Wetenschappelijk artikel

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wetenschappelijk artikel"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN DE EVOLUTIE EN AANTREKKELIJKHEID VAN INFANTIELE, VROUWELIJKE EN MANNELIJKE KENMERKEN BIJ DISNEY ANIMATIEFIGUREN: EEN ANALYSE VANUIT EVOLUTIONAIR PSYCHOLOGISCH PERSPECTIEF Wetenschappelijk artikel aantal woorden: 9987 LORE PIERREUX MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting FILM- EN TELEVISIESTUDIES PROMOTOR: PROF. DR. PATRICK VYNCKE COMMISSARIS: EVELINE VINCKE COMMISSARIS: PROF. DR. SOFIE VAN BAUWEL ACADEMIEJAAR

2 ABSTRACT This article discusses the various infantile, female and male features that exert a strong attraction. On the one hand, infantile features are perceived as cute, features that according to evolutionary psychology have evolved by natural selection, to raise affection and caretaking for children. On the other hand, female and male features are judged as physically attractive in the mating domain, because they are an indicator of the not directly observable female health, youthfulness and fertility and of male physical strength and dominance. Furthermore, these features act as supernormal stimuli: exaggerations that have a stronger pull than the natural stimulus. Following the example of Gould s (1980) study of the evolution of Mickey Mouse, the evolution of infantile, female and male features in 194 Disney animated characters through time was examined in study 1, using a content analysis. No positive evolution was observed for infantile and female features. Graphs of male features show an upward trend, with a decrease from 2001, which might indicate an increasing importance of feelings of nurturance in the evaluation of male physical attractiveness. Finally, in study 2 (N=130), the attractiveness of these features was examined, using an experiment. Corresponding to our hypotheses, for 9 out of 13 sets with manipulated infantile features, the supernormal stimulus version was significantly preferred over the natural stimulus version. The same is true for 5 out of 7 sets with manipulated female features, and 7 out of 9 sets with manipulated male features. Gender differences with regard to the preference for these features were hardly present. ii

3 STRUCTUUR VAN HET ARTIKEL 1. INTRODUCTIE INFANTIELE KENMERKEN VOLWASSEN KENMERKEN Vrouwelijke kenmerken Mannelijke kenmerken STUDIE 1: INHOUDSANALYSE Methodologie Codeurs en materiaalselectie Meetinstrument Resultaten Betrouwbaarheid Infantiele kenmerken Vrouwelijke kenmerken Mannelijke kenmerken STUDIE 2: EXPERIMENT Methodologie Participanten en stimulusmateriaal Meetinstrument Resultaten Infantiele kenmerken Vrouwelijke kenmerken Mannelijke kenmerken CONCLUSIE EN DISCUSSIE REFERENTIES...36 APPENDIX. 43 BIJLAGE iii

4 1. INTRODUCTIE In 1937 ging de eerste volledig geanimeerde langspeelfilm van Walt Disney Animation Studios in première: Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen. Generaties later is Disney nog steeds niet uitgespeeld. In 2010 kwam Rapunzel uit, en dit was meteen ook de 50 ste Disney animatiefilm ( Keep it cute is het motto dat elke artiest van Walt Disney himself meekreeg (Barrett, 2010, p. 69; Genosko, 2005). Volgens Barrett (2010) hielden zijn artiesten het niet enkel schattig, maar maakten zij het steeds schattiger. Stereotiepe, schattige protagonisten paraderen op het scherm, en aangezien schattigheid een welbewust marketinginstrument is, blijft Disney populair. Genosko (2005) spreekt in dit verband over de overbenadrukking van infantiele kenmerken. Ter illustratie stelde Gould (1980) in A biological homage to Mickey Mouse vast dat Mickey Mouse doorheen de jaren steeds meer infantiele kenmerken heeft gekregen, en dat deze kenmerken precies overeenkomen met het Kindchenschema van Konrad Lorenz (1943, 1971). Dit is een reeks van infantiele kenmerken, die binnen de evolutionaire psychologie verklaard worden als adaptaties die speciaal ontworpen zijn door natuurlijke selectie, om de zorg en affectie voor kinderen te verhogen en agressie te verlagen (Lynn, Kampschroeder & Pereira, 1999). Deze geëvolueerde positieve reacties treden volgens Lorenz (1971) ook op wanneer deze infantiele kenmerken aanwezig zijn in niet-menselijke vorm. Barrett (2010) stelt dat schattigheid echter de runner-up is van seks als commerciële truc. Naast een voorkeur voor infantiele kenmerken, hebben mannen en vrouwen volgens Buss (1989) verschillende partnervoorkeuren, een uitgebreid onderzocht domein binnen de evolutionaire psychologie. Hierbij worden fysieke eigenschappen die aantrekkelijk worden bevonden, beschouwd als indicatoren van onderliggende kwaliteiten (Gangestad & Scheyd, 2005). Mannen verkiezen fysieke aantrekkelijkheid bij vrouwelijke partners, omdat het een krachtige indicator is van haar jeugdigheid en gezondheid, welke op hun beurt krachtige indicatoren zijn van haar reproductieve waarde. Vrouwen verkiezen daarentegen mannen met een hoge sociale status en resources, die hij kan investeren in haar en haar kinderen. Toch is mannelijke fysieke aantrekkelijkheid niet te verwaarlozen, aangezien fysieke kracht een belangrijk criterium is voor vrouwelijke partnerkeuze (Buss & Schmitt, 1993). Daarnaast kunnen zowel infantiele, vrouwelijke als mannelijke kenmerken beschouwd worden als supernormal stimuli: overdrijvingen van de normale, natuurlijke stimuli waartoe wij meer aangetrokken worden (Barrett, 2010). Aangezien mensen hun eigen supernormal stimuli aandachtstrekkers kunnen creëren, rijst de vraag of Disney artiesten dit principe doorheen de tijd meer en meer hebben toegepast in de vormgeving van allerhande animatiefiguren. In dit artikel zullen wij de verschillende infantiele, vrouwelijke en mannelijke kenmerken alsook hun aantrekkingskracht onder de loep nemen, en hiervoor een evolutionair psychologische verklaring 1

5 aanreiken in het licht van natuurlijke selectie, seksuele selectie en supernormal stimuli. Dit omdat op deze manier zowel proximate als ultimate verklaringen kunnen gegeven worden (Saad, 2007). Aangezien de literatuur rond de evolutie naar jeugdigheid via het verkrijgen van infantiele kenmerken beperkt blijft tot de veelbesproken figuur van Mickey Mouse, zullen wij onderzoeken of Disney artiesten dit principe doorheen de jaren ook meer en meer hebben toegepast in het ontwerp van allerhande andere Disney animatiefiguren. Verder zullen wij nagaan of Disney animatiefiguren doorheen de tijd ook meer en meer vrouwelijke en mannelijke kenmerken hebben gekregen, als gevolg van het belang van seks als commerciële truc. Dit alles zal gebeuren met behulp van een inhoudsanalyse van de animatiefiguren uit de Disney classics van 1937 tot Ten slotte zal aan de hand van een experiment getest worden of animatiefiguren met overdreven infantiele, vrouwelijke of mannelijke kenmerken de voorkeur genieten boven diezelfde animatiefiguren zonder deze supernormal stimuli, en of hierin man/vrouwverschillen te bespeuren zijn. 2. INFANTIELE KENMERKEN Het Kindchenschema van Lorenz (1943, 1971) bestaat uit een reeks van infantiele kenmerken, namelijk een groot hoofd in vergelijking met het lichaam; een rond gezicht; grote ogen die laag in het gezicht staan; een groot, vooruitstekend voorhoofd; bolle wangen; een kleine mond; een kleine neus; een kleine kin; volle lippen; korte, dikke ledematen; onhandige bewegingen en soepelheid. Kinderen die over deze infantiele kenmerken beschikken, worden beoordeeld als schattig (Alley, 1981; Glocker, Langleben, Ruparel, Loughead, Gur & Sachser, 2009; Hildebrandt & Fitzgerald, 1979; Lorenz, 1943; Sanefuji, Ohgami & Hashiya, 2007; Sternglanz, Gray & Murakami, 1977) of aantrekkelijk (Sternglanz et al., 1977). Schattigheid is immers het type aantrekkelijkheid dat geassocieerd wordt met jeugdigheid, waardoor schattige objecten ongetwijfeld over infantiele kenmerken beschikken (Barrett, 2010). Een verklaring voor deze kenmerken en bijhorende reactie kan gevonden worden binnen de evolutionaire psychologie. Evolutionaire psychologen beschouwen schattigheid als het mechanisme via hetwelk infantiele kenmerken zorgverlening opwekken bij volwassenen, een adaptatie die cruciaal is om te overleven (Barrett, 2010). Kinderen vereisen immers vele zorgen van hun ouders en hun constante gehuil is iets zeer vervelends dat gewelddadige reacties kan veroorzaken (Lynn et al., 1999). Om dit probleem op te lossen, heeft natuurlijke selectie en adaptatie geproduceerd die speciaal ontworpen is om de zorg en affectie voor kinderen te verhogen en agressie te verlagen, namelijk infantiele kenmerken (Lobmaier, Sprengelmeyer, Wiffen & Perrett, 2010; Lorenz, 1943, 1971; Lynn et al., 1999; Morreall, 1991). Deze geëvolueerde positieve reacties treden volgens Lorenz (1971) ook op wanneer deze infantiele kenmerken aanwezig zijn in niet-menselijke vorm, waardoor wij als het ware bedrogen worden door een geëvolueerde respons op onze eigen kinderen. 2

6 Gould (1980) stelde in dit verband in zijn essay A biological homage to Mickey Mouse vast dat de populaire Disney animatiefiguur over een periode van 50 jaar steeds meer infantiele kenmerken heeft gekregen. Metingen van 3 fasen in zijn levensloop brachten immers aan het licht dat Mickey doorheen de tijd een groter hoofd kreeg in vergelijking met zijn lichaam, alsook grotere ogen en een groter, meer vooruitstekend voorhoofd. Daarnaast werden zijn ledematen korter en dikker en kreeg hij een soepelere verschijning. Donald Duck heeft daarentegen Mickeys vroegere wangedrag gekregen, waardoor hij met zijn uitstekende bek en minder vooruitstekend voorhoofd volwassen blijft van vorm. Ook Mickeys vijanden hebben in vergelijking met Mickey zelf een meer volwassen verschijning. Een gelijkaardig fenomeen werd door Hinde en Barden (1985) vastgesteld bij de teddybeer, die doorheen de jaren geëvolueerd is tot de schattige beer die wij nu kennen, met meer infantiele kenmerken, waaronder een groter voorhoofd en een kortere snuit. Deze evolutie hield volgens hen een proces in van artificiële selectie door systematische consumentenvoorkeuren. De kenmerken die consumenten verkiezen bij beren zijn immers precies de infantiele kenmerken die zorgverlenend gedrag opwekken bij volwassenen. Wanneer we nu aannemen dat deze evolutie naar een sterkere gelijkenis met kinderen het resultaat is van een selectiedruk die menselijke voorkeuren weerspiegelt, kunnen deze studies getuigen van het marktsucces van infantiele kenmerken (Lynn et al., 1999). H1: Disney animatiefiguren krijgen doorheen de tijd meer infantiele kenmerken Mickeys omgekeerde evolutionaire pad naar jeugdigheid weerspiegelt volgens Gould (1980) de onbewuste ontdekking van het Kindchenschema door Disney en zijn artiesten. Terwijl Mickey schattiger werd, werd Disney immers rijker (Barrett, 2010). Walt Disneys boodschap Keep it cute heeft dus duidelijk zijn doel niet gemist, aangezien infantiele kenmerken overdreven worden in een poging de animatiefiguren aantrekkelijker te maken (Pinker, 1997). Zulke overdrijvingen kunnen supernormal stimuli genoemd worden, een concept dat geïntroduceerd werd door Tinbergen (1951). Hiermee verwees hij naar overdreven signalen waartoe wij meer aangetrokken zijn dan de natuurlijke, normale stimulus. Hij ontdekte bijvoorbeeld dat vogels grotere eieren uit gips verkozen boven hun eigen eieren (in: Barrett, 2007, 2010; De Block & Du Laing, 2009; Staddon, 1975). H2: De kinderlijke animatiefiguur met een overdreven infantiel kenmerk wordt verkozen boven diezelfde animatiefiguur zonder dit overdreven kenmerk Volgens Geary (1998) zijn vrouwen zorgzamer dan mannen en hebben zij een grotere interesse in kinderen, omdat zij meer parental investment hebben. Een kind dragen en opvoeden vraagt immers meer investering van de vrouw dan van de man (Andersson, 1994; Barrett, Dunbar & Lycett, 2002; Buss, 1989, 1994, 2007; Geary, 1998; Lynn et al., 1999; Miller, 2000; Saad, 2007; Trivers, 1972). Glocker et al. (2009) stelden echter vast dat er geen man/vrouwverschillen optreden op het vlak van de 3

