Beschrijving H. Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO 003.

Transcriptie

1 Beschrijving H Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO 003. nl 1. Functie 2 2. Montage en installatie 2 3. Toetsen en displays 4 4. Bediening 7 5. Instellingen / speciale functies 7 6. Technische gegevens 12 BEA NL-02

2 Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO 003. Verklaring van symbolen staat voor te verrichten werkzaamheden staat voor belangrijke informatie en aanwijzingen 1. Functie Het bedieningsapparaat DO 003. is bestemd voor de bediening van digitale baanloopregelaars voor het uitrekken van dwarselastische banen. Het bedieningsapparaat bestaat uit: - de bedieningseenheid RT 4051 (aluminium frontplaat met folietoetsenbord en digitaal display) - de centrale eenheid ZC 4010 CAN-Controler - de CAN-bus adapter EK en een afdekkap of een paneelbehuizing, voor zover de be-dieningseenheid RT 4051 niet samen met de bedieningseenheid RT 4023 (van de DO 103.) en de centrale eenheid ZC 40.. in een gemeenschappelijke behuizing ondergebracht is. Worden de bedieningsapparaten DO 103. en DO 003. resp. hun betreffende bedieningseenheden RT 4023 en RT 4051 samen gebruikt, dan beheert een centrale eenheid ZC 40.. de beide bedienings-eenheden. Wordt alleen het bedieningsapparaat DO 003. gebruikt, dan bewaakt het een geregeld uitrekken van dwarselastische productbanen op een vooringestelde streefbreedte. De streefbreedte kan via toetsen ingesteld worden, evenals een gewenste baanverplaatsing. Bij een gemeenschappelijk gebruik van de bedieningsapparaten DO 003. en DO 103. resp. diens bedieningseenheid RT 4023 is bovendien het vastleggen van de aanlegrand mogelijk. Is een stel-support aanwezig, dan kan via het bedieningsapparaat DO 003. de positie van de stelslede(n) aangeduid en gewijzigd worden. Het bedieningsapparaat DO 003. wordt met een digitale interface DI 1... gecompleteerd tot een baanbreedtebewaking met de mogelijkheid, signaaluitgangen voor alarmen en foutmeldingen te zetten (zie ook beschrijving "Digitale interface DI 1..."). Via het bedienings-apparaat DO 003. kunnen de waarden voor de breedtebewaking aangeduid en comfortabel gewijzigd worden. 2. Montage en installatie Neem goed nota van de plaatselijk geldende en in de branche gebruikelijke veiligheids- en ongevallenpreventievoorschriften. Het bedieningsapparaat indien mogelijk in het zichtbereik naar de baanloopregelaar monteren. Erop letten, dat isolaties niet beschadigd, de leidingen deskundig vastgezet en beschermd tegen en gescheiden van sterkstroomleidingen gelegd worden. Signaalleidingen afgeschermd leggen. De totale lengte van de CAN-busleiding mag 200 meter niet overschrijden. H Blz. 2

3 Baaanlopopregelaar bedieningsapparaat DO Adresinstelling apparaatnummer DIP-schakelaar 1-4 groepsnummer DIP-schakelaar 5-7 Voorbeeld: ON OFF Positiewaarde binair: DIP-schakelaar (Master Device) Is het bedieningsapparaat DO 003. bestanddeel van een door EL ontworpen digitale regelaar, dan hoeven geen instellingen uitgevoerd te worden. Het bedieningsapparaat DO 003. is onmiddellijk gereed voor gebruik. Werd het bedieningsapparaat DO 003. afzonderlijk besteld, dan moet de adresinstelling zelf uitgevoerd worden. Kast van het bedieningsapparaat DO 003. openschroeven. Met de DIP-schakelaar op de centrale eenheid ZC 40.. het apparaatadres van het bedieningsapparaat DO 003. instellen (het apparaatadres staat in het blokschakelschema). Kast van het bedieningsapparaat weer dichtschroeven. Apparaat- en groepsnummer van de aangesloten bedienings-eenheid RT 4051 zoals in hoofdstuk "Instellingen / speciale functies" controleren en indien nodig corrigeren. Werd apart van een installatie de combinatie van de bedienings-apparaten DO 103. en DO 003. resp. een bedieningsapparaat DO... met de bedieningseenheden RT 4023 en RT 4051 besteld, dan moet de adresinstelling zelf uitgevoerd worden. Behuizing van het bedieningsapparaat met de CAN-bus-aansluitingen openschroeven. Met de DIP-schakelaar op de centrale eenheid ZC 40.. het apparaatadres overeenkomstig het blokschakelschema instellen. Behuizing weer dichtschroeven. Apparaat- en groepsnummer van de aangesloten bedienings-eenhed RT 4051 en RT 4023 zoals in hoofdstuk "Instellingen / speciale functies" controleren en indien nodig corrigeren. 2.2 Verbinding met EL regelaars en/of bedieningsapparaat DO 103. De verbinding van het bedieningsapparaat DO 003. met een EL regelaar wordt via CAN-Bus gerealiseerd. De verbinding tussen de bedieningsapparaten DO 003. en DO 103. resp. hun bedienings-eenheden RT 4051 en RT 4023 en de centrale eenheid ZC 40.. geschiedt via de seriële bus. CAN-busverbinding overeenkomstig schakelschema tot stand brengen en indien noodzakelijk CAN-afsluitstekker insteken. Seriële busverbinding overeenkomstig schakelschema tot stand brengen en indien noodzakelijk afsluitstekker insteken. Elektrische leidingen aansluiten overeenkomstig bijgevoegd schakelschema. H Blz. 3

