Winters: Onder druk wordt een hoop vloeibaar

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Winters: Onder druk wordt een hoop vloeibaar"

Transcriptie

1 Winters: Onder druk wordt een hoop vloeibaar R. Schuurman Heel intensief en moeilijk, zo kijkt Gaele Winters aan tegen de twee jaar voorafgaand aan de ministersconferentie in Toulouse. De voorzitter van de ESA Council, de raad waarin de lidstaten op het hoogste ambtelijke niveau zijn vertegenwoordigd, moest besluiten voorbereiden over deelname aan het internationale ruimtestation, de industriepolitiek, de situatie in Italië ten aanzien van de industriële return en efficiencyverbetering binnen ESA. Door politieke onenigheid leek die opgave schier onmogelijk, totdat in Toulouse een klein wonder geschiedde: de ministers werden het eens! Onder druk wordt een hoop vloeibaar, zo verklaart Winters de doorbraak. De druk was er al toen Winters, in het dagelijks leven plaatsvervangend directeur-generaal Industrie en Diensten op het Ministerie van Economische Zaken, in juni 1993 aantrad als Council-voorzitter. beerden veilig te stellen. De een dreigde het project van de ander onmogelijk te maken. Winters, nog tot 1 juli 1996 voorzitter van de ESA Council. [ESA] Op de ministersconferentie in het Spaanse Granada in november 1992 hadden de ministers zich uitgesproken voor deelname aan het ruimtestation met een Columbus-module en afslanking van het ruimteveer Hermes. Kosten: circa ƒ 9 miljard. Tevens kregen verbeteringen aan Ariane-5 steun. ESA moest deze strategie in 1993 herzien. De Amerikaanse president Clinton eiste een goedkoper ruimtestation en wilde dit onder meer bereiken door Rusland als partner binnen te halen. Door deze wijziging en nijpend geldgebrek bij de lidstaten stelde ESA een kleinere Columbus voor. Op voordracht van Frankrijk werd Hermes omgevormd tot de onbemande vrachtcapsule ATV (Automated Transfer Vehicle) en de bemande CTV (Crew Transfer Vehicle). Toch schoten de lidstaten het ƒ 6 miljard kostende voorstel in de Council van oktober 1993 af. ESA probeerde het draagvlak van de plannen te verbreden door ze begin 1994 in één programma onder te brengen. Desondanks bleef lange tijd wrevel bestaan tussen Frankrijk en Duitsland, die hun projecten (ATV en CTV respectievelijk Columbus) financieel pro- 3

2 De CTV bleek in 1995 financieel onhaalbaar en werd geschrapt. Tot september bleef Frankrijk echter proberen steun te krijgen voor haar CTV ten koste van de Duitse Columbus. Duitsland dreigde daarop haar steun aan het programma voor de verbetering van Ariane-5 op te zeggen. Zou de ministersconferentie Columbus laten vallen, dan zou Duitsland het ruimtestation desnoods buiten ESA om voortzetten, zo dreigde Bonn. Kosten Elke vergadering zag Winters Council zich geconfronteerd met nieuwe eisen om de kosten verder omlaag te brengen. En keer op keer werden de kaasschaafmethode en uitsteltruc gehanteerd, waardoor de kosten voor het station voor de periode in korte tijd werden gehalveerd tot ƒ 3 miljard. Er was steeds een tekort. Je zag de kosten steeds verder dalen, maar de bijdragen gingen niet omhoog, verduidelijkt Winters. Totdat Frankrijk een grote stap zette en meer geld toezegde. Maar toen waren we er nòg niet uit, want toen was het plan afhankelijk van Italië, dat in een buitengewoon moeilijke budgettaire situatie zat. Italië liet een maand voor Toulouse publiekelijk weten haar bijdrage aan het ruimtestation ter waarde van Pieter Gaele Winters (45) is als plaatsvervangend directeur-generaal Industrie en Diensten sinds 1992 verantwoordelijk voor het ruimtevaartbeleid bij het Ministerie van Economische Zaken. Tevens coördineert hij het Nederlandse beleid naar de andere ministeries toe. Op 1 juni 1991 trad hij toe tot de Nederlandse delegatie bij de ESA-Council, de raad waarin alle lidstaten op het hoogste ambtelijke niveau zijn vertegenwoordigd. Later werd hij delegatieleider. In juni 1993 koos de Council hem tot voorzitter voor een termijn van twee jaar. Vorig jaar werd dit met de maximaal toegestane termijn van één jaar verlengd, zodat Winters op 1 juli aanstaande terugtreedt. ƒ 640 miljoen niet geheel te kunnen financieren. Bovendien eiste Rome voor haar bijdrage aan ESA ƒ 420 miljoen compensatie volgens het juste retour-systeem. Met een zware last op de schouders kwamen de ministers op 18 oktober in Toulouse bijeen. De budgettaire problemen hebben anderhalf jaar tot discussies geleid, zegt Winters. Dan kun je allerlei oplossingen bedenken, maar het moment kwam waarop we echt een keuze moesten maken. Dat was nodig omdat de Amerikanen de zaak op orde hadden, de Russen meededen en de Japanners en Canadezen bezig waren, maar Europa nog steeds geen helder signaal had laten horen over wel of geen deelname. Dus eind vorig jaar was de tijd op. Als je dan niet beslist, ben je geen serieuze partner meer en ben je überhaupt niet op tijd klaar om je spullen te leveren. Verrassing Winters leidde de dag voor de top nog een gewone Council-bijeenkomst, maar de grootste problemen waren toch zaken voor de grote conferentie onder leiding van de Belgische minister Yvan Ylieff. De verrassing was groot, toen na twee dagen een verklaring werd aangenomen waarin het station en de verbetering van Ariane-5 volledige steun kregen. Uiteindelijk is heel beslissend geweest dat de ministers zèlf bereid waren naar Toulouse te komen, zegt Winters. We hadden daar echt de verantwoordelijke ministers, Rüttgers (Duitsland), Fillon (Frankrijk) en Salvini (Italië). Met de gedachte dat ze deze kans toch niet konden laten lopen, hebben ze het probleem opgelost. Daarbij zijn volgens Winters aan tafel en in de marge zeer indringende gesprekken gevoerd. Duitsland slikte zijn dreigement in om Columbus buiten ESA voort te zetten, maar het beheerste wel degelijk de vergadering. Ik heb de Duitse minister het dreigement niet horen uitspreken, maar wel zijn blik gezien en waargenomen hoe ernstig hij deze zaak opnam, aldus Winters. Hij heeft helder gezegd: wat we hier doen, is beslissend voor de 4

3 Tijdens de ministersconferentie in Toulouse werden aan tafel en in de wandelgangen stevige discussies gevoerd. [ESA] vraag of wij een echt gemeenschappelijk Europees ruimtevaartbeleid hebben. Je moet je realiseren, vervolgt de Councilvoorzitter, dat op het moment dat de ministers er over aan het praten waren, al meer geld aan het programma was besteed dan nog uitgegeven moest worden. Al sinds Den Haag (1987) zijn we met Columbus bezig. We zijn gaan investeren, elk jaar maar weer, zonder dat er een definitief besluit lag. Verstoord Winters bestrijdt dat binnen de Council de verhoudingen tussen Frankrijk en Duitsland zo verstoord waren geraakt, dat alleen de ministers de impasse nog konden doorbreken. Je moet niet spreken van verstoorde verhoudingen, daar was geen sprake van. Frankrijk en Duitsland konden het tijdelijk wat minder met elkaar vinden, stelt hij diplomatiek. De directe relaties tussen beide landen zijn vorig jaar aanzienlijk verbeterd, en het is natuurlijk heel belangrijk voor de Europese ruimtevaart dat juist die landen het goed met elkaar kunnen vinden. In het miljardenprogramma ontbraken gewoon honderden miljoenen. Dan is het niet verwonderlijk dat je uiteindelijk de ministers nodig hebt om het probleem op te lossen. Uiteindelijk legde Italië een bom onder de conferentie. Hoewel de Italiaanse financiële problemen al langer bekend waren, kwam de noodkreet uit Rome toch hard aan. ESA en de andere landen hadden de indruk dat, nu het station-probleem bijna was opgelost, ook Italië zijn steun zou toezeggen. Maar dat bleek toch buitengewoon lastig te zijn. De Italiaanse minister zat in een hele moeilijke situatie, maar er is een maximum aan creativiteit betracht om daarvoor een oplossing te bereiken. Die houdt in dat ESA Italië geld leent en bovendien werk aan het ruimtestation doet toekomen, dat oorspronkelijk door Frankrijk en Duitsland zou worden gedaan. Stabiliteit Zoals ook minister Wijers na de conferentie verwoordde, hebben volgens Winters de afspraken over het ruimtestation, Ariane en Italië stabiliteit in de Europese ruimtevaartin- 5

