broekzakspelletjes voor de speelclub

Transcriptie

1 50 broekzakspelletjes voor de speelclub

2 Dag beste speelclubleid(st)er Hier spreekt Mazzel. Normaal gezien ben ik er voor je leden maar nu ben ik er ook eens speciaal voor jou. Ik heb vijftig broekzakspelen, voor als je met je speelclubbers eens vijf minuten op de bus moet wachten of eens vijf minuten over hebt. Maar oooooh, er is meer! Ik heb ook nog honderd ja, je hoort het goed: honderd! originele opdrachtjes om te gebruiken in je spelen. Dikke speelclubgroet Mazzel Dit zijn kant-en-klare spelletjes voor de speelclub. Ze zijn bedacht door de Speelclubcommissie, een plezante bende met een passie voor de speelclub. Elk spel kan gemakkelijk aangepast worden voor een grote of kleine groep. Foto s, vragen of opmerkingen mogen jullie altijd doorsturen naar Veel plezier ermee! Afdeling: Speelclub Aantal deelnemers: 6-30 Soort spel: Korte spelletjes en opdrachten Duur: 10 minuten Terrein: Alle terreinen Materiaal dat je zelf moet voorzien: Staat telkens vermeld bij het spel PS: Zoek een klein (geel) rugzakje, dat je vult met klein spelmateriaal: een opblaasbare bal, bikken, ballonnen, een kleine bus verf, een binnenband van een fiets, een stukje touw, enz. Als je dat meeneemt op tocht heb je altijd iets bij de hand om mee te spelen. En de speelclubbers zullen het met plezier helpen dragen. -4-

3 -6-50 broekzakspelletjes 1. Kleeftikkertje voor de speelclub Wanneer de tikker iemand tikt, blijft zijn of haar hand plakken op die plaats. Beide speelclubbers lopen dan samen verder. Zo gaat het verder tot er een hele slinger tikkers rondloopt. 2. Speelclubmachine Iedere speelclubber krijgt een nummer. Iedereen vormt op een bepaald moment een onderdeel van een nieuwe machine die de groep zal uitvinden. Nummer 1 begint. De leiding roept telkens een nieuw nummer. Degene met dat nummer komt erbij en moet een nieuw onderdeel vormen. Bijvoorbeeld: nummer 1 gaat met de benen open staan en draait haar hoofd van links naar rechts in een bepaald ritme. Nummer 5 legt de handen op de schouders van 1 en zakt door zijn knieën op het ritme van het hoofd van 1. Nummer 7 legt zich op de grond, pakt met één hand de benen van 5 vast en beweegt haar andere arm op en neer. (Maak gerust geluiden.) 3. Kijk eens diep in mijn ogen De speelclubbers staan in een kring en kijken naar de grond. De leiding telt af: ja. Op ja kijkt iedereen naar iemand anders. Als twee speelclubbers in elkaars ogen kijken, vallen ze af. Ga zo door tot er een winnaar is. Je kunt ondertussen met de afvallers een nieuw spel beginnen in een tweede kring, oneindig veel spelplezier! Variant: als twee speelclubbers elkaar in de ogen kijken, doen ze spectaculair alsof ze doodgaan. 4. Ademrace Alle speelclubbers halen om de beurt diep adem, roepen speelcluuuuuuuuuuuub, en lopen zover ze kunnen tot hun adem op is. Wie het verst geraakt, wint de race. Ze kunnen om de beurt lopen en blijven staan in het veld, of allemaal samen vertrekken bij start. 5. Sardientje Iedereen sluit de ogen en telt tot 30. Een speler gaat zich verstoppen. Alle andere speelclubbers beginnen te zoeken. Wie de verstopte persoon gevonden heeft, verstopt zich stilletjes bij hem of haar. Zo doen we verder tot iedereen verstopt zit.