4 Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO Toetsen en displays Werkspanningsaanduiding 5 V DC De aanduiding gaat branden, wanneer de regelelektronica van spanning voorzien wordt. 3.1 Toetsen en displays algemeen Toets Setup Door indrukken van de toets Setup wordt in beide regels de betreffende parameterwaarde voor de aanduidingswaarde in de statusaanduiding-modus aangegeven. Wordt de toets Setup en tevens de toets Waarde verhogen resp. Waarde verlagen ingedrukt, dan wordt de Setup-modus gestart. De basisprocedure in de Setup-modus is beschreven in hfdst Toets Waarde verlagen Met deze toets worden aangeduide getallen (waarden/parameters/ parameterwaarden) verlaagd. Toets Waarde verhogen Met deze toets worden aangeduide getallen (waarden/parameters/ parameterwaarden) verhoogd Digitaal display Het digitaal display geeft parameters, parameterwaarden of waarden weer. Ook komma en voorteken worden weergegeven. Parameters worden met punten tussen de cijfers weergegeven. 3.2 Functietoetsen Met de functietoetsen kunnen bepaalde aanduidingsfuncties alleen gekozen worden, wanneer de hiervoor noodzakelijk componenten aanwezig zijn. Zolang een aanduidingsfunctie gekozen is, brandt de LED van de toets F 1 Toets F 1 statusaanduiding-modus zonder breedtebewaking door DI 1... Door indrukken van de toets F 1 wordt in de bovenste regel van het display de streefbreedte en in de onderste regel van het display de baanverplaatsing weergegeven. De vastlegging voor de aanduidingswaarden van de beide regels kan niet gewijzigd worden. Ontbreekt de baan in een of beide sensors, dan duidt de bovenste regel de streefbreedte aan en de LED van toets F2 knippert. Zodra de baan weer in beide sensors aanwezig is, wordt de actuele breedte aangeduid en de LED van toets F2 gaat uit. Toets F 1 statusaanduiding-modus met breedtebewaking door DI 1... Door indrukken van de toets F 1 worden in beide regels van het display de aanduidingswaarden uitgevoerd die in de parameters van de bedieningseenheid van het bedieningsapparaat DO 003. voor de H Blz. 4