4 dustrie gebracht. De afspraken in Toulouse zijn keihard. Evenmin twijfelt Winters aan de Russische deelname. Honderd procent zekerheid bestaat niet, maar de onzekerheid is snel aan het afnemen. Toen we in 1993 over het station praatten, was er in het Amerikaanse Congres nog een hele discussie over het station aan de gang. Dat is voorbij: de Amerikanen hebben hun steun vastgelegd. Ze gaan ervoor. De hardware wordt gebouwd. De Russische delen zijn al bijna gereed, dus de marge voor onzekerheid wordt steeds kleiner. Ook Nederland weet nu waar het aan toe is. Met alle zorgen die er blijven kun je zeggen dat er weer een langetermijnperspectief voor ESA is. Dat is pure winst, en na alles wat er aan vooraf ging enorm goed voor Nederland, zegt Winters, dit keer getooid met de pet van Economische Zaken. De aangenomen progamma s zijn in menig opzicht belangrijk voor Nederland. Het ruimtestation is de herbevestiging van het robotarm-programma (van Fokker Space). Belangrijk is dat ook de positie van ESTEC verstevigd is, door hier werk voor het station te concentreren. Dat bij elkaar geeft een helder plaatje. De industrie kan aan het werk. Ze heeft jaren gevraagd om een beslissing, ook al zou die negatief zijn, maar ze weet nu wat ze moet doen. Koude douche Toch kan diezelfde Europese industrie eind dit jaar nog een koude douche verwachten. In hun streven naar optimale efficiency binnen ESA, hebben de ministers een werkgroep van de Council opgedragen voor het einde van dit jaar de industriepolitiek van het agentschap door te lichten. Centrale vraag is: moet ESA vasthouden aan het juste retour-principe, waarbij een lidstaat voor elke ECU die hij in ESA investeert er minimaal 0,96 ECU voor terugkrijgt? Door van het principe af te stappen kunnen concurrentie en efficiency worden bevorderd, maar de kans is groot dat hiervan vooral de sterke bedrijven uit grote lidstaten profiteren. De kleine bedrijven, die dankzij het juste retour-principe een kans hebben gekregen, zouden de dupe kunnen worden. Afstappen van juste retour-principe is een moeilijke kwestie, stelt Winters, maar hij acht het persoonlijk onvermijdelijk, wil ESA goedkoper en efficiënter gaan werken. Wel moeten er volgens hem duidelijke afspraken komen. Het is voor kleine landen van groot belang dat ze op de een of andere manier tegen de groten worden beschermd. De spelregels moeten zo zijn dat er een hele zakelijke afweging komt van waar investeringen en activiteiten plaatsvinden. Hoe de Nederlandse industrie daarover denkt, moeten we als Economische Zaken binnenkort maar eens goed met haar bespreken, om te zien hoe zij in de Europese industriestructuur zit. De roep om efficiency werd in Toulouse vooral geuit door Groot-Brittannië, dat meende dat door meer efficiency het verplichte budget voor wetenschappelijke projecten met een kwart omlaag kon. Londen ontketende hiermee een fikse discussie, die eindigde in het compromis dat het wetenschapsbudget tot en met 1998 (mogelijk zelfs tot 2000) wordt bevroren, wat in de praktijk een daling van 9 tot 15 % inhoud. Daarmee is ESA s honger naar meer efficiency niet gestild. Winters en de Council wachten met smart op nieuwe voorstellen van directeur-generaal Jean-Marie Luton om de organisatie te stroomlijnen. De basis voor deze ingrijpende operatie vormen rapporten die vorig voorjaar door twee onafhankelijke adviesbureaus werden uitgebracht. Daarin werd onder meer een personeelsreductie van twintig procent bepleit, al is die inmiddels bijgesteld tot twaalf procent. De rapporten zijn slechts een startpunt, de echte implementatie is de verantwoordelijkheid van de directeur-generaal. Die heeft aangekondigd successievelijk invulling aan de conclusies van de rapporten te geven. Je kunt dus pas na een paar jaar zeggen wat de impact van deze hele operatie is geweest. De directeur-generaal heeft daarbij de volle steun van de Council, die overigens heeft gewaarschuwd voor het al te vlot trekken van conclusies. Je moet er voor waken dat je niet in één keer de hele organisatie afbreekt. Daarvan waren de ministers in Toulouse ook doordrongen... 6

5 Ruimtevaartbeleid Nederland: een blik achter de schermen Mr. F.J. Tiemersma Coördinator Ruimtevaartbeleid Ministerie van Economische Zaken Hoe komt het Nederlandse ruimtevaartbeleid tot stand? Voor velen die zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de overheid bevinden, is dit een mistig proces. Sterker nog: zelfs voor insiders is dat niet altijd even helder. In dit artikel wordt een kijkje in de keuken gegeven. Dit gebeurt niet door het proces te schetsen dat vooraf gaat aan de totstandkoming van het beleid, maar op een (hopelijk) iets smeuïger manier: eerst een stukje geschiedenis, met een iets uitvoeriger toelichting op de laatste brief aan de Tweede Kamer Ruimtevaart onderweg naar 2000, gevolgd door enige aandacht voor de wijze waarop het ruimtevaartoverleg in Nederland is georganiseerd. Geschiedenis De eerste schreden Het Europese overleg in het begin van de jaren 60 om te komen tot samenwerking in de ruimtevaart markeert ook het ontstaan van het Nederlandse ruimtevaartbeleid. Dit Europese initiatief leidde in 1962 tot de oprichting van de European Space Research Organization (ESRO) en de European Launcher Development Organization (ELDO), welke organisaties in 1975 opgingen in de European Space Agency (ESA). Nederlandse belangstelling voor deelname aan deze ruimtevaartsamenwerking kwam zowel uit wetenschappelijke als uit industriële hoek. In 1961 richtten de Commissie voor Geofysica en RuimteOnderzoek (de GROC, de voorloper van de Stichting RuimteOnderzoek Nederland (SRON)) en het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling (NIV, tegenwoordig het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR)) zich in een memorandum tot de betrokken ministers. Hierin wezen zij op het belang van deelname aan deze Europese samenwerking en van een adequate nationale inspanning. Dit was niet zonder succes: ook de Nederlandse regering vond dat zowel Europa als Nederland de aansluiting op dit potentieel interessante terrein niet mocht missen. Zo werd Nederland van begin af aan lid van ESRO en ELDO. Nederland gaat investeren Na enige jaren meedraaien nam de regering in 1966 een voor de toekomst van de Nederlandse ruimtevaart cruciale beslissing: op initiatief van Fokker, Philips en GROC werd besloten om een nationale satelliet te bouwen. De beslissing was vooral gebaseerd op industriële overwegingen: Nederlandse bedrijven konden tot dan toe nauwelijks concurreren met ruimtevaartbedrijven uit de grote Europese landen. Geen contracten betekende echter geen gelegenheid om ervaring op te bouwen, en zonder ervaring verkreeg De ANS satelliet, bedoeld om de Nederlandse industrie ervaring met ruimtevaart op te laten doen, werd in 1974 gelanceerd. 7

6 De tweede Nederlandse satelliet, IRAS, wordt voor de lancering beproefd in een testkamer. [ICIRAS] men geen contracten. De enige uitweg uit deze vicieuze cirkel was een nationaal project. Gezien de langdurige traditie in Nederland werd het natuurlijk een astronomische satelliet, de Astronomische Nederlandse Satelliet (ANS). Deze beslissing leidde bovendien tot een forse stijging van het ruimtevaartbudget (van ƒ 30 tot circa ƒ 50 miljoen per jaar). Van een echte koers in het ruimtevaartbeleid was echter nog geen sprake. Daarom werd eind jaren 60 en begin jaren 70 heel wat afgestudeerd en geëvalueerd over het nut, de omvang en de prioriteiten van de Nederlandse ruimtevaartactiviteiten. Binnen ESA nam Nederland midden jaren 70 actief deel aan Ariane-1, het programma voor de European Communication Satellites (ECS), het wetenschappelijk programma en Spacelab. Na enige aarzeling besloot Nederland in 1976 om een tweede nationale satelliet te bouwen, de InfraRood Astronomische Satelliet (IRAS), dit keer in samenwerking met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. In deze jaren was de verhouding tussen nationale activiteiten en deelname aan ESA ongeveer gelijk. Het ruimtevaartbeleid wordt geformuleerd Met het aflopen van het IRAS-programma, begin jaren 80, werd het echter tijd voor fun- damentele keuzes. Dit leidde, na een brede discussie in de periode , tot de eerste echte ruimtevaartnota: De ruimtevaart in de jaren 80". Kern van deze nota vormde de keuze voor concentratie op deelname aan ESA-projecten. Daaraan lag ten grondslag dat Nederland een gedegen wetenschappelijk en industrieel potentieel had opgebouwd, waarmee de nationale projecten hun dienst hadden bewezen. Echter, gezien de budgettaire mogelijkheden zou voortzetting van deze nationale lijn tot een tamelijk eenzijdig programma leiden, terwijl ESA juist een kader bood voor variatie en samenwerking. Andere hoofdpunten uit deze nota waren: er dienen nationale, ondersteunende activiteiten plaats te vinden op een adequaat niveau; praktische toepassing van de ruimtevaart ten behoeve van (potentiële) gebruikers staat voorop; en het ruimtevaartbudget blijft in principe gehandhaafd op circa ƒ 90 miljoen per jaar (excl. prijsstijging). Hiermee lagen de hoofdlijnen voor het ruimtevaartbeleid vast, en in feite zijn de drie inhoudelijke hoofdpunten vandaag de dag nog volledig van toepassing. Wel vond in de loop der jaren wat fijnslijping plaats en zag men in lijn met de ESA-programmering een verschuiving in programmatische prioriteiten. Intensivering Halverwege de jaren 80 stelde ESA een ambitieus langetermijnplan op, met als uitgangspunten: (i) streven naar Europese autonomie in de bemande ruimtevaart, o.a. door de ontwikkeling van Ariane-5, Hermes en Columbus, en (ii) een evenwichtige balans met de gebruikersprogramma s (telecommunicatie, aardobservatie), microzwaartekracht en wetenschap. Een geloofwaardige deelname van Nederland aan deze plannen zou echter wel een aanmerkelijke intensivering van het ruimtevaartbudget betekenen. Na uitvoerige consultaties besloot de ministerraad in 1986 dat de ruimtevaartuitgaven geleidelijk zouden stijgen van ƒ 115 miljoen in 1985 tot ƒ 187 miljoen in Circa 20 % hiervan werd aangewezen voor nationale activiteiten. Als essentiële voorwaarden voor het slagen van dit beleid werden de verbreding van het 8