7 evaluatie van het schattigheidsgehalte van kinderen die beschikken over kenmerken uit het Kindchenschema. H3: Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft de voorkeur voor de kinderlijke animatiefiguur met een overdreven infantiel kenmerk 3. VOLWASSEN KENMERKEN Binnen de evolutionaire psychologie is partnerselectie een uitgebreid onderzocht domein (Bjorklund & Pellegrini, 2000; Saad & Gill, 2000), dat de meeste verschillen tussen mannen en vrouwen blootlegt (Saad, 2007). Mannen en vrouwen hebben verschillende voorkeuren, dankzij de verschillende adaptieve problemen waarmee zij te maken hadden op het vlak van partnerkeuze in onze evolutionaire geschiedenis (Buss, 1989, 2007; Buss & Schmitt, 1993; Evans & Zarate, 1999; Saad, 2006, 2007; Saad & Gill, 2000). Deze verschillen kunnen verklaard worden door seksuele selectie (Andersson, 1994; Miller, 2000), met de parental investment theorie van Trivers (1972) als drijvende kracht. Seksuele selectie werd geïntroduceerd door Darwin (1871) als gevolg van de vaststelling dat verschillende kenmerken geen overlevingsvoordeel, maar een reproductievoordeel inhouden. Dit wil zeggen dat kenmerken evolueren omdat zij aantrekkelijk zijn voor seksuele partners (in: Andersson, 1994; Barrett et al., 2002; Bridgeman, 2003; Buss, 1994, 2007; Colarelli & Dettmann, 2003; Geary, 1998; Lynn et al., 1999; Miller, 2000, 2009; Zahavi & Zahavi, 1997). Seksuele selectie heeft vrouwelijke partnerkeuze gevormd om kieskeuriger te zijn en te focussen op mannelijke kenmerken die parental investment aanduiden (Buss, 2007; Sefcek, Brumbach, Vasquez & Miller, 2006). Aangezien de bekwaamheid van de man tot parental investment moeilijk te identificeren is (Sefcek et al., 2006), verkiezen vrouwen mannen met een hoge sociale status en resources die hij kan investeren in haar en haar kinderen (Barkow, 1989; Barrett et al., 2002; Brase, 2006; Buss, 1989, 1994; Buss & Schmitt, 1993; Colarelli & Dettmann, 2003; Evans & Zarate, 1999; Li, Kenrick, Bailey & Linsenmeier, 2002; Saad, 2006, 2007; Singh, 1993a). Daarnaast vallen vrouwen ook op fysiek aantrekkelijke mannen (Buss, 1989, 2007; Li et al., 2002). Hierbij is fysieke kracht een belangrijk criterium voor vrouwelijke partnerkeuze (Bridgeman, 2003; Buss & Schmitt, 1993; Singh, 1993a) en het signaleren van deze kracht is één van de voornaamste functies van mannelijke fysieke aantrekkelijkheid (Hönekopp, Rudolph, Liebert & Müller, 2007). Fysiek fitte mannen konden immers beter zorg dragen voor zichzelf en hun familie (Buss & Schmitt, 1993; Gangestad & Scheyd, 2005; Hönekopp et al., 2007), waren beter voorbereid op het veel voorkomende geweld tussen mannen onderling (Keeley, 1996), konden beter jagen en hun territorium verdedigen (Singh, 1993a) en waren in staat om succesvol agressie aan te wenden om de resources van anderen te verkrijgen, hun eigen status te verhogen (Buss, 2004) en hun partner en kinderen te beschermen tegen geweld (Buss, 2004, 4

8 2007; Buss & Schmitt, 1993; Gangestad & Scheyd, 2005; Singh, 1993a). Bovendien konden zij dit erfelijke voordeel overdragen op hun kinderen (Gangestad & Scheyd, 2005). Een man kan daarentegen zijn reproductief succes verhogen door een vruchtbare vrouw te kiezen. De reproductieve waarde van een vrouw staat echter niet op haar voorhoofd geschreven, maar is verborgen. Hierdoor moet de man indirecte kenmerken gebruiken om haar reproductieve waarde te schatten. Twee indicatoren hiervoor zijn jeugdigheid en gezondheid, die echter ook niet rechtstreeks kunnen waargenomen worden. Om dit probleem op te lossen, hadden onze voorouders toegang tot kenmerken van fysieke aantrekkelijkheid (Bridgeman, 2003; Buss & Schmitt, 1993; Singh, 1993a). Mannen verkiezen dus fysieke aantrekkelijkheid bij een vrouwelijke partner, omdat het een krachtige indicator is van haar jeugdigheid en gezondheid, welke op hun beurt krachtige indicatoren zijn van haar reproductieve waarde (Buss, 1989, 2007; Buss & Barnes, 1986; Buss & Schmitt, 1993, Colarelli & Dettmann, 2003; Jones et al., 1995; Li et al., 2002; Saad, 2007; Symons, 1979). Deze verschillende partnervoorkeuren hebben het reproductief succes van het betreffende geslacht gemaximaliseerd, en werden dus geselecteerd doorheen onze evolutionaire geschiedenis (Buss, 1989; Symons, 1979). Partnervoorkeuren berusten volgens Buss (1989, 2007) echter niet enkel op verschillen. Kenmerken van goede genen maken zowel deel uit van de vrouwelijke als van de mannelijke fysieke aantrekkelijkheid. Aangezien goede genen ook niet rechtstreeks kunnen waargenomen worden, doen zowel vrouwen als mannen een beroep op kenmerken van gezondheid als indicator hiervoor (Hamilton & Zuk, 1982; Vyncke, 2008). Deze kenmerken zijn een gave huid, witte tanden, glanzend haar, heldere ogen, een gezonde blush etc. (Symons, 1979; Vyncke, 2008). Ten slotte zijn prominente jukbeenderen en smallere kaken kenmerken die zowel aantrekkelijk worden bevonden bij vrouwen als bij mannen (Cunningham, Roberts, Barbee, Druen & Wu, 1995; Gangestad & Scheyd, 2005). Cunningham (1986) staafde dit bij vrouwen; Scheib, Gangestad & Thornhill (1999) bij mannen Vrouwelijke kenmerken Kenmerken van vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid zijn een lage waist-to-hip ratio (Singh, 1993a), grote borsten (Gangestad & Scheyd, 2005; Miller, 2009; Singh, 1993a), een kort ondergezicht (Johnston & Oliver-Rodriguez, 1997), een kleine kin, grote ogen, een kleine neus en volle lippen (Cunningham, 1986; Gangestad & Scheyd, 2005; Jones et al., 1995). Een verklaring voor de aantrekkelijkheid van deze fysieke kenmerken kan opnieuw gevonden worden door deze kenmerken te interpreteren vanuit evolutionair psychologisch perspectief. De waist-to-hip ratio (WHR) evolueerde bij onze voorouders als het voornaamste criterium van partnerselectie (Puhl & Boland, 2001). Volgens Singh (1993a) is de WHR de verhouding tussen de omtrek van de taille en de heupen - een universeel kenmerk van vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid, 5

9 omdat deze op een betrouwbare manier haar gezondheid en reproductieve waarde signaleert aan mannen. Verschillende studies (Singh, 1993a, 1993b, 1994, 1995; Singh & Young, 1995) hebben aangetoond dat vrouwen met een lage WHR (0.70) aantrekkelijker bevonden worden dan vrouwen met een hoge WHR, omdat deze vrouwen het vruchtbaarste zijn. Het biologische mechanisme dat de WHR reguleert is immers het vrouwelijke geslachtshormoon oestrogeen. Dit verhindert vetopslag in de taille en vergemakkelijkt het in de heupen, dijen en billen (Bridgeman, 2003; Singh, 1993a; Thornhill & Gangestad, 1999), waardoor de WHR een zichtbare aanduiding is van vetdistributie (Singh, 1993a). Dit vet, alsook datgene wat opgeslagen wordt in de borsten, wordt beschikbaar gesteld tijdens de zwangerschap en bij het geven van borstvoeding (Gangestad & Scheyd, 2005; Singh, 1993a; Singh & Young, 1995; Thornhill & Gangestad, 1999). Hierdoor signaleren ook grote borsten de reproductieve waarde van de vrouw (Singh & Young, 1995). Grote borsten kunnen dus, samen met een lage WHR, de vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid verhogen, omdat zij bijdragen tot de vorming van het zandloperfiguur (Miller, 2009; Singh, 1993a). Wat gezichtskenmerken betreft, verkiezen mannen een kort ondergezicht de afstand tussen de pupillen en het tipje van de kin bij vrouwen (Johnston & Oliver-Rodriguez, 1997). Dit omdat oestrogeen de groei van beenderen in het gezicht tijdens de puberteit een halt toeroept (Gangestad & Scheyd, 2005; Thornhill & Gangestad, 1999). Daarnaast worden mannen ook aangetrokken door vrouwen die beschikken over kenmerken van neoteny in het gezicht (Jones et al., 1995). Neoteny betekent het behoud van jeugdige (infantiele) kenmerken bij volwassenen (Barrett, 2010; Gould, 1980; Jones et al., 1995; Lawrence, 1986). Deze kenmerken zijn grote ogen, een kleine neus, volle lippen en een kleine kin en dragen bij tot de vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid (Cunningham, 1986; Cunningham et al., 1995; Gangestad & Scheyd, 2005; Jones et al., 1995). Dit omdat leeftijd bij vrouwen sterk verbonden is met vruchtbaarheid, aangezien de vruchtbaarheid bij vrouwen op jongere leeftijd afneemt dan bij mannen (Jones, 1995; Miller, 2009; Thornhill & Gangestad, 1999). Infantiele kenmerken zorgen dan ook voor een jeugdige, gezonde en vruchtbare verschijning (Colarelli & Dettmann, 2003; Symons, 1979), en maken het voor mannen mogelijk om de leeftijd en dus vruchtbaarheid - van de vrouw te schatten. Wanneer we nu aannemen dat Hinde & Bardens (1985) proces van artificiële selectie door consumentenvoorkeuren ook van toepassing is op kenmerken van vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid, kunnen we de volgende hypothese formuleren: H4: Vrouwelijke Disney animatiefiguren krijgen doorheen de tijd meer vrouwelijke kenmerken Voorgenoemde infantiele kenmerken in vrouwelijke gezichten representeren bovendien een supernormal stimulus, omdat zij in overdreven vorm de leeftijdsgerelateerde kenmerken tentoonstellen die jonge vrouwen onderscheiden van oudere vrouwen (Jones et al., 1995). Volgens Barrett (2010) 6

10 worden echter ook overdrijvingen verkozen voor kenmerken die beïnvloed worden door oestrogeen. Dit wil zeggen dat naast de infantiele gezichtskenmerken, ook de overige kenmerken van vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid fungeren als supernormal stimuli. Een voorbeeld uit de praktijk wordt gegeven door Morris (1997b) in de documentaire The human sexes: The language of the sexes. Hij stelt dat de vrouwelijke taille vroeger artificieel gereduceerd werd met een korset, om het ideale zandloperfiguur te verkrijgen. Aangezien wij meer aangetrokken worden door overdreven kenmerken supernormal stimuli dan door normale, natuurlijke kenmerken (Barrett, 2010; Tinbergen, 1951), kan dit principe mee de fysieke aantrekkelijkheid van vrouwen verklaren. H5: De vrouwelijke animatiefiguur met een overdreven vrouwelijk kenmerk wordt verkozen boven diezelfde animatiefiguur zonder dit overdreven kenmerk H6: Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft de voorkeur voor de vrouwelijke animatiefiguur met een overdreven vrouwelijk kenmerk 3.2. Mannelijke kenmerken Naast het belang dat vrouwen hechten aan de status en resources van een mannelijke partner, is zijn fysieke aantrekkelijkheid ook belangrijk (Buss, 1989, 2007). Vrouwen verkiezen mannelijke gezichtskenmerken, zoals een uitgesproken kaaklijn (Barrett, 2010; Miller, 2009; Saad, 2006), een uitgesproken kin (Barrett, 2010; Bridgeman, 2003; Cunningham, Barbee & Pike, 1990; Gangestad & Scheyd, 2005; Miller, 2009; Thornhill & Gangestad, 1999), uitgesproken wenkbrauwen (Bridgeman, 2003; Miller, 2009; Thornhill & Gangestad, 1999) en een lang ondergezicht (Johnston & Oliver- Rodriguez, 1997; Scheib et al., 1999; Thornhill & Gangestad, 1999). Daarnaast worden grote mannen (Bridgeman, 2003), alsook lichaamskenmerken zoals een gespierd lichaam (Colarelli & Dettmann, 2003) en een gespierd bovenlichaam (Maisey, Vale, Cornelissen & Tovée, 1999) aantrekkelijk bevonden. Evolutionaire psychologie kan terug een verklaring aanreiken voor de aantrekkelijkheid van deze kenmerken. Alle bovengenoemde mannelijke gezichtskenmerken omvatten zware botten, waarover mannen volgens Morris (1997a) in de documentaire The human sexes: Different but equal beschikten in onze evolutionaire geschiedenis, ter bescherming bij het jagen. Deze mannelijke gezichtskenmerken worden beïnvloed door het mannelijke geslachtshormoon testosteron en dragen bij tot de waargenomen dominantie van de man (Keating, Mazur & Segall, 1981; Mueller & Mazur, 1997; Swaddle & Reierson, 2002; Thornhill & Gangestad, 1999). Volgens Colarelli & Dettmann (2003) verwijst sociale dominantie immers naar de voorkeur van vrouwen voor mannen die de capaciteit hebben om een hoge sociale status te verwerven. Bridgeman (2003) stelt dan ook dat de sociale status van de man 7