5 Baaanlopopregelaar bedieningsapparaat DO 003. betreffende regel ingesteld zijn. De vastlegging voor de aanduidingswaarden van de beide regels kan direct in parameter 8 (bovenste regel) en parameter 9 (onderste regel) of via toetsen als volgt gewijzigd worden. Door indrukken van de toets Setup wordt in beide regels de betreffende parameterwaarde voor de aanduidingswaarde in de statusaanduiding-modus aangeduid. 1 5 F 3 F 4 F 5 F 6 Mogelijke aanduidingswaarde Parameterwaarde Streefwaarde (baanbreedte) 1 Actuele waarde (baanbreedte) 2 Verschil actuele waarde - streefwaarde 3 Max. breedte (grootste gemeten actuele breedte) 4 Min. breedte (kleinste gemeten actuele breedte) 5 Max. verschil (grootste vastgestelde positieve afwijking) 6 Min. verschil (grootste vastgestelde negatieve afwijking) 7 Act. waarde/streefwaarde (baanbreedte) 8 Baanverplaatsing 9 Aanduidingswaarde van de bovenste regel instellen Bij ingedrukte Setup-toets kan met de functietoetsen F 3 en F 4 de parameterwaarde veranderd worden. Toets Setup en F 3 - parameterwaarde verlagen Toets Setup en F 4 - parameterwaarde verhogen Aanduidingswaarde van de onderste regel instellen Bij ingedrukte Setup-toets kan met de functietoetsen F 5 en F 6 de parameterwaarde veranderd worden. Toets Setup en F 5 - parameterwaarde verlagen Toets Setup en F 6 - parameterwaarde verhogen F Toets F 2 streefbreedte Met de toets F 2 wordt de streefbreedte van de baan aangeduid. Met de toetsen (Waarde verhogen/verlagen) kan de streefbreedte gewijzigd worden. De bovenste regel van het display toont de streefbreedte, de onderste regel van het display blijft donker. F 3 Toets F 3 (alleen bij breedtebewaking door DI 1... bezet) Max. positieve breedte-afwijking voor alarm Wordt toets F 3 ingedrukt, dan verschijnt in de bovenste regel van het display de actuele waarde, de onderste regel blijft donker. Met de toetsen Waarde verhogen / Waarde verlagen kan de waarde gewijzigd worden (streefwaarde breedte max. positieve breedte-afwijking = alarm). F 4 Toets F 4 (alleen bij breedtebewaking door DI 1... bezet) Max. negatieve breedte-afwijking voor alarm Dezelfde functie als bij positieve breedte-afwijking voor alarm. H Blz. 5

6 Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO F 5 Toets F 5 baanverplaatsing In de bovenste regel van het display wordt de baanverplaatsing aangeduid. Met de toetsen (Waarde verhogen / verlagen) kan de baanverplaatsing gewijzigd worden. De onderste regel van het display blijft donker. Worden beide toetsen (Waarde verhogen/verlagen) tegelijkertijd ingedrukt, dan wordt de baanverplaatsing op "0" gezet. F 6 Toets F 6 Positie-aanduiding van de supportposities (alleen bezet bij aanwezige sensorpositionering via stelsupport) Wordt de toets F 6 ingedrukt, dan verschijnt in de bovenste regel van het display de positiewaarde van de rechter en in de onderste regel de positiewaarde van de linker stelsupport. Blijft een regel of beide regels donker, dan wordt de positiewaarde daarom niet aangeduid, omdat deze ook niet met de toetsen Waarde verhogen / Waarde verlagen gewijzigd kan worden. Worden beide positiewaarden aangeduid, dan moet door hernieuwd indrukken van toets F 6 de te wijzigen positiewaarde gekozen worden. Dit wordt aangeduid door de knipperende decimale punt. F 7 Toets F 7 Automatic aan/uit Door indrukken van toets F 7 wordt (overeenkomstig de gewenste wijze van regeling) de modus Automatic gekozen. De LED in toets F 7 brandt. Door hernieuwd indrukken van toets F 7 wordt de modus Automatic uitgeschakeld, de LED in de toets gaat uit en het stelelement wordt op middenpositie geplaatst. F 8 F 8 (alleen bij breedtebewaking bezet) Min / max geheugen (gemeten waarden) overschrijven De breedtemeting slaat telkens de grootste en de kleinste gemeten baanbreedte en het grootste en het kleinste verschil op (vergelijking streefwaarde met actuele waarde). Wordt de toets F 8 ingedrukt, dan worden de opgeslagen baanbreedten en de opgeslagen verschillen overschreven met de actuele waarden. min. baanbreedte = huidige actuele baanbreedte max. baanbreedte = huidige actuele baanbreedte min. verschil = huidige actuele verschil max. verschil = huidige actuele verschil F 9 F 9 (alleen bij breedtebewaking bezet) Streefwaarde breedte overschrijven Wordt toets F 9 ingedrukt, dan wordt de streefwaarde breedte overschreven met de actuele waarde breedte (streefwaarde = actuele waarde). Via de parameter 9 Toetsfilter (key filter) is het in de Setup-modus mogelijk, elke afzonderlijke toets te blokkeren, zie hoofdstuk 5.4. H Blz. 6