4 6. Levende twister -8- Alle speelclubbers staan door elkaar. De leiding roept een lichaamsdeel en een kleur. De speelclubbers moeten zo snel mogelijk met dat lichaamsdeel die kleur aanraken, bij elkaar of in de omgeving. Wees creatief en hou het niet op handen en voeten, maar roep bijvoorbeeld ook eens: rechterbil op blauw. 7. Fluittikkertje Een fluitje Speel tikkertje in een afgebakend terrein. Wanneer de leiding 1x fluit, moet iedereen achteruit lopen. Bij 2x moet iedereen rondspringen als een konijntje. Wanneer de leiding 3x fluit en een naam roept, wordt de genoemde speler tikker en loopt iedereen weer normaal. Andere varianten kun je zelf afspreken met de speelclubbers, bv. snelwandelen, kruipen, sluipen, rollen, springen, enz. 8. Verstop het fluitje Een fluitje Alle speelclubbers sluiten de ogen en tellen tot 30. Ondertussen verstopt de leiding ergens een fluit. Iedereen begint te zoeken, en wie de fluit vindt, blaast er 3x hard op. Op dat signaal lopen alle speelclubbers opnieuw naar de aftelplaats, sluiten de ogen en beginnen ze weer tot 30 te tellen. De speelclubber die de fluit vond, mag hem nu verstoppen. En zo speel je verder tot ze het beu zijn. :) 8. Verstop het fluitje Een fluitje Alle speelclubbers sluiten de ogen en tellen tot 30. Ondertussen verstopt de leiding ergens een fluit. Iedereen begint te zoeken, en wie de fluit vindt, blaast er 3x hard op. Op dat signaal lopen alle speelclubbers opnieuw naar de aftelplaats, sluiten de ogen en beginnen ze weer tot 30 te tellen. De speelclubber die de fluit vond, mag hem nu verstoppen. En zo speel je verder tot ze het beu zijn. :) 9. Een ballon hoog houden 1 ballon Binnen een beperkt terrein (bv. lokaaltje) hou je met heel de groep een ballon in de hoogte door hem met je vingers te toetsen, te raken met je hoofd of je knie, of door er met je voet een tikje tegen te geven. Je kunt het spel aanpassen door het terrein te vergroten of te verkleinen, of je kunt het moeilijker maken door er regels bij te voegen zoals om de 10 beurten moet de bal met het hoofd gespeeld worden.

5 10. Dierentuin De leid(st)er is parkwachter en fluistert elke speler twee dierennamen in. Eén van die twee is echter bij iedereen dezelfde. De spelers gaan in een kring staan en haken hun armen stevig in elkaar. Dan noemt de parkwachter dierennamen. Wanneer spelers één van hun dierennamen horen, proberen ze te gaan zitten. Hun buren proberen dat te beletten door hen overeind te houden. De leid(st)er roept zo enkele dierennamen. Wanneer de parkwachter de dierennaam noemt die ze allemaal ingefluisterd kregen, weet je wel wat er zal gebeuren. 11. Doe en zeg het omgekeerd Alle speelclubbers zitten in een kring. Leg het spel uit aan drie of vier speelclubbers terwijl de anderen even weg zijn. De rest komt er later bij zitten en probeert te raden wat ze juist moeten doen. Speler 1 zegt ik sla op mijn borst, en krabt op haar hoofd. Speler 2 zegt iets anders, bv. ik kietel mijn tenen en slaat op zijn borst. Zo gaat de cirkel verder, je doet telkens wat je voorganger zei. Uitleg wordt niet gegeven, spelers moeten zelf uitzoeken hoe het werkt. Wie het antwoord op het raadsel weet, doet gewoon mee, tot de laatste speelclubber begrijpt hoe de vork aan de steel zit. De leiding geeft aan wanneer je juist of fout bent en geeft tips. 12. Geenernochi We bevinden ons in het Italiaanse dorpje Geenernochi. De deelnemers plannen een reis naar dit dorpje en willen weten wat ze wel of niet moeten meenemen. Dat doen ze door vragen te stellen over alles wat er in het dorp aanwezig is, de spelleiding antwoordt. Voorbeeld: Hebben ze in Geenernochi water? In dit geval nee. Oplossing: voorwerpen waar een r of een i in voorkomt, hebben ze niet. Geen R noch I! 13. De grote oversteek Voorwerpen uit de natuur Je speelclubbers krijgen de opdracht om een bepaalde afstand te overbruggen, bv. 20 meter. Ze mogen de grond niet raken, maar ze mogen wel op alle materialen staan die ze vinden in de buurt. Variant: deel de groep op in gelijke delen en laat hen om het eerst de afstand overbruggen. Wie een materiaal als eerste vastheeft, mag het ook houden. 14. Bericht doorfluisteren Voorwerpen uit de natuur De spelers zitten in een kring. De spelleiding fluistert iemand iets in, die fluistert hetzelfde in het oor van de volgende, en zo de kring rond. Lijkt het dan nog op de oorspronkelijke zin? -10-