11 beoordeeld kan worden op basis van fysieke gezichtskenmerken die dominantie uitstralen. Daarnaast beïnvloedt testosteron de spiergroei (Bridgeman, 2003; Cunningham et al., 1995; Gangestad & Scheyd, 2005), waardoor de voorkeur voor mannelijke gezichten tevens een voorkeur inhoudt voor gespierde en fysiek fitte mannen (Hönekopp et al., 2007). Volgens Cunningham et al. (1990) worden echter ook mannen met infantiele kenmerken, zoals grote ogen en een kleine neus, aantrekkelijk bevonden door vrouwen. Dit omdat deze gezichtskenmerken gevoelens van koestering en zorgverlening opwekken. Barrett (2010) wijst in dit verband op de aantrekkelijkheid van babyfacedness bij mannen. De fysieke aantrekkelijkheid van mannelijke lichamen is toe te schrijven aan signalen van fysieke kracht (Gangestad & Scheyd, 2005; Hönekopp et al., 2007), gezondheid en goede genen (Colarelli & Dettmann, 2003). Testosteron zorgt ervoor dat mannen tijdens de puberteit meer spiermassa krijgen (Bridgeman, 2003; Cunningham et al., 1995; Gangestad & Scheyd, 2005). Een stevige spiermassa en een atletisch lichaam maken deel uit van de mannelijke fysieke aantrekkelijkheid, omdat deze gezondheid en goede genen signaleren (Colarelli & Dettmann, 2003). Daarnaast zorgt testosteron voor de vorming van een gespierde borstkas (Cunningham et al., 1995; Miller, 2009). De waist-to-chest ratio (WCR) is in dit verband een belangrijk kenmerk van mannelijke fysieke aantrekkelijkheid, omdat het een aanduiding is van fysieke kracht (Maisey et al., 1999). Dit wil zeggen dat mannelijke lichamen met een torso in de vorm van een omgekeerde driehoek een smalle taille, een brede borstkas en brede schouders aantrekkelijk zijn voor vrouwen (Fan, Dai, Liu & Wu, 2005; Furnham & Baguma, 1994; Gangestad & Scheyd, 2005; Hönekopp et al., 2007; Hughes & Gallup, 2003; Lavrakas, 1975; Maisey et al., 1999). Ten slotte hebben grote mannen volgens Bridgeman (2003) meer reproductief succes dan kleine mannen. Dit omdat de grootte van de man gezondheid, goede genen en de mogelijkheid om een hoge sociale status te verwerven, signaleert (Colarelli & Dettmann, 2003). Morris (1969) spreekt van een statusverschil, waarbij grotere mannen dominanter zijn dan kleinere mannen. Wanneer we nu aannemen dat Hinde & Bardens (1985) proces van artificiële selectie door consumentenvoorkeuren eveneens van toepassing is op mannelijke kenmerken van fysieke aantrekkelijkheid, kunnen we tot de volgende hypothese komen: H7: Mannelijke Disney animatiefiguren krijgen doorheen de tijd meer mannelijke kenmerken Volgens Barrett (2010) worden overdrijvingen verkozen voor kenmerken die beïnvloed worden door testosteron. Dit betekent dat mannelijke kenmerken van fysieke aantrekkelijkheid fungeren als supernormal stimuli en dat dit principe mee de aantrekkelijkheid ervan kan verklaren. Zo stelt Morris (1994) in de documentaire The human animal: The biology of love dat mannen hun schouderbreedte en dus WCR overdrijven door een kostuumvest met epauletten te dragen. 8

12 H8: De mannelijke animatiefiguur met een overdreven mannelijk kenmerk wordt verkozen boven diezelfde animatiefiguur zonder dit overdreven kenmerk H9: Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft de voorkeur voor de mannelijke animatiefiguur met een overdreven mannelijk kenmerk 4. STUDIE 1: INHOUDSANALYSE 4.1. Methodologie Codeurs en materiaalselectie Om de evolutie van infantiele, vrouwelijke en mannelijke kenmerken bij Disney animatiefiguren in kaart te brengen (H1, H4 en H7), werd een inhoudsanalyse uitgevoerd van de animatiefiguren uit de Disney classics van 1937 tot 2010 door drie codeurs. Deze werden grondig geïnformeerd en getraind om onduidelijkheden in verband met de te beoordelen kenmerken te vermijden, met de intercodeurbetrouwbaarheid als hoofddoel. Elke codeur kreeg een codeboek met de te coderen kenmerken en een PowerPoint presentatie met afbeeldingen van de verschillende te beoordelen animatiefiguren. De lijst met Disney classics werd overgenomen van de website van Walt Disney Animation Studios ( Deze lijst omvat 50 animatiefilms, waarvan er 9 werden uitgesloten, aangezien deze aaneenschakelingen zijn van kortverhalen, wat de selectie van animatiefiguren bemoeilijkt. In totaal werden dus 41 animatiefilms geselecteerd, daterende van 1937 tot Om de animatiefiguren per film te selecteren, werd gebruik gemaakt van het Actantieel model van Greimas (1986). Dit model stelt dat in elk verhaal zes actanten aanwezig zijn: een subject, een object, een helper, een opponent, een zender en een ontvanger. (1) Het subject is diegene die wil verenigd worden met een (2) object, (3) de helper helpt het subject hierbij, (4) de opponent bemoeilijkt dit, (5) de zender roept op tot de vereniging van subject en object en (6) de ontvanger haalt voordeel uit deze vereniging (Hébert, 2006). Aangezien het object vaak ook de zender is, en het subject de ontvanger (Bal, 2009), en dit bij onze selectie ook het geval was, werden de categorieën zender en ontvanger buiten beschouwing gelaten. Wij stelden ook vast dat niet voor elke animatiefilm elke actant kon worden ingevuld, en dat bij sommige animatiefilms meerdere animatiefiguren per actant konden geselecteerd worden. Op deze manier werden aan de hand van voorgenoemde vier actanten 194 animatiefiguren geselecteerd, waaronder 132 mannelijke en 62 vrouwelijke figuren. Subject en object werden samengevoegd in de categorie Protagonisten, wat ons tot 79 protagonisten, 74 helpers en 41 opponenten bracht. Daarnaast werden de animatiefiguren onderverdeeld volgens soort: mens of dier. In de categorie dieren werden ook vreemde niet-menselijke 9

13 figuren en pratende objecten opgenomen. Zo kwamen we tot 107 menselijke en 87 dierlijke animatiefiguren. Vervolgens werden voor elk van de 194 animatiefiguren vier afbeeldingen verzameld: een frontale afbeelding, een afbeelding van het rechtse profiel, een afbeelding van het linkse profiel en een afbeelding van de volledige animatiefiguur. Dit opdat de codeurs voldoende beeldmateriaal hadden om de kenmerken nauwkeurig te beoordelen Meetinstrument De 194 geselecteerde animatiefiguren werden door elk van de 3 codeurs beoordeeld aan de hand van een codeboek, dat samengesteld werd aan de hand van voorgaande literatuurstudie. Wat de infantiele kenmerken betreft, werden in totaal 13 kenmerken opgenomen in het codeboek: een groot hoofd in vergelijking met het lichaam; bolle wangen; een rond gezicht; ogen die laag in het gezicht staan; een groot voorhoofd; een vooruitstekend voorhoofd; dikke ledematen; korte ledematen; een kleine mond; een kleine neus; volle lippen; grote ogen en een kleine kin. De kenmerken Soepele samenhang en Onhandige bewegingen konden niet beoordeeld worden op basis van afbeeldingen en werden dus niet opgenomen in het codeboek. Wat mannelijke en vrouwelijke kenmerken betreft, werden de kenmerken die zowel deel uitmaken van de mannelijke als van de vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid, zoals een gave huid, niet bevraagd. Vervolgens werden 7 vrouwelijke kenmerken opgenomen in het codeboek: een kleine neus; volle lippen; grote ogen; een kleine kin; een kort ondergezicht; een smalle taille ten opzichte van de heupen en grote borsten. Ten slotte werden 11 mannelijke kenmerken opgenomen in het codeboek: een V-vormig bovenlichaam; een uitgesproken kaaklijn; een uitgesproken kin; een lang ondergezicht; uitgesproken wenkbrauwen; een gespierd lichaam; gespierde armen; gespierde benen; groot; een kleine neus; grote ogen. De gemeenschappelijke kenmerken uit voorgenoemde drie categorieën werden logischerwijze slechts één keer bevraagd. Voor elke vrouwelijke animatiefiguur werden infantiele en vrouwelijke kenmerken gecodeerd, voor elke mannelijke animatiefiguur infantiele en mannelijke kenmerken. Elk van de bovenstaande kenmerken werd gemeten aan de hand van een 5-puntenschaal, van Helemaal niet aanwezig tot Zeer sterk aanwezig Resultaten Betrouwbaarheid Om de betrouwbaarheid van de uitgevoerde inhoudsanalyse vast te stellen, is het noodzakelijk om de intercodeurbetrouwbaarheid te berekenen. Hiertoe werd voor de scores van de 3 codeurs op elk afzonderlijk kenmerk telkens Cronbach s Alpha berekend. Deze waarde ligt voor elk van de infantiele, 10

14 vrouwelijke en mannelijke kenmerken tussen en 0.972, waardoor we de inhoudsanalyse als betrouwbaar kunnen beschouwen. Daarnaast toont Cronbach s Alpha aan dat zowel de schalen van infantiele, vrouwelijke en mannelijke kenmerken intern consistent en dus betrouwbaar zijn. Cronbach s Alpha bedraagt voor de schaal van infantiele kenmerken; voor de schaal van vrouwelijke kenmerken en voor de schaal van mannelijke kenmerken. Bij laatstgenoemde klom Cronbach s Alpha naar 0.950, wanneer de kenmerken Grote ogen en Een kleine neus verwijderd werden Infantiele kenmerken Om de evolutie van infantiele kenmerken bij Disney animatiefiguren doorheen de tijd (H1) in kaart te brengen, werden alle 194 animatiefiguren geselecteerd, wat betekent dat zowel volwassenen als kinderen samengenomen werden. De variabele jaartal werd hierbij gehercodeerd naar 5 percentielen, zodat elke jaarcategorie evenveel animatiefiguren bevatte. Figuur 1 (N totaal =194) toont de algemene evolutie van infantiele kenmerken als een onverwachte daling vanaf 1937, gevolgd door een stijging vanaf De gemiddelde waarden zijn echter allemaal negatief, wat betekent dat de infantiele kenmerken eerder niet tot helemaal niet aanwezig zijn. Grafieken van de aparte infantiele kenmerken vertonen eveneens geen stijgende evolutie. Daarnaast wordt in figuur 2 de evolutie van infantiele kenmerken volgens soort animatiefiguur afgebeeld (N mens =107, N dier =87). Hier zien we opnieuw een dalende evolutie tot 2002, waarna er een stijging waar te nemen is, en dit zowel voor mensen als voor dieren. Ook grafieken van de afzonderlijke infantiele kenmerken volgens soort geven geen positieve evolutie aan. We kunnen in figuur 2 echter wel waarnemen dat dieren gemiddeld hoger lijken te scoren dan mensen. Een t-toets toont in dit verband aan dat dierlijke animatiefiguren (M= ) significant hoger scoren op infantiele kenmerken dan menselijke animatiefiguren (M= ) (t(192)= , p=0.026). Beide groepen scoren echter opnieuw negatief op de schaal van infantiele kenmerken. 11

15 Figuur 1: Algemene evolutie infantiele kenmerken Figuur 2: Evolutie infantiele kenmerken volgens soort Figuur 3 toont vervolgens de evolutie van infantiele kenmerken volgens type animatiefiguur (N protagonist =79, N helper =74, N opponent =41). Hier kunnen we opnieuw geen positieve evolutie waarnemen, maar een ruwe daling bij elk van de drie types tot 2002, gevolgd door een lichte stijging. Uit deze figuur blijkt wel dat de gemiddelde waarde van de opponenten opvallend lager ligt dan deze van de andere twee types animatiefiguren. Dit verschil wordt bevestigd door een één-factor ANOVA. Zowel protagonisten (M= ) als helpers (M= ) scoren significant hoger op infantiele kenmerken dan opponenten (M= ) (F(2, 191)=31.642, p=0.000). Dit ondersteunt de bevinding van Gould (1980) over de meer volwassen en dus minder infantiele - verschijning van de vijanden van Mickey Mouse ten opzichte van Mickey zelf. Grafieken met de evolutie van de aparte infantiele kenmerken tonen eveneens geen stijging. In Figuur 4 wordt ten slotte de evolutie van infantiele kenmerken volgens geslacht afgebeeld (N man =132, N vrouw =62). Ook deze figuur toont geen betekenisvolle, positieve evolutie. We zien echter wel dat vrouwen hoger lijken te scoren dan mannen, wat bekrachtigd wordt door een t-toets. Deze toont aan dat vrouwen (M= ) significant hoger scoren op infantiele kenmerken dan mannen (M= ) (t( )= , p=0.000). Dit komt overeen met het inzicht van Jones et al. (1995) dat kenmerken van neoteny in het gezicht een kleine neus, volle lippen, grote ogen en een kleine kin een belangrijk onderdeel zijn van de vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid. Grafieken van de afzonderlijke infantiele kenmerken tonen opnieuw geen positieve evolutie. Het verschil tussen mannen en vrouwen is wel duidelijk waar te nemen in de grafieken van voorgenoemde vier infantiele kenmerken. Ondanks het feit dat grote ogen en een kleine neus volgens Cunningham et al. (1990) ook deel uitmaken van de mannelijke fysieke aantrekkelijkheid, lijken deze kenmerken bij vrouwen dus meer uitgesproken aanwezig te zijn. 12

16 Figuur 3: Evolutie infantiele kenmerken volgens type Figuur 4: Evolutie infantiele kenmerken volgens geslacht Omdat een t-toets uitwees dat kinderfiguren (M=0.299) logischerwijze significant hoger scoren op infantiele kenmerken dan volwassen animatiefiguren (M= ) (t(91.338)= , p=0.000), werd ook de evolutie van infantiele kenmerken bij kinderen nagegaan. Hiervoor werd de variabele jaartal onderverdeeld in 4 kwartielen, met het oog op een gelijk aantal animatiefiguren per jaarcategorie. Figuur 5 (N kind =40) toont geen algemene evolutie aan bij kinderfiguren, de begin- en eindwaarden zijn zelfs vergelijkbaar. Grafieken met de evolutie bij kinderen van de aparte infantiele kenmerken tonen enkel een positieve evolutie aan voor het kenmerk Een groot hoofd in vergelijking met het lichaam (figuur 5a). Desondanks scoren kinderfiguren wel positief op infantiele kenmerken, wat betekent dat deze eerder wel tot zeker en vast aanwezig zijn. Figuur 5: Algemene evolutie infantiele kenmerken bij kinderen Figuur 5a: Algemene evolutie Een groot hoofd in vergelijking met het lichaam bij kinderen 13

