiddeld kolfaandeel op de totale drogestofopbrengst in % 100% = gemiddelde verteerbaarheid standaardrassen 100%= gemiddelde VEM-waarde standaardrassen 100%= gemiddelde kvem-opbrengst /ha standaardrassen G 2 relatieve waarden t.a.v. gemiddelde van de rassen Aaposito, Eliot, Jessy, NK Cooler, P8100, SY Respect, Xxentos en LG30218 (100%= 22 ton DS/ha) 3 aandeel van de drogestofopbrengst van de kolf op de totale drogestofopbrengst in % bepaald te Bottelare, Hoogstraten, Roeselare en Sint-Niklaas 4 verteerbaarheidvan de organische stof in % relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen=100% 5 VEM-waarde relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen=100%= 898 VEM 6 kvem opbrengst/ha relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen=100%= kvem/ha 88

91 2.1.2 Rassenvergelijking late kuilmaïs LCV 1 (proef M11.04) Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 9 late kuilmaïsrassen met elkaar vergeleken. Ras Mandataris 1. ES Charter Limagrain Belgium 2. PR39A98* Pioneer Hi-bred 3. Torres Aveve 4. SY Mascotte* Syngenta 5. PR39T83 Pioneer Hi-bred 6. SY Kairo* Syngenta 7. LG30270* Limagrain Belgium 8. SY Calitop* Syngenta 9. PR39R86* Aveve * Standaardrassen Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: triticale Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund tot planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 150 N, 70 P 2 O 5, 110K 2 O, 25 MgO kg/ha o : 23 ton/ha runderstalmest: 163 kg/ha Ntotaal waarvan 49 Nwerkzaam, 66.7kg/ha P 2 O 5, 108.1kg/ha K 2 O, 25.3 kg/hamgo o : 64 kgn/ha (165 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o :36N en 20kg P 2 O 5 /ha (rijenbemesting 140 kg/ha 26 N-14 P 2 O 5 ) Herbicide: o topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15l + 2l/ha)( ) o nicosulfuron: 24 g/ha (Samson Extra 60OD: 0.4l/ha) ( ) 89

92 Resultaten (tabellen 2.3, 2.4 en figuur 2.3 en 2.4) April was uitzonderlijk droog, met een pluviometrie ver onder normaal. Daardoor was de opkomst onvoldoende. Midden juni viel er voldoende regen. Veel niet gekiemde zaden kwamen toen alsnog uit. De overvloedige regen en koude zomer heeft de groei sterk vertraagd. De afrijping gebeurde zeer snel. De temperatuursom (met 6 C als minimale groeitemperatuur) van september was 20% hoger dan de waarde van de laatste 10 afgelopen jaren, met uitzondering van Begin oktober was ook redelijk zacht, zodat al de vóór 1 mei gezaaide maïs klaar was om te oogsten. De oogst vond plaats op 12 oktober 2011 Er werd geen legering vastgesteld en nagenoeg geen builenbrand.het drogestofgehalte van de totale plant bedroeg gemiddeld 39.6%. De rassen Torres (42.4%) en PR39T83 (41.2%) waren gemiddeld iets verder afgerijpt dan het proefgemiddelde. Het ras ES Charter met 35.4%DS was het minst ver afgerijpt maar nog aanvaardbaar voor een normale kuilmaïsoogst. De totale drogestofopbrengst van de standaardrassen bedroeg 23.7 ton DS/ha. Er waren eerder beperkte significante verschillen tussen de rassen onderling. Het ras PR39T83 (105.3%) behaalde de hoogste opbrengst maar niet significant verschillend van de overige rassen. De rassen Torres (102.4 %) en SY Kairo (101.4 %) behaalden eveneens een hoog opbrengstniveau gevolgd door een aantal rassen met een gelijkwaardig opbrengstniveau als de standaardrassen (LG 30270, SY Calitop en ES Charter). Inzake kolfopbrengst haalde vooral het ras Torres (113.3%) de hoogste opbrengst tegenover de standaardrassen, gevolgddoor de rassen PR39A98 (103.5%) en PR39T83 (101.6%). De rassen PR39T83 en Torres combineren een hoge totale opbrengst met een hoge kolfopbrengst (fig. 2.) In tabel 2.4 worden de voederwaarde cijfers weergegeven in combinatie met de opbrengstgegevens. De verteerbaarheidscijfers slaan op de gemiddelde cijfers van het volledig LCV-netwerk gezien het beperkt aantal monsters per proef. De rassen Torres en PR39T83 combineren een hoge verteerbaarheid met een hoog opbrengstcijfer (figuur 2.2). Het ras SY Kairocombineert dan weer een lager opbrengstniveau met een hoge verteerbaarheid. Op deze wijze verandert de rangorde tussen de rassen inzake de energieopbrengst (kvem/ha). 90

93 108,0 106,0 PR39T83 104,0 SY Kairo 102,0 Torres kg DS tot/ha rel (%) kg DS relatief (%) LG30270 NX17558 ES Charter SY Mascotte 100,0 93,0 98,0 103,0 108,0 113,0 PR39R86 98,0 PR39A98 96,0 94,0 92,0 90,0 kg DS kolf/ha rel (%) Figuur 2.3 : Verband tussen totale opbrengst en kolfopbrengst (proef M11.04) 91

94 Tabel 2.3: Opbrengstgegevens rassenproef late kuilmaïs (proef M10.04) kolven totale %DS totale kolf % DS Kolf % DS rest % /100 opbrengst ver plant aandeel op Variëteit Mandataris + schutblad plant builenbrand % stengelrot planten /ha planten kg vers /ha berekend DS % Limagrain Belgium ES Charter bvba 61,0 23,7 0,0 1, , ,4 54,4 104,5 95,3 99,3 LG30270 Limagrain Belgium bvba 57,2 29,2 0,0 0, , ,2 56,1 101,4 99,2 100,1 SY Calitop Syngenta 57,3 27,8 0,0 3, , ,3 57,0 99,0 100,2 99,7 PR39T83 Pioneer 60,9 29,7 0,0 9, , ,2 54,7 110,1 101,6 105,3 SY Kairo Syngenta 62,1 27,5 0,0 5, , ,6 54,7 105,9 98,0 101,4 SY Mascotte Syngenta 61,6 26,9 0,0 1, , ,2 55,7 101,6 97,9 99,5 Torres AVEVE N.V./SAzaaizaden 57,8 29,3 0,0 2, , ,4 62,7 88,2 113,3 102,4 PR39A98 Pioneer 58,4 28,4 0,0 5, , ,1 60,2 89,7 103,5 97,5 PR39R86 AVEVE N.V./SAzaaizaden 62,2 25,2 0,3 1, , ,3 57,3 97,0 99,6 98,4 (1) vet gedrukt=standaardrassen kg DS-opbrengst rel t.o.v. getuigenrassen=100 kg-ds/ha Rest 100= Gemiddelde 59,8 27,51 39,6 57,0 99,7 100,9 100,4 VC (%) 1,2 6,4 2,8 3,2 6,7 3,6 3,1 Fberras NS Fberpar * DS opbrengst rest kg DS/ha DS opbrengst kolf kg DS/ha DS opbrengst totaal kg DS/ha kg-ds/ha Kolf 100= ks-ds/ha Totaal 100=

95 108,0 ES Charter 106,0 Torres 104,0 PR39T83 LG ,0 verteerbaarheid/ kg DS relatief (%) PR39R86 SY Mascotte 100,0 SY Kairo 93,0 98,0 SY Calitop 103,0 108,0 113,0 PR39A98 98,0 96,0 94,0 92,0 90,0 kg DS totaal/ha rel (%) Figuur 2.4: Relatie relatieve DS-opbrengst totale plant en relatieve verteerbaarheid late kuilmaïsrassen (proef M11.04) 93

96 Tabel 2.4 : Resultaten verteerbaarheid, VEM-waarde en KVEM-opbrengst/ha gerelateerd aan de opbrengst late kuilmaïsrassen (proef M11.04) Ras Mandataris/verdeler totale drogestofopbrengst rel.2 % DS totaal Kolfaand eel % 3 Verteerbaarheid rel4 VEMwaarde5 kvemopbr./ha 6 ES Charter Limagrain Belgium bvba 99,3 35,4 54,4 106,0 103,6 103,4 LG30270 Limagrain Belgium bvba 100,1 40,2 56,1 102,0 101,7 102,4 SY Calitop Syngenta 99,7 39,3 57,0 99,8 99,8 100,0 PR39T83 Pioneer 105,3 41,2 54,7 103,8 103,5 109,6 SY Kairo Syngenta 101,4 39,6 54,7 99,2 99,2 101,2 SY Mascotte Syngenta 99,5 39,2 55,7 100,1 100,4 100,4 Torres AVEVE N.V./SAzaaizaden 102,4 42,4 62,7 105,2 103,1 106,2 PR39A98 Pioneer 97,5 41,1 60,2 99,1 99,3 97,3 PR39R86 AVEVE N.V./SAzaaizaden 98,4 38,3 57,3 99,8 99,7 98,7 100%=gemiddelde kgds totaal standaardrassen gemiddeld DS% totale plant 39,6 gemiddeld kolfaandeel op de totale drogestofopbrengst in % % = gemiddelde verteerbaarheid standaardrassen 100%= gemiddelde VEM-waarde standaardrassen 100%= gemiddelde kvem-opbrengst /ha standaardrassen 69, Totale drogestofopbrengst relatief t.o.v. gemiddelde van de rassen LG30270, SYCalitop, SY Kairo, SY Mascotte, PR39A98 en PR39R86 (100=23,7 ton DS/ha) 3 kolfaandeel bepaald te Bottelare, Hoogstraten, Poperinge, Sint-Niklaas en Tongeren 4 verteerbaarheid van de organische stof in % relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=69.7% 5 VEM-waarde relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=877 VEM 6 kvem opbrengst/ha relatief t.o.v. gemiddelde van de standaardrassen =100%=20709 kvem/ha 94

97 2.1.3 Rassenvergelijking korrelmaïs LCV 1 (proef M11.05) Proefgegevens In het kader van het rassenonderzoek uitgevoerd door het Landbouwcentrum voor Voedergewassen werden te Bottelare op een zandleembodem 36 rassen uitgezaaid: Ras Mandataris 1. Ricardinio* KWS 2. LG30222 Limagrain Belgium 3. PR39K13* Pioneer Hi-Bred 4. MAS 25.T Maïsadour 5. Tiberio* Verla Seeds 6. LG30223 Limagrain Belgium 7. Coryphee KWS 8. SY Quartz Syngenta 9. Barros KWS 10. Amilac* KWS 11. LG30211 Limagrain Belgium 12. LG30229 Limagrain Belgium 13. Ambrosini KWS 14. LG3247* Limagrain Belgium 15. Pralinia Barenbrug 16. Amoroso* KWS 17. Xxentos Innoseeds 18. Emmy Aveve 19. Ajaxx* Philip Seeds 20. PR39N39 Pioneer Hi-Bred 21. P8000 Pioneer 22. DKC2787 Monsanto 23. Alduna Aveve 24. Sue Philip Seeds 25. Grosso KWS 26. Coleen Limagrain Belgium 27. Logo* Limagrain Belgium 28. Nuxx Innoseeds 29. Kalvin Aveve 30. Sphinxx* Philip Seeds 31. Ronaldinio* KWS 32. P8400 Pioneer Hi-Bred 33. La Promessa KWS 34. Millesim KWS 35. P7631 Pioneer Hi-bred 36. P8057 Pioneer Hi-bred * Potentiële standaardrassen 95

98 Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: triticale Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund tot planten/ha Bemesting: o Advies BdB: 150 N, 70 P 2 O 5, 110K 2 O, 25 MgO kg/ha o : 40 ton/ha rundermengmest: 132 kg/ha Ntotaal waarvan 60 Nwerkzaam, 32kg/ha P 2 O 5, 124kg/ha K 2 O, 32 kg/hamgo o : 53.6 kgn/ha (140 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o :36N en 20kg P 2 O 5 /ha (rijenbemesting 140 kg/ha 26 N-14 P 2 O 5 ) Herbicide: o Tembotrione (+isoxadifen-ethyl) + flufenacet+ terbuthylazin + nicosulfuron: 44 g + 88 g g g + 18 g/ha (Laudis + Aspect T + Samson Extra 60OD: 2 l l l/ha) ( ) Resultaten (tabel 2.5) April was uitzonderlijk droog, met een pluviometrie ver onder normaal. Daardoor was de opkomst onvoldoende. Midden juni viel er voldoende regen. Veel niet gekiemde zaden kwamen toen alsnog uit. Door de regen in de tweede helft van juni vond de bevruchting en de kolfvulling plaats in goede omstandigheden. De zachte maanden september en oktober zorgden er voor dat de korrelmaïs snel onder de 30% vochtgehalte geraakte.midden november kwamen de meeste vochtgehaltes uit tussen 23 en 26 %. De meeste variëteiten bleven ook zeer gezond. De aantastingen door stengelrot waren beperkt en de kwaliteit van de korrels was uitstekend (weinig of geen builenbrand of fusarium). De rendementen liggen een beetje hoger dan 2010: in het normaal netwerk korrelmaïs zien we een meeropbrengst van 5%. De lagere vochtgehaltes van 2011 hadden uiteraard een goede impact op het financieel rendement wegens lagere droogkosten. Er werd geoogst op Er werd nagenoeg geen builenbrand vastgesteld. Er werd wel wat stengelrot vastgesteld en dan vooral bij de rassen P8400, Sue en Nuxx met respectievelijk 17.9%, 17.5% en 10.7%. Het gemiddelde vochtgehalte van de korrel bedroeg 28.8% op het moment van oogsten. Het rascoryphee (23.2%) was het verst afgerijpt. De rassen LG30223 (32.5%), Sue (32.2%), Pralinia (31.8%), Grosso enbarros (31.7%) waren het minst rijp bij de oogst. Vanuit het standpunt van een korrelmaïsteler is dit een minder gunstig gegeven voor deze rassen. De gemiddelde korrelopbrengst bedroeg kg/ha (korrel 15% vocht). Tussen de rassen werden significante verschillen vastgesteld. Vooral de rassen Grosso, Ronaldinio en Millesim haalden een hoog opbrengstniveau met respectievelijk 106.6%, en 106.4% t.a.v. de standaardrassen, onmiddellijk gevolgd door het ras Ricardinio met 104.3%. Heel wat rassen behaalden een opbrengst vergelijkbaar met de standaardrassen. De rassen Barros, Logo, DKC2787 en Coryphee haalden een duidelijk lagere opbrengst (92.2%, 93.3%,93.7 en 93.9% t.a.v. de standaardrassen). 96