7 industriële draagvlak en het beter betrekken van gebruikers bij de ruimtevaart genoemd. Begin jaren 90 werd besloten een samenhangend Europees aardobservatieprogramma te realiseren, dat op haar beurt weer deel uitmaakt van een wereldomvattend netwerk. Nederland besloot in volwaardig, d.w.z. op hetzelfde niveau als dat van de verplichte bijdrage (circa 4 %), deel te nemen aan de betreffende programma s van ESA en EUMETSAT (European Meteorological Satellite Organization). De aardobservatienota die vervolgens in 1992 verscheen, verwoordt de overwegingen aldus: Nederland is mede verantwoordelijk voor de opbouw van een mondiaal aardobservatienetwerk; Nederland kan een relevante inbreng leveren; en het programma is van belang voor Nederland. Dit betekende dat het aardobservatiebudget naar verwachting diende te groeien van ca. ƒ 25 miljoen in 1992 tot ƒ 70 miljoen in Zes ministeries waren in principe bereid om hieraan bij te dragen, waarmee de verbreding van het gebruikersdraagvlak een feit was geworden. Onderweg naar 2000 Zoals wij allen weten is de tijd sinds het begin van de jaren 90 niet echt geschikt geweest voor belangrijke nieuwe beslissingen of ambitieuze plannen. Integendeel, op een aantal fronten zijn we in Europa nù pas bezig de besluiten van 1987 (in beperkte vorm) te realiseren (Columbus), zijn andere geheel verdwenen (Hermes) en komt een terrein als aardobservatie zowel nationaal als internationaal wat moeizaam op gang. De brief Ruimtevaart onderweg naar 2000, die in oktober 1995 naar de Tweede Kamer is gestuurd, tracht desondanks en aan de hand van allerlei voorbeelden duidelijk te maken dat er wel degelijk een heleboel gaande is op het gebied van de ruimtevaart. Verder wordt aandacht besteed aan de uitgangspunten van het beleid, die overigens grotendeels nog gelijk zijn aan die van 10 jaar geleden. Accentverschillen betreffen o.a. de grotere aandacht voor selectiviteit bij intekening op programma s (bijvoorbeeld de intekening voor ruim 50 % op ERA), de aandacht voor spin-off van de ruimtevaart en de verdere versterking (in plaats van verbreding) van het industriële draagvlak. Tenslotte wordt in de brief aandacht besteed aan de programma s die in Toulouse voor besluitvorming voorlagen en het Nederlandse standpunt daarover. Eén punt blijft open: het aardobservatiebeleid en met name de financiering daarvan. Het is de bedoeling dat het overleg hierover voor de zomer van 1996 tot een besluit in de ministerraad leidt. Bij de voorbereiding van Ruimtevaart onderweg naar 2000, die behandeld is in de ministerraad en besproken is met de vaste kamercommissie voor economische zaken, hebben met name twee adviezen een belangrijke rol gespeeld: het onderzoek naar de effecten van industrieel ruimtevaartbeleid door een adviesbureau en het advies van KNAW/ NWO (de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) over het ruimteonderzoek in het kader van het ESA-ruimtevaartprogramma. Organisatie van het ruimtevaartoverleg Wie en wat zit er nu achter deze besluiten en koersbepalingen? Welke partijen zijn betrokken, wie legt het geld op tafel en achter welke deuren worden de knopen doorgehakt? Een overzicht van de beleidstructuren in de Nederlandse ruimtevaart. [Min. van EZ] 9

8 De uitgaven van Nederland aan de diverse ruimtevaartprojecten. Aardobservatie, lanceervoertuigen en wetenschap zijn de grootste met elk ruim 20 percent van het budget. [Min. van EZ] De uitgaven aan ruimtevaart van de verschillende ministeries in Nederland. (LNV, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; VROM, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; V&W, Verkeer en Waterstaat; OC&W, Onderwijs Cultuur en Wetenschappen; EZ, Economische Zaken). [Min. van EZ] Vragen waarop hieronder antwoord gegeven zal worden. Interdepartementale Commissie Ruimtevaart Cruciaal in het proces is de Interdepartementale Commissie Ruimtevaart (ICR). Negen ministeries zijn lid van de ICR: Economische Zaken; Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; Verkeer en Waterstaat; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Defensie; Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Ontwikkelingssamenwerking; Buitenlandse Zaken; en Financiën. Daarnaast zijn NIVR, SRON en BCRS (BeleidsCommissie Remote Sensing) adviserend lid. De ICR komt ongeveer 6 keer per jaar bijeen. Zoals gebruikelijk bij beleidsterreinen die ministerie-overschrijdend zijn, is er één coördinerend minister aangewezen. In de ruimtevaart is dat de Minister van Economische Zaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat hij voorstellen indient bij de ministerraad, het ruimtevaartbeleid verdedigt in de Tweede Kamer, Nederland vertegenwoordigt op internationale ministersconferenties of bij andere officiële gelegenheden, etcetera. Om dezelfde reden is het voorzitterschap en het secretariaat van de ICR ondergebracht bij Economische Zaken. De voorzitter is echter, om redenen van onafhankelijkheid, niet tevens de vertegenwoordiger van Economische Zaken in de ICR. Daarom is de coördinatie van het ruim- OCW EZ tevaartbeleid bij Economische Zaken ondergebracht bij de directie Algemene BeleidsCoördinatie (ABC), terwijl de directie Fabricage en Zware Industrie (FZI) de belangen van de industrie behartigt. Volgens de instellingsbeschikking heeft de ICR de volgende taken: voorbereiden van het regeringsbeleid op het gebied van de ruimtevaart; adviseren van de ministerraad over de uitvoering van het beleid, inclusief de financiering; en voorbereiden en afstemmen van de standpunten van de Nederlandse delegaties naar ESA en EUMETSAT. In de praktijk betekent dit dat de ICR functioneert als het hoogste ambtelijke orgaan op het gebied van ruimtevaart. Zo brengt de ICR advies uit over de intekening op nieuwe (fasen van) ruimtevaartprogramma s, en wordt de besluitvorming in de ministerraad voorbereid in de ICR. Verder is de ICR een bron van informatie-uitwisseling: het ICR-secretariaat zorgt voor de verspreiding van alle relevante stukken en verslagen van nationale en internationale vergaderingen aan haar leden. Ook stelt de ICR vast wie er in de delegaties van de verschillende raden en commissies van ESA en EUMETSAT zitten, met één uitzondering: de voorzitter van de ICR is per definitie ook het hoofd van de delegatie in de ESA Council, het hoogste beleidsbepalende orgaan van ESA. Vooroverleg Het voorbereiden en onderling afstemmen van het Nederlandse standpunt in ESA- en EUMETSAT-vergaderingen vindt in de praktijk plaats in zogenaamd vooroverleg. Aangezien alleen ESA al zo n 15 reguliere organen heeft, die ieder gemiddeld 4 keer per jaar bijeen komen, en er daarnaast regelmatig incidentele vergaderingen worden belegd, betekent dit dat er gemiddeld zeker één tot twee keer in de week wordt voorgesproken en naar Parijs wordt afgereisd. Dit vooroverleg wordt gewoonlijk vlak voor iedere internationale vergadering belegd, en bijgewoond door belanghebbenden en geïnteresseerden uit de organisaties die vertegenwoordigd zijn in de ICR. Ook is het in sommige gevallen mogelijk dat anderen het over- 10

9 leg bijwonen vanwege specifieke belangen bij het onderwerp dat op de agenda staat. In feite kun je zeggen dat in dit vooroverleg de lijnen worden uitgezet t.a.v. de Nederlandse belangen en opstelling in organisaties als ESA en EUMETSAT. Daartoe staan de vertegenwoordigers van de verschillende ministeries in voortdurend contact met hun achterban, ofwel rechtstreeks ofwel via organisaties als NIVR en SRON. Werkgroep aardobservatie Zoals beschreven is ruimtevaart een ministerie-overschrijdend beleidsterrein. Als je echter kijkt naar de interesses van de verschillende ministeries, dan blijkt dat de verantwoordelijkheid voor de meeste programma s bij één minsterie is ondergebracht: zo valt het wetenschappelijk programma geheel onder Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en Ariane en telecommunicatie onder Economische Zaken. De gedragsregels bij de overheid bepalen dat andere ministeries zich daarbij niet al te veel bemoeien met de afwegingen die dat hoofdministerie maakt. Een belangrijke uitzondering op dit verhaal is echter aardobservatie. Het aardobservatiebudget wordt thans door 5 ministeries bijeengebracht (Verkeer en Waterstaat; Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; Economische Zaken; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), en beslissingen over programma s worden in principe gezamenlijk genomen. Omdat dit nogal wat afstemming vereist, is hiervoor een aparte werkgroep in het leven geroepen, de Werkgroep Aardobservatie (WgAO), die formeel onder de ICR valt. De voorzitter van de WgAO wordt geleverd door Verkeer en Waterstaat, omdat in 1992 door de ministers is afgesproken dat dit onderdeel van het ruimtevaartbeleid gecoördineerd wordt door Verkeer en Waterstaat. Vanwege de vele verschillende belangen en belanghebbenden en de grote diversiteit van het onderwerp komt de WgAO regelmatig bijeen. Budget Tot slot nog iets over het budget. Alhoewel we altijd spreken over hèt ruimtevaartbudget van Nederland, is dat eigenlijk een fictie. Ieder ministerie heeft op haar eigen begroting een bedrag gereserveerd voor ruimtevaartac- tiviteiten. Hieronder vallen ook nationale activiteiten, zoals de bijdrage van Economische Zaken en Defensie aan het NIVR ten behoeve van het NRT-programma (NIVR Ruimte- Technologie) en de bijdrage van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan NWO/SRON. In totaal bedroeg het budget in 1995 circa ƒ 250 miljoen, en werd bijeengebracht door zes ministeries: Economische Zaken; Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; Verkeer en Waterstaat; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Defensie; en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Hiervan ging ƒ 176 miljoen naar ESA, ƒ 8 miljoen naar EUMETSAT en werd de rest besteed aan nationale activiteiten en aan het ozoninstrument SCIAMACHY. Wat, mogelijk tot de verbazing van velen, niet tot het ruimtevaartbudget wordt gerekend zijn de gelden voor het Nationaal Remote Sensing Programma (NRSP), die worden beheerd door BCRS. Waarom? Dat wordt duidelijk in de bijdrage van dr.ir. N.J.J. Bunnik, elders in dit blad. Tenslotte In deze bijdrage is vooral aandacht besteed aan zaken die voor buitenstaanders nauwelijks op een overzichtelijke en toegankelijke manier op papier staan: de geschiedenis van het ruimtevaartbeleid en de organisatie van het ruimtevaartoverleg. Geïnteresseerde lezers kunnen een exemplaar van de brief Ruimtevaart onderweg naar 2000 aanvragen bij het ICR-secretariaat (Ministerie van Economische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC Den Haag). De nota De ruimtevaart in de jaren 80" is verkrijgbaar bij de SDU Uitgeverij (Den Haag), onder vermelding van het Kamer-nummer: Tweede Kamer, zitting , 17294, nrs De ruimteuitgaven in 1994 per ministerie, EZ neemt het grootste deel voor zijn rekening. [Min. van EZ] 11