17 In figuur 6 wordt de evolutie van infantiele kenmerken bij kinderen volgens soort animatiefiguur afgebeeld (N mens =16, N dier =24). Hier zien we ook geen betekenisvolle evolutie, en een t-toets wijst uit dat menselijke kinderen (M=0.253) en dierlijke kinderen (M=0.329) niet significant verschillen wat betreft de gemiddelde score op infantiele kenmerken (t(38)= , p=0.572). Opnieuw tonen de grafieken van de afzonderlijke infantiele kenmerken volgens soort animatiefiguur geen positieve evolutie aan. Figuur 7 toont ten slotte de evolutie van infantiele kenmerken bij kinderen volgens type animatiefiguur (N protagonist =29, N helper =11, N opponent =0). Merk op dat er geen kinderfiguren aanwezig zijn in de categorie van opponenten. In deze grafiek kunnen we een sterke stijging van infantiele kenmerken bij kinderhelpers waarnemen van een gemiddelde score van naar De kinderprotagonisten maken echter geen positieve evolutie door. Concluderend kunnen we H1, met uitzondering van kinderhelpers, niet aanvaarden. Er is dus geen evolutie van infantiele kenmerken bij Disney animatiefiguren doorheen de tijd vast te stellen. Figuur 6: Evolutie infantiele kenmerken bij kinderen volgens soort Figuur 7: Evolutie infantiele kenmerken bij kinderen volgens type Vrouwelijke kenmerken Om de evolutie van vrouwelijke kenmerken bij Disney animatiefiguren doorheen de tijd (H4) te onderzoeken, werden de 49 vrouwelijke volwassen animatiefiguren geselecteerd. Dit omdat een aantal kenmerken van vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid een lage WHR, grote borsten en een kort ondergezicht pas verschijnen tijdens de puberteit (Singh, 1993a; Gangestad & Scheyd, 2005). De variabele jaartal werd gehercodeerd naar 4 kwartielen, zodat elke categorie evenveel animatiefiguren bevatte. Figuur 8 (N vrouw =49) toont de algemene evolutie van vrouwelijke kenmerken bij vrouwelijke 14

18 volwassen animatiefiguren. We kunnen een daling waarnemen vanaf 1937, gevolgd door een stijging vanaf 1981, waarna er opnieuw een daling is vanaf De gemiddelde waarden zijn wel steeds positief, wat wijst op de aanwezigheid van deze kenmerken. Grafieken met de evolutie van de aparte vrouwelijke kenmerken, tonen wel aan dat er een lichte, enigszins ruwe stijging is voor de vrouwelijke kenmerken Grote ogen (Figuur 8a) en Een kleine kin (Figuur 8b). Figuur 8: Algemene evolutie vrouwelijke kenmerken Figuur 8a: Algemene evolutie Grote ogen Figuur 8b: Algemene evolutie Een kleine kin Vervolgens wordt in figuur 9 de evolutie van vrouwelijke kenmerken volgens soort animatiefiguur afgebeeld (N mens =36, N dier =13). Hier treffen we echter ook geen positieve evolutie aan. Bij menselijke animatiefiguren is er wel een stijging waar te nemen tussen de eerste twee jaarcategorieën en de laatste twee jaarcategorieën. Vrouwelijke kenmerken nemen daarentegen af bij dierlijke animatiefiguren. Wat het verschil tussen mensen en dieren betreft, toonde een t-toets aan dat vrouwelijke mensen (M=0.649) significant hoger scoren op vrouwelijke kenmerken dan vrouwelijke dieren (M= ) 15

19 (t(47)=3.159, p=0.003). Grafieken met de evolutie van de afzonderlijke vrouwelijke kenmerken volgens soort, tonen wel een lichte stijging voor de kenmerken Grote ogen (figuur 9a) en Een lage WHR (figuur 9b) bij menselijke animatiefiguren. Figuur 9: Evolutie vrouwelijke kenmerken volgens soort Figuur 9a: Evolutie Grote ogen volgens soort Figuur 9b: Evolutie Een lage WHR volgens soort Figuur 10 toont ten slotte de evolutie van vrouwelijke kenmerken volgens type animatiefiguur (N protagonist =24, N helper =13, N opponent =12). Enkel bij vrouwelijke opponenten kunnen we een sterke stijging waarnemen. Wat het algemene gemiddelde verschil betreft tussen de drie types, toont een één- 16

20 factor ANOVA aan dat vrouwelijke protagonisten (M=0.726) significant (p=0.047) hoger scoren op vrouwelijke kenmerken dan vrouwelijke opponenten (M=0.036) (F(2, 46)=3.529, p=0.038). Als de vijanden van de protagonist Mickey Mouse over minder infantiele kenmerken beschikken (Gould, 1980), zou het dus kunnen dat opponenten eveneens over minder vrouwelijke kenmerken beschikken dan protagonisten. Grafieken met de evolutie van de aparte vrouwelijke kenmerken tonen enkel ruwe stijgingen aan in de categorie van opponenten. Concluderend kunnen we stellen dat vrouwelijke Disney animatiefiguren doorheen de tijd, op een aantal uitzonderingen na, niet meer vrouwelijke kenmerken hebben gekregen. We kunnen H4 dus eveneens niet aanvaarden. Figuur 10: Evolutie vrouwelijke kenmerken volgens type Mannelijke kenmerken Om de evolutie van mannelijke kenmerken bij Disney animatiefiguren doorheen de tijd in kaart te brengen (H7), werden de 105 mannelijke volwassen animatiefiguren geselecteerd. Dit omdat mannelijke kenmerken van fysieke aantrekkelijkheid pas de kop opsteken tijdens de puberteit, als gevolg van de invloed van testosteron (Gangestad & Scheyd, 2005). De variabele jaartal werd opgedeeld in 5 percentielen, zodat elke categorie opnieuw evenveel animatiefiguren bevatte. In figuur 11 (N man =105) is de algemene evolutie van mannelijke kenmerken afgebeeld. We zien een opvallende stijging van 1937 tot 2001 van een negatieve naar een positieve gemiddelde waarde, waarna er terug een lichte daling waar te nemen is. Bijna alle grafieken van de evolutie van de afzonderlijke mannelijke kenmerken herhalen dit patroon (figuur 11a). We komen hier later op terug. 17

21 Figuur 11: Algemene evolutie mannelijke kenmerken Figuur 11a: Algemene evolutie aparte mannelijke kenmerken 18

22 Vervolgens toont figuur 12 de evolutie van mannelijke kenmerken volgens soort animatiefiguur (N mens =55, N dier =50). Hier zien we opnieuw een sterke stijging voor menselijke animatiefiguren van 1937 tot 2001 van negatieve naar positieve gemiddelde waarden, waarna we opnieuw een kleine knik naar beneden kunnen waarnemen. Bij dieren kunnen we de daling vanaf 2001 ook waarnemen, maar is de evolutie ervoor veel minder uitgesproken. Het verschil tussen menselijke en dierlijke animatiefiguren lijkt echter zeer groot. Een t-toets toonde in dit verband aan dat mannelijke mensen (M=0.610) significant hoger scoren op mannelijke kenmerken dan mannelijke dieren (M= ) (t(103)=5.293, p=0.000). Opnieuw herhalen bijna alle grafieken van de evolutie van aparte mannelijke kenmerken volgens soort dit patroon (figuur 12a). Figuur 12: Evolutie mannelijke kenmerken volgens soort 19

23 Figuur 12a: Evolutie aparte mannelijke kenmerken volgens soort 20

24 In figuur 13 wordt ten slotte de evolutie van mannelijke kenmerken volgens type animatiefiguur afgebeeld (N protagonist =26, N helper =50, N opponent =29). Hierbij zien we opnieuw de stijgende lijn tot 2001 bij helpers en opponenten, waarna de knik naar beneden volgt. Bij protagonisten vindt deze positieve evolutie pas plaats vanaf 1960, met eveneens de daling vanaf Wat het verschil in de gemiddelde scores op mannelijke kenmerken van de drie types animatiefiguren betreft, toonde een één-factor ANOVA aan dat mannelijke protagonisten (M=0.619) en mannelijke opponenten (M=0.839) significant hoger scoren op mannelijke kenmerken dan mannelijke helpers (M= ) (F(2, 102)=25.643, p=0.000). Het is echter mogelijk dat deze mannelijke opponenten ook over uitgesproken mannelijke kenmerken beschikken, maar dan in onaantrekkelijke vorm. Bijna alle grafieken van de evolutie van de aparte mannelijke kenmerken volgens type herhalen dit stramien (figuur 13a). Figuur 13: Evolutie mannelijke kenmerken volgens type 21

25 Figuur 13a: Evolutie aparte mannelijke kenmerken volgens type 22

26 Alle voorgenoemde grafieken met de evolutie van mannelijke kenmerken tonen opvallend dezelfde evolutie, namelijk eerst een positieve evolutie vanaf 1937, waarna een korte knik in dalende lijn volgt vanaf Eerder werd al de interessante bijdrage aan het onderzoek naar kenmerken van mannelijke fysieke aantrekkelijkheid van Cunningham, Barbee & Pike (1990) vermeld. Zij stellen dat niet enkel mannelijke volwassen kenmerken, maar ook infantiele kenmerken, zoals grote ogen en een kleine neus, bijdragen tot de mannelijke fysieke aantrekkelijkheid. Dit omdat deze kenmerken gevoelens van koestering en zorgverlening opwekken bij vrouwen. Om dit na te gaan, werd een grafiek gemaakt van de evolutie van infantiele kenmerken bij mannelijke volwassen animatiefiguren (figuur 14). In deze grafiek is een daling waar te nemen van 1937 tot 2001, waarna een kleine stijging volgt. Dit is nu net de plaats waar in voorgaande grafieken de knik in negatieve zin van mannelijke volwassen kenmerken waar te nemen is. Om te verifiëren of dit ook het geval is voor de evolutie van de afzonderlijke infantiele kenmerken Grote ogen en Een kleine neus, werden hiervoor aparte grafieken gemaakt (figuur 14a en 14b). Voor beide infantiele kenmerken zien we effectief ook een dalende evolutie, gevolgd door een lichte stijging vanaf Het kenmerk Grote ogen scoort positief, wat betekent dat het kenmerk eerder wel aanwezig tot aanwezig is, terwijl het kenmerk Een kleine neus negatief scoort, wat betekent dat het kenmerk eerder niet aanwezig tot niet aanwezig is. Een alternatieve verklaring voor de dalende knik zou dus kunnen zijn dat volwassen kenmerken van mannelijke fysieke aantrekkelijkheid minder overdreven worden, omdat op deze manier gevoelens van koestering en zorgverlening opgewekt worden bij vrouwen, waardoor mannen op een andere manier als fysiek aantrekkelijk worden beoordeeld. Het is mogelijk dat deze gevoelens voor vrouwen belangrijker geworden zijn dan de indruk van dominantie en fysieke kracht, die de volwassen mannelijke kenmerken geven. We kunnen besluiten dat mannelijke Disney animatiefiguren doorheen de tijd meer mannelijke kenmerken hebben gekregen, maar dat deze de laatste jaren opnieuw minder uitgesproken zijn. We kunnen H7 dus slechts aanvaarden tot 2001, waarna alternatieve verklaringen nodig zijn. Figuur 14: Algemene evolutie infantiele kenmerken bij mannelijke volwassen animatiefiguren 23

27 Figuur 14a: Algemene evolutie Grote ogen bij mannelijke animatiefiguren Figuur 14b: Algemene evolutie Een kleine neus bij mannelijke animatiefiguren 5. STUDIE 2: EXPERIMENT 5.1. Methodologie Participanten en stimulusmateriaal Om de aantrekkelijkheid van voorgenoemde infantiele, vrouwelijke en mannelijke kenmerken (H2, H5, H8) te onderzoeken, werd gebruik gemaakt van een experiment. Hieraan participeerden 130 respondenten, waaronder 61 mannen (46.9%) en 69 vrouwen (53.1%). Dit laatste omdat wij vermoeden dat er geen man/vrouwverschillen optreden op het vlak van de voorkeur voor deze verschillende kenmerken (H3, H6 en H9). De participanten waren tussen de 17 en 68 jaar oud. Voor dit experiment werden 29 sets van bestaande afbeeldingen van 29 Disney animatiefiguren gecreëerd met behulp van Adobe Photoshop CS5. Elke set bestond uit een natuurlijke stimulusversie en een supernormal stimulusversie van diezelfde animatiefiguur. In de supernormal stimulusversie werd telkens een infantiel, vrouwelijk of mannelijk kenmerk overdreven, in de natuurlijke stimulusversie werd ditzelfde kenmerk niet overdreven. Elke set van afbeeldingen verschilde dus enkel volgens het respectievelijke infantiele, vrouwelijke of mannelijke kenmerk (zie appendix). Om de aantrekkelijkheid van infantiele kenmerken bij Disney animatiefiguren te onderzoeken (H2), werd voor elk kenmerk een animatiefiguur geselecteerd die zeer laag of zeer hoog scoorde op dit respectievelijke kenmerk in de inhoudsanalyse. Bij een lage score werd het kenmerk overdreven (supernormal stimulus), bij een hoge score werd het kenmerk minder prominent gemaakt (natuurlijke stimulus). Aangezien de inhoudsanalyse uitwees dat kinderen significant hoger scoren op infantiele kenmerken dan volwassenen, werden hiervoor enkel kinderfiguren geselecteerd. In totaal werden 13 verschillende animatiefiguren geselecteerd, die telkens gemanipuleerd werden naar één infantiel 24