6 13. De grote oversteek -12- Voorwerpen uit de natuur Je speelclubbers krijgen de opdracht om een bepaalde afstand te overbruggen, bv. 20 meter. Ze mogen de grond niet raken, maar ze mogen wel op alle materialen staan die ze vinden in de buurt. Variant: deel de groep op in gelijke delen en laat hen om het eerst de afstand overbruggen. Wie een materiaal als eerste vastheeft, mag het ook houden. 14. Bericht doorfluisteren De spelers zitten in een kring. De spelleiding fluistert iemand iets in, die fluistert hetzelfde in het oor van de volgende, en zo de kring rond. Lijkt het dan nog op de oorspronkelijke zin? 15. Bewakertje Stoelen voor de helft van de groep De helft van de spelers zit op een stoel in een kring, de anderen staan (met hun handen op hun rug) achter iemand die op een stoel zit. Eén stoel is leeg, maar er staat wel iemand achter. De speler achter de lege stoel moet een van de zittende spelers op zijn of haar stoel proberen te lokken door te knipogen. De spelers die achter de stoelen staan, kunnen hun partner tegenhouden door hen een tikje op de schouder te geven voor ze kunnen vertrekken. 16. De andere oever Evenveel blinddoeken als er spelers zijn De spelers liggen in een kring, languit op hun buik op de grond, gezicht naar het midden en geblinddoekt. Achter elke speler ligt een kous van de speler tegenover hem of haar. De spelers proberen hun eigen kous te vinden. De spelers moeten dus over of onder elkaar kruipen om hun kous als eerste te kunnen pakken. Ze mogen enkel sluipen, niet kruipen of staan. Het spel eindigt wanneer alle spelers hun eigen kous terug aan hebben. 17. Goede fee, boze fee Eerst duid je een boze fee (of tovenaar) aan. Die gaat even weg. Dan kies je een goede fee. De boze fee weet dus niet wie dat is. De boze fee probeert zoveel mogelijk kinderen te betoveren door hen te tikken. Die kinderen blijven stokstijf staan. Alleen de goede fee kan hen weer tot leven brengen, door hen nog eens te tikken. Ze moet dat echter geniepig doen, want als de boze fee haar kan tikken, kan niemand nog verlost worden. Het spel eindigt wanneer iedereen betoverd is.

7 18. Konijn-wortel-jager 20. Iets veranderd? In het begin is er een jager en de rest zijn konijnen. De konijnen roepen konijn, konijn, konijn, enz., de jager roept jager, jager, jager, enz.. Heeft de jager een konijn getikt, dan verandert dat in een wortel. De wortel staat met gespreide benen, met de armen boven het hoofd en de handen tegen elkaar. De wortel roept wortel, wortel, wortel, enz.. Wanneer een konijn onder de benen van een wortel doorkruipt, wordt de wortel weer een konijn. 19. Natuurdomino Allerlei dingen uit de natuur Laat alle spelers enkele natuurvoorwerpen zoeken: takken, mos, gras, enz. Iemand begint en legt bijvoorbeeld een tak op de grond. Als de volgende ook een tak heeft, mag hij of zij die erbij leggen en er nog iets aan toevoegen, bijvoorbeeld een stuk mos. Zat er aan die eerste tak nu al een blad en de volgende heeft geen mos, dan mag hij of zij er ook een blad bij leggen, uiteraard bij het blad aan de tak. Zo maak je een natuurlijke domino. Een speelclubber staat in de midden van de kring. De anderen mogen gedurende een minuut goed kijken naar degene in het midden. Die gaat dan naar buiten en verandert iets. De anderen moeten proberen te zien wat er veranderd is. 21. The White Stripes Verf of zonnecrème Alle spelers krijgen vier strepen verf of zonnecrème op hun wang/arm. De kinderen moeten proberen elkaars strepen uit te vegen. Wie als laatste nog strepen heeft staan, is de winnaar. 22. Aai poesje Eén speelclubber is een kat, de anderen zitten in een kring. De kat gaat voor iemand zitten en geeft kopjes. De speler aait de poes over haar kop en zegt: aai, lief poesje!. Daarop miauwt de poes. Wie tijdens het aaien begint te lachen, wordt de nieuwe poes. -14-