10 De ESA-ministersconferentie van Toulouse Dr. R. Gathier Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen De ESA-ministersconferentie die van 18 tot en met 20 oktober 1995 in Toulouse plaatsvond, zal als een succesvolle stap in de ontwikkeling van ESA de boeken ingaan. Dat succes geldt dan met name het doorbreken van een jarenlange impasse in de besluitvorming over de ontwikkeling van kostbare infrastructuur voor bemande ruimtevaart. Ook zijn er belangrijke besluiten genomen over de verplichte ESA-programma s (wetenschappelijk programma en algemeen budget), over Ariane-5-vervolgprogramma s en over een verdere stroomlijning van de ESA-organisatie. Al met al is in Toulouse een pakket activiteiten goedgekeurd met een totale financiële omvang van circa ƒ 16 miljard. Nederland was in Toulouse vertegenwoordigd door minister Wijers. In het onderstaande wordt ingegaan op de aanloop naar Toulouse, de genomen besluiten en achtergronden daarbij, en op de betekenis van de uitkomst van Toulouse voor Nederland. Op weg: bemande ruimtevaart als splijtzwam Tijdens de ministersconferenties van Rome (1985) en Den Haag (1987) is de basis gelegd voor de ontwikkeling door ESA van drie grote infrastructuurprogramma s: de draagraket Ariane-5, het ruimteveer Hermes en Columbus, het programma voor bemande ruimtelaboratoria. Sindsdien is het Ariane-5- programma vrijwel volgens schema uitgevoerd: de eerste lancering staat gepland voor mei dit jaar. De oorspronkelijke plannen voor de bemande ruimtevaartprogramma s Hermes en Columbus bleken echter niet realiseerbaar. De politieke ontwikkelingen in Europa (eenwording Duitsland) en wereldwijd (einde Koude Oorlog) èn de toenemende financiële proble- Opengewerkte tekening van de Columbus Orbital Facility (COF), de belangrijkste bijdrage van Europa aan het International Space Station Alpha. [ESA] 12

11 men in de lidstaten leidden tijdens de ESAministersconferenties van München (1991) en Granada (1992) tot een drastische bijstelling van Europa s ambitie op het terrein van de bemande ruimtevaart. Na Granada werd bovendien de opzet van het internationale ruimestation Freedom compleet herzien; eind 1993 trad Rusland toe als partner in dit mondiale project, naast de VS, Europa, Japan en Canada. Dit betekende dat ook ESA terug moest naar de tekentafel, terwijl in de tussentijd de beschikbare middelen bij de lidstaten als maar verder slonken. Deze neerwaartse spiraal leidde tot grote spanningen tussen met name Duitsland en Frankrijk, de voorvechters van respectievelijk Columbus en Hermes. Inmiddels waren er al wel besluiten genomen over de ontwikkeling van enkele elementen, de zogenaamde early deliveries, als ESA-bijdrage aan de eerste fase van het internationale ruimtestation. De belangrijkste hiervan is de bij Fokker Space in ontwikkeling zijnde ERA-robotarm voor het gebruik bij de opbouw en het onderhoud van het Russische deel van het ruimtestation. De Ariane-5 raket die dit voorjaar zijn eerste vlucht zal maken. In Toulouse is besloten dit programma voort te zetten. [ESA] Uiteindelijk werd begin 1995 binnen ESA overeenstemming bereikt over de vier hoofdelementen van een nieuw programma voor bemande ruimtevaart: de ontwikkeling van het ruimtelaboratorium COF (Columbus Orbital Facility, te koppelen aan het ruimtestation), de transportmodule ATV (Automated Transfer Vehicle, voor bevoorrading van het ruimtestation), een programma ter voorbereiding op het gebruik van het ruimtestation, en het MFC-programma (Microgravity Facilities for Columbus) voor de ontwikkeling van experimenteerfaciliteiten voor microzwaartekrachtonderzoek aan boord van de COF. In de aanloop naar Toulouse bleek echter dat er nog steeds problemen waren om ook dit programma gefinancierd te krijgen, en bleek dat Frankrijk toch liever een programma wilde waarin ook ruimte was voor het ontwikkelen van een Crew Rescue Vehicle (CRV). Dit alles was bij aanvang van de conferentie in Toulouse nog niet opgelost. Ook was duidelijk dat zonder overeenstemming hierover geen andere belangrijke besluiten op de conferentie zouden kunnen worden genomen. Daarmee dreigde, na München en Granada, wederom een fiasco, met het serieuze gevaar van het uiteenvallen van ESA. De bemande ruimtevaart was inmiddels een potentiële splijtzwam voor ESA geworden. Het probleem rond de bemande ruimtevaart was het belangrijkste, maar niet het enige probleem in de aanloop naar Toulouse. Twee andere grote geschilpunten waren het meerjarig budget voor het wetenschappelijk programma en de toekomstige industriepolitiek van ESA. Bij het wetenschappelijk programma lag vooral Groot-Brittannië dwars, dat een bezuiniging over 5 jaar van 25 % wenste, terwijl een grote meerderheid van de lidstaten het huidig budgetniveau wilde handhaven vanwege het grote succes van het programma. Bij de discussie over de industriepolitiek lag er het lastige probleem om Italië te compenseren voor minder verkregen industrieel werk dan waar het land op grond van de regel voor industriële return recht op heeft. Bovendien waren meerdere, vooral kleinere ESA-lidstaten tegen al te ingrijpende aanpassingen van de industriepolitiek, uit vrees dat daarmee de positie van de nationale ruimtevaartindustrie in gevaar zou komen. 13

12 De CTV is in 1995 geschrapt. Op verzoek van Frankrijk is de eenvoudiger CRV nog wel in het programma opgenomen. [ESA] Kortom, genoeg problemen om met een bezorgd gevoel naar Toulouse af te reizen. De besluitvorming: van vrees naar hoop Bemande ruimtevaart De conferentie begon op 18 oktober weinig hoopvol. De dag ervoor was er nog een normale ESA Council-vergadering geweest, waar vrijwel geen vooruitgang was geboekt. Bovendien sprak de Duitse minister Rüttgers in zijn openingsrede onheilspellende woorden: hij vroeg zich openlijk af waar al zijn collega s de moed vandaan haalden om naar Toulouse te komen, terwijl hij vreesde dat als de financiële problemen niet snel werden opgelost men weer onverrichter zake naar huis kon keren. Daarbij doelde hij op het financiële gat voor het programma voor bemande ruimtevaart dat met name zou moeten worden gedicht door Italië. Dit land gaf kort voor de conferentie aan haar voorziene aandeel in het programma van 20 % met meer dan de helft te willen verlagen, en verlangde bovendien compensatie voor haar te lage industriële return. Na intensief beraad s avonds en s nachts tussen met name Duitsland, Frankrijk en Italië bleek tot ieders opluchting de volgende dag toch een oplossing te zijn bereikt. Die houdt in dat Italië haar oorspronkelijke bijdrage min of meer overeind houdt, zij het met de nodige hulp en toezeggingen van Frankrijk en Duitsland, in de vorm van leningen en overheveling van industrieel werk naar Italië. De drie grote landen zijn goed voor de financiering van bijna 90 % van het programma, dat tot en met 2004 in totaal circa ƒ 6 miljard kost. Dit omvat de vier eerder genoemde elementen COF, ATV, MFC en voorbereidende activiteiten voor het gebruik van het ruimtestation. Bovendien is op aandringen van Frankrijk een onderdeel opgenomen voor activiteiten gericht op de definitie van een CRV en op re-entry technieken. Nederland neemt met 1 % deel. Deze lage bijdrage komt enerzijds voort uit het geringe industriële en wetenschappelijke belang dat Nederland hecht aan het programma voor bemande ruimtevaart, en anderzijds uit de beperkte resterende middelen vanwege de forse investering door Nederland in de robotarm ERA. Een gerelateerd programma dat ter besluitvorming voorlag betreft de eerste fase (2001 tot en met 2004) van de exploitatie van het ruimtestation. De vaste kosten hiervan bedragen in totaal ƒ 1,3 miljard. Daar komt nog bij de aan het gebruik gerelateerde variabele kosten, oplopend tot circa ƒ 180 miljoen per jaar vanaf Voor de financiering van de vaste kosten is een verdeelsleutel afgesproken die ongeveer overeenkomt met de bijdragepercentages van landen voor het programma voor bemade ruimtevaart. Over de financiering van de variabele kosten zal rond 2000 een besluit moeten worden genomen. Wetenschappelijk programma In Toulouse moest een besluit worden genomen over het budget van het (verplichte) wetenschappelijke programma van ESA voor de komende 5 jaar. Hoewel de overgrote meer- 14

13 derheid van de aanwezige ministers het huidige budget in stand wilde houden, was de druk van de Britse minister, die eigenlijk alleen hiervoor naar Toulouse was gekomen, zo groot dat toch tot een bezuiniging is besloten. Het besluit houdt in dat tot en met 1998, en mogelijk zelfs tot en met 2000, effectief 3 % per jaar wordt bezuinigd. In 1998 zal op basis van een evaluatie een nieuw vijfjarig budget worden vastgesteld. Omdat er ook nog de dreiging is dat een nieuwe verdeling van overhead-kosten een additionele belasting oplevert voor het wetenschappelijke programma, baart het in Toulouse genomen besluit toch wel zorg. De vraag is of het huidige programma, Horizon 2000, nog wel op schema kan worden uitgevoerd en of het voorstel voor het vervolgprogramma, Horizon 2000 Plus, moet worden aangepast. Dat wordt momenteel bekeken, maar het is waarschijnlijk dat er onderdelen geschrapt moeten worden. Dat zou dan toch een teleurstellend resultaat zijn, gezien de grote successen van het wetenschappelijke programma, dat recentelijk nog eens een extra impuls heeft gekregen met de geslaagde lanceringen van ISO en SOHO. In een interview met prof. Bleeker, in een eerder nummer van Ruimtevaart, is reeds nader aandacht besteed aan de gevolgen van het Toulouse-besluit voor het wetenschappelijke programma van ESA. Ariane-5-vervolgprogramma s Besloten werd tot de uitvoering van drie programma s als vervolg op het huidige programma voor de ontwikkeling van de draagraket Ariane-5. Met deze programma s worden onder meer de extra kosten gedekt van een overgangsfase waarin zowel Ariane-5 als Ariane-4 operationeel worden gehouden, en zal een verdere ontwikkeling van Ariane-5 worden gefinancierd waarmee een grotere lanceercapaciteit en betrouwbaarheid moet worden bereikt. Met deze besluiten is een bedrag van circa ƒ 3,4 miljard gemoeid, waaraan Nederland met gemiddeld ongeveer 1,8 % bijdraagt. Algemeen budget en interne ESA-organisatie Het algemene budget voorziet in de financiering van basisactiviteiten van ESA, zoals investeringen, technologiestudies en vaste kosten die niet aan programma s worden toege- rekend. Besloten is tot een vijfjarig budget van in totaal ƒ 1,7 miljard, hetgeen een bezuiniging inhoudt van circa 14 % ten opzichte van de periode daarvoor. Voor een belangrijk deel moeten de bezuinigingen worden bereikt door het nemen van maatregelen ter verhoging van de efficiëntie en het stellen van scherpere prioriteiten. De efficiencymaatregelen zijn onderdeel van een drastische interne reorganisatie van ESA, die in 1994 in gang is gezet en in Toulouse door de ministers is onderschreven. Het betreft het verder concentreren op kerntaken, stroomlijning van interne processen, een andere omgang met de industrie bij het plaatsen en bewaken van contracten, etc. Uiteindelijk moet dit de komende 5 jaar leiden tot een besparing van circa ƒ 500 miljoen. Het personeelsbestand zal teruglopen van nu naar circa in Een ander belangrijk besluit is dat in de periode geleidelijk de Euro zal worden ingevoerd als betaalmiddel aan en van ESA. Daarmee zullen wisselkoersperikelen, die de afgelopen tijd de besluitvorming in ESA sterk hebben beïnvloed, voor een belangrijk deel tot het verleden behoren. Industriepolitiek De industriepolitiek van ESA was zowel vóór als tijdens de ministersconferentie een onderwerp van heftige discussie. Ten eerste moesten lidstaten met een goede industriële return (waaronder Nederland) bereid zijn om Italië De robotarm ERA, die ontwikkeld wordt onder leiding van Fokker Space, in actie op het Space Station Alpha. [ESA] 15