7 Baaanlopopregelaar bedieningsapparaat DO Bediening De complete bediening van de baanloopregelaar wordt hier niet beschreven, aangezien deze afhankelijk is van de gebruikte apparaatcombinatie (en de gewenste wijze van regeling). De bediening van de installatie is beschreven in de installatie-gebruiksaanwijzing in het hoofdstuk "Bediening". 5. Instellingen / speciale functies 5.1 Principiële bediening in de Setup-modus Setup-instellingen mogen alleen door gekwalificeerd en geschoold personeel uitgevoerd worden. In de Setup-modus kunnen alle parameterwaarden aangeduid en een gedeelte van de parameterwaarden gewijzigd worden. In de uitgebreide Setup-modus kunnen alle parameterwaarden aangeduid en gewijzigd worden (voor inbedrijfstellings- en onderhoudspersoneel). 5.2 Basisinstellingen Worden de bedieningsapparaten DO 103. en DO 003. resp. hun betreffende bedieningseenheden RT 4023 en RT 4051 samen gebruikt, dan beheert een centrale eenheid ZC 40.. beide bedieningseenheden. Op deze centrale eenheid ZC 40.. hebben de volgende basisinstellingen betrekking en hoeven daarom slechts één keer uitgevoerd te worden. Bij de inbedrijfstelling moeten de volgende parameterwaarden als volgt gecontroleerd en (indien nodig) ingesteld worden: Setup-modus starten Groeps- en apparaatnummer van de centrale eenheid ZC 40.. van het bedieningsapparaat DO 003. invoeren. Parameter 5 (en parameter 6) kiezen, apparaat- en groeps-nummer van de aangesloten bedieningseenheid(heden) RT 4051 (en RT 4023) controleren en indien nodig corrigeren (apparaat- en groepsnummer staan in het blokschakelschema). Parameter 15 kiezen en het groepsnummer van de regelaar voor de rechter stelaandrijving van het stelelement invoeren (groepsnummer staat in het blokschakelschema). Parameter 16 kiezen en het groepsnummer van de regelaar voor de linker stelaandrijving van het stelelement invoeren (groepsnummer staat in het blokschakelschema). Parameter 19 kiezen en vastleggen, hoe groot de stapafstand bij de instelling van de baanverplaatsing moet zijn. Parameter 22 kiezen en vastleggen, hoe groot de stapafstand bij de instelling van de strekoffset moet zijn. Parameter 23 kiezen en vastleggen, of de regeling van een baan volgens baanmidden (parameterwaarde 0) of volgens machinemidden (parameterwaarde 1) moet plaatsvinden. Parameter 30 kiezen en het adres van de logicakaart LK 40.. voor de breedtebewaking met digitale interface DI 1... invoeren (zonder LK 40.. absoluut parameterwaarde = 0). Setup-modus verlaten. H Blz. 7

8 Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO 003. Basisbediening in de setup modus Setup-modus starten: Toets Setup en tevens toets Waarde verhogen indrukken (eerst toets Setup activeren). De groene LED van Setup knippert. Setup-modus starten Parameterwaarde Parameter Apparaatnummer ingeven: Toets Setup indrukken, ingedrukt houden en met de toets Waarde verhogen parameter 0 kiezen. Toets Setup weer loslaten en met de toets Waarde verhogen of Waarde verlagen het apparaatnummeringeven (apparaatnummer staat in het blokschema). Groepsnummer ingeven: Toets Setup indrukken, ingedrukt houden en met de toets Waarde verhogen parameter 1 kiezen. Toets Setup weer loslaten en met de toets Waarde verhogen of Waarde verlagen het groepsnummer ingeven (groepsnummer staat in blokschema). Apparaatnummer ingeven Groepsnummer ingeven of of Parameter kiezen en wijzigen: Toets Setup indrukken, ingedrukt houden en met de toets Waarde verhogen of Waarde verlagen de gewenste parameter oproepen. Toets Setup weer loslaten en met de toets Waarde verhogen of Waarde verlagen de gewenste parameterwaarde ingeven. Parameter oproepen Parameterwaarde wijzigen of Op ondeskundige wijze aangebrachte wijzigingen van parameters kunnen een nadelige invloed hebben op de werking van de complete installatie! Parameter bewerkbaar ja Uitgebreide setup-modus oproepen: Apparaatnummer X.5 oproepen, vervolgens toets Setup indrukken, ingedrukt houden en met de toets Waarde verhogen parameter 3 oproepen. Toets Setup weer loslaten en met de toets Waarde verhogen of Waarde verlagen de parameterwaarde 42 ingeven. neen Uitgebreide setup-modus of Andere parameters kiezen ja Setup-modus verlaten: Apparaatnummer X 5 oproepen, toets Setup indrukken, ingedrukt houden en met de toets Waarde verhogen parameter 3 kiezen. Toets Setup weer loslaten en met de toets Waarde verhogen of Waarde verlagen parameterwaarde 1 ingeven.toets Setup indrukken, ingedrukt houden en de toets Waarde verhogen eenmaal indrukken. Toets Setup weer loslaten. neen Setup-modus verlaten of X wordt gebruikt om een plaats vrij te houden (verschillende cijfers) H Blz. 8