99 Tabel 2.5 : Resultaten rassenproef korrelmaïs (Proef M11.05) Variëteit Mandataris % DS naakte kolf % korrel op naakte kolf droog % builenbrand % stengelrot planten /ha (1) vet gedrukt=standaardrassen (2) waarden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend (Turkey-test, p<0,05) kolven / 100 planten DS opbrengst naakte kolf /ha opbrengst korrel 15% vocht /ha % spil op naakte kolf droog % vocht in de korrel kg-ds/ha naakte kolf 100= kg-ds/ha korrel 15% vocht 100= Ajaxx Philip-Seeds NV 66,2 89,8 0,6 0, , ,2 29,4 98,4 100,3 abcd Alduna AVEVE N.V./SA-zaaiz 63,9 87,9 0,3 7, , ,1 30,7 103,3 103,1 abc Ambrosini KWS 64,2 85,5 0,3 1, , ,5 28,7 105,4 102,3 ab Amilac KWS 67,9 87,3 0,0 0, , ,7 26,5 98,2 97,3 abcd Amoroso KWS 67,5 86,9 0,0 2, , ,1 26,5 104,9 103,5 ab Barros KWS 62,7 83,1 0,5 1, , ,9 31,7 97,7 92,2 abcd Coleen Limagrain Belgium bvb 63,1 89,3 0,7 3, , ,7 30,2 96,3 97,6 abcd Coryphee KWS 72,1 87,5 1,3 1, , ,5 23,2 94,6 93,9 bcd DKC2787 Monsanto 69,4 88,9 0,3 3, , ,1 27,0 92,8 93,7 cd Emmy AVEVE N.V./SA-zaaiz 69,6 87,2 0,0 1, , ,8 28,5 100,4 99,4 abcd Grosso KWS 59,9 87,6 1,7 1, , ,4 31,7 107,3 106,6 a Kalvin AVEVE N.V./SA-zaaiz 70,9 87,6 3,5 0, , ,4 27,2 95,1 94,6 bcd La Promessa KWS 68,3 87,3 1,1 0, , ,7 26,5 95,3 94,4 bcd LG30211 Limagrain Belgium bvb 63,8 89,6 0,8 2, , ,4 31,2 94,9 96,5 bcd LG30222 Limagrain Belgium bvb 66,6 87,4 0,5 3, , ,6 30,3 100,4 99,6 abcd LG30223 Limagrain Belgium bvb 62,6 88,2 0,0 3, , ,8 32,5 98,0 98,1 abcd LG30229 Limagrain Belgium bvb 67,7 87,7 0,5 0, , ,3 27,1 98,4 98,0 abcd LG3247 Limagrain Belgium bvb 65,4 88,8 0,3 1, , ,2 29,6 100,7 101,4 abcd Logo Limagrain Belgium bvb 68,4 88,8 0,3 7, , ,3 26,3 92,6 93,3 cd Millesim KWS 63,5 87,5 1,1 1, , ,5 27,8 107,1 106,4 a Nuxx Innoseeds bv 65,6 88,7 0,3 10, , ,3 29,3 97,7 98,4 abcd P7631 Pioneer 68,1 89,3 0,3 1, , ,7 27,3 100,0 101,3 abcd P8000 Pioneer 66,7 87,3 0,3 3, , ,7 30,1 98,0 97,1 abcd P8057 Pioneer 69,3 87,4 0,0 1, , ,6 26,9 100,6 99,8 abcd P8400 Pioneer 67,4 88,8 0,3 17, , ,2 28,3 102,3 103,1 abc PR39K13 Pioneer 64,1 87,3 0,7 0, , ,7 28,9 97,2 96,3 abcd PR39N39 Pioneer 69,4 86,9 0,0 1, , ,1 26,4 89,5 88,4 d Pralinia Barenbrug Belgium 62,4 88,2 0,8 0, , ,8 31,8 99,9 99,9 abcd Ricardinio KWS 66,6 86,7 0,0 2, , ,3 28,0 106,0 104,3 ab Ronaldinio KWS 63,7 88,9 0,0 2, , ,2 31,4 105,5 106,4 ab RW Maisadour Semences 65,5 88,1 0,0 5, , ,9 28,2 99,3 99,3 abcd Sphinxx Philip-Seeds NV 66,8 88,9 1,1 1, , ,1 28,9 96,9 97,8 abcd Sue Philip-Seeds NV 62,3 89,3 0,3 17, , ,7 32,2 96,0 97,3 abcd SY Quartz Syngenta 66,2 88,2 0,7 3, , ,8 30,3 103,1 103,3 abc Tiberio Verla Seeds 67,0 87,6 0,0 1, , ,4 26,4 103,8 103,2 abc Xxentos Innoseeds bv 65,0 87,3 0,0 8, , ,7 29,9 100,4 99,5 abcd Gemiddelde ,8 99,4 99,1 VC% 4,0 5,81 4,0 4,13 Fberras *** Fberpar * Tukey's Honest Significant Difference 97

100 108,0 106,0 Millesim Grosso Ronaldinio Korrelopbrengst 15% vocht relatief Ricardinio 104,0 Tiberio Amoroso P8400 SY Quartz Alduna Ambrosini 102,0 P7631 LG3247 Ajaxx 100,0 P8057 Pralinia Emmy LG ,0 26,0 27,0 28,0 RW ,0 30,0 Xxentos 31,0 32,0 33,0 34,0 35,0 Nuxx 98,0 LG30229 LG30223 Sphinxx Coleen P8000 Sue PR39K13 LG ,0 94,0 Kalvin La Promessa Logo DKC ,0 Barros 90,0 vochtgehalte (%) Figuur 2.5 : Verband tussen het vochtgehalte van de korrel en de korrelopbrengst op basis van 15% vocht (Proef M11.05) 98

101 2.2 Fytotechnische proeven Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs (proef M11.01) Doelstelling Erosie vermindert op middellange termijn op significante wijze de bodemvruchtbaarheid. Zowel wind- als watererosie komen in Vlaanderen voor: winderosie is vooral op lichte bodems een probleem terwijl hellende terreinen aanleiding kunnen geven tot sterke watererosie. Naast een verminderde bodemvruchtbaarheid geeft watererosie aanleiding tot modderstromen wat zorgt voor een onveilige situatie op het wegennet en het dichtslibben van rioolnetwerken. Na hevig onweer worden tevens woonkernen steeds meer en meer geconfronteerd met de gevolgen van deze modderstromen.een permanente bodembedekking en minimale grondbewerking vormen het beste instrumentarium om erosie tegen te gaan. Dit heeft echter gevolgen op de wijze van bemesten, inzaaimethodiek, nodige apparatuur en keuze van de bodembedekker. Tevens kunnen effecten verwacht worden op : de onkruidpopulatie; de opbouw organisch materiaal en bodemstructuur; het bodemleven; de mineralisatie en bemestingsniveau; de opbrengst; Minimale bodembewerking vereist specifieke grondbewerkings- en inzaaiapparatuur. Dit brengt extra kosten met zich mee. Ook de arbeidstijd zal bij minimum tillagesystemen anders liggen dan bij het klassieke bodembewerkingssysteem. Om een grondiger inzicht te krijgen in deze deelaspecten werd in het kader van het Landbouwcentrum voor voedergewassen vzw in 2007 een vijfjarig proefproject gestart Proefopzet Factor 1:Varianten inzake bodembewerking, zaaiklaar leggen en zaaien 1. Geen groenbemester drijfmest injecteren klassiek ploegen (25-30 cm) en zaaiklaar leggen 2. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) bewerking met vaste tand (15-20 cm) en zaaiklaar leggen 3. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) klassiek ploegen en zaaiklaar leggen 4. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten zode bewerking (frezen) bewerking met vaste tand (25-30 cm) en zaaiklaar leggen 5. Inzaai rogge in najaar drijfmest injecteren rogge doodspuiten zode bewerking (frezen) directe inzaai (gekartelde schijf) 6. Inzaai gras in najaar drijfmest injecteren zode doodspuiten directe inzaai (gekartelde schijf) 99

102 Factor 2: Bemesting advies (N) organisch-kg N Kunstmest-N kg/ha Object C% N-index BDB werkzaam advies advies +30% advies- 30% Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: maïs Basisbemesting: ton/ha rundermengmest: 132 Ntotaal waarvan 60 Nwerkzaam, 32 P 2 O 5, 124 K 2 O, 32 MgO kg/ha (analyse BdB:3.3 Ntotaal waarvan 1.5 Nmineraal,0.8 P 2 O 5,3.1 K 2 O,0.8 MgO kg/ton) o : 75 kg K 2 O, 25 kg MgO/ha (Patentkali 250 kg/ha) o : 64 kgn/ha (165 l/ha vloeibare N -39 N/100 l) o :36N en 20kg P 2 O 5 /ha (rijenbemesting 140 kg/ha 26 N-14 P 2 O 5 ) Bodembewerkingen: Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha Cultivar: PR39A98 Herbicide: o dimethenamide-p + terbuthylazin + topramezone + dicamba + tritosulfuron: 560 g g g g g/ha(akris + Arietta + Callam: 2l l l/ha)( ) 100

103 Tabel 2.6: Opbrengstgegevens proef M11.01 : Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving van maïs bodembewerking bemesting kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. % DS % DS lengte planten kolven totale DS DS DS % DS kolf bodembew. 1 - advies Kolf+ rest (cm) /ha /100 opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest 100= kolf 100= tot. 100= schutblad plant planten vers rest kolf totaal plant op DS kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha ,7 28,2 261, , ,8 58,2 100,0 100,0 100, ,3 26,3 264, , ,8 59,6 89,2 94,6 92, ,1 27,4 263, , ,6 56,4 95,7 88,9 91,8 gem. 56,7 27,3 263,1 a , a a a 39,1 58,1 95,0 94,5 94, ,0 26,0 247, , ,2 61,6 79,9 91,7 86, ,1 26,5 242, , ,7 60,0 83,0 88,1 86, ,1 25,4 224, , ,4 57,2 74,9 73,4 74,0 gem. 53,4 25,9 238,2 ab , abc abc abc 37,4 59,6 79,3 84,4 82, ,1 26,4 250, , ,5 59,5 86,3 91,2 89, ,0 25,5 246, , ,4 58,4 86,9 87,5 87, ,1 26,3 255, , ,2 58,6 87,7 89,2 88,6 gem. 56,1 26,1 250,5 ab , a ab a 38,0 58,8 87,0 89,3 88, ,1 25,7 259, , ,6 58,3 83,7 83,9 83, ,7 25,9 250, , ,8 61,0 89,4 99,8 95, ,5 26,6 247, , ,2 57,2 83,7 80,6 81,9 gem. 56,5 26,1 252,6 ab , ab ab abc 38,2 58,9 85,6 88,1 87, ,4 24,8 223, , ,0 58,7 65,1 65,0 65, ,3 21,7 218, , ,7 65,6 53,4 70,7 63, ,4 26,5 225, , ,7 61,5 59,4 68,0 64,4 gem. 52,0 24,3 222,7 b , c 8043 c c 36,1 61,9 59,3 67,9 64, ,4 24,2 224, , ,6 60,7 60,5 66,7 64, ,6 22,1 231, , ,7 61,7 62,0 71,9 67, ,2 24,4 247, , ,8 59,9 69,7 74,6 72,6 gem. 54,1 23,5 234,8 ab , bc 8417 bc bc 35,7 60,8 64,1 71,0 68,1 gem. 1 54,3 25,9 244, , ,5 59,5 79,3 83,1 81,5 2 55,2 24,7 242, , ,2 61,0 77,3 85,4 82,0 3 54,9 26,1 243, , ,6 58,5 78,5 79,1 78,9 VC(%) 9,0 27,5 20,3 16,9 17,4 6,7 5,5 Anova bodembew. ** NS *** ** *** bemesting NS NS NS NS NS bodembew.xbemesting NS NS NS NS NS (1) bemesting : 1= Advies, 2= Advies +30%, 3=Advies-30% (2) bodembewerking: 1)geen groenbemester-ploegen 2)italiaans-ondiep cultivator 3) italiaans-ploegen 4)italiaans-diep cultivator 5)rogge-directzaai 6)italiaans-directzaai 101

104 Resultaten Opkomst, standdichtheid en ontwikkeling De opkomst was niet optimaal vooral bij de rechtstreekse inzaai (objecten 5 en 6) Tijdens het groeiseizoen werden opvallende lengteverschillen vastgesteld. De objecten met rechtstreekse inzaai kenden een aanzienlijke groeiachterstand. Op het einde van het groeiseizoen bij een finale plantlengte werden significante verschillen vastgesteld. Vooral de factor bodembewerking gaf aanleiding tot significante verschillen. De objecten met rechtstreekse inzaai waren gemiddeld ca. 30cm korter dan de objecten met ploegen. Ook de ondiepe bewerking met vaste tand (obj 2) gaf aanleiding tot significant kortere planten versus ploegen (object 1). Een hogere bemesting resulteerde niet in beter ontwikkelde planten. lengte bij oogst 300,0 250,0 lengte(cm) 200,0 150,0 100,0 N-advies N +30% N -30% 50,0 0, bodembewerking Figuur 2.6: Plantlengte bij de oogst (proef M11.01) 102

105 Opbrengstgegevens (Tabel 2.6) Er werden ook significante verschillen in opbrengst waargenomen. Er was geen interactie tussen factor bemesting en bodembewerking-groenbemester. De drogestofopbrengst van de restplant van het object 5 (directe inzaai, rogge) was het laagst en significant verschillend van object 1, 3 en 4. Object 1 (ploegen zonder groenbemester) gaf de hoogste drogestofopbrengst voor de rest plant, evenwel niet significant verschillend van object 2,3 en 4. Inzake de kolfopbrengst volgden de verschillen tussen de objecten ongeveer dezelfde tendens. De objecten 5 en 6 (directe inzaai) hadden een significant lagere opbrengst dan object 1. De totale drogestofopbrengst was het hoogst bij object 1 (ploegen zonder groenbemester), evenwel niet significant verschillend van objecten 2 (Italiaaans, ondiep cultivar), 3 (Italiaans + ploegen) en 4 (Italiaans+diep cultivar) maar wel significant hoger dan objecten met directe inzaai (5 en 6). Tussen de objecten 2 en 4 waren er geen significante verschillen. De objecten met directe inzaai (5 en 6) gaven duidelijk lagere opbrengsten, evenwel niet onderling significant verschillend. Een 30% hogere N-bemesting gaf niet systematisch aanleiding tot een hogere opbrengst , , ,0 kg DS/ha 10000,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 5000,0 0, Figuur 2.7: Totale drogestofopbrengst i.f.v. de bodembemesting/groenbemester (M11.01) Nitraatresidu na de oogst bodembewerking Door de slechte opkomst, met als gevolg lage opbrengsten en export van N, van objecten 5 en 6 was het N-residu bij deze objecten zeer hoog. Er waren geen opvallende verschillen tussen de objecten 1, 2, 3 en 4. N-advies +30% gaf niet systematisch aanleiding tot een hoger residu. 103