14 te compenseren voor haar onder-return. Ten tweede bestond er een groot verschil van inzicht tussen lidstaten over de toekomstige industriepolitiek, en met name over het principe van evenredige industriële return. Uiteindelijk werd een politiek compromis bereikt over de industriële return van Italië. De ministers besloten verder dat zal worden overgegaan tot een meer kosteneffectief systeem van afsluiten van industriële contracten, met een kleinere kans op kostenoverschrijdingen en een evenrediger verdeling van risico s tussen ESA en de industrie. Een aparte werkgroep gaat zich buigen over ESA s toekomstige industriepolitiek. De bevindingen zullen eind 1996 worden voorgelegd aan de ESA-ministers die op voorstel van minister Wijers daaraan een beperkte zitting zullen wijden. Overige programma s Over andere ESA-programma s zijn geen concrete besluiten genomen. Wel is een resolutie aanvaard die de strategie voor verschillende programma s bevat. Daarmee is de richting aangegeven waarin deze programma s zich verder zullen ontwikkelen. Zo is voor het aardobservatieprogramma ingestemd met een strategie om te komen tot twee soorten missies: wetenschappelijk georiënteerde missies (Earth explorer missions) en (pre)operationele missies (Earth watch missions). ESA zal binnenkort met concrete voorstellen komen. In de resolutie hebben de ministers ook ingestemd met het voorstel voor Horizon 2000 Plus, als vervolg op Horizon 2000, het huidige wetenschappelijke programma van ESA. Niettemin zullen de in Toulouse besloten bezuinigingen op het wetenschappelijke programma tot aanpassingen van Horizon 2000 Plus leiden. Voor telecommunicatie is de resolutie tamelijk vaag: ESA zal in overleg met de Europese Unie voorstellen voor specifieke programma s ontwikkelen, maar een duidelijke koers met een beschrijving van ESA s rol is niet aangegeven. De resolutie bevestigt ook het belang om het huidige programma voor microzwaartekrachtonderzoek te verlengen tot en met In de resolutie verzoeken de ministers ESA om met een voorstel te komen voor een voorbereidend programma voor verdere verbeteringen van Ariane-5 en voor de ontwikkeling van een nieuwe generatie lanceerders. Ook wordt in deze resolutie de waardering uitgesproken voor het concept van een Europese bijdrage aan een eventueel internationaal maanprogramma. Verder wordt ESA uitgenodigd om voorstellen te ontwikkelen voor het realiseren van kleine missies, in samenwerking met individuele lidstaten. Drie verschillende uitvoeringen van de ATV, het bevoorradingsschip voor het Space Station Alpha. Bovenaan de ATV met het Mini Pressurised Logistics Module (MPLM), een module waarin de astronauten kunnen binnengaan. In het midden een geheel open versie waarmee onderdelen voor buiten het station kunnen worden aangevoerd. Onderaan de uitvoering met zowel een gedeelte waarin astronauten kunnen binnengaan als een gedeelte met tanks voor zuurstof en brandstof. [ESA] Met de genomen besluiten is ESA weer op koers geraakt, en kan de rust in de organisatie weerkeren. Wel zal er in de komende periode veel werk moeten worden verzet om tot een grotere efficiency binnen ESA te komen, om besluiten te nemen op terreinen als aardobservatie en telecommunicatie, en om een flexibeler industriepolitiek uit te werken. Voor dit laatste onderwerp komen de ESAministers zoals gezegd eind 1996 apart bijeen, in een beperkte sessie. De eerstvolgende brede ministersconferentie zal in 1998 in België worden gehouden. Betekenis voor het Nederlandse ruimtevaartbeleid Voor Nederland is het belangrijk dat er weer een stabielere situatie in ESA is ontstaan. 16

15 Door de meningsverschillen gedurende de afgelopen jaren tussen vooral de grotere landen verzwakte het draagvlak voor de Europese ruimtevaart steeds verder. Als Toulouse niet succesvol zou zijn geweest, zou dat een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van ESA hebben betekend. Dat zou juist voor kleinere landen zoals Nederland, die voor hun ruimtevaartactiviteiten sterk op ESA zijn aangewezen, negatieve consequenties hebben gehad. In de notitie Ruimtevaart onderweg naar 2000, die het kabinet in oktober 1995 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, zijn de hoofdrichtingen van het Nederlandse ruimtevaartbeleid voor de komende jaren geschetst. Deze notitie wordt nader toegelicht in het artikel Ruimtevaartbeleid Nederland: een blik achter de schermen, elders in dit nummer. Het kader waarbinnen dit beleid moet worden uitgevoerd is met de besluiten van Toulouse nu vaster omlijnd. De besluiten in Toulouse leiden niet tot bijstellingen van het in de kabinetsnotitie uitgestippelde beleid. Zo bleek het in Toulouse mogelijk om vast te houden aan de door de Tweede Kamer gesteunde lijn om marginaal in de programma s voor bemande ruimtevaart en exploitatie van het ruimtestation te participeren. Een volgend moment om de betekenis van deze programma s voor Nederland te evalueren is omstreeks 2000, wanneer over verdere deelname aan het gebruik van het ruimtestation moet worden besloten. De consequenties voor Nederland van de bezuinigingen op het wetenschappelijke programma zijn pas te overzien wanneer de onvermijdelijke herprogrammering van Horizon 2000 en Horizon 2000 Plus is afgerond. Dan moet blijken of het grote draagvlak voor het wetenschappelijke programma bij de Nederlandse onderzoekwereld en de industrie in stand blijft. Uit het interview met prof. Bleeker ( Ruimtevaart 96/1) blijkt dat dit een bron van grote zorg is. De politieke besluitvorming over ESA s industriepolitiek die eind dit jaar zal plaatsvinden is van groot belang voor de positie van de Nederlandse ruimtevaartindustrie. Er zijn zowel kansen als bedreigingen. Kansen zijn er zeker, wanneer meer dan voorheen industriële opdrachten worden verleend in een eerlijke concurrentie op basis van kwaliteit en kosten. Maar bedreigingen zijn er ook: de huidige regel van industriële return is vooral voor kleinere landen de enige garantie op een eerlijke toedeling van industriëel werk. Het is van groot belang dat de Nederlandse industrie nauw betrokken is bij het bepalen van het eind dit jaar in te nemen Nederlandse standpunt hierover. Voor aardobservatie, een prioriteit van het Nederlandse ruimtevaartbeleid, is in Toulouse slechts de strategie voor de komende jaren bepaald, en zijn nog geen besluiten over concrete programma s genomen. Dat laatste is maar goed ook, want het Nederlandse aardobservatiebeleid bevindt zich momenteel in een impasse. De financiële basis voor aardobservatie is, vanwege bezuinigingen op onderzoek afgesproken in het laatste regeerakkoord, sterk aangetast. Momenteel wordt tussen de meest betrokken ministeries nog overleg gevoerd over mogelijke oplossingen. In het artikel van dr.ir. N.J.J. Bunnik wordt dit nader toegelicht. Rapporten Het officiële verslag van de ministersconferentie en de notitie Ruimtevaart onderweg naar 2000 kunnen aangevraagd worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC Den Haag. 17

16 Ruimtevaarttechnologie-onderzoek in Nederland Dr.ir. R. Roos Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart Dit artikel geeft een idee van de functie, ziens- en werkwijze van het NIVR, de overheidsinstantie die belast is met onder andere de coördinatie van de ruimtevaartactiviteiten van het Nederlandse bedrijsleven. Noodzaak technologie-onderzoek De zonnepanelen voor Envisat worden geïnspecteerd voordat ze bij ESTEC getest worden. Deze panelen zijn mede dankzij het NRT programma tot stand gekomen. [ESA] Ruimtevaart wordt gekenmerkt door onder andere een nogal vijandige omgeving (vacuüm, temperatuurswisselingen, trillingen tijdens de lancering) en een hoge mate van onbereikbaarheid na de lancering. Dit betekent dat aan hardware en software zeer hoge eisen worden gesteld; niet alleen met betrekking tot functie en eigenschappen, maar ook ten aanzien van betrouwbaarheid. Om hieraan te kunnen voldoen is uitgebreid onderzoek nodig, waarmee niet alleen de benodigde technologieën worden ontwikkeld, maar deze ook worden gevalideerd. Validatie van technologie houdt in dat de technische en financiële risico s tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. In sommige gevallen kan dit validatie-onderzoek de vorm aannemen van dure beproevingen aan breadbords en/of prototypes op ware grootte. De grote uitbesteders in de ruimtevaart, zoals de prime industrieën Aerospatiale, Matra, DASA en British Aerospace, maar ook agentschappen als ESA, CNES en NASA, eisen van hun toeleveranciers steeds nadrukkelijker dat aanbiedingen worden gedaan op basis van gevalideerde technologieën tegen zo laag mogelijke kosten. Was het vroeger nog mogelijk om technologievalidatie te plegen als onderdeel van een productontwikkeling, tegenwoordig kunnen contractonderhandelingen alleen met succes worden afgerond als aangetoond kan worden dat reeds voldoende, gevalideerde kennis is opgebouwd. Technologie-ondersteuning Veel bedrijven, die actief zijn in de ruimtevaart, hebben een eigen technologie-ontwikkelingsprogramma. Dikwijls worden zij daarbij geholpen middels nationale technologieprogramma s of via deelname aan technologieprogramma s van ESA. Ook in Nederland worden bedrijven ondersteund bij het doen van ruimtevaarttechnologisch onderzoek. In principe zijn er drie mogelijkheden: NIVR RuimteTechnologie programma; speciale nationale technologieprogramma s; en technologieprogramma s van ESA. In alle drie de gevallen speelt het Nederlands 18