28 kenmerk. Hieronder is een voorbeeld te zien van een animatiefiguur die gemanipuleerd is naar het infantiel kenmerk Grote ogen. Rechts is de supernormal stimulusversie te zien, links de natuurlijke stimulusversie: Om de aantrekkelijkheid van vrouwelijke kenmerken bij Disney animatiefiguren te onderzoeken (H5), werden op dezelfde manier 7 verschillende vrouwelijke animatiefiguren geselecteerd, die telkens gemanipuleerd werden naar één vrouwelijk kenmerk. Het voorbeeld hieronder werpt een blik op een vrouwelijke animatiefiguur die gemanipuleerd is naar het vrouwelijk kenmerk Grote borsten. De figuur uit de linkse afbeelding beschikt over de supernormal stimulus, de figuur uit de rechtse afbeelding over de natuurlijke stimulus: Om de aantrekkelijkheid van mannelijke kenmerken bij Disney animatiefiguren te onderzoeken (H8), werden ten slotte opnieuw op dezelfde wijze 9 verschillende mannelijke animatiefiguren geselecteerd, die telkens gemanipuleerd werden naar één mannelijk kenmerk. Hieronder is opnieuw een voorbeeld te zien van een mannelijke animatiefiguur die gemanipuleerd is naar het kenmerk Een V-vormig bovenlichaam, met links de supernormal stimulusversie en rechts de natuurlijke stimulusversie: 25

29 Om de manipulaties van de animatiefiguren te testen, werden twee pretesten uitgevoerd bij telkens 10 respondenten. In pretest 1 werd telkens de natuurlijke stimulusversie van elk van de 29 sets van afbeeldingen getoond en werd gevraagd om de mate van aan- of afwezigheid van het betreffende infantiele, vrouwelijke of mannelijke kenmerk te beoordelen op een 7-puntenschaal. In pretest 2 kregen de respondenten telkens voor elk van de 29 sets de supernormal stimulusversie te zien, die op dezelfde manier beoordeeld werden als in pretest 1. Op deze manier was het mogelijk om, na samenvoeging van beide pretesten, de significantie van het verschil tussen de natuurlijke stimulusversie en de supernormal stimulusversie voor elk gemanipuleerd kenmerk te toetsen. Voor elk van de 29 sets tonen t-toetsen aan dat de supernormal stimulusversie gemiddeld hoger scoort op significantieniveau dan de natuurlijke stimulusversie van diezelfde animatiefiguur Meetinstrument De data werden verzameld aan de hand van een PowerPoint presentatie met bijgevoegd antwoordformulier. Aan de participanten werd meegedeeld dat Disney regelmatig de vormgeving van zijn animatiefiguren verandert, en gevraagd welke vormgeving hun voorkeur zou genieten, moest Disney op zoek zijn naar vernieuwing. Vervolgens kregen zij de 29 sets van afbeeldingen gedurende 5 seconden te zien. Dit omdat voorkeuren volgens de evolutionaire psychologie onbewust tot stand komen. De natuurlijke stimulusversie en de supernormal stimulusversie werden hierbij regelmatig van plaats veranderd (links/rechts). Na de korte blootstelling aan elke set kregen de respondenten nog eens 5 seconden om de afbeelding naar voorkeur (links/rechts) te noteren op het antwoordformulier. Op basis van de vooropgestelde hypotheses veronderstellen wij dat de supernormal stimulusversie telkens de voorkeur zal genieten boven de natuurlijke stimulusversie en dat op het vlak van de voorkeur voor de supernormal stimulusversie geen man/vrouwverschillen zullen optreden. 26

30 5.2. Resultaten Infantiele kenmerken Tabel 1: Resultaten voor sets met infantiele kenmerken 27

31 Wat de sets van afbeeldingen van de animatiefiguren met de verschillende gemanipuleerde infantiele kenmerken betreft, toont tabel 1 dat elk van de 13 sets een significant verschil vertoont tussen het totale percentage respondenten dat de natuurlijke stimulusversie verkoos en het totale percentage dat een voorkeur had voor de supernormal stimulusversie. Een significant verschil tussen beide percentages uit kruistabellen, met 95% betrouwbaarheid, voldoet aan de volgende formule voor percentagetoetsen: p 1 p 2 AI = (p 1 p 2 ) * (((p 1 (1-p 1 ))/n 1 )+((p 2 (1-p 2 ))/n 2 )). Slechts voor 9 van deze 13 sets werd de supernormal stimulusversie verkozen boven de natuurlijke stimulusversie, wat overeenkomt met de evolutionair psychologische voorspelling in H2. De geëvolueerde positieve reacties op infantiele kenmerken treden dus ook op wanneer deze kenmerken aanwezig zijn in nietmenselijke vorm, bij animatiefiguren. Dit geldt voor de kenmerken bolle wangen; grote ogen; kleine neus; vooruitstekend voorhoofd; groot hoofd in vergelijking met het lichaam; kleine kin; ogen die laag in het gezicht staan; volle lippen en rond gezicht. Voor de kenmerken vooruitstekend voorhoofd (set 15) en volle lippen (set 26) is het percentageverschil echter niet zeer groot, maar toch significant. Voor set 15 scoorde de supernormal stimulusversie 56.9% tegenover 43.1% voor de natuurlijke stimulusversie; voor set 26 gelden exact dezelfde resultaten. De supernormal stimulusversie van het kenmerk ogen die laag in het gezicht staan (set 24) scoort daarentegen zeer hoog (86.9%). Daarnaast verkiezen voor 8 van voorgenoemde 9 sets zowel mannen als vrouwen de supernormal stimulusversie boven de natuurlijke stimulusversie. Enkel voor set 26 (volle lippen) is het percentageverschil tussen de supernormal stimulusversie en de natuurlijke stimulusversie voor mannen (52.5% %) niet significant, maar wel in de juiste richting. Wat set 15 (vooruitstekend voorhoofd) betreft, verkozen mannen echter, met een kleine voorsprong, de natuurlijke stimulusversie (50.8%) boven de supernormal stimulusversie (49.2%). Dit verschil is eveneens niet significant. Chi² komt bovendien voor 8 van deze 9 sets overeen met een p-waarde groter dan 0.05, wat betekent dat er voor deze infantiele kenmerken geen significante verschillen op te merken zijn tussen mannen en vrouwen wat betreft hun voorkeur voor de supernormal stimulusversie. Zij evalueren de schattigheid (en dus aantrekkelijkheid) van kinderen die beschikken over kenmerken uit het Kindchenschema dus op dezelfde manier. Deze resultaten zijn in overeenstemming met H3. Enkel voor het kenmerk grote ogen (set 3) is er een significant verschil waar te nemen tussen mannen en vrouwen (Chi²(1)=6.602, p=0.01). Hoewel mannen en vrouwen dus, zoals voorspeld, meer aangetrokken worden door de supernormal stimulusversie van deze animatiefiguur, verkiezen vrouwen (79.7%) vaker dan mannen (59%) grote ogen, terwijl mannen (41%) daarentegen vaker dan vrouwen (20.3%) de natuurlijke stimulusversie met kleinere ogen verkiezen. Een mogelijke verklaring hiervoor is de eerder vermelde stelling van Geary (1998) dat vrouwen meer parental investment hebben, waardoor zij meer interesse hebben in kinderen. Voor 4 van de 13 sets is het totale percentageverschil ook significant, maar in de verkeerde richting. Dit betekent dat voor de kenmerken kleine mond (set 07), dikke ledematen (set 10), korte 28

32 ledematen (set 14) en groot voorhoofd (set 22) de natuurlijke stimulusversie de voorkeur genoot. Wat set 07 en 22 betreft, scoort de supernormal stimulusversie echter niet veel lager dan de natuurlijke stimulusversie, namelijk 42.3% en 41.5%, maar toch is dit verschil significant. Voor set 07 (kleine mond) en set 22 (groot voorhoofd), is het percentageverschil tussen mannen die de natuurlijke stimulusversie verkozen (52.5% en 55.7%) en mannen die de supernormal stimulusversie verkozen (47.5% en 44.3%) echter niet significant. Voor beide kenmerken bestaat er dus geen duidelijke voorkeur. Chi² komt voor elk van deze vier voorgenoemde kenmerken overeen met een p-waarde groter dan 0.05, wat betekent dat er geen significante verschillen zijn tussen mannen en vrouwen wat betreft hun voorkeur voor de animatiefiguren die beschikken over de natuurlijke stimulus. Een kanttekening die hierbij kan gemaakt worden is dat, buiten voor set 22, voor set 07, 10 en 14 telkens de originele animatiefiguur werd verkozen. Deze originele versie bevond zich telkens in de natuurlijke stimulusversie, wat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn voor deze resultaten Vrouwelijke kenmerken Tabel 2: Resultaten voor sets met vrouwelijke kenmerken 29

33 Wat de sets van afbeeldingen met de verschillende gemanipuleerde vrouwelijke kenmerken betreft, toont tabel 2 dat de respondenten voor 5 van de 7 sets significant vaker voor de supernormal stimulusversie kozen dan voor de natuurlijke stimulusversie. Voor deze 5 sets met de kenmerken grote ogen; lage WHR; kleine kin; volle lippen en kleine neus zijn de resultaten in overeenstemming met de evolutionair psychologische voorspelling in H5. Deze overdreven, vrouwelijke kenmerken van jeugdigheid en/of vruchtbaarheid worden dus ook beschouwd als onderdeel van de vrouwelijke fysieke aantrekkelijkheid van animatiefiguren. Voor de kenmerken grote ogen (set 05) en kleine neus (set 27) is de voorkeur voor de supernormal stimulusversie echter niet zeer uitgesproken (58.9% en 57.7%), maar toch significant. De voorkeur ging bij voorgenoemde 5 sets zowel bij mannen als bij vrouwen uit naar de supernormal stimulusversie. Voor set 05 (grote ogen) en set 27 (kleine neus) is het verschil tussen het percentage mannen dat de natuurlijke stimulusversie verkoos (45.9% en 49.2%) en het percentage mannen dat de supernormal stimulusversie verkoos (54.1% en 50.8%) echter niet significant. Voor deze kenmerken geldt dus geen uitgesproken voorkeur bij mannen. Bovendien komt Chi² voor 4 van deze 5 sets overeen met een p-waarde groter dan 0.05, wat betekent dat er geen verschil is tussen de voorkeur van mannen en vrouwen. Voor deze kenmerken kunnen we H6 aanvaarden. Enkel voor set 09 (kleine kin) is er een significant man/vrouwverschil te bekennen (Chi²(1)=7.940, p=0.005). Hoewel zowel mannen als vrouwen significant vaker de supernormal stimulusversie verkiezen, betekent dit dat vrouwen (84.1%) vaker dan mannen (62.3%) een kleine kin verkiezen, en dat mannen (37.7%) vaker dan vrouwen (15.9%) een minder overdreven kleine kin verkiezen. Voor de kenmerken grote borsten (set 01) en kort ondergezicht (set 20) kozen de respondenten echter significant vaker voor de natuurlijke stimulusversie (60% en 62.3%) dan voor de supernormal stimulusversie (40% en 37.7%). Hierbij valt op dat ook voor deze beide kenmerken opnieuw de originele animatiefiguur werd verkozen, die niet over het overdreven kenmerk beschikte. Voor set 01 (grote borsten) is er een significant verschil tussen mannen en vrouwen op te merken (Chi²(1)=7.433, p=0.006). Dit betekent dat mannen vaker grote borsten verkiezen (52.5%) dan vrouwen (29%), terwijl vrouwen daarentegen vaker kleinere borsten verkiezen (71%) dan mannen (47.5%). De stelling dat mannen hun reproductief succes kunnen verhogen door een vrouwelijke partner met grote borsten te verkiezen, zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor deze resultaten. Het verschil tussen het percentage mannen dat een voorkeur had voor de supernormal stimulusversie en het percentage mannen dat de natuurlijke stimulusversie verkoos, bevindt zich in de juiste richting, maar is niet significant. Wat set 20 (kort ondergezicht) betreft, is er geen significant verschil tussen de voorkeur van mannen en vrouwen voor de natuurlijke stimulusversie (Chi²(1)=0.134; p>0.05). Zij kiezen allebei significant vaker voor de figuur met de natuurlijke stimulus (60.7% en 63.8%). 30

34 Mannelijke kenmerken Tabel 3: Resultaten voor sets met mannelijke kenmerken Wat de sets van afbeeldingen betreft, die gemanipuleerd werden naar de verschillende mannelijke kenmerken, toont tabel 3 dat voor 7 van de 9 sets het totale percentageverschil significant is in de juiste richting. Dit betekent dat de supernormal stimulusversie van deze 7 sets de voorkeur kreeg boven de natuurlijke stimulusversie, in lijn met H8. Overdreven mannelijke kenmerken van 31

35 dominantie en fysieke kracht worden dus ook als aantrekkelijk bevonden bij mannelijke animatiefiguren. Het betreft de kenmerken uitgesproken kaaklijn; lang ondergezicht; V-vormig bovenlichaam; gespierd lichaam; uitgesproken wenkbrauwen; uitgesproken kin en groot. Voor de kenmerken gespierd lichaam (set 16) en uitgesproken kin (set 21) is de voorkeur voor de supernormal stimulusversie echter niet zeer uitgesproken (57.4% en 56.9%), maar wel significant. Zowel mannen als vrouwen verkiezen voor deze 7 sets vaker de supernormal stimulusversie dan de natuurlijke stimulusversie. Enkel voor set 16 (gespierd lichaam) en set 21 (uitgesproken kin) is het percentageverschil tussen vrouwen die de supernormal stimulusversie verkozen (55.9% en 53.6%) en vrouwen die de natuurlijke stimulusversie verkozen niet significant. Daarnaast komt Chi² voor 6 van deze 7 sets overeen met een p-waarde groter dan 0.05, wat betekent dat er geen verschil is tussen de voorkeur voor de supernormal stimulusversie van mannen en vrouwen. Voor deze kenmerken kunnen we H9 aanvaarden. Enkel voor set 04 (uitgesproken kaaklijn) is er een significant verschil aanwezig tussen mannen en vrouwen (Chi²(1)=6.922, p=0.009). Vrouwen (84.1%) verkiezen voor dit kenmerk vaker de animatiefiguur die beschikt over de supernormal stimulus dan mannen (63.9%), terwijl mannen (36.1%) vaker de animatiefiguur met de natuurlijke stimulus verkiezen dan vrouwen (15.9%). Een uitgesproken kaaklijn is immers een kenmerk van mannelijke fysieke aantrekkelijkheid, wat mogelijks de grotere aantrekkingskracht bij vrouwen kan verklaren. Zowel mannen als vrouwen kozen wat betreft dit kenmerk echter wel significant vaker voor de supernormal stimulusversie. Voor set 13 (gespierde armen) en set 29 (gespierde benen) is het totale percentageverschil tussen de natuurlijke stimulusversie en de supernormal stimulusversie niet significant. Set 13 toont echter wel een lichte voorkeur voor de supernormal stimulusversie (53.1%), terwijl de percentages voor set 29 gelijk zijn voor beide versies. Wat set 13 betreft, hebben zowel mannen (54.1%) als vrouwen (52.2%) een lichte voorkeur voor de supernormal stimulusversie, maar dit verschil met de natuurlijke stimulusversie is eveneens niet significant. Daarenboven is er geen verschil tussen mannen en vrouwen te bekennen in de voorkeur voor de supernormal stimulusversie (Chi²(1)=0.048, p=0.826). De resultaten van set 29 tonen aan dat vrouwen een licht grotere voorkeur hebben voor de supernormal stimulusversie (53.6%), terwijl mannen de natuurlijke stimulusversie verkiezen (54.1%). Toch is het verschil tussen beide versies noch voor mannen, noch voor vrouwen significant, wat maakt dat voor deze kenmerken geen duidelijke voorkeur naar voor komt. Daarnaast is het verschil tussen de voorkeur van mannen en vrouwen onderling eveneens niet significant (Chi²(1)=0.772, p>0.05). 32