106 Tabel 2.7 : Nitraatresidu na de oogst (M11.01) bodembewerking groenbemester bemesting 0-30 cm kg NO 3 -N/ha 1 geen 1 16,2 2,6 < ,8 1 geen 2 15,9 4,5 3,3 23,6 1 geen 3 11,4 < 1.8 2,7 14,0 2 italiaans 1 20,0 5,0 2,9 27,9 2 italiaans 2 22,5 5,3 3,0 30,7 2 italiaans 3 18,6 6,2 5,4 30,2 3 italiaans 1 16,8 3,1 < ,9 3 italiaans 2 15,2 3,9 < ,1 3 italiaans 3 13,8 2,9 < ,6 4 italiaans 1 15,9 4,7 3,0 23,6 4 italiaans 2 22,0 8,0 2,6 32,6 4 italiaans 3 20,3 4,6 < ,9 5 rogge 1 35,1 36,8 18,1 90,1 5 rogge 2 103,8 39,2 28,4 171,5 5 rogge 3 18,8 21,2 15,8 55,7 6 italiaans 1 12,4 22,2 24,7 59,3 6 italiaans 2 21,7 33,2 25,0 79,9 6 italiaans 3 11,7 15,5 20,7 48, cm kg NO 3 -N/ha cm kg NO 3 -N/ha Totaal kg NO 3 -N/ha 104

107 200,0 180,0 160,0 140, cm kgno3-n/ha 120,0 100,0 80,0 60,0 N-advies N-advies+30% N-advies-30% 40,0 20,0 0, bodembewerking Figuur 2.8: N-residu na de oogst (M11.01) 105

108 2.2.2 Rijenbemesting in maïs 9 (Proef M11.07) Objecten 1. controle zonder bemesting ton/ha rundermengmest (zie basisbemesting) ton/ha rundermengmest + NP aanvullen tot bemestingsadvies vollevelds ton/ha rundermengmest + NP aanvullen tot 70 % bemestingsadvies vollevelds toedienen ton/ha rundermengmest + N27 (ammoniumnitraat) in de rij aanvullen tot advies ton/ha rundermengmest + N27 (ammoniumnitraat) in de rij aanvullen tot advies + bespuiting 5l/ha Solatrel in het 4-5 bladstadium ( ) + 10 dagen later ( )(4400 g P 2 O g K 2 O g Mg + 50 Zn/ha) ton/ha rundermengmest +NP aanvullen in rij tot bemestingsadvies via maïsstarter ton/ha rundermengmest + NP aanvullen in rij tot 70% van het bemestingsadvies via maïsstarter ton/ha rundermengmest + aanvullen via NP B Zn + 1.5% Humifirst in de rij tot 70% advies 9 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Voedergewassen vzw (LCV) met de financiële steun van YARA 106

109 werkzame eenheden via kunstmest kunstmest+mengmest kg/ha* N P2O5 N P2O5 1. nulbemesting RDM kg/haAN en RDM + volleveldse NP-bemesting tot advies kg/ha TSP RDM + 70 % volleveldse NP-bemesting tot advies 167kg/ha AN en 74 kg/ha TSP RDM + N27 in rij tot advies idem 5 + Solatrel 5l/ha** twee bespuitingen RDM + maïsstarter tot advies idem 7 tot 70% van het advies RDM + NP B Zn + 1.5% Humifirst in rij tot 70% advies * na correctie voor de werkelijk gedoseerde hoeveelheiden ** Solatrel bevat 440g/l P2O5, 74.5g/l K2O, 40g MgO en 5g Zn 107

110 Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: aardappel Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund op planten/ha Cultivar: LG Bemesting: zie objecten Herbicide: Tembotrione (+isoxadifen-ethyl) + flufenacet+ terbuthylazin + nicosulfuron: 44 g + 88 g g g + 18 g/ha ( Laudis + Aspect T + Samson Extra 60OD: 2 l l + 0.3l/ha) ( ) Resultaten Lengtemetingen Er werden lengtemetingen uitgevoerd op 4/07/11 en vlak voor de oogst (tabel 2.10). Er werden duidelijke lengteverschillen vastgesteld. Tijdens het groeiseizoen gaven de behandelingen 7,8 en 9 aanleiding tot grotere planten. De nulbemesting gaf aanleiding tot significant kleinere lengte, zowel tijdens als op het einde van het groeiseizoen Het toepassen van een rijenbemesting (objecten 5 tot 9) gaf aanleiding tot significant langere planten in vergelijking met de eerste vier objecten. Object 5 had daarbij de grootste planten op het einde van het groeiseizoen. 108

111 Tabel 2.10: Resultaten lengtemetingen proef M11.07 Object lengte (cm) 04/07/11 lengte (cm) bij oogst 1 154,2 d 198,5 c 2 187,7 c 232,5 b 3 186,2 c 231,6 b 4 188,9 cb 232,8 b 5 192,4 b 246,7 a 6 192,3 b 242,7 ab 7 201,5 a 241,2 ab 8 199,5 a 239,1 ab 9 197,9 a 238,6 ab gemiddeld 188,9 233,7 VC% 4,2 2,3 Fber beh *** NS Fber par *** *** lengtemetingen 300,0 250,0 200,0 lengte (cm) 150,0 100,0 4/07/2011 einde groeiseizoen 50,0 0, Fig 2.10: lengtemetingen 109

112 Opbrengstgegevens Inzake de opbrengst van de rest plant werden significante verschillen vastgesteld tussen de objecten. Object 1 (enkel mengmest) vertoonde een significant lagere opbrengst. Inzake de kolfopbrengst werden ook significante verschillen vastgesteld. De kolfopbrengst van de nulbemesting was significant lager dan de overige objecten met uitzondering van object 2. Inzake de totale drogestofopbrengst behaalden alle objecten met uitzondering van object 2 een significant hogere opbrengst dan de controle Nitraatresidu In Tabel 2.11 worden de resultaten inzake nitraatresidu van de objecten 1, 2, 3 en 5 weergegeven. Er werden geen opmerkelijke verschillen vastgesteld tussen deze 4 objecten. Tabel 2.11: Resultaten bepaling nitraatresidu objecten 1, 2, 3 en 5 proef M cm kgn O -N /ha 30-60cm kgn O -N /ha 60-90cm kgn O -N /ha T otaal kg N O -N /ha object 1 48,3 52,3 16,8 117,3 2 54,0 45,3 25,8 125,0 3 48,0 44,0 15,5 107,5 5 53,8 45,0 34,8 133,5 110

113 N-residu 60,0 50,0 kg NO-N/ha 40,0 30,0 20,0 0-30cm kgno-n/ha 30-60cm kgno-n/ha 60-90cm kgno-n/ha 10,0 0, Fig 2.11: Nitraatresiduen einde groeiseizoenvan objecten 1,2,3 en 5 (M11.07) 111

114 Tabel 2.12: Opbrengstresultaten proef M11.07 totale DS DS DS % DS kolf controle = 100 ² % DS % DS % planten kolven opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel kolf totaal Object Kolf+ rest builen- /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= schutblad plant brand planten kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kgds/ha 1 55,4 21,9 0, , b 5458 b b b 36,5 66,3 100,0 100,0 2 55,7 22,5 0, , ab 6370 ab ab ab 36,9 65,4 112,4 113,8 3 55,6 26,6 0, , a 7761 a a a 39,1 61,5 115,5 124,5 4 54,0 22,8 0, , a 7110 ab a a 36,0 63,5 115,7 120,6 5 56,5 24,2 0, , a 7572 a a a 37,9 63,5 121,8 127,5 6 56,3 24,8 0, , a 7646 a a a 38,2 62,8 119,5 126,4 7 57,4 23,4 0, , a 7146 ab a a 37,8 64,3 120,1 123,8 8 57,1 23,8 0, , a 7224 ab a a 38,0 64,5 122,2 125,6 9 57,0 25,5 0, , a 7813 a a a 38,9 62,5 120,8 128,3 gemiddeld 56,1 23,9 0, , ,7 63,8 116,4 121,2 VC% 5,3 10,70 5,03 5,81 4,36 3,65 Fber beh *** ** *** *** NS NS Fber par NS NS NS NS NS NS *gemiddelden gevolgd door eenzelfde letter zijn niet significant verschillend (P<0.05) volgens Tukey s Studentized Range test DS-opbrengst/ha rel. 112

115 2.2.3 Arbeid en derogatie, een lastige combinatie op een rundveebedrijf? 10 Het doel van dit project is nagaan of met minder werkgangen arbeid kan bespaard worden bij de teeltcombinatie gras-maïs. Een ander doel is de mogelijkheden bekijken van niet-kerende bodembewerkingen bij gras-maïs Objecten 15 Frezen Italiaans raaigras + ploegen + zaaiklaar leggen met rotoreg 15 Ploegen + zaaiklaar leggen met rotoreg 15 Frezen Italiaans raaigras + oppervlakkige bodembewerking geveerde tandcultivator met vleugelschaar (15 cm diepte) 15 Frezen Italiaans raaigras + bodemverluchting geveerde tandcultivator met beitel (25 cm diepte) 15 Frezen Italiaans raaigras + spitfrezen 15 Spitfrezen De objecten werden aangelegd in drie herhalingen Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: wintertarwe : Inzaai Italiaans raaigras cv. Meroa & Rode klaver cv. Merviot : maaisnede Italiaans raaigras : Mengmestinjectie zelfrijder Vervaet met volgende dosering: 26 ton/ha (samenstelling runderdrijfmest tot N: 4,3 kg/ton, P 2 O 5 : 1,32 kg/ton, K 2 O: 5,2 kg/ton, MgO: 0,91 kg/ton) Bodembewerkingen Zaaidatum: Zaaimachine: pneumatische zaaimachine met schijven Rijenbemesting: kg N/ha + 20 kgp 2 O 5 /ha(100kg/ha 20N-20 P 2 O 5 ) Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund waar nodig tot planten/ha Cultivar: Tiberio Herbicide: S-metolachloor + mesotrione + terbuthylazin + nicosulfuron: 720g + 87,5g + 412,5g + 30g /ha (Dual Gold + Calaris + Samson Extra 60-OD: 0,75l + 1,25 l l/ha) ( ) 10 In het kader van het Demonstratieproject duurzame landbouw 2009: Arbeid en derogatie, een lastige combinatie op het rundveebedrijf?, een project van de Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling 113

116 Resultaten Ontwikkeling Op 1 juni, drie weken na zaai, werd een waarneming uitgevoerd van het groeistadium volgens het aantal bladeren (tabel 2.13). Bij deze telling bleek dat bij object 5 de maïsplanten het sterkst ontwikkeld waren. Bij frezen in combinatie met een diepe niet kerende bodembewerking was na drie weken de ontwikkeling het minst ver gevorderd. Tabel 2.13: Ontwikkeling van de maïsplanten drie weken na zaai i.f.v. van de bodembewerking procentueel uitgedrukt volgens groeistadium object Planten in 2-3 blad stadium Planten in 3-4 bladstadium Planten in 4-5 bladstadium Planten in 5-6 blad stadium 1 FREZEN + PLOEGEN + ZAAIKLAARLEGGEN 4% 54% 42% 0% 2 PLOEGEN +ZAAIKLAARLEGGEN 8% 42% 50% 0% 3 FREZEN + CULTIVATOR VLEUGELSCHAAR (15cm) 8% 58% 33% 0% 4 FREZEN +CULTIVATOR BEITEL (25cm) 17% 67% 17% 0% 5 FREZEN + SPITFREZEN 0% 0% 92% 8% 6 SPITFREZEN 0% 63% 38% 0% Onkruidontwikkeling Kort voor het uitvoeren van de vollevelds onkruidbestrijding werd een telling uitgevoerd van het aantal voorkomende onkruiden (tabel 2.14 en figuur 2.13). Waar niet geploegd werd kwam er meer Italiaans raaigras voor en dan vooral bij het object spitfrezen. Melganzevoet kwam meer tot ontwikkeling bij de objecten met ploegen. Tabel 2.14: Onkruidontwikkeling vóór de vollevelds behandeling i.f.v. de bodembewerking relatief uitgedrukt tegenover bodembewerking 1 (PM11.09) 114

117 bodembewerking CHEAL (2) ECHCG LOLMU POLPE SOLNI TRFPR totaal aantal/m² (1) (1) aantal onkruiden per m² bij 1 : de standaard bodembewerking =100% (2) CHEAL: melganzevoet, ECHCG: hanepoot, LOLMU: Italiaans raaigras, POLPE: perzikkruid, SOLNI: zwarte nachtschade, TRFPR: rode klaver aantal/m² CHEAL ECHCG LOLMU Figuur 2.13: Onkruiden per m² kort voor de vollevelds onkruidbestrijding bij de verschillende bodembewerkingen (PM11.09) 115

118 Opbrengstbepaling Er werden significante verschillen in opbrengst waargenomen. De DS opbrengst van de totale plant was het hoogst bij object 2 en 5. Object 3 en 4 gaven de laagste opbrengsten en waren onderling niet significant verschillend. De drogestof opbrengsten van de rest plant gaven geen significante verschillen. Object 5 had de hoogste kolfopbrengst. Object 3 en 4 vertoonden hier ook de laagste opbrengsten. 116

119 Tabel 2.15: Opbrengstgegevens proef M11.09 totale DS DS DS % DS kolf kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. controle = 100 ² % DS % DS % lengtemeting planten kolven opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest kolf totaal Object Kolf+ rest builen- /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= 100= schutblad plant brand planten kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha 1 50,8 22,2 0,0 239, ab ab 34,1 62,1 100,0 100,0 100,0 2 50,8 21,2 0,0 237, ab a 33,6 63,2 100,4 105,6 103,7 3 48,5 22,1 0,7 230, b b 33,3 61,7 89,7 88,0 88,7 4 47,7 22,1 0,0 216, b b 32,9 61,4 91,6 88,9 89,9 5 52,1 22,1 0,0 230, a a 35,1 64,1 100,2 109,7 106,1 6 49,5 22,3 0,3 225, ab ab 33,9 62,3 93,0 94,0 93,6 gemiddeld 49,9 22,0 0,2 229, ,8 62,5 95,8 97,7 97,0 VC% 4,20 3,10 3,6 5,90 6,40 4,70 3,1 Fber beh NS NS NS NS ** ** NS Fber par NS NS NS NS NS NS NS 117