17 Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR) een sleutelrol bij het koppelen van bedrijven aan bepaalde programma s. NIVR RuimteTechnologie programma Het NIVR RuimteTechnologie (NRT) programma heeft tot doel om Nederlandse bedrijven te ondersteunen in hun opbouw van technologische kennis op ruimtevaartgebied. Er is sprake van een rollend werkplan, dat jaarlijks wordt bijgesteld aan de hand van behaalde resultaten en nieuwe inzichten. Het beschikbare budget bedraagt momenteel ca. ƒ 14 miljoen, opgebracht door de Ministeries van Economische Zaken en Defensie. Het beheer van het programma ligt bij het NIVR. Teneinde de betrokkenheid van de deelnemende bedrijven te vergroten, wordt een zekere eigen bijdrage geëist. Tot voor enige tijd was een belangrijke nevendoelstelling van het NRT-programma om in Nederland te komen tot een verbreding van de industriële deelname aan ruimtevaartactiviteiten. Met zo n 50 bedrijven actief in de ruimtevaart ligt het accent tegenwoordig op consolidatie. Omdat de beschikbare middelen beperkt zijn, is het nodig prioriteiten te stellen in de aandachtsgebieden. De keuze van deze aandachtsgebieden wordt enerzijds bepaald door de mogelijkheden op de internationale markt, en anderzijds door reeds bestaande expertise. Een belangrijk uitgangspunt is dat in het verleden opgebouwde sterke posities zo veel mogelijk worden gehandhaafd en eventueel uitgebouwd. De laatste jaren liggen de prioriteiten bij de volgende onderwerpen: zonnepanelen, aardobservatie-instrumenten, structuren, robotica, simulatie, voortstuwing, dataverwerking en faciliteiten voor biologisch ruimteonderzoek. Op al deze gebieden is in Nederland met succes een zekere specialisatie opgebouwd. Daarnaast wordt beperkt aan- Technologieprogramma s van ESA In het Technology & Research Programme (TRP) vindt al het basisonderzoek voor de programma s van ESA plaats. Het budget bedraagt ruim ƒ 60 miljoen per jaar, en alle lidstaten zijn verplicht hieraan bij te dragen. De deelname van Nederland bedraagt ca. 4 %. Het Technology Demonstration Programme (TDP) is gericht op in orbit validatie van in andere programma s ontwikkelde technologieën. Het budget bedraagt ƒ 9 miljoen per jaar, met voor ieder land een vrijwillige deelname. Het Earth Observation Preparatory Programme (EOPP) omvat onderzoek dat gericht is op toekomstige missies en op instrumenten voor aardobservatie. Het budget bedraagt ƒ 41 miljoen per jaar, en deelname geschiedt op basis van vrijwilligheid. Advanced Research in Telecommunication Systems (ARTES) bestaat momenteel uit twaalf deelprogramma s, alle gericht op de technologie voor telecommu- nicatiesatellieten. Het budget bedraagt ƒ 120 miljoen per jaar en ook hier is sprake van vrijwillige deelname. Met name het ASTE-deelprogramma is voor Nederland van belang gebleken. Het Future European Space Transportation Investigation Programme (FESTIP) richt zich op onderzoek ten behoeve van toekomstige lanceervoertuigen. Het jaarlijkse budget bedraagt ƒ 20 miljoen. Momenteel wordt bekeken of het programma kan worden uitgebreid. Het General Support Technology Programme (GSTP), tenslotte, is in 1991 opgezet als nieuw algemeen technologieprogramma ter vervanging van een aantal van de bovengenoemde programma s. Deelname is ook hier vrijwillig, en het budget voor het eerste programma van 3 jaar (GSTP-1) bedroeg gemiddeld ƒ 20 miljoen per jaar. Momenteel wordt een tweede programma (GSTP-2) voorbereid met wederom een omvang van circa ƒ 20 miljoen per jaar. Deelname van Nederland is nog onzeker. 19

18 De Glovebox van Bradford Engineering is een voorbeeld waarbij de ontwikkeling door het het NRT programma is gesteund. [ESA] dacht gegeven aan warmtehuishouding, testfaciliteiten en grondstations. Meestal gaat het hierbij om selectieve ondersteuning ter verkrijging van specifieke contracten. Speciale nationale technologieprogramma s In sommige gevallen kan het nodig zijn om de positie van Nederlandse bedrijven te versterken middels gerichte technologieprogramma s van grotere omvang. Zulke programma s, die overigens een beperkte looptijd hebben, moeten bedrijven gericht voorbereiden op een plaats in toekomstige ruimtevaartprogramma s. Meestal komen zulke speciale programma s tot stand, nadat in NRT-kader is gebleken dat bepaalde ontwikkelingen goede toekomstperspectieven hebben. De kostbare bouw en beproeving van prototypen op ware grootte, nodig voor het verankeren van de gewenste positie, passen dan budgettair echter niet in het NRT. Verder vindt vooraf uitvoerig overleg plaats met de toekomstige afnemer van producten gebaseerd op deze technologie. Tot nu toe was dat veelal ESA. Zulk overleg dient een drieledig doel. Ten eerste wordt duplicatie van activiteiten op Europees niveau zoveel mogelijk vermeden, ten tweede kan ingespeeld worden op wensen van de klant en ten derde leidt het vaak tot zekere toezeggingen voor de toekomst. Mede daarom wordt dit contact tijdens de loop van het programma gecontinueerd. De fondsen voor deze speciale programma s dienen apart bij de overheid te worden aangevraagd, nadat het NIVR-Bestuur hiervoor zijn toestemming heeft gegeven. Het beheer ligt bij het Bureau van het NIVR. In de laatste 10 à 15 jaar hebben drie speciale technologieprogramma s het daglicht gezien. In de tachtiger jaren betrof dit een tweetal ontwikkelingsprogramma s voor zonnepanelen. In het ARA-programma (Advanced Rigid Array) werd een nieuw concept voor zonnepanelen ontwikkeld voor de klasse satellieten die een middenvermogen vragen. Dit heeft later geleid tot toepassingen voor IN- MARSAT, Telecom, Hispasat en Skynet. Vervolgens werd op basis hiervan in het RARA-programma het concept van een intrekbaar ( Retractable ) zonnepaneel ontwikkeld, dat later is toegepast op het ruimteplatform EURECA (European Retrievable Carrier). 20

19 In de negentiger jaren is een speciaal technologieprogramma gericht geweest op real-time simulatie. Hierbij werd in nauw overleg met ESA de simulatiefaciliteit EUROSIM (European Real-time Operation SIMulator) ontwikkeld. Momenteel wordt de EUROSIMprogrammatuur reeds toegepast in ERA, het robotarmproject van ESA, waarvan Fokker Space hoofdaannemer is. Daarnaast vindt toepassing plaats bij onderzoek naar geschikte RendezVous & Docking systemen voor het Automated Transfer Vehicle (ATV). Andere mogelijke toepassingen liggen op het gebied van bemande systemen en wetenschappelijke missies. Tenslotte wordt in het kader van spin-off van technologie bekeken in hoeverre toepassing van de programmatuur in aardse systemen kan plaatsvinden. Technologieprogramma s van ESA Om haar taak met succes te kunnen uitvoeren, dient ESA, als overkoepelend Europees ruimtevaartagentschap, te kunnen terugvallen op Europese bedrijven, die op het juiste moment beschikken over voldoende technologische kennis en ervaring. Omdat het niet vanzelfspekend is dat deze bedrijven zich juist richten op die technologieën die voor toekomstige ESA-programma s van belang zijn, stimuleert ESA dit met gerichte technologieprogramma s. Momenteel kent ESA een zestal van dergelijke technologieprogramma s: Technology & Research Programme (TRP); Technology Demonstration Programme (TDP); Earth Observation Preparatory Programme (EOPP); Advanced Research in Telecommunication Systems (ARTES); Future European Space Transportation Investigation Programme (FESTIP); en General Support Technology Programme (GSTP). De gezamenlijke omvang van deze ESAtechnologieprogramma s ligt gemiddeld op ƒ 270 miljoen per jaar, waaraan Nederland voor ca. ƒ 11 miljoen bijdraagt. Het Nederlandse beleid is er steeds op gericht om deelname aan ESA-technologieprogramma s zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de Nederlandse prioriteitsgebieden. Ook hier geldt dat om in aanmerking te komen voor technologie-opdrachten van ESA, bedrijven moeten kunnen aantonen dat zij reeds over de nodige relevante kennis en ervaring beschikken. Veelal vindt deze voorbereiding plaats in NRT-kader. In die fase vindt ook reeds overleg met medewerkers van ESTEC plaats, teneinde Nederlandse bedrijven zo goed mogelijk te positioneren mede in verband met mogelijke samenwerking met buitenlandse bedrijven. Bij het verkrijgen van technologie-opdrachten via ESA-programma s is er altijd sprake van een zekere concurrentie. Bedrijven trachten elkaar de loef af te steken door technologie-ontwikkelingen aan te bieden tegen relatief lage kosten. In de meeste gevallen wordt dit mogelijk gemaakt door medefinanciering via nationale technologieprogramma s. Men spreekt dan van met ESA geharmoniseerde programma s. Ook door Nederlandse bedrijven worden dergelijke geharmoniseerde onderzoekprogramma s uitgevoerd, waarbij medefinanciering van onderzoek aan deelaspecten van een bepaalde technologie via het NRT-programma plaatsvindt. Omdat de mogelijkheden van nationale financiering niet overal dezelfde zijn, is hier in feite sprake De ontsteker van de Vulcain hoofdmotor van de Ariane-5. Verdere ontwikkelingen van onstekers worden ook binnen het kader van Nederlandse technologie programma s uitgevoerd. 21