9 Baaanlopopregelaar bedieningsapparaat DO Setup-modus blokkeren ON OFF Setup editor blokkeren DIP-schakelaar S 2.8 on = setup editor geblokkeerd S 2.8 off = setup editor vrij Om een verkeerde bediening te voorkomen en om uitgevoerde Setupinstellingen te beschermen, kan de Setup-editor (Setup-modus en uitgebreide Setup-modus) geblokkeerd worden. Invoeren van parameters of start-service-functies is niet meer mogelijk via het toetsenbord. Voor het activeren van de blokkering moet in het masterapparaat met het adres X.5 op de DIP-schakelaar de schakelaar 8 op "on" gezet worden. De blokkering wordt pas actief na een reset (parameter 3, waarde 1). DIP-schakelaar S 2 (op Master Device) 5.4 Toetsenfilter (blokkeren van toetsen) Bit 0 Bit 1 Bit 2 Bit 3 Bit 4 Bit 5 De toetsen van de bedieningseenheid RT 4051 kunnen door een bitmasker geblokkeerd worden (0 = vrij, 1 = geblokkeerd). Welke toetsen geblokkeerd moeten worden, moet in parameter 7 (key filter) als Hex-code ingevoerd worden. Ook wanneer alle toetsen geblokkeerd zijn, is het starten van de Setup-modus mogelijk. Voorbeeld: De toetsen F 2 (bit 1), Waarde verlagen (bit 10) en Waarde verhogen (bit 11) moeten geblokkeerd worden. Bit: Bit-masker: Hex-code: 0 C 0 2 Bit 6 Bit 7 Bit 8 Bit 9 Bit 10 Bit 11 In parameter 7 keyfilter moet de hex-code 0C02 ingevoerd worden. 5.5 Parameters In het veld Nummer van de tabel staat het parameternummer, in het veld Naam de korte benaming. Het veld Default geeft de standaardinstellingen, Min en Max zijn de telkens toegestane grenswaarden. In het veld Toegang is te zien, of een parameter alleen gelezen (R) of gelezen en beschreven (R/W) kan worden. De Beschrijving licht de functie van de parameter toe. H Blz. 9

10 Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO Parameters centrale eenheid ZC 4013 Nummer Naam Default Min Max Toegang Beschrijving..0. edit device R/W apparaatnummer (zie schakelschema)..1. edit group R/W groepsnummer (zie schakelschema)..2. reset settings W fabrieksinstellingen: 0 = geen functie 1 = EL basisinstellingen 2 = interne waardevastlegging (default)..3. start service W veld voor het starten van een functie: 0 = geen functie 1 = reset 2 = parameter opslaan 12 = afstellen van de MountPosition 42 = uitgebreide Setup-modus..4. SRW controller R softwareversie..5. subsystem 0 0 7F R/W adres van de op de seriële bus aangesloten adress 0 bedieningseenheid RT 4051 (DO 003.)..6. subsystem 0 0 7F R/W adres van de evt. op de seriële bus aangesloten adress 1 bedieningseenheid RT 4023 (DO 103.)..7. subsystem 0 0 7F R/W adressen voor verdere, op de seriële bus tot adress 2-7 aangesloten kaarten SRW guide mode R actuele geleidingsmodus: 1 = aanlegrand links (elektrische golf) 2 = beide randen onafhankelijk 3 = aanlegrand rechts (elektrische golf) 5 = baan-/machinemidden 7 = vaste breedte (aanlegrand links) 8 = vaste breedte volgens machinemidden 9 = vaste breedte (aanlegrand rechts).1.4. guide mode level R modus: 1 = regeling volgens baanrand 2 = regeling volgens baan- resp. machinemidden 3 = regeling op vaste breedte.1.5. right SRWdrv R/W groepsnummer van de regelaar voor de rechter stelaandrijving van het stelelement.1.6. left SRWdrv R/W groepsnummer van de regelaar voor de linker stelaandrijving van het stelelement.1.7. send rate sensors R/W herhalingssnelheid van de gesimuleerde sensorsignalen voor de beide stelaandrijvingen in msec auto offset R/W baanverplaatsing in mm.1.9. step width R/W stapafstand voor baanverplaatsing in mm H Blz. 10