8 Hoelahoepel 1 hoepel of fietsband De speelclubbers staan in een kring en geven elkaar de hand. De opdracht: de hoepel doorgeven zonder de handen los te laten. 24. Sssjt, speelclubber slaapt! 4 blinddoeken Vier speelclubbers gaan geblinddoekt in de hoeken van de kamer staan. De anderen sluipen zo dicht mogelijk naar hen toe. Na een tijd moeten de geblinddoekten raden hoeveel speelclubbers er rond hen zitten. 25. Ie-aa, wie ben ik? 1 blinddoek Een speelclubber gaat naar buiten en wordt geblinddoekt. De andere kinderen krijgen elk een nummer en moeten zich verspreiden in de kamer. De geblinddoekte speler komt terug binnen en zegt een nummer. Het kind met dat nummer doet een dierengeluid na. De geblinddoekte probeert te raden wie het is. 26. Waar is het muntje? 1 muntje Eén speler zit met gesloten ogen op een tafel. De anderen zitten errond en geven het muntje door. Wanneer de speler in het midden stop zegt, leggen alle speelclubbers hun handen op tafel. Degene in het midden probeert te achterhalen waar het muntje zit. 27. Schoenpetanque Iemand van de leiding werpt een schoen in het veld. De speelclubbers proberen er hun eigen schoen zo dicht mogelijk bij te gooien. Variant: de speelclubbers laten hun schoen aan hun tenen bengelen en zo sjotten hem zo naar het doel. 28. Blinde vlo Blinddoek Een van de spelers krijgt een blinddoek om, hij of zij is de blinde vlo. Die probeert de andere vlooien te tikken. Zij mogen ontwijken door maximaal tien keer weg te springen, daarna moeten ze blijven staan. Welke blinde vlo vangt het vlugst alle andere vlooien?

9 29. Dag madam 1 kaartspel Er ligt een kaartspel in de midden. Bij bepaalde kaarten moeten de kinderen iets doen. Bv. aas: zo snel mogelijk in je slaapzak kruipen; koning: ga op een ander bed liggen; dame: ga de deur tikken; boer: ga rechtop op je bedje staan. Als je geen kaartspel hebt, kun je ook gewoon nummers zeggen en een betekenis geven. 30. Wuivertje Iemand, bijvoorbeeld Marie, telt van 20 tot 0. Alle andere leden verstoppen zich. Als Marie iemand gevonden heeft, moet ze de naam van die persoon roepen. Die moet vanaf dan Marie volgen. Zij mag zich nooit omdraaien. De mensen achter de zoeker kunnen bevrijd worden als iemand die nog verstopt is naar hen wuift. Zij mogen zich dan opnieuw verstoppen. 31. Passend schoentje 32. Tikkertje-wc Per speler een blad papier en een potloodje, een fluit Plak een blad papier op de rug van elke speler en teken er een galg op. Elke speelclubber krijgt een potloodje. Wie getikt wordt, moet gehurkt gaan zitten. Je bent bevrijd als iemand een deel van een mannetje aan de galg tekent (een been, arm, lijf of hoofd). Wanneer de leiding fluit (de code), probeert iedereen in de wc te geraken. Bij al wie er niet binnen de tien seconden geraakt, teken je een nieuw deel van het mannetje op hun rug. De laatste in de wc is de nieuwe tikker. Als je mannetje helemaal getekend is, val je af. 33. Kaartje-blaas Fles, speelkaarten Op een flessenhals liggen allerlei kaarten of papiertjes niet groter dan een speelkaart. Om beurten moet je minstens één speelkaart van de hals blazen. Diegene die de laatste kaart eraf blaast, heeft verloren. Iedereen doet een schoen uit en gooit die in het midden van de groep. Eén speler gaat buiten, de anderen spreken ondertussen af welke schoen de bom is. Nu mag de persoon die weggestuurd is terug komen. Hij of zij moet zoveel mogelijk schoenen op een nieuwe berg gooien. Wanneer die speler de bom vastneemt, ligt hij/zij eruit. -18-