36 6. CONCLUSIE EN DISCUSSIE Menselijke lichamen beschikken over verscheidene kenmerken die een grote aantrekkingskracht uitoefenen. Enerzijds zijn dit infantiele kenmerken, die aantrekkelijk worden bevonden bij kinderen en fungeren als kenmerken van schattigheid. Anderzijds zijn dit vrouwelijke en mannelijke kenmerken, die aantrekkelijk bevonden worden door seksuele partners en optreden als kenmerken van fysieke (seksuele) aantrekkelijkheid. Dit zijn echter proximate verklaringen, die ons het antwoord op de ultimate waarom -vraag naar de aantrekkingskracht van deze kenmerken schuldig blijven. Dit antwoord kan gevonden worden door deze kenmerken te interpreteren vanuit evolutionair psychologisch perspectief. Schattigheid is het mechanisme via hetwelk infantiele kenmerken zorgverlening en affectie opwekken bij volwassenen, kenmerken die als overlevingsmechanisme geproduceerd werden door natuurlijke selectie. Lorenz (1943) bracht deze infantiele kenmerken in kaart in het Kindchenschema, en stelde bovendien dat voorgenoemde geëvolueerde reacties ook plaatsvinden wanneer deze kenmerken aanwezig zijn in niet-menselijke vorm. Gould (1980) staafde dit laatste, door de aandacht te vestigen op de toenemende populariteit van een alsmaar infantieler wordende Mickey Mouse. Verder verklaren Hinde en Barden (1985) een gelijkaardige evolutie van de teddybeer als een proces van artificiële selectie door consumentenvoorkeuren. Vrouwelijke en mannelijke kenmerken zijn daarentegen geëvolueerd door seksuele selectie, omdat zij aantrekkelijk zijn voor het andere geslacht. De vrouwelijke partnerwaarde ligt voornamelijk in haar fysieke aantrekkelijkheid, bestaande uit kenmerken die een indicator zijn van haar niet rechtstreeks waarneembare reproductieve waarde, jeugdigheid en gezondheid. Daarnaast maakt ook fysieke aantrekkelijkheid naast status en resources deel uit van de mannelijke partnerwaarde, bestaande uit kenmerken die wijzen op fysieke kracht en dominantie. Ook het concept supernormal stimuli kan mee de aantrekkelijkheid van voorgenoemde kenmerken verklaren. Wij zijn immers van nature uit aangetrokken tot bepaalde kenmerken en wanneer deze overdreven worden, zijn wij daar des te meer toe aangetrokken. Infantiele kenmerken kunnen zowel bij kinderen als bij vrouwen beschouwd worden als supernormal stimuli, omdat zij overdrijvingen zijn van leeftijdsgerelateerde kenmerken. Daarnaast worden ook overdrijvingen verkozen voor kenmerken die beïnvloed worden door oestrogeen en testosteron, en dit zijn precies de overige kenmerken van vrouwelijke en mannelijke fysieke aantrekkelijkheid. Wanneer wij nu zouden aannemen dat het proces van artificiële selectie door consumentenvoorkeuren ook van kracht is bij de vormgeving van andere animatiefiguren, kunnen we een evolutie doorheen de tijd verwachten van infantiele, vrouwelijke en mannelijke kenmerken. Deze evolutie werd onderzocht aan de hand van een inhoudsanalyse van de animatiefiguren uit 41 Disney 33

37 animatiefilms. Wat de infantiele kenmerken betreft, wezen de resultaten noch bij alle animatiefiguren, noch bij kinderen, op een positieve evolutie, waardoor Hypothese 1 niet kon aanvaard worden. Enkel algemene verschillen werden geïdentificeerd, zoals de meer uitgesproken aanwezigheid van deze kenmerken bij vrouwen, kinderen, dieren en protagonisten ten opzichte van mannen, volwassenen, mensen en opponenten. Vervolgens was op het vlak van vrouwelijke kenmerken eveneens geen positieve evolutie waar te nemen, waardoor ook Hypothese 4 niet kon aanvaard worden. We konden enkel een algemene, ruwe stijging waarnemen van de kenmerken grote ogen en een kleine kin, en van de kenmerken grote ogen en een lage WHR bij menselijke animatiefiguren. Opnieuw werden algemene verschillen blootgelegd, zoals de meer uitgesproken aanwezigheid van deze kenmerken bij mensen tegenover dieren en bij protagonisten tegenover opponenten. Mannelijke kenmerken evolueren wel in positieve zin, met een daling van 2001 tot Tot deze periode konden we Hypothese 7 aanvaarden. Een mogelijke, geenszins uitsluitende verklaring, kan het toenemende belang zijn van gevoelens van koestering en zorgverlening opgewekt door infantiele kenmerken bij de evaluatie van mannelijke fysieke aantrekkelijkheid. Ter ondersteuning konden we vaststellen dat infantiele kenmerken die aantrekkelijk bevonden worden bij mannen grote ogen en een kleine neus licht toegenomen zijn gedurende diezelfde periode. De aantrekkelijkheid van infantiele kenmerken bij mannen kan dan ook een interessante onderzoekspiste vormen voor toekomstig onderzoek. Ten slotte werd de aantrekkelijkheid van infantiele, vrouwelijke en mannelijke kenmerken bij Disney animatiefiguren onderzocht met behulp van een experiment, waarbij de respondenten telkens de keuze hadden tussen een animatiefiguur met een normale stimulus en diezelfde animatiefiguur met een overdreven, supernormale stimulus van datzelfde kenmerk. Voor 9 van de 13 sets die gemanipuleerd werden naar de verschillende infantiele kenmerken, werd significant (p<0.05) vaker voor de supernormal stimulusversie gekozen dan voor de natuurlijke stimulusversie, wat overeenkomt met de evolutionair psychologische voorspelling in Hypothese 2. Voor overdrijvingen van de kenmerken bolle wangen; grote ogen; kleine neus; vooruitstekend voorhoofd; groot hoofd in vergelijking met het lichaam; kleine kin; ogen die laag in het gezicht staan; volle lippen en rond gezicht treden dus positieve reacties op, ook wanneer animatiefiguren hierover beschikken. Bovendien konden we voor 8 van deze 9 sets geen significant man/vrouwverschil opmerken, overeenkomstig met Hypothese 3. Mannen en vrouwen evalueren de schattigheid van animatiefiguren die beschikken over deze overdreven infantiele kenmerken dus op dezelfde manier. Enkel grote ogen werden door vrouwen vaker verkozen dan door mannen. Vervolgens werd voor 5 van de 7 sets met gemanipuleerde vrouwelijke kenmerken de supernormal stimulusversie verkozen (p<0.05), in lijn met Hypothese 5. Deze overdreven vrouwelijke kenmerken van jeugdigheid en/of vruchtbaarheid grote ogen; lage WHR; kleine kin; volle lippen; kleine neus worden dus ook als onderdeel van de fysieke aantrekkelijkheid van vrouwelijke animatiefiguren beschouwd. Hypothese 6 kon enkel voor het kenmerken Een kleine kin niet aanvaard worden: vrouwen hadden een grotere voorkeur dan mannen. 34

38 Ten slotte slaagden 7 van de 9 sets met gemanipuleerde mannelijke kenmerken in hun opzet. Voor deze sets genoot de supernormal stimulusversie significant (p<0.05) vaker de voorkeur boven de natuurlijke stimulusversie, in overeenstemming met Hypothese 8. De overdreven kenmerken uitgesproken kaaklijn; lang ondergezicht; V-vormig bovenlichaam; gespierd lichaam; uitgesproken wenkbrauwen; uitgesproken kin en groot functioneren als kenmerken van dominantie en fysieke kracht en worden dus als fysiek aantrekkelijk bevonden bij mannelijke animatiefiguren. Enkel voor het kenmerk uitgesproken kaaklijn kon Hypothese 9 niet aanvaard worden: vrouwen hadden een meer uitgesproken voorkeur dan mannen. Een kanttekening over de sets met infantiele en vrouwelijke kenmerken die niet in hun opzet slaagden dikke ledematen, korte ledematen, kleine mond, grote borsten en kort ondergezicht - is dat hiervoor telkens de originele animatiefiguur werd verkozen. Deze figuur beschikte niet over het overdreven kenmerk. Wij kunnen andere onderzoekers aanraden dit experiment te herhalen met onbestaande animatiefiguren, om deze eventuele vertekening uit te sluiten. 35

39 7. REFERENTIES Artikels uit wetenschappelijke en vaktijdschriften: Alley, T.R. (1981). Head shape and the perception of cuteness. Developmental Psychology, 17(5), Bjorklund, D.F. & Pellegrini, A.D. (2000). Child development and evolutionary psychology. Child Development, 71(6), Brase, G.L. (2006). Cues of parental investment as a factor in attractiveness. Evolution and Human Behavior, 27(2), Buss, D.M. (1989). Sex differences in human mate preferences: Evolutionary hypotheses tested in 37 countries. Behavioral and Brain Sciences, 12(1), Buss, D.M. (2007). The evolution of human mating. Acta Psychologica Sinica, 39(3), Buss, D.M. & Barnes, M. (1986). Preferences in human mate selection. Journal of Personality and Social Psychology, 50(3), Buss, D.M. & Schmitt, D.P. (1993). Sexual strategies theory: An evolutionary perspective on human mating. Psychological Review, 100(2), Colarelli, S.B. & Dettmann, J.R. (2003). Intuitive evolutionary perspectives in marketing practices. Psychology & Marketing, 20(9), Cunningham, M.R. (1986). Measuring the physical in physical attractiveness: Quasi-experiments on the sociobiology of female facial beauty. Journal of Personality and Social Psychology, 50(5), Cunningham, M.R, Barbee, A.P. & Pike, C.L. (1990). What do women want? Facialmetric assessment of multiple motives in the perception of male facial physical attractiveness. Journal of Personality and Social Psychology, 59(1),

40 Cunningham, M.R., Roberts, A.R., Barbee, A.P., Druen, P.B. & Wu, C. (1995). Their ideas of beauty are, on the whole, the same as ours : Consistency and variability in the cross-cultural perception of female physical attractiveness. Journal of Personality and Social Psychology, 68(2), Fan, J., Dai,W., Liu, F. & Wu, J. (2005). Visual perceptions of male body attractiveness. Proceedings of the Royal Society B: Biologial Sciences, 272(1560), Furnham, A. & Baguma, P. (1994). Cross-cultural differences in the evaluation of male and female body types. International Journal of Eating Disorders, 15(1), Gangestad, S.W. & Scheyd, G.J. (2005). The evolution of human physical attractiveness. The Annual Review of Anthropology, 34, Genosko, G. (2005). Natures and cultures of cuteness. Invisible culture, 9, Glocker, M.L., Langleben, D.D., Ruparel, K., Loughead, J.W, Gur, R.C. & Sachser, N. (2009). Baby schema in infant faces induces cuteness perception and motivation for caretaking in adults. Ethology, 115(3), Hamilton, W.D. & Zuk, M. (1982). Heritable true fitness and bright birds: A role for parasites? Science, 218(4570), Hildebrandt, K.A. & Fitzgerald, H.E. (1979). Facial feature determinants of perceived infant attractiveness. Infant Behavior and Development, 2, Hinde, R.A. & Barden, L.A. (1985). The evolution of the Teddy Bear. Animal Behavior, 33(4), Hönekopp, J., Rudolph, U., Beier, L., Liebert, A. & Müller, C. (2007). Physical attractiveness of face and body as indicators of physical fitness in men. Evolution and Human Behavior, 28(2), Hughes, S.M. & Gallup, G.G. (2003). Sex differences in morphological predictors of sexual behavior: Shoulder to hip and waist to hip ratios. Evolution and Human Behavior, 24(3), Johnston, V.S. & Oliver-Rodriguez, J.C. (1997). Facial beauty and the late positive component of event-related potentials. Journal of Sex Research, 34(2),