20 van ongelijke kansen ( een oneffen speelveld ), waarbij de nationale mogelijkheden bepalend zijn voor het succes. Tot nu is het Nederlandse bedrijven en instellingen nog gelukt om via deze weg bepaalde specialismen te behouden. Internationale en nationale sturing Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat ESA een belangrijke invloed heeft op het Nederlandse onderzoek op het gebied van ruimtevaarttechnologie. Echter, de laatste jaren beginnen ook andere instellingen als NASA, CNES en EUMETSAT een waarneembare invloed uit te oefenen. Zij vertegenwoordigen in toenemende mate een markt voor in Nederland ontwikkelde technologie. Vroegtijdig overleg over toekomstige behoeften, geeft het NIVR de mogelijkheid om hierop in te spelen met de juiste technologieontwikkeling in NRT-kader. Daarnaast vindt regelmatig overleg plaats met Nederlandse wetenschappelijke en applicatiegerichte instellingen, zoals de Stichting RuimteOnderzoek Nederland (SRON), de BeleidsCommissie Remote Sensing (BCRS) en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), teneinde bij het definiëren van de NRT-werkzaamheden rekening te kunnen houden met toekomstige ruimtevaartmissies in de gebruikerssfeer. Enkele resultaten Het in bovengenoemde programma s uitgevoerde onderzoek heeft Nederlandse bedrijven de afgelopen jaren in een goede uitgangspositie gebracht voor het verkrijgen van internationale contracten. Niet alleen heeft het geleid tot een bevredigende deelname aan ESA-programma s inzake aardobservatie, telecommunicatie, wetenschappelijke missies en bemande ruimtevaart, ook werden opdrachten verkregen van NASA, DASA en CNES. Fokker Space heeft zich mede dankzij de speciale programma s gericht op zonnepanelen een wereldnaam op dit gebied verworven, met toepassingen op tientallen satellieten. Bradford is middels voorbereidend NRT-onderzoek in staat geweest om contracten te sluiten met ESA en NASA voor een vijftal typen gloveboxen, te gebruiken in Spacelab, Mir, de Space Shuttle en het internationale ruimtestation. Tenslotte hebben het Prins Maurits Laboratorium (PML) en Stork Product Engineering (SPE) op dezelfde manier een goede positie opgebouwd op het gebied van ontstekers voor de Ariane-lanceerraketten. Conclusies Nederlandse bedrijven hebben de afgelopen jaren goed gebruik gemaakt van de NIVR- en ESA-instrumenten ter stimulering van ruimtevaarttechnologie-ontwikkeling. Mede hierdoor is het mogelijk gebleken om in internationaal verband hoogwaardige opdrachten binnen te halen. Geconcludeerd moet worden dat dergelijk onderzoek onontbeerlijk is voor het realiseren van een goede uitgangspositie op de internationale markten, en dat het in die zin van strategisch belang is. Het is daarom ook belangrijk dat Nederland blijft deelnemen aan de door ESA opgezette technologieprogramma s. Omdat de in Nederland beschikbare fondsen beperkt van omvang zijn, zal in de toekomst nog meer dan voorheen de nadruk moeten liggen op onderlinge samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en instellingen. Door het maken van de juiste keuzen en het voorkomen van dupliceringen moet het mogelijk zijn om de in Nederland opgebouwde positie te behouden. 22

21 Nederlandse ruimtevaartindustrie heeft elkaar nodig F. van Drumpt NISO De Nederlandse ruimtevaartindustrie is best tevreden met het resultaat van de ministersconferentie eind vorig jaar in Toulouse, zegt ir. J.P.P. Groen, directeur van Fokker Space en sinds 1 januari van dit jaar voorzitter van de Netherlands Industrial Space Organisation (NISO). NISO heeft altijd een duidelijk standpunt ingenomen over de rol die Nederland moet spelen in de Europese ruimtevaart, en hierover hebben wij altijd heel goed met de overheid kunnen communiceren. We zijn blij dat er in Toulouse uiteindelijk, na jaren wikken en wegen, besloten is om een herkenbare bijdrage te leveren aan het International Space Station Alpha (ISSA). Een zo brede internationale samenwerking was enige jaren geleden nog ondenkbaar. Ook de overheid beseft dat we aan het begin staan van een nieuw tijdperk in de mondiale ruimtevaart. Europa werkt samen met de Russen, de Canadezen, de Amerikanen en de Japanners aan een internationaal ruimtestation. Gevolg van de besluiten in Toulouse is dat de ESA-budgetten de komende 5 jaar stabiel zullen blijven. Maar gelukkig is de commerciële markt daarnaast groeiende, vooral op het gebied van telecommunicatie. Ook de belangstelling voor aardobservatie neemt snel toe. Wel moeten we beseffen dat in de telecommunicatiemarkt de Verenigde Staten nog altijd overheerst, wat betekent dat Europa nog een en ander aan haar concurrentiepositie zal moeten doen om hier een echte wereldspeler te worden. In Europa en Nederland kent de ruimtevaart de laatste jaren een belangrijke accentverschuiving. Steeds meer nadruk komt te liggen op het maatschappelijk nut van de ruimtevaart. Groen zet uiteen wat de industriële visie van NISO op ruimtevaart is voor de komende tien jaar: Er is een duidelijke groei van commerciële toepassingen zoals aardobservatie, telecommunicatie en navigatie. De rol van de overheid blijft zeer belangrijk (wereldwijd wordt de ruimtevaart voor 75 % door de overheid gefinancierd). Er dienen zich nieuwe (institutionele) gebruikers aan zoals defensie en de Europese Unie. De ruimtevaartindustrie moet haar vaardigheden meer inzetten en overdragen aan de sectoren die niet op dit gebied actief zijn. Het penetreren in nieuwe markten van ontwikkelingslanden zal vragen om een andere vorm van samenwerking; namelijk delen van de technologie aanbieden in ruil voor een markt. Groen legt uit dat de gehele Nederlandse ruimtevaartindustrie is ingebed in de Nederlandse kennisinfrastructuur. Wij kunnen niet zonder elkaar. Dat weten we, maar we doen misschien nog niet altijd genoeg. Te vaak wil iemand al bestaande technologie zelf nog eens gaan ontwikkelen. Waarom? Omdat het leuk is om te doen, omdat men denkt het beter te kunnen of uit argwaan voor potentiële De NISO stand op de Moskow Aerospace 93 tentoonstelling was een gezamelijk initiatief van de Nederlandse ruimtevaart industrie. {B. Theelen] 23

22 NISO NISO is een organisatie waarin Nederlandse industrieën en onderzoeksinstituten, die actief zijn in de ruimtevaart, samenwerken. Ook potentiële gebruikers van ruimtevaartprogramma s nemen deel aan NISO. NISO is opgericht in 1989, met als belangrijkste doel een forum en spreekbuis richting de overheid te zijn voor de Nederlandse ruimtevaartindustrie. NISO is ontstaan omdat de Nederlandse ruimtevaartindustrie zich realiseerde dat samenwerking cruciaal was, wilde Nederland een belangrijke rol blijven spelen in de internationale ruimtevaartindustrie. De doelstellingen van NISO zijn: Het definiëren van gezamenlijke doelen en ontwikkelingen, verdedigen van gezamenlijke strategieën. Het in harmonie brengen van overheidsbeleid en industriële strategieën. Stimulering van het gebruik en toepassen van ruimtefaciliteiten door bedrijven en instituten. Het grote publiek informeren over ruimtevaartactiviteiten in Nederland. Stimulering van technologische spinoff. Aan de ERA robotarm die onder leiding van Fokker Space wordt gebouwd, werken ook diverse andere Nederlandse bedrijven en instituten mee. [Fokker Space] concurrenten. Van zo n attitude moeten we af. De Nederlandse ruimtevaartindustrie kan niet zonder de nauwe samenwerking met de kennisinstituten en de universiteiten. Bij ons, maar eigenlijk in heel Europa, is het anders dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, waar ruimtevaartondernemingen zo groot zijn dat ze vrijwel geheel zelfstandig complete satellietprogramma s kunnen realiseren. In Nederland is het beleid er op gericht dat de industrie samen met de instituten en universiteiten deelneemt in ruimtevaartprojecten. Dit heeft er toe geleid dat er een aantal clusters is ontstaan dat gericht is op specifieke producten zoals robotica, aardobservatie-instrumenten en zonnepanelen, waarmee mondiaal geconcurreerd kan worden. De totale Nederlandse ruimtevaartinfrastructuur bestaat uit ongeveer 25 bedrijven, 4 in- stituten en 6 universiteiten. In totaal zijn ruim 1000 mensen direct werkzaam bij de Nederlandse ruimtevaartindustrie en -instituten. Als we praten over de toekomst van de Nederlandse ruimtevaartindustrie kan Groen niet nalaten het belang van de Nederlandse rol in de Europese robotarm ERA te onderstrepen. ERA geeft ons de mogelijkheid een belangrijke positie op het gebied van robotica verder uit te bouwen. Ook de spin-off naar andere bedrijven is niet te onderschatten. Daarnaast is het zaak om in te spelen op de vraag die ons allen bezig houdt: het milieu. Daarom vraagt aardobservatie om de hoogste prioriteit. Een nieuwe item waar in de toekomst veel vraag naar zal zijn, is wereldwijde satellietnavigatie. Over de uitstekende relatie met de overheid wil Groen nog wel kwijt dat NISO zich zorgen maakt over de betrokkenheid van de zogenaamde gebruikersministeries. Daar bedoel ik mee ministeries als Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Verkeer en Waterstaat; ministeries die gebruik maken van de resultaten van aardobservatie. Zij zouden wat meer aandacht, meer beleidsruimte, ik bedoel eigenlijk geld, beschikbaar moeten stellen. Wij hebben de indruk dat er op het ogenblik te veel neer komt op de schouders van het Ministerie van Economische Zaken. Hoe blij we ook zijn met hun steun. 24