10 Appelkefret Appel, mes, vork, bord, dobbelsteen -20- Iemand staat in het midden van het terrein, bv. Marja. Iedereen houdt een vinger van haar vast. Zodra ze begint af te tellen ( ), gaat iedereen zich verstoppen. Bij 0 opent Marja haar ogen en kijkt ze rond. Wie gezien is, moet tevoorschijn komen. De volgende keer telt Marja maar af van 9, daarna van 8, enz. tot er gewoonweg geen tijd meer overschiet om je te verstoppen en iedereen gezien is. Variant: iedereen verstopt zich. Wanneer de zoeker begint te tellen, moet iedereen de rug van de zoeker komen tikken voor ze zich opnieuw verstoppen. 35. Alsjeblieft... dank je wel... Blinddoek, kurk of suikerklontje, touw Iedereen zit in een kring, Ferre zit geblinddoekt in het midden. Een kurk of suikerklontje aan een touw wordt in de kring rondgegeven. Het touwtje mag zowel door- als teruggegeven worden. De spelers zeggen telkens alsjeblieft en dank je wel, zodat Ferre ongeveer weet waar het touwtje is. Ferre moet proberen om het suikerklontje of de kurk in zijn mond te nemen. De speler bij wie Ferre het touwtje te pakken krijgt, moet Ferres plaats innemen. De speelclubbers zitten in een kring. Wat verder ligt er een appel, op een bord met mes en vork erbij. De spelers gooien om beurten met de dobbelsteen. Wie zes gooit, mag naar de appel lopen en ervan beginnen eten, tot de volgende zes gegooid wordt. Je moet natuurlijk wel mes en vork gebruiken. Variant: laat hen eerst nog een paar verkleedkleren aandoen voor ze mogen gaan eten. Variant: uiteraard werkt dit ook met bananen, chocolade, koekjes, enz. 37. Ballonschieten Ballon, doelwit Ieder lid blaast een ballon op. Om beurten laten ze hun ballon los, in de richting van een doelwit. Wie het dichtst bij het doel komt, wint. 38. Diertje raden Per deelnemer een papiertje met een dierennaam op, plakband Alle spelers krijgen op hun rug een naam van een dier gekleefd. Iedereen loopt door het lokaal. Ze moeten hun dier raden door vragen te stellen aan de anderen. Je mag maar één vraag stellen per persoon, en het moeten ja-neevragen zijn. Variant: namen van landen, beroemde mensen, enz.

11 39. Dirigentje -22- Iedereen zit in een kring. Eén speler gaat even weg, waarna een tweede speler wordt aangewezen als dirigent. Die begint een denkbeeldig instrument te bespelen, de andere spelers nemen dat zo snel mogelijk over. De eerste komt terug binnen en moet nu proberen te achterhalen wie de dirigent is. De dirigent moet wel af en toe wisselen van instrument. 40. Elastiektikkertje Elastiekje Alle spelers hebben een elastiek aan hun oor en iedereen heeft een wasknijper. Als je met de wasknijper een elastiek kunt afpakken van iemand anders mag je die aan je oor hangen. Je mag maar één elastiek afpakken per keer. Als je je elastiek kwijt bent, mag je een nieuwe gaan vragen aan de centrale post. 41. Handje klap De leden zitten in een kring. Ze haken hun armen in die van hun buren en leggen hun handen voor zich op tafel. Tussen jouw handen ligt dus de rechterhand van je linkerbuur en de linkerhand van je rechterbuur. Nu kloppen we om beurten op tafel, in de volgorde van de handen. Als de klopt van links komt, klop je dus eerst met je linkerhand, daarna kloppen je buren om beurten met de hand die tussen die van jou ligt, en ten slotte klop je met je rechterhand. Een hand die een fout maakt, verdwijnt van de tafel. Variant: als je twee keer kort na elkaar klopt, verander je van richting. 42. IJsblokje raden IJsblokje Iedereen zit rond de tafel met hun buik bloot, behalve twee spelers, bijvoorbeeld Jo en Leni. Jo kruipt onder de tafel en houdt een ijsblokje tegen iemands buik. Leni zit op de tafel en probeert te raden bij wie het ijsblokje zit. Als zij het juist raadt, mag ze met iemand van plaats verwisselen. 43. Boze stiefzus, jaloerse broer Verkleedkleren, krijt Teken met krijt een lang parcours zonder einde. Leg op vijf plaatsen langs dat parcours een hoop kledingstukken. Op de eerste post leg je kleren die je snel en gemakkelijk aantrekt. De speelclubbers worden uitgenodigd op een feest! Ze moeten snel mogelijk gepaste kleren verzamelen om op het bal te geraken voordat de boze stiefzus of jaloerse broer hen te pakken heeft. Een voor een vertrekken de speelclubbers langs het parcours. Ze volgen stapvoets de lijnen. Telkens ze een hoopje verkleedkleren tegenkomen, moeten ze een stuk aantrekken. De volgende vertrekt 10 seconden na de eerste en moet de vorige proberen te tikken. Als dat lukt, valt de getikte speelclubber uit. Zo blijven ze het parcours volgen tot alle kleren op zijn.