41 Jones, D.; Brace, L., Jankowiak, W., Laland, K.N., Musselman, L.E., Langlois, J.H. et al. (1995). Sexual selection, physical attractivess, and facial neoteny: Cross-cultural evidence and implications. Current Anthropology, 36(5), Keating, C.F., Mazur, A. & Segall, M.H. (1981). A cross-cultural exploration of the physiognomy of dominance and happiness. Ethology and Sociobiology, 2(1), Lavrakas, P.J. (1975). Female preferences for male physiques. Journal of Research in Personality, 9(4), Lawrence, E.A. (1986). In the mick of time: Reflections on Disney's ageless mouse. Journal of Popular Culture, 20(2), Li, N.P., Kenrick, D.T., Bailey, J.M. & Linsenmeier, J.A.W. (2002). The necessities and luxuries of mate preferences: Testing the tradeoffs. Journal of Personality and Social Psychology, 82(6), Lobmaier, J.S., Sprengelmeyer, R., Wiffen, B. & Perrett, D.I. (2010). Female and male responses to cuteness: Age and emotion in infant faces. Evolution and Human Behavior, 31(1), Lorenz, K. (1943). Die angeborenen Formen möglicher Erfahrung. Zeitschrift für Tierpsychologie, 5, Lynn, M., Kampschroeder, K. & Pereira, A. (1999). Evolutionary perspectives on consumer behavior: An introduction. Advances in Consumer Research, 26(1), Maisey, D.S., Vale, E.L.E., Cornelissen, P.L. & Tovée, M.J. (1999). Characteristics of male attractiveness for women. The Lancet, 353(9163), Morreall, J. (1991). Cuteness. The British Journal of Aesthetics, 31(1), Morris, P.H., Reddy, V. & Bunting, R.C. (1995). The survival of the cutest: Who's responsible for the evolution of the teddy bear? Animal Behaviour, 50(6), Mueller, U. & Mazur, A. (1997). Facial dominance in Homo sapiens as honest signaling of male quality. Behavioral Ecology, 8(5),

42 Puhl, R.M. & Boland, F.J. (2001). Predicting female physical attractiveness: Waist-to-hip ratio versus thinness. Psychology, Evolution & Gender, 3(1), Saad, G. (2006). Applying evolutionary psychology in understanding the Darwinian roots of consumption phenomena. Managerial and Decision Economics, 27(2-3), Saad, G. & Gill, T. (2000). Applications of evolutionary psychology in marketing. Psychology & Marketing, 17(12), Sanefuji, W., Ohgami, H. & Hashiya, K. (2007). Development of preference for baby faces across species in humans. Journal of Ethology, 25(3), Scheib, J.E., Gangestad, S.W. & Thornhill, R. (1999). Facial attractiveness, symmetry and cues of good genes. Proc. R. Soc. Lond., 266, Sefcek, J.A., Brumbach, B.H., Vasquez, G. & Miller, G.F. (2006). The evolutionary psychology of human mate choice: How ecology, genes, fertility and fashion influence mating strategies. Journal of Psychology & Human Sexuality, 18(2-3), Singh, D. (1993a). Adaptive significance of female physical attractiveness: Role of waist-to-hip ratio. Journal of Personality and Social Psychology, 65(2), Singh, D. (1993b). Is thin really beautiful and good? Relationship between waist-to-hip ratio (WHR) and female attractiveness. Personality and Individual Differences, 16(1), Singh, D. (1994). Ideal female body shape: Role of body weight and waist-to-hip ratio. International Journal of Eating Disorders, 16(3), Singh, D. (1995). Female health, attractiveness and desirability for relationships: Role of breast asymmetry and waist-to-hip ratio. Ethology and Sociobiology, 16(6), Singh, D. & Young, R. (1995). Body weight, waist-to-hip ratio, breasts and hips: Role in judgments of female attractiveness and desirability for relationships. Ethology and Sociobiology, 16, Staddon, J.E.R. (1975). A note on the evolutionary significance of supernormal stimuli. The American Naturalist, 109(969),

43 Sternglanz, S.H., Gray, J.L. & Murakami, M. (1977). Adult preferences for infantile facial features: An ethological approach. Animal Behaviour, 25(1), Swaddle, J.P. & Reierson, G.W. (2002). Testosterone increases the perceived dominance but not attractiveness of human males. Proceedings in the Royal Society B: Biological Sciences, 269(1507), Thornhill, R. & Gangestad, S.W. (1999). Facial attractiveness. Trends in Cognitive Sciences, 3(12), Boeken en bijdragen uit readers: Andersson, M. (1994). Sexual selection. Princeton, N.J.: Princeton University Press. Bal, M. (2009). Narratology: Introduction to the theory of narrative. Toronto: University of Toronto Press. Barkow, J.H. (1989). Darwin, sex and status: Biological approaches to mind and culture. Toronto: University of Toronto. Barrett, D. (2007). Waistland: the (r)evolutionary science behind our weight and fitness crisis. New York: W.W. Norton & Company. Barrett, D. (2010). Supernormal stimuli: How primal urges overran their evolutionary purpose. New York: W.W. Norton & Company. Barrett, L., Dunbar, R. & Lycett, J. (2002). Human evolutionary psychology. New York: Palgrave. Bridgeman, B. (2003). Psychology and evolution: The origins of mind. Thousand Oaks: Sage Publications. Buss, D.M. (1994). The evolution of desire: Strategies of human mating. New York: Basic Books. Buss, D.M. (2004). Evolutionary psychology. Boston: Pearson. Darwin. C. (1871). The descent of man and selection in relation to sex. London: Murray. 40

44 Evans, D. & Zarate, O. (1999). Introducing evolutionary psychology. Cambridge: Icon Books. Geary, D.C. (1998). Male, female: The evolution of human sex differences. Washington DC: American Psychological Association. Gould, S.J. (1980). The Panda's thumb. Harmondsworth Middlesex: Penguin Books. Greimas, A.J. (1986). Sémantique structurale: Recherche de methode. Paris: Presse Universitaires de France. Keeley, L.H. (1996). War before civilization. Oxford: Oxford University Press. Lorenz. K. (1971). Studies in animal and human behavior. Cambridge: Harvard University Press. Miller, G. F. (2000). The mating mind: How sexual choice shaped the evolution of human nature. London: Heinemann. Miller, G. F. (2009). Spent: Sex, evolution and consumer behavior. New York: Viking. Morris, D. (1969). The human zoo. New York: McGraw Hill. Pinker, S. (1997). How the mind works. New York: Norton. Saad, G. (2007). The evolutionary bases of consumption. Mahwah, N.J.: Lawrence Erlbaum Associates. Symons, D. (1979). The evolution of human sexuality. New York: Oxford University Press. Tinbergen, N. (1951). The study of instinct. Oxford: Clarendon P. Trivers, R. (1972). Parental investment and sexual selection. In B. Campbell (Ed.), Sexual selection and the descent of man (pp ). Chicago: Aldine-Atherton. Vyncke, P. (2008). Decoding the Ad: How advertising taps into your heart & mind. Zelzate: Nautilus Academic Books. 41

45 Zahavi, A. & Zahavi, A. (1997). The handicap principle: A missing piece of Darwin s puzzle. New York: Oxford University Press. Bronnen geraadpleegd op het internet De Block, A. & Du Laing, B. (2009, 8 november). Amusing ourselves to death? Superstimuli and the evolutionary social sciences. Geraadpleegd op 20 januari 2012 op Hébert, L. (2006). Tools for text and image analysis: An introduction to applied semiotics. Geraadpleegd op 20 december 2011 op E/Hebert_AS/5.Actantial-Model.pdf Morris, D. (1994). The human animal: The biology of love. Geraadpleegd op 10 april 2012 op Morris, D. (1997a). The human sexes: Different but equal. Geraadpleegd op 10 april 2012 op Morris, D. (1997b). The human sexes: The language of the sexes. Geraadpleegd op 10 april 2012 op 42

46 APPENDIX: EXPERIMENTELE SETS Supernormal stimulusversie SET 01 Grote borsten SET 02 Bolle wangen SET 03 Grote ogen (infantiel) SET 04 Uitgesproken kaaklijn 43

47 SET 05 Grote ogen (vrouwelijk) SET 06 Lang ondergezicht SET 07 Kleine mond SET 08 Lage WHR 44

48 SET 09 Kleine kin (vrouwelijk) SET 10 Dikke ledematen SET 11 V-vormig bovenlichaam 45

49 SET 12 Kleine neus (infantiel) SET 13 Gespierde armen SET 14 Korte ledematen 46

50 SET 15 Vooruitstekend voorhoofd SET 16 Gespierd lichaam SET 17 Groot hoofd in vergelijking met het lichaam 47

51 SET 18 Uitgesproken wenkbrauwen SET 19 Kleine kin (infantiel) SET 20 Kort ondergezicht SET 21 Uitgesproken kin 48

52 SET 22 Groot voorhoofd SET 23 Volle lippen (vrouwelijk) SET 24 Ogen die laag in het gezicht staan SET 25 Groot 49

53 SET 26 Volle lippen (infantiel) SET 27 Kleine neus (vrouwelijk) SET 28 Rond gezicht SET 29 Gespierde benen 50

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur M. Zander MSc. Eerste begeleider: Tweede begeleider: dr. W. Waterink drs. J. Eshuis Oktober 2014 Faculteit Psychologie en Onderwijswetenschappen

Nadere informatie

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive 1 Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive Femke Boom Open Universiteit Naam student: Femke Boom Studentnummer: 850762029 Cursusnaam: Empirisch afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar Gender Differences in Crying Frequency and Psychosocial Problems in Schoolgoing Children aged 6

Nadere informatie

Wetenschappelijk artikel

Wetenschappelijk artikel UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN MAN/VROUWVERSCHILLEN IN LUXECONSUMPTIE: EEN ANALYSE VANUIT HET PERSPECTIEF VAN FITNESS INDICATOREN EN FITNESS CUES Wetenschappelijk artikel

Nadere informatie

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive Gender, Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive 1 Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive Gender Effect on the Relationship between Personality Traits and Sex Drive

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Het late gelijk van Darwin: het belang van een evolutionaire invalshoek in de psychologie. Psychologie 22-5-2014. Darwin: de mens als dier

Het late gelijk van Darwin: het belang van een evolutionaire invalshoek in de psychologie. Psychologie 22-5-2014. Darwin: de mens als dier 22-5-214 Het late gelijk van Darwin: het belang van een evolutionaire invalshoek in de psychologie Abraham Buunk Akademiehoogleraar Evolutionaire Sociale Psychologie Voordracht voor het SIGO Symposium

Nadere informatie

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon Zelfwaardering en Angst bij Kinderen: Zijn Globale en Contingente Zelfwaardering Aanvullende Voorspellers van Angst bovenop Extraversie, Neuroticisme en Gedragsinhibitie? Self-Esteem and Fear or Anxiety

Nadere informatie

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen.

De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen. De relatie tussen intimiteit, aspecten van seksualiteit en hechtingsstijl in het dagelijks leven van heteroseksuele mannen en vrouwen. The Relationship between Intimacy, Aspects of Sexuality and Attachment

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren Sociale Steun The Effect of Chronic Pain and the Moderating Effect of Gender on Perceived Social Support Studentnummer:

Nadere informatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie Causale Relatie tussen intimiteit en seksueel verlangen 1 De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie The causal

Nadere informatie

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS Gezondheidsgedrag als compensatie voor de schadelijke gevolgen van roken COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS Health behaviour as compensation for the harmful effects of smoking

Nadere informatie

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën The Relation between Personality, Education, Age, Sex and Short- and Long- Term Sexual

Nadere informatie

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. The Effect of Difference in Peer and Parent Social Influences on Adolescent Alcohol Use. Nadine

Nadere informatie

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen Positive, Negative and Depressive Subclinical Psychotic

Nadere informatie

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten? Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten? Does Gentle Teaching have Effect on Skills of Caregivers and Companionship and Anxiety

Nadere informatie

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior Martin. W. van Duijn Student: 838797266 Eerste begeleider:

Nadere informatie

Modererende Rol van Seksuele Gedachten. Moderating Role of Sexual Thoughts. C. Iftekaralikhan-Raghubardayal

Modererende Rol van Seksuele Gedachten. Moderating Role of Sexual Thoughts. C. Iftekaralikhan-Raghubardayal Running head: momentaan affect en seksueel verlangen bij vrouwen 1 De Samenhang Tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen van Vrouwen en de Modererende Rol van Seksuele Gedachten The Association Between

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting SAMENVATTING Nederlandse Samenvatting Sex allocatie is de strategie van verschillende investering in mannelijke en vrouwelijke nakomelingen. Sex allocatie betreft zowel de investering in het relatieve

Nadere informatie

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style Jenny Thielman 1 e begeleider: mw. dr. Esther Bakker 2 e begeleider: mw. dr.

Nadere informatie

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie.

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie. 0 Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie. Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve

Nadere informatie

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work. De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work Merijn Daerden Studentnummer: 850225144 Werkstuk: Empirisch afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F. Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding Relation between Cyberbullying and Parenting D.J.A. Steggink Eerste begeleider: Dr. F. Dehue Tweede begeleider: Drs. I. Stevelmans April, 2011 Faculteit Psychologie

Nadere informatie

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap Katrien Symons (contact: Katrien.Symons@UGent.be) Prof. Dr. Mieke Van Houtte Dr. Hans Vermeersch ACHTERGROND Een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Nadere informatie

The Effect of Gender, Sex Drive and Autonomy. on Sociosexuality. Invloed van Sekse, Seksdrive en Autonomie. op Sociosexualiteit

The Effect of Gender, Sex Drive and Autonomy. on Sociosexuality. Invloed van Sekse, Seksdrive en Autonomie. op Sociosexualiteit The Effect of Gender, Sex Drive and Autonomy on Sociosexuality Invloed van Sekse, Seksdrive en Autonomie op Sociosexualiteit Filiz Bozkurt First supervisor: Second supervisor drs. J. Eshuis dr. W. Waterink

Nadere informatie

Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden?

Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden? Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Met als doel de

Nadere informatie

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility. RELATIE ANGST EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1 De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility Jos Kooy Eerste begeleider Tweede

Nadere informatie

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme Effects of Contact-oriented Play and Learning in the Relationship between parent and child with autism Kristel Stes Studentnummer:

Nadere informatie

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner The association between momentary affect and sexual desire: The moderating role of partner

Nadere informatie

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A. Bent u gemotiveerd? Een Experimenteel Onderzoek naar de Invloed van een op het Transtheoretisch Model Gebaseerde Interventie op de Compliance bij de Fysiotherapeutische Behandeling van Psychiatrische Patiënten

Nadere informatie

De Perceptie van Fair-Trade Producten door Mannen. Pascal van Vliet ANR: 888951. Bachelor thesis Psychologie en Maatschappij. Datum: 13 februari 2014

De Perceptie van Fair-Trade Producten door Mannen. Pascal van Vliet ANR: 888951. Bachelor thesis Psychologie en Maatschappij. Datum: 13 februari 2014 1 De Perceptie van Fair-Trade Producten door Mannen Pascal van Vliet ANR: 888951 Bachelor thesis Psychologie en Maatschappij Datum: 13 februari 2014 Docent: Dhr. R. M. A. Nelissen Universiteit van Tilburg

Nadere informatie

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Bullying among Students with Autism Spectrum Disorders in Secondary

Nadere informatie

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed van Sociale Categorisering, Persoons-identificatie, Positie-identificatie en Retributie Belief in a Just World and Rejection

Nadere informatie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Een longitudinale tweelingstudie naar de ontwikkeling van hersenstructuur en de relatie met hormoonspiegels en intelligentie ALGEMENE INTRODUCTIE Adolescentie is

Nadere informatie

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch Bottlenecks in Independent Learning: Self-Regulated Learning, Stress

Nadere informatie

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen Voorschoolse vorming en de ontwikkeling van kinderen 1 De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van Kinderen The Relationship between Early Child Care, Preschool Education and Child Development

Nadere informatie

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa Physical factors as predictors of psychological and physical recovery of anorexia nervosa Liesbeth Libbers

Nadere informatie

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping The Relation Between Personality, Stress and Coping J.R.M. de Vos Oktober 2009 1e begeleider: Mw. Dr. T. Houtmans 2e begeleider: Mw. Dr. K. Proost Faculteit

Nadere informatie

SAMENVATTING (Summary in Dutch)

SAMENVATTING (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Taal speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Het is een van de meest centrale aspecten bij de interactie tussen mensen. Ons taalgebruik wordt beïnvloed door onze

Nadere informatie

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten met diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk Thinking

Nadere informatie

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING 205 Het is niet zonder reden dat autoriteiten wereldwijd aandacht besteden aan programma s en interventies om mensen meer te laten bewegen. Sportactiviteiten van gemiddelde tot

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Relatie tussen Attitude, Sociale Invloed en Self-efficacy en Intentie tot Contact tussen Ouders en Leerkrachten bij Signalen van Pesten

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en Bevlogenheid Emotional Labor, the Dutch Questionnaire on Emotional Labor and Engagement C.J. Heijkamp mei 2008 1 ste begeleider: dhr. dr.

Nadere informatie

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Emotioneel Eten: de Rol van Persoonlijkheid The Relationship between Daily Stress and Emotional Eating: the Role of Personality Arlette Nierich Open Universiteit

Nadere informatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een Vaste Relatie The Association between Daily Stress, Emotional Intimacy and Affect with Partners in a Commited

Nadere informatie

Running head: EFFECT VAN IB-CGT OP SEKSUELE DISFUNCTIES BIJ VROUWEN

Running head: EFFECT VAN IB-CGT OP SEKSUELE DISFUNCTIES BIJ VROUWEN Running head: EFFECT VAN IB-CGT OP SEKSUELE DISFUNCTIES BIJ VROUWEN Het Effect van Online Cognitieve Gedragstherapie op Seksuele Disfuncties bij Vrouwen The Effectiveness of Internet-based Cognitive-Behavioural

Nadere informatie

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats The Relationship between Physical Health, Resilience and Subjective Wellbeing of Inhabitants

Nadere informatie

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim The Relationship between Work Pressure, Mobbing at Work, Health Complaints and Absenteeism Agnes van der Schuur Eerste begeleider:

Nadere informatie

(In)effectiviteit van Angstcommunicaties op Verminderen van Lichamelijke Inactiviteit: Rol van Attitudefuncties, Self-Monitoring en Self-Esteem

(In)effectiviteit van Angstcommunicaties op Verminderen van Lichamelijke Inactiviteit: Rol van Attitudefuncties, Self-Monitoring en Self-Esteem (In)effectiviteit van Angstcommunicaties 1 (In)effectiviteit van Angstcommunicaties op Verminderen van Lichamelijke Inactiviteit: Rol van Attitudefuncties, Self-Monitoring en Self-Esteem (In)effectiveness

Nadere informatie

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten Difference in Perception about Parenting between Parents and Adolescents and Alcohol Use of Adolescents

Nadere informatie

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel Behandeleffecten in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel Treatment effects in Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel S. Daamen-Raes Eerste begeleider: Dr. W. Waterink Tweede begeleider:

Nadere informatie

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope Een onderzoek naar de relatie tussen sociale steun en depressieve-

Nadere informatie

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Hester A. Lijphart Eerste begeleider: Dr. E. Simon Tweede

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen Bisexuality: the Invisible Social Identity with Visible Health Consequences Maria Verbeek Eerste begeleidster: dr. N.

Nadere informatie

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Weergaven van publieke opinie in het nieuws en hun invloed op het publiek Dit rapport beschrijft de resultaten van een onderzoek over weergaven van publieke opinie

Nadere informatie

Geheugenstrategieën, Leerstrategieën en Geheugenprestaties. Grace Ghafoer. Memory strategies, learning styles and memory achievement

Geheugenstrategieën, Leerstrategieën en Geheugenprestaties. Grace Ghafoer. Memory strategies, learning styles and memory achievement Geheugenstrategieën, Leerstrategieën en Geheugenprestaties Grace Ghafoer Memory strategies, learning styles and memory achievement Eerste begeleider: dr. W. Waterink Tweede begeleider: dr. S. van Hooren

Nadere informatie

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1 Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer Stigmatization of Patients with Lung Cancer: The Role of

Nadere informatie

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1 Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende Problematiek: De Mediërende Invloed van de Ouder-Therapeut Alliantie

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting Het effect van de opgroei conditie op de seksuele kenmerken en voorkeuren in zebravinken

Nederlandse samenvatting Het effect van de opgroei conditie op de seksuele kenmerken en voorkeuren in zebravinken Nederlandse samenvatting Het effect van de opgroei conditie op de seksuele kenmerken en voorkeuren in zebravinken In seksueel voortplantende soorten worden alleen de genen van individuen die zich met succes

Nadere informatie

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Validatie van het EHF meetinstrument tijdens de Jonge Volwassenheid en meer specifiek in relatie tot ADHD Validation of the EHF assessment instrument during Emerging Adulthood, and more specific in relation

Nadere informatie

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en Discrepantie The Relationship between Involvement in Bullying and Well-Being and the Influence of Social Support

Nadere informatie

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering The relation between Mindfulness and Psychopathology: the Mediating Role of Global and Contingent

Nadere informatie

Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag. Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer?

Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag. Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer? Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer? Type of Dementia as Cause of Sexual Disinhibition Presence of the Behavior in Alzheimer s Type? Carla

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Het effect van de opgroei conditie op de seksuele kenmerken en voorkeuren in zebravinken

Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Het effect van de opgroei conditie op de seksuele kenmerken en voorkeuren in zebravinken Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Het effect van de opgroei conditie op de seksuele kenmerken en voorkeuren in zebravinken In seksueel voortplantende soorten worden alleen de genen van individuen

Nadere informatie

De Modererende Invloed van Sociale Steun op de Relatie tussen Pesten op het Werk. en Lichamelijke Gezondheidsklachten

De Modererende Invloed van Sociale Steun op de Relatie tussen Pesten op het Werk. en Lichamelijke Gezondheidsklachten De Modererende Invloed van Sociale Steun op de Relatie tussen Pesten op het Werk en Lichamelijke Gezondheidsklachten The Moderating Influence of Social Support on the Relationship between Mobbing at Work

Nadere informatie

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen Executive and social cognitive functioning of mentally

Nadere informatie

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit 1 Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit Nicola G. de Vries Open Universiteit Nicola G. de Vries Studentnummer 838995001 S71332 Onderzoekspracticum scriptieplan

Nadere informatie

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden. Abstract: - 3 experimenten - Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden. - Studie 1&2: consumenten verwachten

Nadere informatie

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties Test-taker Attitudes of Job Applicants: Test Anxiety and Belief in Tests as Antecedents of

Nadere informatie

Bullying in Schools for Special Education: Who Are the Defenders?

Bullying in Schools for Special Education: Who Are the Defenders? Pesten in het Buitengewoon Secundair Onderwijs: Wie Zijn de verdedigers? Bullying in Schools for Special Education: Who Are the Defenders? Remy Gregoor Eerste begeleider: Tweede begeleider: mw. dr. Nicole

Nadere informatie

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource. Open Universiteit Klinische psychologie Masterthesis Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: De Leidinggevende als hulpbron. Emotional Job Demands, Vitality and Opportunities

Nadere informatie

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid Kees van den Bos De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid In deze bijdrage wordt sociaal-psychologisch onderzoek naar sociale rechtvaardigheid besproken. Sociaal-psychologen

Nadere informatie

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen The Association between Daily Hassles, Negative Affect and the Influence of Physical Activity Petra van Straaten Eerste begeleider

Nadere informatie

De Invloed van Altruïsme op de Samenhang tussen Leeftijd en Mentale Veerkracht

De Invloed van Altruïsme op de Samenhang tussen Leeftijd en Mentale Veerkracht De Invloed van Altruïsme op de Samenhang tussen Leeftijd en Mentale Veerkracht Study of the Influence of Altruism in the Association of Age and Resilience Maik P.W. de Vos Eerste begeleider: Tweede begeleider:

Nadere informatie

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij Een vergelijking van een depressieve en een niet-depressieve groep met Experience-Sampling-Method

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

De invloed van burgerbronnen in het nieuws

De invloed van burgerbronnen in het nieuws De invloed van burgerbronnen in het nieuws Dit rapport beschrijft de resultaten van de vragenlijst rond burgerbronnen in het nieuws die u invulde in januari 7. Namens de Universiteit Antwerpen en de onderzoeksgroep

Nadere informatie

De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Stemming met Modererende Invloed van Coping stijl

De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Stemming met Modererende Invloed van Coping stijl De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Stemming met Modererende Invloed van Coping stijl The Relation between Daily Stress and Affect with Moderating Influence of Coping Style Bundervoet Véronique Eerste

Nadere informatie

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen

Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve. Agressie. Pien S. Martens. Open Universiteit Heerlen REACTIEVE AGRESSIE Het Verband Tussen Negatieve Levensgebeurtenissen, 5-HTTLPR en Reactieve Agressie Pien S. Martens Open Universiteit Heerlen Naam student: Pien Sophie Martens Studentnummer: 850945172

Nadere informatie

Decreasing rates of major lower-extremity amputation in people with diabetes but not in those without : a nationwide study in Belgium

Decreasing rates of major lower-extremity amputation in people with diabetes but not in those without : a nationwide study in Belgium Decreasing rates of major lower-extremity amputation in people with but not in those without : a nationwide study in Belgium Samenvatting van de resultaten gepubliceerd in Diabetologia (het artikel is

Nadere informatie

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Inleiding De mate van vertrouwen van burgers in de overheid en maatschappelijke instellingen werd al vaker de toetssteen van de democratie genoemd: daalt

Nadere informatie

Een Artikel Schrijven. Prof. dr. Paul A. Kirschner Coördinator Onderzoek

Een Artikel Schrijven. Prof. dr. Paul A. Kirschner Coördinator Onderzoek Een Artikel Schrijven Prof. dr. Paul A. Kirschner Coördinator Onderzoek Met dank aan 1. Writing Scientific Manuscripts (Journal of Young Investigators) 2. S. Downes: How to publish a scientific paper 3.

Nadere informatie

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten? De Modererende rol van Persoonlijkheid op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten 1 Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve

Nadere informatie

Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women. Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere

Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women. Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere Psychological Determinants of Absenteeism at Work by Pregnant Women Psychologische determinanten van uitval uit het arbeidsproces door zwangere vrouwen: Onderzoek naar de relatie tussen angst, depressieve

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Resultaten HBSC 14 Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van

Nadere informatie

(SOCIALE) ANGST, GEPEST WORDEN EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1

(SOCIALE) ANGST, GEPEST WORDEN EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1 (SOCIALE) ANGST, GEPEST WORDEN EN PSYCHOLOGISCHE INFLEXIBILITEIT 1 Psychologische Inflexibiliteit bij Kinderen: Invloed op de Relatie tussen en de Samenhang met Gepest worden en (Sociale) Angst Psychological

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Oplossingen hoofdstuk Het milieubesef

Oplossingen hoofdstuk Het milieubesef Oplossingen hoofdstuk 3 1. Het milieubesef Eerst het hercoderen van item 3 en 5, via het commando Transform, Recode into different variables, nadien verschijnt het dialoogvenster Recode into Different

Nadere informatie

Samenvatting. Exploratieve bewegingen in haptische waarneming. Deel I: de precisie van haptische waarneming

Samenvatting. Exploratieve bewegingen in haptische waarneming. Deel I: de precisie van haptische waarneming Exploratieve bewegingen in haptische waarneming Haptische waarneming is de vorm van actieve tastwaarneming waarbij de waarnemer de eigenschappen van een object waarneemt door het object met zijn of haar

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) 149 Samenvatting In dit proefschrift is agressief en regelovertredend gedrag van (pre)adolescenten onderzocht. Vanuit een doelbenadering (Sociale Productie Functie

Nadere informatie

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en Effecten van een op MBSR gebaseerde training van hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en compassionele tevredenheid. Een pilot Effects of a MBSR based training program of hospice caregivers

Nadere informatie