120 Tabel 2.16: Nitraatresidu 0-30cm kgno-n/ha 30-60cm kgno-n/ha 60-90cm kgno-n/ha Totaal kg NO-N/ha object ,0 N-residu 25,0 20,0 15,0 10,0 0-30cm kgno-n/ha 30-60cm kgno-n/ha 60-90cm kgno-n/ha 5,0 0, Figuur 2.14: N-residu na de oogst (M11.09) Er werden geen significante verschillen waargenomen voor de N-residuen bij de verschillende behandelingen. 118

121 2.2.4 Bestrijding van Italiaans raaigras in maïs in het kader van de teeltcombinatie grasmaïs 11 (Proef M11.10) Op basis van de ervaringen in het LCV-project Invloed van diverse bodembewerkingssystemen op de fytotechnische omgeving en kostprijs van maïs blijkt dat de opslag van Italiaans raaigras een probleem vormt wanneer minimale bodemwerkingstechnieken worden toegepast in het geval van de teeltcombinatie gras-maïs. Deze techniekwordtop derogatiebedrijven systematisch toegepast. Om te zoeken naar een oplossing voor dit probleem werd volgende proef uitgevoerd Objecten Factor 1 : Behandeling met totaalherbicide kort na de maaisnede : vergelijking van twee formuleringen met glyfosaat t.o.v. onbehandelde controle : onbehandeld 2. glyfosaat : 1080g (Roundup Turbo 2.4l/ha) 3. glyfosaat : 1080g (Taifun 3l/ha) Factor 2 : Herbicidencombinatie na opkomst (3-4 bladstadium ) dwars op de behandelingen na de maaisnede 1. controle 2. flufenacet+ terbuthylazin+ isoxadifen-ethyl + tembotrione : 400 g g + 88 g +g/ha ( Aspect T + Laudis : 2 l + 2 l/ha) 3. flufenacet+ terbuthylazin +nicosulforon : 400g + 666g + 24g (Aspect T + Samson 60 OD : 2l + 0.4l/ha) 4. flufenacet+ terbuthylazin + foramsulfuron + isoxadifen-ethyl : 400g + 666g g g (Aspect T+ Equip : 2l l/ha) 5. flufenacet+ terbuthylazin + topramezone : 400g + 666g g (Aspect T + Arietta : 2l+0.15l/ha) 11 In het kader van het Demonstratieproject duurzame landbouw 2009 : Arbeid en derogatie, een lastige combinatie op het rundveebedrijf?, een project van de Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling 119

122 Fytotechnische maatregelen Voorvrucht: maïs : Inzaai Italiaans raaigras cv. Meroa 45kg/ha + Rode klaver (Merviot) 10kg/ha : 40 ton/ha rundermengmest: 132 Ntotaal waarvan 60 Nwerkzaam, 32 P 2 O 5, 124 K 2 O, 32 MgO kg/ha (analyse BdB: 3.3 Ntotaal waarvan 1.5 Nmineraal,0.8 P 2 O 5,3.1 K 2 O,0.8 MgO kg/ton) : maaisnede Italiaans raaigras-rode klaver : Mengmestinjectie 26m³ rundermengmest (analyse BdB: 4.3 Ntotaal, 1.32 P 2 O 5, 5.2 K 2 O, 0.9 MgO) : 112 Ntotaal waarvan 65 N werkzaam, 34 P 2 O 5, 135 K 2 O, 24 MgO : oppervlakkige bodembewerking via frezen : Minerale bemesting 20N en 20 P 2 O 5 via rijenbemesting met 20N-20 P 2 O 5 (100 kg/ha) Zaaidatum: via directe inzaai Zaaimachine: pneumatische zaaimachine met schijven Zaaidichtheid: zaden/ha Cultivar: Tiberio Resultaten In deze proef werd gefocust op de bestrijding van Italiaans raaigras (zie tabel 2.17) 120

123 Tabel 2.17: Onkruidbeheersing en remming LOLMU (Proef M11.10) factor 1 factor 2 LOLMU (2) remming LOLMU (3) remming LOLMU (3) remmin LOLMU (3) remming maïs (4) aantal/m² (1) 181 (1) aantal onkruiden per m² bij factor 1=1 en factor 2= 1 of zonder totaalherbicide en onkruidbestrijding na opkomst maïs (2) LOLMU: Italiaans raaigras (3) remming LOLMU op een schaal 1=geen remming tot 9=100% remming (4) remming maïs op weergegeven in %- zonder onderscheid volgens factor 1 De behandeling met een totaalherbicide op de stoppel kort voor de mengmestinjectie resulteerde niet in een afdoende bestrijding van Italiaans raaigras. Er bleef nog 55.2 % van het Italiaans over na een behandeling met Taifun en 33.6% na een behandeling met Round Up Max. De onkruidbestrijding in het 3-4-bladstadium van de maïs met verschillende herbicidencombinaties reduceerde nog verder de bezetting van italiaans raaigras zij het op een voor de praktijk onbevredigende wijze. Als gevolg van een onvoldoende contactwerking realiseerde de combinatie Aspect T + Arietta (=factor 2 : behandeling 5 ) het minst goede resultaat. Waar het overgebleven Italiaans raaigras als gevolg van de behandelingen aanvankelijk op nog een behoorlijke remming vertoonde, met uitzondering van Aspect T + Arietta, daalde de remming verder op en vervolgens nog verder op Finaal werd op een sterke groeiremming vastgesteld van de maïs die vooral uitgesproken was bij de controlebehandeling en bij de combinatie Aspect T + 121

124 Arietta. Op dat moment werd het duidelijk dat de overgebleven planten Italiaans raaigras niet zouden afsterven. Men kan besluiten dat bij het inzaaien van maïs in de stoppel van Italiaans raaigras in een systeem met minimale grondbewerking de volledige onkruidbestrijding van Italiaans raaigras onvoldoende efficiënt kon worden uitgevoerd. 122

125 2.3 Gewasbescherming Chemische onkruidbestrijding maïs 12 (M11.06) Een geslaagde onkruidbestrijding blijft bij de maïsteelt van essentieel belang voor het behalen van een voldoende hoge opbrengst. Maïs is vooral in zijn jeugdfase gevoelig voor onkruidconcurrentie. Maïs opgegroeid onder een matige onkruiddruk brengt al snel 5 tot 10 % minder op terwijl bij een hoge onkruiddruk de opbrengstreductie meer dan 25 % kan bedragen. Tevens wordt maïs gevoeliger voor legering wanneer opgegroeid bij een hoge onkruidbezetting. Dit leidt mogelijks tot nog meer opbrengstverlies en oogstmoeilijkheden Objecten 1. controle: manueel onkruidvrij houden vanaf begin juli Voor de opkomst: flufenacet + isoxaflutol + dimethenamide-p + terbuthylazin: 340 g + 5 g g g/ha (Lanox + Akris: 0.5 kg l/ha) Voor de opkomst: en 3-4 bladstadium: flufenacet + metosulam + isoxaflutol: 600 g + 25 g/ha (Terano: 1 kg/ha) en tembotrione (+ isoxadifen-ethyl) + florasulam + fluroxypyr: 44 g + 88 g g/ha (Laudis + Kart: 2 l l/ha) Na de opkomst (3-4 bladstadium): tembotrione (+ isoxadifen-ethyl) + flufenacet + terbuthylazin: 44 g + 88 g g g/ha (Laudis + Aspect T: 2 l + 2 l/ha) 5. topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l + 2 l/ha) 6. mesotrione + terbuthylazin + S-metholachloor + nicosulfuron: 87.5 g g + 18g/ha (Calaris + Dual Gold + Samson Extra 60OD: 1.25 l l l/ha) 7. mesotrione + S-metolachloor + nicosulfuron: 75 g g + 18 g/ha (Callisto + Dual Gold + Samson Extra 60OD: 0.75 l l+ 0.3 l/ha) 8. mesotrione + S-metolachloor + nicosulfuron: 75 g g + 9 g/ha (Callisto + Dual Gold + Samson Extra 60OD + Peak: 0.75 l l l l/ha) 9. dimethenamide-p + topramezone + nicosulfuron + bromoxynil: 807 g + 48 g + 18 g g/ha (Clio Elite + Samson Extra 60OD + Xinca: 1.5 l l l/ha) 10. dimethenamide-p + topramezone + nicosulfuron + dicamba + tritosulfuron: 807 g + 48 g + 18 g g g/ha (Clio Elite + Samson Extra 60OD + Callam: 1.5 l l l/ha) 12 Proef in het kader van het Landbouwcentrum Voedergewassen vzw (LCV) 123

126 11. dimethenamide-p + topramezone + mesotrion + terbuthylazin: 807 g + 48 g + 49 g g/ha (Clio Elite + Calaris: 1.5 l l/ha) 12. topramezone + dimethenamide-p + terbuthylazin: 50.4 g g g/ha (Arietta + Akris: 0.15 l + 2 l/ha) 13. mesotrione + pethoxamide + nicosulfuron: 75 g g + 24 g/ha (Callisto + Successor + Samson Extra 60 OD: 0.75 l + 1 l l/ha) Na de opkomst (5-6 bladstadium): flufenacet + terbuthylazin + foramsulfuron (+ isoxadifen-ethyl) + sulcotrion: 400 g g g g g/ha (Aspect T + Equip + Mikado: 2 l l l/ha) Na de opkomst (7-8 bladeren): isoxadifen-ethyl + tembotrione + flufenacet + terbuthylazin: 44 g + 88 g g g/ha (Laudis + Aspect T: 2 l + 2 l/ha) 16 dimethenamide-p + topramezone + mesotrion + terbuthylazin: 807 g + 48 g + 49 g g/ha (Clio Elite + Calaris: 1.5 l l/ha) Geïntegreerde onkruidbestrijding: mechanisch + chemisch 17 Voor opkomst en na opkomst wiedeggen gevolgd door gereduceerde dosis chemische onkruidbestrijding: Voor opkomst: wiedeggen , , en Na opkomst (7-8 bladeren): : tembotrione (+ isoxadifen-ethyl) + flufenacet + terbuthylazin: 33 g + 66 g g g/ha (Laudis + Aspect T: 1.5 l l/ha) 17 Voor opkomst en na opkomst wiedeggen gevolgd door gereduceerde dosis chemische onkruidbestrijding: Voor opkomst: wiedeggen: , , en Na opkomst (7-8 bladeren): : rijenbespuiting met tembotrione (+ isoxadifen-ethyl) + flufenacet + terbuthylazin: 14.7 g g g g/ha (Laudis + Aspect T: 0.67 l l/ha) Fytotechnische en weersgegevens Zaaidatum: Zaaidichtheid: zaden/ha, nadien uitgedund op planten/ha Cultivar: LG32.20 Basisbemesting: o Advies BdB:150N (op basis N-index BdB), 90 P 2 O 5, 250K 2 O, 50 MgO kg/ha 124

127 30.0 o : Patentkali 300 kg/ha (90 K 2 O, 30 MgO kg/ha) o : N (290 l/ha vloeibare N (39N/100l)) o : 36N en 20 kg P 2 O 5 /ha (rijenbemesting 140 kg/ha 26 N-14 P 2 O 5 ) 25.0 Neerslag (mm) en temperatuur ( C) neerslag gem.temp Figuur 2.15: temperatuur en neerslaggegevens mei en juni 2011 op de Proefhoeve Bottelare 125

128 Resultaten (tabel 2.18 en 2.19) Tabel 2.18: Onkruidpopulatie in relatieve cijfers tegenover de controle = 100 (M11.06) behandeling ECHCG (2) CHEAL POAAN POLCO TOTAAL in rij ts.rijen in rij ts.rijen controle, aantal/m² (1) (1) = onkruiden per m², bij de totalen zijn ook de overige onkruiden gevoegd (2) ECHCG=hanepoot, CHEAL=melganzevoet, POAAN= straatgras, POLCO =zwaluwtong Chemische onkruidbestrijding Gezien de relatief late zaaidatum en de vrij regelmatig verspreide neerslag (zie figuur 2.15) in het laatste deel van mei en juni 2011 gaven de meeste behandelingen aanleiding tot een vrij volledige onkruidbestrijding. De enkele behandeling in voor opkomst (2) schoot duidelijk tekort op alle aanwezige onkruiden. Een voor opkomstbehandeling in combinatie met een behandeling in het 3-4 bladstadium (3) gaf aanleiding tot een volledige bestrijding met uitzondering van zwaluwtong. 126

129 Gezien de lage bezetting van hanenpoot moeten de bekomen resultaten hierop met de nodige voorzichtigheid worden bekeken. De objecten 5, 6 en 12 lieten een kleine hoeveelheid hanenpoot onbestreden. De meeste na-opkomstbehandelingen in het 3-4 bladstadium gaven een zeer behoorlijk bestrijdingsresultaat. Object 5 (Arietta+Akris) gaf een iets minder goed resultaat op melganzevoet. De objecten 5, 7, 10, 13 en 16 spaarden een kleine hoeveelheid zwaluwtong doch gezien de vrij lage bezetting van zwaluwtong moet ook dit gegeven met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Er werd geen remming vastgesteld op de maïs als gevolg van de toepassing van de herbicidencombinaties. De vrij groeizame omstandigheden eind mei en begin juni lagen aan de basis hiervan. Geïntegreerde onkruidbestrijding De combinatie met wiedeggen gevolgd door een gereduceerde dosis chemische onkruidbestrijding (Laudis+Aspect T, object 17) in het 7-8 bladstadium gaf aanleiding tot een volledige onkruidbestrijding. De combinatie van wiedeggen én rijenbespuiting was minder succesvol en liet toch nog 6.7% tot 9.4% van de totale onkruiddruk ongemoeid naargelang respectievelijk in de rij of tussen de rijen werd geteld. Vermoedelijk had dit toch wel te maken met de vrij laat toegepaste rijenbespuiting in combinatie met schoffelen op vrij groot onkruid. Opbrengstbepaling Tussen de objecten werden significante verschillen vastgesteld hoewel de verschillen in absolute cijfers vrij klein waren. De opbrengst van object 17&18 ( geïntegreerde onkruidbestrijding) lagen significant lager dan de andere opbrengsten. Dit is deels te verklaren doordat het wiedeggen vrij vroeg na opkomst is uitgevoerd met een te hoge uitval van planten tot gevolg. 127