12 44. De soep kookt over 1 stoel minder dan er spelers zijn Iedereen kiest voor zichzelf de naam van een groente en vertelt die duidelijk aan de rest van de groep. Ga dan in een kring zitten, een speler blijft rechtstaan. Die loopt rond de kring en somt de namen van de groenten op. Als je groente vernoemd wordt, loop je achter die persoon aan. Op een bepaald moment roept de voorste: De soep kookt over!. Iedereen probeert nu op een stoel te gaan zitten. Iemand zal moeten blijven rechtstaan. Die gaat opnieuw de kring rond en herbegint het spel. 45. Knock your socks off Sokken 47. Aaaaaaaaaa... 2 ploegen Het terrein bestaat uit twee vakken. In elk vak staat een ploegje. Om beurten loopt een speler uit in het andere vak. Bijvoorbeeld: Mich loopt voor ploeg A in het vak van ploeg B. Hij roept Aaaaaaaaaa.... Zolang hij dat roept, mag hij B-spelers tikken. Wie getikt wordt, moet bij het andere ploegje. Als Mich zonder adem valt, moet hij stoppen. Als hij niet meer op tijd in zijn eigen vak raakt, moet hij bij ploeg B blijven. Het spel eindigt als alle spelers in hetzelfde vak staan. 48. Blad-steen-schaarrace 2 ploegen -24- Alle deelnemers trekken hun schoenen uit en gaan op hun achterwerk zitten. Op het startsein beginnen ze de sokken van de anderen uit te trappen zonder zelf hun sokken kwijt te raken. Alles is toegestaan, behalve bijten, trappen, schoppen, slaan en krabben. Het is wel de bedoeling dat je blijft neerzitten. Wie als laatste nog een sok aan heeft, is de winnaar. 46. Voorwerpenwoord 2 ploegen Al wat ze vinden Twee ploegen krijgen een woord met evenveel letters. Nu proberen ze zo vlug mogelijk hun woord te vormen met voorwerpen: voor elke letter moeten ze een voorwerp zoeken dat ermee begint. Wie er eerst in slaagt zijn of haar voorwerpenwoord te vormen, wint. Verdeel de groep in twee ploegen en zet hen elk aan een uiteinde van een lijn. Op een signaal van de leiding begint van elke ploeg iemand te lopen in de richting van de andere ploeg. Op het moment dat ze elkaar ontmoeten, spelen ze blad-steenschaar. De verliezer verlaat de lijn en de winnaar loopt door. Op het moment dat de verliezer van de lijn stapt, mag iemand anders van zijn of haar ploeg beginnen lopen om de speler van de andere ploeg te onderscheppen. Je scoort een punt door het einde van de lijn te bereiken. Blad-steen-schaar: beide spelers houden een hand op hun rug en ze tellen tot drie. Op drie tonen ze elkaar een van de volgende symbolen: blad, steen of schaar. Blad = gestrekte hand, steen = gebalde vuist, schaar = wijsvinger en middelvinger gestrekt als een schaar. Een blad verslaat de steen, een steen verslaat de schaar en een schaar verslaat het blad. Bij gelijke symbolen wordt de kamp herhaald.

13 49. Chinese spiegel 2 ploegen Splits de groep in twee ploegen. Elk groepje gaat op een rij staan, ongeveer 4 meter van elkaar, met de ruggen naar het midden. De spelleiding neemt van elke ploeg twee mensen en zet ze met de ruggen tegen elkaar, tussen de twee rijen in. Na het fluitsignaal mogen de andere groepsleden zich omdraaien. Zij mogen enkel aan de hand van gebaren uitbeelden wie er achter hun teamlid staat. De spelers in het midden moeten dus door de gebaren raden wie er achter hen staan. Ze mogen enkel antwoord geven als ze hun hand omhoog steken. Wie als eerste het juiste antwoord geeft, heeft gewonnen. Er mogen geen beledigende gebaren gebruikt worden en lichamelijk contact is ook uit den boze. 50. Euro in de kous Duo s 2 eurostukken Twee leden doen hun schoenen uit en stoppen een geldstukje in hun kous. Ze moeten proberen het geldstukje van de andere te veroveren. -26-

14 -28-