11 Baaanlopopregelaar bedieningsapparaat DO 003. Nummer Naam Default Min Max Toegang Beschrijving.2.0. displacement R/W baanverschuiving in mm.2.1. stretch offset R/W strekoffset in mm.2.2. st.off. step width R/W stapafstand voor strekoffset in mm.2.3. mid mode select R/W soort middengeleiding 0 = baanmidden 1 = machinemidden.2.4. mountpos right R/W montage-positie rechter sensor in mm.2.5. mountpos left R/W montage-positie linker sensor in mm.2.6. target width R/W streefbreedte in modus 3 in mm.2.7. template width R/W sjabloonbreedte für de afstelling van de MountPosition in mm.2.8. support pos right R/W positie van rechter stelsupport (indien aanwezig) t.o.v. machinemidden in mm.2.9. support pos left R/W positie van linker stelsupport (indien aanwezig) t.o.v. machinemidden in mm.3.0. LK 4002 adr 0 0 7F R/W adres van bijbehorende logicakaart LK 40.. van de widcont digitale interface DI 1... voor de breedtebewaking. Indien geen LK 40.. voor breedtebewaking aanwezig is, moet de parameterwaarde 0 zijn! Parameters bedieningseenheid RT 4051 Nummer Naam Default Min Max Toegang Beschrijving..0. edit device R/W apparaatnummer (zie schakelschema)..1. edit group R/W groepsnummer (zie schakelschema)..2. reset settings W fabrieksinstellingen: 0 = geen functie 1 = EL basisinstellingen 2 = interne waardevastlegging (default)..3. start service W veld voor het starten van een functie: 0 = geen functie 1 = reset..4. SRW display/keyb R softwareversie..5. brightness R/W helderheid van het display 0 = laagste helderheid 15 = hoogste helderheid H Blz. 11

12 Erhardt Leimer GmbH Postbus D Augsburg Tel. 49 (0) Baanloopregelaar bedieningsapparaat DO 003. Fax 49 (0) Nummer Naam Default Min Max Toegang Beschrijving..6. resolution R/W formaat van de aanduiding 0 = aanduiding in mm 1 = aanduiding in 1 / 10 mm..7. key filter FFFF R/W toetsfilter Via een Hex-code kunnen alle toetsen op de bedieningseenheid geblokkeerd worden...8. message type R/W vastleggen van de aanduidingswaarde van bovenste regel. line 1 1 = streefwaarde (baanbreedte) 2 = actuele waarde (baanbreedte) 3 = verschil actuele waarde - streefwaarde 4 = max. breedte (grootste gemeten act. breedte) 5 = min. breedte (kleinste gemeten act. breedte) 6 = max. verschil (grootste vastgestelde positieve afwijking) 7 = min. verschil (grootste vastgestelde negatieve afwijking) 8 = act. waarde/streefwaarde (niet wijzigbare vastlegging voor bovenste regel zonder DI 1...) 9 = baanverplaatsing (niet wijzigbare vastlegging voor onderste regel zonder DI 1...)..9. message type R/W vastleggen van de aanduidingswaarde line 2 van onderste regel. Mogelijke waarde zien parameter 8 6. Technische gegevens Voedingsspanning Nominale waarde 24 V DC Toegestaan bereik V DC (inclusief rimpels) Opgenomen stroom circa 0,2 A Omgevingstemperatuur 0 C tot 50 C CAN bus-niveau CAN baudrate 5 V (potentiaalvrij) 250 KBaud Synchroon-baudrate (serieel) 1,3 MBaud Beschermklasse Bedieningsapparaat met kast IP 54 Bedieningsapparaat zonder kast in ingebouwde toestand met rubberafdichting IP 54 Technische wijzigingen voorbehouden H Blz. 12