130 Tabel 2.19: Opbrengstgegevens chemische onkruidbestrijding in maïs (M11.06) kg DS-opbrengst/ha rel. t.o.v. totale DS DS DS % DS kolf controle = 100 ² % DS % DS % planten kolven opbrengst opbrengst opbrengst opbrengst totale aandeel rest kolf totaal Object Kolf+ rest builen- /ha /100 vers rest kolf totaal plant op DS 100= 100= 100= schutblad plant brand planten kg vers /ha kg DS/ha kg DS/ha kg DS/ha berekend % kg DS/ha kg DS/ha kgds/ha 1 57,8 36,7 0, , a ab a 45,8 54,5 ab 100,0 100,0 100,0 2 58,5 32,2 0, , abc a ab 43,3 57,5 ab 89,4 101,6 96,0 3 60,0 31,6 0, , abc a ab 44,3 58,5 ab 86,9 103,1 95,7 4 57,9 33,0 0, , abc a a 43,8 57,3 ab 90,4 101,9 96,7 5 58,5 35,7 0, , a a a 45,4 55,0 ab 101,9 104,8 103,5 6 59,8 37,6 0, , a a a 45,5 53,9 b 105,4 103,8 104,5 7 57,7 32,9 0, , abc a a 41,0 59,8 ab 85,6 106,7 97,1 8 57,7 26,3 0, , abc a ab 40,7 59,4 ab 84,2 103,0 94,4 9 58,7 29,8 0, , abc a a 41,2 59,9 ab 85,3 107,0 97, ,5 29,9 0, , abc a ab 43,3 58,0ab 88,5 103,1 96, ,5 29,8 0, , ab a a 43,7 56,0 ab 99,2 104,1 101, ,9 33,8 0, , a a a 45,8 53,8 b 107,3 104,5 105, ,4 36,7 0, , ab a a 43,1 57,7 ab 93,7 107,6 101, ,4 33,2 0, , abc a ab 42,0 59,7 ab 85,2 105,6 96, ,2 30,8 0, , abc a abc 39,7 59,2 ab 83,2 101,7 93, ,2 30,1 0, , abc a a 40,8 57,2 ab 90,6 102,0 96, ,0 27,4 0, , c c c 39,0 61,4 a 66,3 88,6 78, ,7 29,0 0, , bc bc bc 40,1 59,5ab 72,0 89,2 81,3 gemiddeld 58,2 32,0 0, , ,7 57,7 89,7 102,1 96,5 VC% 11,8 4,2 6,0 4,9 Fber Object *** *** *** *** Fber Object blok ** NS ** NS 128

131 HOOFDSTUK 3: AARDAPPELEN 3.1. Inleiding Tijdens het groeiseizoen 2011 werden veldproeven aangelegd in het kader van een duurzame bestrijding van Phytophthora infestans. De respectievelijke thema s waren: - MONITORING VAN DE VIRULENTIE VAN PHYTOPHTHORA INFESTANS IN VLAANDEREN IN ONDERZOEK NAAR GENETISCH GEMODIFICEERDE AARDAPPELRASSEN 3.2. Monitoring van de virulentie van Phytophthora infestans in Vlaanderen in 2011 (Proef A11.03) Phytophthora infestans vormt de grootste bedreiging van de aardappelteelt in Vlaanderen en elders in de wereld. Jaarlijks zijn gemiddeld 10 tot 15 fungicidenbehandelingen nodig om de moderne aardappelvariëteiten gezond te kunnen telen. De hedendaagse aardappelvariëteiten zijn meestal vatbaar voor Phytophthora infestans. De hoge fungiciden input heeft zowel een negatief effect op het economische aspect van de aardappelteelt als op het milieu. In het kader van een geïntegreerde gewasbescherming zal de ontwikkeling en toepassing van variëteiten met een hoog resistentieniveau gewenst zijn. Aan de Universiteit Wageningen lopen klassieke en moleculaire veredelingsprogramma s met als doel de ontwikkeling van duurzaam resistente aardappelvariëteiten ( Maar Phytophthora infestansbezit de eigenschap om zich snel aan te passen en R genen te doorbreken. Daarom wordt ook de mogelijkheid onderzocht of het stapelen van R genen de duurzaamheid van geselecteerde resistentiegenen kan verhogen. Daarom is de voortdurende monitoring van de virulentie van Phytophthora infestans voor oude en nieuwe R genen noodzakelijk. Daarom werden in Vlaanderen op 2 locaties vangveldjes aangelegd: op de proefhoeve van Hogeschool Gent en op een proefveld van PCA te Kruishoutem. Op deze locaties werden 76 verschillende genotypen aangeplant. De proefvelden werden niet met fungiciden behandeld en de Phytophthora infestansaantasting werd wekelijks geobserveerd. Geïnfecteerd plantenmateriaal werd verzameld maar Phytophthora infestansstammen konden niet geïsoleerd worden. Een opsomming van de verschillende aardappelsoorten en hun overeenkomstig resistentiegen(en) is weergegeven in tabel

132 Tabel 3.1: Aardappelgenotypen en R gen(en) Soort Resistentiegenen S. agrimonifolium 1 resistentiegen, of meer? S. brachicarpum 1 resistentiegen, of meer? S. phureja S. berthaultii 1 resistentiegen S. bulbocastanum 1 resistentiegen, of meer? S. capsicibaccatum 1 resistentiegen S. chacoense 1 resistentiegen S. edinense 1 resistentiegen, of meer S. lesteri S. mochiquense S. polyadenum S. pinnatisectum S. papita 1 resistentiegen, of meer? S. piurae S. tuberosum geen tot 8 resistentiegenen S. rechei 1 resistentiegen, of meer? S. schenkii 1 resistentiegen, of meer? S. stoloniferum 1 resistentiegen, of meer? S. vericosum S. venturii 1 resistentiegen, of meer? S. bulbocastanum 1 resistentiegen, of meer? 3.3. Genetisch gemodificeerde aardappelrassen (Proef A11.07) Belangrijke maatregelen om de ziektedruk te beperken zijn het bestrijden van opslagplanten, en het vernietigen van aardappelen in afvalhopen. In sommige landen bestaan hiertoe verplichtingen. Hiermee voorkom je haarden van Phytophthora van waaruit de ziekte zich verder kan verspreiden, maar hiermee kun je geen geslachtelijke sporen (oösporen) bestrijden. Een voldoende ruime vruchtwisseling is effectief tegen een verspreiding van de ziekte via oösporen. Een tweede manier om de ziektedruk naar beneden te halen is het minitieus opvolgen van de instructies van de waarschuwingsdiensten. In een land met een intensieve aardappelteelt is de beste manier om de ziektedruk naar beneden te halen het telen van resistente rassen. Hoe groter het areaal resistente rassen, hoe lager de ziektedruk. Belangrijk hierbij is dat voldoende verschillende resistentiegenen worden ingebracht zoniet ontstaat er een te sterke selectiedruk op het beperkt aantal resistentiegenen met een snelle aanpassing van de Phytophthora-populatie tot gevolg. 130

133 In de genetisch gewijzigde Phytophtora-resistente aardappelen die in ontwikkeling zijn worden vaak meerdere resistentiegenen tegelijk binnengebracht en meteen ook in een ras met voor de industrie interessante eigenschappen. Dergelijke aardappelen zijn nog niet op de markt, maar worden op een beperkt aantal plaatsen in veldproeven uitgetest. Het zal naar alle waarschijnlijkheid nog tot minimaal 2015 duren voordat dergelijke aardappelen op de markt beschikbaar zullen zijn. In Nederland is men ruim 40 jaar geleden begonnen om natuurlijke resistentiegenen in te kruisen in commercieel bruikbare aardappelrassen. De resistentiegenen zijn afkomstig van wilde, knoldragende Solanaceae uit de Andes. De allereerste kruising dateert uit 1959 en het heeft tot 2005 geduurd vooraleer hieruit enkele bruikbare rassen zijn ontstaan: Bionica en Toluca. De beide rassen bevatten hetzelfde, enkelvoudige resistentiegen Rpi-blb-2 uit Solanum bulbocastanum. Het op klassieke wijze inkruisen van resistentiegenen in de cultuuraardappel vergt veel werk en geduld. De aardappel kan immers met de meeste wilde verwanten waarin de resistentiegenen aanwezig zijn, niet altijd rechtstreeks kruisen. Er moet dan een ingewikkelder kruisingsschema toegepast worden waarin gebruik gemaakt wordt van zogenoemde brugkruisingen. Het laat ook enkel toe om één resistentiegen per keer in te kruisen, tenzij je het geluk hebt dat de wilde verwant meerdere resistentiegenen bevat, èn die resistentiegenen heel dicht bij elkaar in de buurt liggen op het DNA van die wilde verwant. Na het kruisen met wilde verwanten zijn bovendien talrijke terugkruisingen noodzakelijk om de gewenste cultuuraardappeleigenschappen terug te krijgen. Naast Bionica en Toluca is er vandaag een derde aardappelras op de markt dat een hoge resistentie kent: het ras Sarpo Mira. De basis van dit ras ligt niet in Nederland, maar in Hongarije. Het ras heeft net zoals Bionica en Toluca een lange ontstaansgeschiedenis. De overlevering wil dat er meer dan 40 jaar aan is gewerkt om het huidige resistentieniveau te behalen. Daarbij is als volgt te werk gegaan. Er zijn zoveel mogelijk verschillende vormen van 13 resitentie, tolerantie en overgevoeligheid bij elkaar gezocht. Vertrekkende vanuit deze genenpool zijn zoveel mogelijk kruisingen gemaakt. De uit het zaad verkregen planten zijn vervolgens in een vroeg stadium bespoten met een zo breed mogelijke mix van Phytophthora infestans. Wanneer 95% van de planten is afgestorven, wordt de Phytophthora bij de overblijvende planten geneutraliseerd met een fungicide en kunnen deze overblijvende planten volgroeien. Met de verkregen knollen werd dan vervolgens weer verder gewerkt tot het moment van het instorten van de communistische regimes. Het instituut waar aan de aardappelen werd gewerkt ging dicht en het is te danken aan de betrokken wetenschappers dat het beste materiaal niet verloren ging. Een aantal jaren later is bij een totale Phytophthora-besmetting in Roemenië het materiaal herontdekt. Het Deense bedrijf Danespo heeft dit materiaal toen onder zijn hoede genomen en de Oost-Europese wetenschappers een nieuwe basis gegeven om hun werk voort te zetten. Danespo heeft uit het vervolgens verkregen materiaal het ras Sarpo Mira in de markt gezet. Sinds een aantal jaren worden er ook door middel van genetische modificatie resistentiegenen in aardappelen geïntroduceerd. Dit gebeurt in de VS (Cornell University), het Verenigd Koninkrijk (Sainsbury Laboratory, John Innes Center), Peru (Centro Internacional de la Papa 131

134 (CIP)), Duitsland (BASF) en Nederland (Wageningen UR), maar niet in Vlaanderen. Het voordeel van de techniek van genetische modificatie ten opzichte van klassieke veredeling is dat men veel sneller en gerichter resistente rassen kan ontwikkelen en ook veel gemakkelijker meerdere resistentiegenen tegelijk kan inbrengen. Dit inbrengen via genetische modificatie kan bovendien zonder verlies van raseigenschappen. Tijdens het groeiseizoen 2011 werd een veldproef aangelegd met resistente aardappelvariëteiten en met een aantal genetisch gemodificeerde aardappellijnen afkomstig van Wageningen UR en BASF Plant Science. Het doel van de veldproef was om de resistentie van de genetisch gemodificeerde aardappellijnen te testen onder Belgische veldomstandigheden en om hun resistentie te vergelijken met conventionele rassen en resistente rassen zoals Bionica en Sarpo Mira. Deze veldproef kan ook bijdragen tot de ontwikkeling van duurzaam resistente aardappellijnen voor de Belgische markt. In totaal werden 27 resistente lijnen, 5 aardappelrassen en één wilde soort in de proef opgenomen. Van Wageningen UR: 26 lijnen in Désirée 8 lijnen metresistentiegena + nptii merker 8 lijnen metresistentiegen B 10 lijnen metresistentiegenena, B.enC + nptii merker Van BASF Plant Science: 1 lijn met blb1 and blb2 resistentiegenen + AHAS merker Referentie variëteiten: Bionica, Sarpo Mira, Désirée, Fontane, Agria Wilde soort: S. bulbocastanum De aardappelknollen werden geplant op 1 juni 2011 volgens een blokkenschema met 4 parallellen. Een onkruidbestrijding: linuron + pendimethalin + prosulfocarb: 750 g g + 3,2 kg/ha (Linuron 1,5 l/ha + Stomp 2 l/ha + Defi 4 l/ha) werd uitgevoerd en tweemaal een fungicidebehandeling ter bestrijding van Alternaria species. Er werden geen fungicidebehandelingen ter bestrijding van Phytophthora infestansuitgevoerd. De proef werd tweemaal artificieel geïnfecteerd met Phytophthora infestansisolaten afkomstig van natuurlijk 132

135 geïnfecteerde praktijkvelden. De artificiële inoculatie werd uitgevoerd op 15 en 20 juli Wekelijks werd de loofaantasting beoordeeld. Op basis van het percentage bladaantasting kan dan de AUDPC (area under disease progress curve) berekend worden (fig. 3.1). Fig. 3.1: Loofaantasting door Phytophthora infestans weergegeven als de AUDPC gedurende het groeiseizoen Voor de aardappelrassen Désirée, Fontane en Bionica werd een duidelijk ziek gewas waargenomen vanaf eind juli. Bij Fortuna en Sarpo Mira was de loofaantasting klein tot zeer klein. Bij de genetisch getransformeerde planten werd geen of een zeer beperkte bladaantasting waargenomen. Bij de variëteiten werden de knollen ook op Phytophthora aantasting beoordeeld. De knolaantasting schommelde tussen 1 en 3 %. 133

136 Hoofdstuk 4: Eiwithoudende gewassen Het introduceren van meer vlinderbloemigen in de teeltrotatie heeft tal van voordelen en draagt bij tot een meer duurzame landbouw. Zo hebben vlinderbloemigen een positieve impact op de volgteelt. Bij wintertarwe bijvoorbeeld kan het positieve effect op de opbrengst geschat worden op kg/ha als gevolg van een betere bodemstructuur en reststikstof. De voordelen uiten zich op volgende vlakken: - Via teeltdiversificatie kan de negatieve impact van monocultuur op de ecologische factoren worden ingeperkt. Hierbij denken we vooral aan de negatieve gevolgen van opbrengstverlaging door bodempathogenen (bv. Rhizoctonia solani), problemen inzake onkruidbestrijding, bodemcompactie, - Eiwitgewassen introduceren betekent vooral een voordeel bij een intensieve teeltrotatie, gekenmerkt door een groot graan-aandeel en een hoog gebruik van stikstof. De introductie betekent een duidelijke vermindering van het energieverbruik, CO 2 -en ozonvorming, een lagere verzuring en een lagere ecotoxiciteit per oppervlakte-eenheid. De onderzoeksgroep van Nemecek kwam tot deze conclusie na een LCA (Life cycle assessment)- studie in 4 regio s in Europa. - De import aan krachtvoeder op bedrijfsniveau betekent tevens een belangrijk indirect energieverbruik op bedrijfsniveau. Voor een varkensbedrijf en een rundveebedrijf betekent dit het grootste deel van het indirect energieverbruik (omvat krachtvoeder, minerale meststoffen, zaden, fytoproducten) dat respectievelijk 71 % en 67 % van het totale energieverbruik op bedrijfsniveau uitmaakt. De teelt van eiwitgewassen kan zo indirect het energieverbruik verlagen. - Eiwitrijke gewassen introduceren in een rotatie van bv. 75 % granen en 25 % koolzaad, kan op jaarbasis een reductie betekenen van 10 % input inzake niet hernieuwbare energie en een vermindering van 10 % inzake de productie van broeikasgassen. - Een ruimere vruchtwisseling geeft sowieso aanleiding tot een reductie van de impact van plantenziekten (minder risico op resistentievorming) en problemen met onkruiden. Dit vertaalt zich direct in lagere teeltkosten als gevolg van een gereduceerd gebruik van pesticiden. Als gevolg van een ruimere vruchtwisseling kan een betere spreiding en een efficiënter gebruik van machines worden gerealiseerd. Verder kan een betere bodemstructuur worden bekomen en kunnen technieken inzake minimale grondbewerking in de rotatie worden ingezet. De onderzoeksgroepvan Von Richthofen stelt dan ook dat de introductie van eiwitrijke vlinderbloemigen in de rotatie globaal leidt tot een winst als gevolg van kostenefficiëntie, minder fytosanitaire risico s en hogere graanopbrengsten. - De stijgende prijzen voor energie en N-kunstmeststoffen zijn een voordeel voor de lowinput gewassen zoals de eiwitgewassen. De low-input eiwitgewassen passen dan ook goed in de Europese landbouwpolitiek met bredere doelstellingen waarin duurzaamheid inzake milieu en plattelandsontwikkeling belangrijke items zijn. - Door de hoge energie-efficiëntie (lage energie-input t.o.v. output) kunnen eiwitgewassen ook in aanmerking komen als energiegewas. In dit verband kunnen zeker de mengteelten van een graangewas en een eiwitgewas aangehaald worden, vooral in Denemarken werd hier rond meer onderzoek verricht. Ondanks voornoemde voordelen is Europa echter sterk deficitair inzake de productie van plantaardige eiwitbronnen. Het voert nagenoeg 73 % van zijn behoefte in (APPO,2008). Dit deficiet is een gevolg van de door Europa gevoerde politiek en het verbod op het gebruik van diermeel in de veevoeders in Europa na de BSE-crisis. Hierdoor moesten in ,9 134

137 miljoen ton sojaschroot en 14,2 miljoen ton sojabonen wereldwijd de voornaamste plantaardige eiwitbronnen - geïmporteerd worden vanuit vnl. Centraal - en Zuid-Amerika. Om minder afhankelijk van geïmporteerde soja te zijn is het belangrijk voor Europa om zelf voldoende eiwithoudende gewassen te produceren. Naast economische factoren (prijsvorming soja) kampt de huidige genenpool van de voornaamste Europese eiwitgewassen met enkele problemen die een areaalsuitbreiding in de weg staan. Aan de proefhoeve werden voor een aantal van deze problemen oplossingen gezocht binnen volgende projecten: 4.1 PWO-project: Lupinen: sleutel tot duurzame eiwitproductie. Door de nood aan eiwitproductie op eigen bedrijf wil dit project een aantal knelpunten rond de teelt van lupinen wegwerken en een breder toepassingsveld aansnijden. Uit het PWOproject BIOT-501 (Optimalisatie van de teelttechniek van het eiwitgewas LUPINEN en inpasbaarheid in de dierlijke en menselijke voeding) is gebleken dat lupinen een interessante nutritionele samenstelling en interessante toepassingsmogelijkheden hebben. Tevens werden een aantal teelttechnische aspecten duidelijk in kaart gebracht. Binnen het teelttechnische luik bleven zeker twee knelpunten die ofwel niet konden opgelost worden binnen de tijdslimiet van drie jaar, ofwel niet kaderden in de doelstellingen van het lopende project: 1. Fytopathologisch luik: Lupinen blijken meer gevoelig te zijn voor ziektes dan eerst gedacht werd. Daarom is het noodzakelijk om de ziekteproblematiek duidelijker in kaart te brengen. Dit luik beoogt dan ook een studie van de meest voorkomende ziektes: Colletotrichum spp., Sclerotinia en Pleiochaeta setosa om finaal te komen tot een duurzame, geïntegreerde ziektebeheersing. Dit kan door enerzijds inzicht te verkrijgen in de schimmels en anderzijds door de beheersing van de ziektedruk en/of aantasting. Inzicht wordt verworven door het uitvoeren van een moleculaire en morfologische identificatie en door onderzoek te verrichten naar de groei en ontwikkeling van de schimmels en naar hun waardplantenspectrum. Beheersing van de ziektedruk wordt bekomen door onderzoek naar resistente lupinelijnen te verrichten, door een moleculaire detectiemethodiek voor Colletotrichum op zaaizaad op punt te stellen en door na te gaan welke fungiciden werken tegen de verschillende schimmels. 2. Mechanische onkruidbestrijding: In het eerste project werd een aanzet gegeven tot het oplossen van het onkruidprobleem op een mechanische manier, maar dit vergt uitgebreider onderzoek. Verschillende systemen en rijafstanden worden onderzocht om te komen tot een beheersingsstrategie die bruikbaar is in de biologische teelt. 135

138 4.2 Doctoraatsonderzoek: Monitoring en karakterisering van Pleiochaeta setosa met het oog op een duurzame beheersing. Pleiochaeta setosa veroorzaakt bruine stip en bruinwortelrot bij een aantal vlinderbloemige gewassen. Zo kunnen naast lupinen een aantal geslachten behorende tot de Fabaceae die een belangrijk aandeel hebben in de boomkwekerij en de sierteelt aangetast worden. Soorten binnen het geslacht Genista zijn gevoelig en ook Cytisus spp. en Laburnum spp. zijn vatbaar voor deze schimmel. De aanwezigheid van deze schimmel in onze regio bemoeilijkt niet alleen de introductie van de lupineteelt in Vlaanderen, een gewas met een hoog eiwitgehalte en een goede nutritionele samenstelling, maar ook bepaalde sierteelten worden belaagd. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat een stijging van de ziektedruk en de genetische diversiteit in onze gebieden ertoe leidt dat ook andere, economisch belangrijke, vlinderbloemigen zoals erwten, bonen en veldbonen aangetast zullen worden. Over de pathogeen Pleiochaeta setosa is slechts beperkte en fragmentaire informatie beschikbaar. Om tot een duurzame beheersing te komen is het belangrijk een antwoord te vinden op de onderzoeksvragen gesteld in het doctoraatsvoorstel: I. Waar moet P. setosa taxonomisch gesitueerd worden? Zijn alle isolaten die op vermoedelijke waardplanten voorkomen P. setosa? II. Hoe divers is de P. setosa populatie? III. Hoe verloopt de levenscyclus en welke factoren zijn van invloed? 136

139 HOOFDSTUK 5: KUILVOEDERS 5.1 Inleiding Het inkuilen van ruwvoeders vormt een zeer belangrijk gegeven in de veehouderij en speelt zeker in de melkveehouderij een cruciale rol inzake de rendabiliteit. Een goede inkuiltechniek is essentieel voor een goede bewaring van maïskuil, graskuil, bietenpulp, maar biedt evenwel geen garantie op een goed resultaat. Er wordt dan ook nog steeds onderzoek verricht om de efficiëntie van die inkuilproces enerzijds en het uitkuilproces en benutting door het dier anderzijds verder te optimaliseren. In dit kader liepen er in 2011 twee projecten aan de proefhoeve Bottelare van Hogeschool Gent: Project Onderzoeksfonds Hogeschool Gent Penicillium roqueforti s.l. in kuilvoeders karakterisering & onderzoek naar schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloedende factoren ( ): in dit project wordt gefocust op de blauwgroene schimmel Penicillium roqueforti s.l., de voornaamste schimmel voorkomend in kuilvoeders in België. PWO-project Het effect van ferulaatesterase producerende Lactobacillus buchneri stammen in ruwvoeders ( ): dit project richt zich op het onderzoeken van het effect van het toevoegen van Lactobacillus buchneri stammen die een enzym ferulaatesterase produceren, waardoor de benutting en verteerbaarheid van het ruwvoeder zou verhogen. Dit project loopt i.s.m. ILVO Dier. 5.2 Penicillium roqueforti s.l. in kuilvoeders karakterisering & onderzoek naar schimmelgroei en mycotoxinenproductie beïnvloedende factoren Kuilvoeders maken in België het hoofdbestanddeel uit van het winterrantsoen van rundvee. Daarom is een goede nutritionele en hygiënische kwaliteit van deze kuilvoeders zeer belangrijk. In de praktijk worden evenwel frequent problemen vastgesteld met schimmelgroei in kuilvoeders. In de meeste gevallen gaat het om de blauwgroene schimmel P. roqueforti s.l.. Inademen van schimmelsporen is sowieso af te raden (omdat dit kan leiden tot infecties van de luchtwegen bij mens en dier), maar daarbovenop kan deze schimmel ook mycotoxinen produceren. Deze gifstoffen houden een risico in voor de diergezondheid en via de voedselketen mogelijks ook voor de humane gezondheid. Doorgaans zijn herkauwers minder gevoelig voor mycotoxinen dan eenmagigen, omdat de pensmaag een deel van de in het voeder aanwezige mycotoxinen afbreekt. Mycotoxinen geproduceerd door P. roqueforti s.l. hebben evenwel een antimicrobieel effect, waardoor ze de pensflora verstoren. Herkauwers kunnen dus wel zeer gevoelig zijn aan dergelijke mycotoxinen. De omstandigheden waarin P. roqueforti s.l. groeit en ev. ook mycotoxinen zijn onvoldoende gekend. Vandaar dat in oktober 2009 een zesjarig doctoraatsonderzoek (gefinancierd door het Onderzoeksfonds van de Hogeschool Gent) van start ging om de mogelijke invloedsfactoren op schimmelgroei en mycotoxinenproductie beter in kaart te brengen. Dit gebeurt via laboratoriumproeven, via microkuilen (inhoud 2,75 liter voldoende herhalingen per object) en via bemonstering van praktijkkuilen op landbouwbedrijven. Tevens wordt onderzocht waar kuilvoeders infecterende P. roqueforti s.l. vandaan komt: 137

140 vanuit de bodem of uit de lucht of beide? Daarom worden bij inkuilen van gras en maïs gewasstalen, luchtstalen en bodemstalen genomen op het veld en in de kuilomgeving. Na opening van de kuil worden opnieuw luchtstalen genomen in de kuilomgeving, naast stalen van het kuilvoeder. De genetische fingerprint van de bekomen P. roqueforti s.l. isolaten van verschillende oorsprong zal vergeleken worden om de bron van infectie te achterhalen. Eens de infectiebron gekend is, kan dan onderzocht worden welke bijkomende preventieve maatregelen kunnen getroffen worden om schimmelgroei en ev. mycotoxinenproductie te voorkomen. 5.3 Het effect van ferulaatesterase producerende Lactobacillus buchneri stammen in ruwvoeders Doel Voor dit project werd het effect onderzocht van 11GFT bij gras en 11CFT bij maïs, nl. of de kuilkwaliteit en aerobe stabiliteit verbeterd alsook de verteerbaarheid van het gras of maïs verhoogd Materiaal en methoden Microkuilen Om de invloed van verschillende factoren (kuildichtheid, kuiladditieven, ) te kunnen onderzoeken, werd een beroep gedaan op microkuilen (Figuur 6.1a). Deze hebben een inhoud van 2,75 liter en zijn zodanig afgesloten dat lucht onmogelijk kan intreden, terwijl tijdens de fermentatie gevormde gassen wel kunnen ontsnappen. Bovendien zijn de microkuilen voorzien van 2 openingen (luchtdicht afgesloten) die kunnen vrijgemaakt worden om het kuilvoeder bloot te stellen aan zuurstof ( aerobe stress : simulatie van een opening in de kuilafdichting, b.v. beschadiging door knaagdieren). Deze microkuilen worden, om de praktijk zoveel mogelijk te benaderen, in verschillende fasen gevuld. Hiervoor wordt een luchtdrukpers gebruikt. Op het uitgekuilde materiaal kan de aerobe stabiliteit bepaald worden. Hieronder verstaat men het aantal uren dat de temperatuur van het uitgekuilde materiaal onder blootstelling aan lucht minder dan 3 C boven de omgevings-temperatuur stijgt. Via een systeem van temperatuurssensoren kan de temperatuur geregistreerd worden en op basis van deze gegevens wordt vervolgens de aërobe stabiliteit berekend. Een equivalent van 100 gram droge stof aan uitgekuild materiaal wordt overgebracht in een plastic recipiënt met een inhoud van 1 liter. Dit recipiënt wordt in een isolerend omhulsel geplaatst zodanig dat gasuitwisseling met de omgeving mogelijk is, en een temperatuursensor wordt aangebracht in het centrum van het recipiënt. Via een computersysteem (Figuur 6.1b) wordt het gewenste aantal metingen en het interval tussen de metingen ingesteld. 138

141 Figuur 5.1. a) microkuil met openingen b) opstelling voor bepalen van aërobe stabiliteit Gras In het voorjaar van 2011 werden acht opeenvolgende groeistadia van een eerste snede Lolium perenne, Engels raaigras, ingekuild in microkuilen, die nadien gereduceerd werden tot 4 groeistadia, die een duidelijke evolutie in groeistadium weergaven. Het droge stof gehalte varieerde van 320 naar 400 g/kg en had een gemiddelde densiteit van 180 kg DS/m³. Er werden 2 objecten ingekuild: een behandeling van 11GFT en een controle. 11GFT werd toegediend aan een commerciële dosis van 1 mg/kg gras. Het poeder werd opgelost in steriel gedestilleerd water en verneveld over het vers gehakselde gras. Bij de controle werd eenzelfde hoeveelheid steriel gedestilleerd water verneveld over het verse gras. Het gras werd ingekuild voor 2 perioden, nl. 60 en 150 dagen. In Tabel 6.1. is de proefopzet van het gras weergegeven. Tabel 5.1. Proefopzet van de graskuilproef en aantal microkuilen per behandeling met bijhorende uitkuildata Uitkuildatum Behandeling 60 dagen ingekuild 150 dagen ingekuild Controle 11GFT Oogst 1 27/05/ /09/ Oogst 2 22/07/ /10/ Oogst 3 29/07/ /10/ Oogst 4 9/08/2011 7/11/ Na het uitkuilen werden stalen genomen voor analyse van de fermentatiekarakteristieken (melk-, azijn-, boter- en propionzuur, alcoholen, ammoniak), ph, aerobe stabiliteit en bepaling van de afbraaksnelheid van organisch materiaal en Neutral Detergent Fibre (NDF) door middel van de in sacco techniek. Deze vond plaats op ILVO Eenheid Dier. Daarbij werden per monster 4 nylon zakjes (2 per koe) voor een bepaalde tijd door middel van een pensfistel in de pens van de koe gebracht. Er werden 5 incubatietijdstippen gehanteerd: 8, 24, 48, 72 en 336u. Op die manier kon de afbreekbaarheid en afbraaksnelheid van het voeder bepaald worden. 139

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

ACTIVITEITENVERSLAG van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Valentin Vaerwyckweg 1 9000 Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2010 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte

Nadere informatie

ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE

ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Departement Biowetenschappen en Landschapsarchitectuur Schoonmeersstraat 52 9000 Gent ACTIVITEITENVERSLAG 2009 van de PROEFVELDWERKING BOTTELARE Door J. Latré V. Derycke B. Heremans G. Verlinden K. Dewitte

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 14 september 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 14 september 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.32, 14 september 2013 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2011 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS Land- en tuinbouw VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970

Nadere informatie

Copyright Boerenbond. Uitzaai Welk tarweras kiezen?

Copyright Boerenbond. Uitzaai Welk tarweras kiezen? Voor de oogst van de proefpercelen wintertarwe wordt een kleine maaidorser ingezet. Foto: lcg akkerbouw granen Uitzaai 2011 Foto: lcg Welk tarweras kiezen? Het groeiseizoen 2010-2011 werd gekenmerkt door

Nadere informatie

Copyright Boerenbond. Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen?

Copyright Boerenbond. Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen? Hoe scoorden de wintertarwe- rassen dit seizoen? Foto: pibo akkerbouw granen Het graanjaar 2010 kende een veelbelovend voorjaar met een lage ziektedruk. De droogte van juli zorgde vooral op lichtere gronden

Nadere informatie

Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe?

Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe? Zijn aarfusarium en de gerelateerde mycotoxinen te voorspellen in wintertarwe? Prof G. Haesaert Faculteit Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen HoGent - UGent Aarfusarium Gevolgen: Direct: Opbrenstderving

Nadere informatie

Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar

Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar Patrick Dieleman Rassenonderzoek in een moeilijk tarwejaar Het Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) legde dit jaar opnieuw op 9 plaatsen rassenproeven op wintertarwe aan. De combinatie van ziektedruk

Nadere informatie

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw Vergelijking van de efficiëntie van fungiciden tegen valse meeldauw in groene erwt - eigen onderzoek 1 Efficiëntie van middelen tegen valse

Nadere informatie

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt

Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe biologische teelt Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (P.C.B.T.) v.z.w. Ieperseweg 87 8800 RUMBEKE Tel. : 051/26 14 00, Fax. : 051/24 00 20 Verslag BT03ZTA_RAS01 Topopbrengsten in rassenproef zomertarwe

Nadere informatie

22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot

22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot 22a Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0623 Door: ing.h.w.g. Floot Inleiding In de tarweteelt is de grondbewerking een belangrijke kostenpost. Vooral bij monocultuur wintertarwe komt

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.04, 5 maart 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.04, 5 maart 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.04, 5 maart 2013 1 Situering

Nadere informatie

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) Let wel: de proeven aangelegd door het LCG in 2009 werden uitgevoerd conform de bemestingsnormen die van kracht waren in 2009. Deze bemestingsnormen

Nadere informatie

Perceelsgegevens Pagina 9

Perceelsgegevens Pagina 9 Perceelsgegevens Pagina 9 Voorteelt: Suikerbieten Ploegen: 30 oktober 2017 Zaai: 30 oktober 2017 Droge omstandigheden 350 korrels per m² Opkomst: 5 februari 2018 Perceelsgegevens Pagina 9 N-Index : 14

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2013 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS Land- en tuinbouw VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970

Nadere informatie

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Ondertitel 5 februari 2014, Huub Schepers & Bert Evenhuis Indeling presentatie Schade opbrengst/kwaliteit Levenswijze Fusarium-schimmels

Nadere informatie

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen

Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Geïntegreerde aanpak van aarfusarium in granen en het effect op mycotoxinen Praktijknetwerk Aarfusarium 5 februari 2014, Huub Schepers & Bert Evenhuis Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling:

Nadere informatie

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval

Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval Nieuwe rassen komen in het zog van Grandval Karel Van Den Berge, Lieven Delanote (Inagro) Gunther Leyssens (PIBO) Triticale is met ongeveer 200 ha het belangrijkste graangewas in de Vlaamse biologische

Nadere informatie

Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat

Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat Rassenproef biologische zomertarwe 2017: zonder neerslag naar een goed (bak)resultaat Voor het telen van biologische bakwaardige tarwe wordt er vaak gekozen voor zomertarwe in plaats van wintertarwe. In

Nadere informatie

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw Vergelijking van de efficiëntie van fungiciden tegen valse meeldauw in groene erwt - eigen onderzoek 1 Efficiëntie van middelen tegen valse

Nadere informatie

Rassenproef biologische triticale : Droogte staat goede opbrengst niet in de weg

Rassenproef biologische triticale : Droogte staat goede opbrengst niet in de weg Rassenproef biologische triticale 2014-2015: Droogte staat goede opbrengst niet in de weg Karel Dewaele, Lieven Delanote, Inagro Gunther Leyssens, PIBO Triticale is met ongeveer 250 ha het belangrijkste

Nadere informatie

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot

Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe. EH 859 Door: ing.h.w.g.floot Bestrijding van blad- en aarziekten in wintertarwe EH 859 Door: ing.h.w.g.floot Inleiding In de tarweteelt is de bestrijding van blad- en aarziekten eigenlijk ieder jaar nodig om een maximale financiële

Nadere informatie

Project Fonds voor Landbouw en Visserij

Project Fonds voor Landbouw en Visserij Project Fonds voor Landbouw en Visserij Implementatie en optimalisatie van een aarfusarium en DON-voorspellingsmodel in de Vlaamse graanteelt en graanverwerkende sector PROJECTRESULTATEN 2015 Project uitgevoerd

Nadere informatie

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN OPBRENGST EN KWALITEIT VAN RAAIGRAS BIJ VERMINDERDE BEMESTING Greet Verlinden, Thomas Coussens en Geert Haesaert Hogeschool Gent, Departement Biowetenschappen

Nadere informatie

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Situering mengteelten Bij een mengteelt (erwten-graan, veldbonen-graan, ) worden de voordelen van twee gewassen met elkaar gecombineerd.

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2016 VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970 Poperinge 8970 Poperinge Tel. 057/ 34 65 55

Nadere informatie

Fungicideproef wintertarwe Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw

Fungicideproef wintertarwe Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw Fungicideproef wintertarwe 2017-2018 Morgan Carlens Technisch onderzoeksmedewerker Pibo-Campus vzw Perceelsgegevens (pagina 30) Voorvrucht: Ras: Suikerbieten Anapolis 350 korrels/m² 30 oktober 2017 Onkruidbestrijding:

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2015 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970 Poperinge 8970 Poperinge

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011 Rassenonderzoek EU wintertarwe 2011 Opdrachtgevers: Auteur: Limagrain Barenbrug WPA Robertus Agrifirm Wiersum Plantbreeding

Nadere informatie

Praktijknetwerk aarfusarium

Praktijknetwerk aarfusarium 19-6-2015 Praktijknetwerk aarfusarium bijeenkomst 14 februari 2014 K. Vogelaar - Agrovision A. Venhuizen - Agrifirm Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Nadere informatie

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009) - 1 - BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit ) Let wel: de proeven aangelegd door het LCG in 2009 werden uitgevoerd conform de bemestingsnormen die van kracht waren in 2009. Deze bemestingsnormen van 2009 zijn

Nadere informatie

Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor!

Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor! Resultaten en succes, daar zijn kampioenen voor! Zaaigranen 2012-2013 Baktarwe Altigo Kweker:............. Nickerson Kruising:.................. - Kwaliteit:.............. B1-tarwe Vroegheid:........ zeer

Nadere informatie

Rassenproef wintergerst Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus

Rassenproef wintergerst Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus Rassenproef wintergerst 2017-2018 Nico Luyx Technisch onderzoeksmedewerker vzw-pibo Campus Overzicht teeltseizoen Wintergerst was heel de winter geel van kleur. Bevroren ondergrond niet bemesten gevaar

Nadere informatie

Inhoudsopgave: AGRITON

Inhoudsopgave: AGRITON ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Inhoudsopgave: 1. Doel proef.... 2 2. Proefgegevens.... 2 3. Objecten.... 2 4. Resultaten.... 4 4.1 Algemeen.... 4 4.2 Resultaten

Nadere informatie

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Annelies Beeckman, Karel Dewaele, Lieven Delanote In de zoektocht naar een hogere bedrijfseigen eiwitproductie voert Inagro reeds enkele jaren

Nadere informatie

CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium

CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium Programma CerDis; Graan adviesmodule Praktijk Netwerk Fusarium Introductie CerDis Levenswijze Fusarium-schimmels Vorming van mycotoxinen Geïntegreerde bestrijding Teeltmaatregelen Fungiciden Adviessystemen

Nadere informatie

BORODINE De gezondste

BORODINE De gezondste BORODINE De gezondste Vroegrijpheid: half vroeg Strolengte: half lang - lang Legervastheid: zeer goed Koudetolerantie: zeer goed Alternativiteit: alternatief TRITICALE : KWALITEIT Voedertriticale HL-gewicht:

Nadere informatie

ALFONS. Wintertarwe Maaltarwe. NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs. Teeltadvies. Raseigenschappen Alfons

ALFONS. Wintertarwe Maaltarwe. NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs. Teeltadvies. Raseigenschappen Alfons Maaltarwe ALFONS NIEUW! Midden laat rijp Stevig en gezond Uitermate geschikt na maïs Raseigenschappen Alfons Rijpheid tot laat Opbrengst onbehandeld tot hoog tot hoog Vroeg 240-280 K/m 2 Normaal 280-350

Nadere informatie

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015

WORTEL wortelvliegbestrijding 2015 WORTEL wortelvliegbestrijding 2015 1 Bestrijding van de wortelvlieg in wortel opstellen van drempels 1.1 Doel De economische schadedrempels voor de behandeling van wortelvlieg zijn gedurende enige tijd

Nadere informatie

Praktijknetwerk Fusarium Onderwerpen. Aarfusarium. relevante mycotoxinen in graan. risicofactoren aarfusarium.

Praktijknetwerk Fusarium Onderwerpen. Aarfusarium. relevante mycotoxinen in graan. risicofactoren aarfusarium. 7-6- Onderwerpen Praktijknetwerk Fusarium Aarfusarium en mycotoxine s. - Ervaringen en adviezen tarwe - Ervaringen en adviezen gerst Aaldrik Venhuizen Fusarium Gezonde en aangetaste korrels Verlies Kwaliteit

Nadere informatie

Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot

Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot Grondbewerkingssystemen voor de teelt van wintertarwe EH 0523 Door: ing.h.w.g. Floot Inleiding In de tarweteelt is de grondbewerking een belangrijke kostenpost. Vooral bij monocultuur wintertarwe komt

Nadere informatie

Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe

Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe Verslag rassenproeven biologische wintergerst, triticale, wintertarwe 2017-2018 Karel Dewaele, Brecht Vandenbroucke, Inagro Jaarlijks legt Inagro een rassenproef biologische triticale aan op zandleemgrond.

Nadere informatie

Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge

Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge Studieavond GRAANTEELT 19 september 2018 VTI Poperinge Programma : Resultaten LCG-praktijkproeven wintertarwe 2018. Patrick Vermeulen, VTI Poperinge Resultaten LCG-rassenproeven wintergerst, triticale

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010 Onderzoek naar blad- en aarziektenbestrijding in wintertarwe 2010 Opdrachtgevers: Auteur:

Nadere informatie

Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig

Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig Rassenproef biologische zomertarwe 2014: ondanks gele roest bakwaardig Karel Dewaele, Lieven Delanote, Johan Rapol De voorbije jaren is er een uitdrukkelijke vraag naar Vlaamse biologische baktarwe. Hierdoor

Nadere informatie

Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST

Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST -1- Inhoudsopgave DEEL 1 :WINTERGERST 4 1 RASSENPROEF WINTERGERST... 4 1.1 Proefopzet... 4 1.2 Perceelsgegevens... 4 1.3 Waarnemingen... 5 1.4 Eigenschappen per ras... 7 1.5 Proefresultaten... 9 1.6 Gemiddelde

Nadere informatie

Groeicurve Bintje en Fontane 2014

Groeicurve Bintje en Fontane 2014 Groeicurve en 2014 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), H. Rasmont (CARAH) Samenvatting Net zoals de vorige jaren werd tijdens het groeiseizoen van 2014 de groei van opgevolgd op 29 praktijkpercelen.

Nadere informatie

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/ STAMSLABOON 2014 Proef N-bemesting stamslaboon 1. Doel Nagaan of de huidige N-bemestingsadviezen van het labo van Inagro voor de teelt van stamslaboon optimaal zijn om een hoge opbrengst te combineren

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.31, 14 september 2013

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.31, 14 september 2013 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2013.G.31, 14 september 2013 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

Rassenadvies: Wintertarwe

Rassenadvies: Wintertarwe Rassenadvies: Wintertarwe 2015-2016 2015-2016 Bevindingen oogst 2015 De oogst van 2015 is relatief vlot verlopen. De opbrengsten en kwaliteit waren goed, zij het dat de wat later geoogste tarwe hier wat

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2014 vzw V.S.O.P. ST.- BERTINUS Land- en tuinbouw VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970

Nadere informatie

Graanvergadering Wintergerst Rassenproef Algemeenheden van de rassen wintergerst Opbrengstresultaten vzw

Graanvergadering Wintergerst Rassenproef Algemeenheden van de rassen wintergerst Opbrengstresultaten vzw Graanvergadering 2016-2017 1 Wintergerst 2 1.1 Rassenproef 2 1.1.1 Algemeenheden van de rassen wintergerst 2 1.1.2 Opbrengstresultaten vzw PIBO-Campus 2017 4 1.1.3 Opbrengstresultaten LCG 2017 5 1.1.4

Nadere informatie

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW Wintertarwe Resultaten rassenproef Uitzaai 2014-2015 Roel Van Avermaet LTCW Wintertarwe nu en in de 250 230 210 190 170 150 130 110 90 70 50 201 - Fluctuerende prijzen - Afhankelijk van de opbrengst wereldwijd

Nadere informatie

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs Auteurs Gert Van de Ven, An Schellekens Wendy Odeurs Joos Latré 14/03/2014 www.lcvvzw.be 2 / 8 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 Inleiding... 4 Adviezen...

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Voorwoord 4

Inhoudsopgave. Voorwoord 4 - 1 - Inhoudsopgave Voorwoord 4 DEEL 1 :WINTERGERST 5 1. RASSENPROEF WINTERGERST... 5 1.1 Proefopzet... 5 1.2 Perceelsgegevens... 5 1.3 Waarnemingen... 7 1.4 Eigenschappen per ras... 9 1.5 Proefresultaten...

Nadere informatie

Rassenproef bio wintertarwe : moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen

Rassenproef bio wintertarwe : moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen Rassenproef bio wintertarwe 2015-2016: moderne populaties doorstaan moeilijk seizoen Karel Dewaele, Lieven Delanote, Brecht Vandenbroucke, Inagro Voor het derde jaar testen we enkele samengestelde kruisingspopulaties

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2016.G.28, september 2016 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? J. Bonnast (BDB), W. Odeurs (BDB) Samenvatting Het optimaliseren van de teelttechniek is een uitdaging voor iedere

Nadere informatie

Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen

Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen Alternariain in aardappel: een ziektecomplex? Prof. Geert Haesaert Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Vakgroep Toegepaste Biowetenschappen Meer Alternaria? Alternaria -aantastingen worden als een toenemend

Nadere informatie

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen KW 0112 Door: ing. H.W.G. Floot Inleiding In de teelt van biologische aardappelen gelden specifieke regels van

Nadere informatie

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2017

Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2017 Resultaten praktijkproeven GRAANGEWASSEN 2017 VRIJ TECHNISCH INSTITUUT Land- en Tuinbouw Proefbedrijf Schipvaarthoeve Boeschepestraat 44 Schipvaartweg 8 8970 Poperinge 8970 Poperinge Tel. 057/ 34 65 55

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Bodem in Balans?

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Bodem in Balans? Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Resultaten van het veldonderzoek in Nieuw Beerta in het seizoen 2012-2013 Resultaten van het veldonderzoek in Nieuw Beerta in het seizoen 2012-2013 Opdrachtgevers:

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe Fusariumbesmetting en DON-detectie in de teelt van wintertarwe Financier: Stichting Risicofonds

Nadere informatie

OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID

OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID BELANGRIJKSTE RASSEN OVERZICHTSTABEL KWALITEIT - VROEGRIJPHEID Kwaliteit Vroegrijpheid WINTERTARWE A B B C D Zeer vroeg RUSTIC VISAGE TAPIDOR Vroeg QUEBON IRIDIUM MERCATO TOISONDOR Half vroeg ARACK CARENIUS

Nadere informatie

Nieuwe aanbevolen rassen van wintertarwe

Nieuwe aanbevolen rassen van wintertarwe Persbericht Den Haag, 9 september Nieuwe aanbevolen rassen van wintertarwe Er zijn twee nieuwe rassen van wintertarwe opgenomen in de Aanbevelende Rassenlijst voor 2012. Dit meldt de Commissie Samenstelling

Nadere informatie

3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt

3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt 3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt 3.1 Doel In deze proef werden diverse rassen vergeleken in de vroege teelt voor wat betreft, plant- en gewaskenmerken, ziektegevoeligheid, alsook oogst- en opbrengstgegevens.

Nadere informatie

Rassenadvies: Wintertarwe

Rassenadvies: Wintertarwe Rassenadvies: Wintertarwe 2016-2017 2015-2016 Bevindingen oogst 2016 De oogst van 2016 is relatief vlot verlopen. De opbrengsten en kwaliteiten waren zeer slecht, wat voornamelijk kwam door het donkere

Nadere informatie

/

/ Spinazie 3 Najaar 3.1 Doel Vergelijken van diverse rassen spinazie voor industriële verwerking voor wat betreft plant- en gewaskenmerken, ziektegevoeligheid alsook oogst- en opbrengstgegevens in het najaar.

Nadere informatie

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714 Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714 SPNA Ing H.W.G. Floot Hooge Zuidwal 1 9853 TJ Munnekezijl tel. 0594 688615. fax. 0594 688460 email: info@spna.nl

Nadere informatie

Nieuwe aanbevolen rassen van wintertarwe

Nieuwe aanbevolen rassen van wintertarwe Persbericht Den Haag, 11 september Nieuwe aanbevolen rassen van wintertarwe Er zijn twee nieuwe rassen van wintertarwe opgenomen in de Aanbevelende Rassenlijst voor 2013. Dit meldt de Commissie Samenstelling

Nadere informatie

INDUSTRIEWORTELEN 2014

INDUSTRIEWORTELEN 2014 INDUSTRIEWORTELEN 2014 Proef cultivaronderzoek Flakkeese voor de verwerkende industrie 1 Doel Geschiktheid van nieuwe cultivars nagaan onder de heersende groei- en klimaatsvoorwaarden in vergelijking met

Nadere informatie

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale Karel Dewaele, Annelies Beeckman, Lieven Delanote In de zoektocht naar een hogere bedrijfseigen eiwitproductie voert Inagro reeds enkele jaren

Nadere informatie

N-systemen in wintertarwe

N-systemen in wintertarwe N-systemen in wintertarwe Inleiding HLB BV en Proeftuin Zwaagdijk voerden het project N-systemen in wintertarwe uit in opdracht van Productschap Akkerbouw in de periode 2010-2012. Doelstelling van het

Nadere informatie

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW

Wintertarwe. Resultaten rassenproef Uitzaai Roel Van Avermaet LTCW Wintertarwe Resultaten rassenproef Uitzaai 2015-2016 Roel Van Avermaet LTCW Wintertarwe nu en in de toekomst! - Fluctuerende prijzen - Afhankelijk van de opbrengst wereldwijd - Kostenposten beperken Wat

Nadere informatie

Wintertarwe Zuid-Nederland

Wintertarwe Zuid-Nederland Rassenadvies Wintertarwe Zuid-Nederland 2013 Rasadvies Raseigenschappen Opbrengstgegevens Teeltmaatregelen groei door kennis Rassenkeuze Om een goede financiële opbrengst te realiseren is het goed om een

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. DON-ontwikkeling in wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. DON-ontwikkeling in wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw DON-ontwikkeling in wintertarwe 2013-2014 DON-ontwikkeling in wintertarwe 2013-2014 Opdrachtgever: Auteur: Risicofonds voor de Graanhandel Wouter Otter

Nadere informatie

COMITE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE NATIONALE RASSENCATALOGUS VOOR LANDBOUWGEWASSEN

COMITE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE NATIONALE RASSENCATALOGUS VOOR LANDBOUWGEWASSEN COMITE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE NATIONALE RASSENCATALOGUS VOOR LANDBOUWGEWASSEN CRITERIA VOOR HET ONDERZOEK VAN DE RASSEN VAN GRAANGEWASSEN ANDERE DAN MAÏS MET HET OOG OP HUN TOELATING TOT DE CATALOGUS

Nadere informatie

IMPRESSION Vroege baktarwe!

IMPRESSION Vroege baktarwe! IMPRESSION Vroege baktarwe! Vroegrijpheid: half vroeg Strolengte: kort Legervastheid: goed Uitstoeling: goed Koudetolerantie: zeer goed Chloortoluron: tolerant Alternativiteit: half winter KWALITEIT B

Nadere informatie

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen 8.4 Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen - 2011 W. Odeurs en J. Bries (BDB) Samenvatting Bodemkundige Dienst van België heeft in 2011 twee proefvelden aangelegd om het gebruik van

Nadere informatie

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen Auteur Alex De Vliegher 16/04/2014 www.lcvvzw.be 2 / 7 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 Wanneer grasland vernieuwen in het najaar? Wanneer in het voorjaar?...

Nadere informatie

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus Bestrijding van Myrothecium in lisianthus 2015 PT nummer.: 14980 Proef nummer: 14512 Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk Phone +31 (0)228 56 31 64 Fax +31 (0)228 56 30 29 E-mail: proeftuin@proeftuinzwaagdijk.nl

Nadere informatie

Superieur in graanziektebestrijding. De juiste chemie voor de hoogste opbrengst

Superieur in graanziektebestrijding. De juiste chemie voor de hoogste opbrengst Superieur in graanziektebestrijding De juiste chemie voor de hoogste opbrengst Nieuw fungicide beschikbaar in graan Graantelers staan ieder seizoen opnieuw voor de uitdaging om hun gewas vrij van schimmelziekten

Nadere informatie

Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek

Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek PROEFVERSLAG Spinazie voor de industrie 2018 voorjaar laat cultivaronderzoek Proefnummer: TOLALG18SPZ_RA02 Identificatie opdrachtgever: Protocol identificatie opdrachtgever: Inagro POLLET Sabien Ieperseweg

Nadere informatie

INFORMATIEVE KRANT VOOR DE LANDBOUWER & VEEHOUDER. AZZERTI Bij de vroege rassen is AZZERTI momenteel

INFORMATIEVE KRANT VOOR DE LANDBOUWER & VEEHOUDER. AZZERTI Bij de vroege rassen is AZZERTI momenteel INFORMATIEVE KRANT VOOR DE LANDBOUWER & VEEHOUDER België - Belgique P.B. 000 GENT X 3/14 21 e jaargang Nr 2 September 2011 Verantwoordelijke Uitgever : M. Ballekens, Limagrain Belgium, Kaaistraat, 1 Avelgem-Kerkhove

Nadere informatie

..- ' Rekening houden met rnaximaal aantal toepassingen per handels: Wintertarwe ten aanzien van bladziekten. Ziektebestrijdi ng granen.

..- ' Rekening houden met rnaximaal aantal toepassingen per handels: Wintertarwe ten aanzien van bladziekten. Ziektebestrijdi ng granen. ' Indien meer dan één fungicidebehandeling uitgevoerd wordtl afwisselen tussen chemische groepen (verschillende werkingswijzen) I * Índien niet mogelijk: afwisselen werkzame stoffen binnen eenzelfde chemische

Nadere informatie

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek

1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek 1 Courgette voor industriële verwerking cultivaronderzoek 1.1 Doel Het vergelijken van verschillende cultivars in functie van vrucht- en gewaskenmerken, opbrengst en ziektegevoeligheid in de normale teelt

Nadere informatie

9.1 Kiemremming van in het veld

9.1 Kiemremming van in het veld 9.1 Kiemremming van in het veld V. De Blauwer (PCA), Annie Demeyere (ADLO), P. Vermeulen (VTI), J. Fagard (PIBO), R. Van Avermaet (LTCW) Samenvatting Voor het vierde jaar op rij werden het voorbije groeiseizoen

Nadere informatie

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 11 september 2014

Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr G.32, 11 september 2014 Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke gewassen, Oliehoudende zaden en Kleine Industrieteelten Vlaanderen v.z.w. Landbouwcentrum Granen Vlaanderen (LCG) vzw Graanbericht Nr. 2014.G.32, 11 september 2014 RASSENONDERZOEK

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2012

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU wintertarwe 2012 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Rassenonderzoek EU wintertarwe 2012 Rassenonderzoek EU wintertarwe 2012 Opdrachtgevers: Syngenta Seeds Barenbrug Holland B.V. WPA Robertus Agrifirm Wiersum

Nadere informatie

BASILICUM RASSENPROEF

BASILICUM RASSENPROEF BASILICUM RASSENPROEF Proefcode: OL12 HERS01 Uitgevoerd in opdracht van: Provinciaal Proefcentrum voor de Groenteteelt Oost-Vlaanderen vzw Technisch Comité Karreweg 6 9770 Kruishoutem Tel ++ 32 (0)9 381

Nadere informatie

Bestrijding van Fusarium in lisianthus

Bestrijding van Fusarium in lisianthus Bestrijding van Fusarium in lisianthus 2014 PT nummer.: 14980 Proef nummer: 13485 Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk Phone +31 (0)228 56 31 64 Fax +31 (0)228 56 30 29 E-mail: proeftuin@proeftuinzwaagdijk.nl

Nadere informatie

Fonds voor Landbouw en Visserij

Fonds voor Landbouw en Visserij Fonds voor Landbouw en Visserij Implementatie en optimalisatie van een aarfusarium en DON voorspellingsmodel in de Vlaamse graanteelt en graanverwerkende sector. Aanvrager Landbouwcentrum Granen, Eiwitrijke

Nadere informatie

1 RASSENONDERZOEK WINTERTARWE

1 RASSENONDERZOEK WINTERTARWE - 48-1 RASSENONDERZOEK WINTERTARWE D. Wittouck 1, L. Willaert 1, K. Boone 1, D. Cauffman 2, J. Fagard 2, N. Luyx 2, M. Carlens 2 K. Vrancken 2, V. Derycke 3, G. Haesaert 3, P. Vermeulen 4, D. Goethals

Nadere informatie

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering Plantenteelt Graan Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering Huiswerk Werkopdracht Ziekten, plagen en

Nadere informatie

Rasresistentie tegen Phytophthora infestans in het loof

Rasresistentie tegen Phytophthora infestans in het loof Rasresistentie tegen Phytophthora infestans in het loof - 2013 V. César (CRA-W) Samenvatting Om de aardappelziekte onder controle te houden zijn heel wat fungicidebehandelingen nodig. Het gebruik van rassen

Nadere informatie

Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst

Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst Beheersing aarfusarium en bladvlekkenziekte in zomergerst A. Evenhuis & H.T.A.M. Schepers Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, part of Wageningen UR Business Unit AGV Februari, 2015 PPO no. 3250257900 2015

Nadere informatie

Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO)

Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO) Teeltsystemen voor concurrerende teelt van wintertarwe EH 0412 Door: Henk Floot (SPNA) en Ruud Timmer (PPO) Inleiding Door de lage graanprijzen staat het rendement van de graanteelt onder druk. De aanzienlijke

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU Wintertarwe 2013

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Rassenonderzoek EU Wintertarwe 2013 Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Rassenonderzoek EU Wintertarwe 2013 Rassenonderzoek EU Wintertarwe 2013 Opdrachtgever(s): Auteur: Barenbrug Holland BV Syngenta Seeds WPA Robertus Arjan

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Opdrachtgever: Auteur:

Nadere informatie

PROTOCOL CULTUUR- EN GEBRUIKSWAARDE- ONDERZOEK VAN ZOMERTARWERASSEN

PROTOCOL CULTUUR- EN GEBRUIKSWAARDE- ONDERZOEK VAN ZOMERTARWERASSEN PROTOCOL CULTUUR- EN GEBRUIKSWAARDE- ONDERZOEK VAN ZOMERTARWERASSEN 205 Raad voor plantenrassen (Rvp) en Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst (CSAR) Maart 205 Inhoudsopgave. Inleiding... 3

Nadere informatie