23 De visie van BCRS op het Nederlandse ruimtevaartbeleid Dr.ir. N.J.J. Bunnik Hoofd Programmabureau BeleidsCommissie Remote Sensing Meetkundige Dienst Rijkswaterstaat Nederland is actief op het gebied van het gebruik van en het onderzoek naar remote sensing technieken. Dit artikel belicht de gedachten van BCRS, de coördinerende overheidsinstantie in deze, over het ruimtevaartbeleid te lande. BCRS In de nota De ruimtevaart in de jaren 80", die in 1982 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is het voornemen aangekondigd om een Nationaal Teledetectieprogramma uit te voeren. De regering achtte ondersteuning van de potentiële gebruikers van teledetectie- of remote sensing technieken via stimulering van onderzoek en operationalisering noodzakelijk. Zo zou men optimaal profiteren van de voorgenomen deelname aan de aardobservatieprogramma s, waaronder met name het ERS-1-programma van ESA. Vervolgens stemde de ministerraad eind 1985 in met het voorstel voor de uitvoering van het Nationaal Remote Sensing Programma voor de jaren 1986 tot en met 1990 (NRSP). In mei 1986 ging het NRSP van start met de instelling van de BeleidsCommissie Remote Sensing (BCRS) door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De hoofdtaak van BCRS is het coördineren en stimuleren van remote sensing activiteiten in Nederland zoals aangegeven in het NRSP. In BCRS namen vanaf 1986 de volgende ministeries deel: Verkeer en Waterstaat; het toenmalige Onderwijs en Wetenschappen; Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Buitenlandse Zaken (via Ontwikkelingssamenwerking); Economische Zaken; en Defensie. De bij remote sensing belanghebbende industrie werd vertegenwoordigd door het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR); de commerciële dienstverlenende bedrijven door Netherlands Engineering Consultants (NEDECO). De deelnemende ministeries, het NIVR en NE- DECO zijn hier op beleidsniveau vertegenwoordigd. Verkeer en Waterstaat is penvoerend. De plaatsvervangend secretaris-generaal fungeert als voorzitter, terwijl Verkeer en Waterstaat tevens het Programmabureau levert. Dit is een stafafdeling ten algemeen nut voor BCRS, en is ondergebracht bij de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat in Delft. NRSP Voor de uitvoering van het NRSP is door de deelnemende zes ministeries voor de jaren 1986 tot en met 1990 een totaal budget van ruim ƒ 31 miljoen beschikbaar gesteld. In het NRSP is een omvangrijk aantal projecten op de terreinen van remote sensing onderzoek en technologieontwikkeling, operationalise- Een beeld van het in de atmosfeer zwevend stof boven de Noordzee. Dit beeld werd samengesteld uit gegevens van de Advanced Very High Resolution Radiometer (AVHRR) die op de NOAA satellieten is gemonteerd. [KNMI, RWS-MD, RIKZ] 25

24 tionele toepassingen gerichte NRSP-2 en de financiering van dit ruimteonderzoek. Het GOME instrument observeert op dit moment de atmosfeer vanuit de ERS-2 satelliet. TPD had een groot aandeel in de bouw (en calibratie) ervan. Op de foto is het proto-flight model te zien. [TNO/TPD] ring en commercialisering uitgevoerd. Bovendien is door het NRSP een belangrijke bijdrage geleverd aan de versterking van de voor Nederland gewenste infrastructuur voor remote sensing. Het NRSP bestreek daarbij remote sensing technieken vanaf vaste opstellingen op de grond, vanuit vliegtuigen en vanuit satellieten. De voorbereiding op het gebruik van de gegevens van ERS-1 in het belang van Nederlandse gebruikers vormde een van de prioriteiten. In 1989 is het NRSP tussentijds geëvalueerd door een onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van mr. B.W. Biesheuvel. Naar aanleiding van de positieve resultaten van deze evaluatie besloot de ministerraad in 1990 om het NRSP gedurende een periode van 10 jaar voort te zetten. In 1991 ging NRSP-2 van start. Voor de uitvoering van het programma stelden de deelnemende ministeries voor de jaren 1991 tot en met 1995 een totaal budget van ruim ƒ 33 miljoen beschikbaar. Met de aanvang van NRSP-2 besloot het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne om het waarnemerschap, dat het sedert 1989 had, onder voorwaarden om te zetten in volledige deelname in BCRS. Bovendien trad in 1991 de Stichting RuimteOnderzoek Nederland (SRON) toe met de status van waarnemer. SRON valt onder de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), en financiert het aardgericht wetenschappelijk ruimteonderzoek. Zodoende verkrijgt men afstemming tussen het op opera- NRSP-2 Teneinde de langetermijndoelstellingen van NRSP-2 te bereiken, is voor de uitvoering een tweesporenbeleid toegepast. Het eerste spoor is gericht op (tijdelijke) voortzetting van de extra stimulering van het ontwikkelen van remote sensing toepassingen (operationalisering en commercialisering). Het tweede spoor richt zich op permanente samenwerking voor het remote sensing achtergrondonderzoek en technologieontwikkeling, en op de totstandkoming van een blijvende infrastructuur. Deze laatste zou gefinancierd moeten worden uit de reguliere middelen van belanghebbenden. Voor het onderzoek binnen NRSP-2 zijn de volgende hoofdthema s voorgesteld: meteorologie en oceanografie; getijde- en binnenwateren; landinrichting, land- en bosbouw, natuurbeheer; en klimaat- en milieuonderzoek. Mede naar aanleiding van de ESA-ministersconferenties in 1991 en in 1992, is in 1992 door de Interdepartementale Commissie Ruimtevaart (ICR) de nota Het Nederlandse aardobservatiebeleid voor de jaren 90" (de AO-nota) vastgesteld. Deze nota is voorbereid door de Werkgroep Aardobservatie (WgAO) van de ICR. Het Programmabureau van BCRS is lid van de WgAO en adviseur van de ICR, en vertegenwoordigt daarin BCRS vanuit de gebruikersbelangen. In de AO-nota is opgenomen dat de regering voornemens was om de ondersteuning van de Nederlandse gebruikers van de Europese satellietsystemen voor aardobservatie te versterken. Concreet betekende dit dat de gebruikersondersteuning zou moeten groeien van ƒ 3 miljoen per jaar in 1992 (ƒ 2 miljoen vanuit NRSP-2 en ƒ 1 miljoen via SRON) tot ƒ 6 miljoen per jaar in Gebruikersondersteuning (1) In mei 1993 stemde de ministerraad in met een pakket nieuwe Europese aardobservatieprogramma s, waaronder het Programma GebruikersOndersteuning (GO-1). BCRS en SRON zijn aangewezen om GO-1 26

25 te beheren. Verkeer en Waterstaat, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne hebben voor GO-1 een budget van ƒ 4,5 miljoen voor de jaren 1993 tot en met 1995 beschikbaar gesteld. Mede op basis van een daarvoor in 1992 verrichte gebruikersconsultatie zijn de doelstellingen van GO-1 vastgesteld. Gedurende de afgelopen drie jaar zijn de gelden besteed voor het versterken van het gebruik van remote sensing voor klimaat- en milieuonderzoek en het vergroten van het daarvoor gewenste onderzoekspotenbruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. BCRS heeft haar GO-1-middelen toegewezen voor de voorbereiding van het gebruik voor operationele toepassingen. BCRS en SRON hebben gezamenlijk opdracht verleend voor voorbereidende werkzaamheden voor de ontwikkeling van de nationale gegevensinfrastructuur. De topografie van het gemiddelde zee oppervlak van de Noordzee en de atlantische oceean afgeleid uit Geosat en ERS-1 radarhoogtemetingen. [TUD Fac. LR] In 1994 is GO-1 tussentijds geëvalueerd. Naar aanleiding van de positieve uitkomsten en de aanbevelingen is in 1995 het voorstel voor een vervolg van het programma voorbetieel. Voorts heeft GO-1 bijgedragen aan de voorbereiding van de opbouw van de voor de Nederlandse gebruikers gewenste gegevensinfrastructuur. Het voorstel om als onderdeel van GO-1 bij te dragen aan de ondersteuning van gebruikers in ontwikkelingslanden is niet tot uitvoering gebracht, omdat Ontwikkelingssamenwerking in 1993 besloot nog niet aan de financiering van het aardobservatieprogramma bij te dragen. Naar het oordeel van Ontwikkelingssamenwerking was toen nog niet aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldaan. De bij SRON beschikbare gelden voor GO-1 zijn besteed aan de voorbereiding van het gereid: het Programma Gebruikersondersteuning (GO-2). Eveneens in 1994 is NRSP-2 in opdracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat tussentijds geëvalueerd door een daarvoor ingestelde onafhankelijke commissie onder voorzitterschap van drs. G.M.V. van Aardenne. In haar begin 1995 uitgebrachte eindrapport beval de Evaluatie Commissie NRSP-2 aan om het programma volgens plan en met steun van alle deelnemende ministeries tot het einde (2000) voort te zetten. Zodoende zouden de doelstellingen bereikt worden en zouden de gebruikers zo optimaal mogelijk profiteren van de tot nu toe bereikte uitstekende re- 27

26 Een model van de Europese Envisat satelliet die een groot aantal aardobservatie instrumenten zal gaan vliegen, onder andere het Nederlands-Duitse SCIAMACHY instrument. [ESA] sultaten en de gedane investeringen. Tevens beval de commissie aan het vervolg van NRSP-2 en het vervolg van het door BCRS beheerde deel van GO-1 samen te voegen in de vorm van één nationaal programma. Gebruikersondersteuning (2) Op verzoek van de Minister van Verkeer en Waterstaat heeft BCRS in 1995 het voorstel voor het vervolg van NRSP-2 uitgewerkt, op basis van de op hoofdlijnen onderschreven conclusies en aanbevelingen en in samenhang met de voorbereiding van het vervolg van GO-1. Hierbij is tussen BCRS en SRON nauw samengewerkt; bij de vaststelling van het voorstel voor GO-2 heeft de WgAO een belangrijke rol gespeeld, met name met betrekking tot de financiering van GO-2 voor de jaren 1996 tot en met Op 1 december 1995 heeft de ministerraad ingestemd met de tweede fase van NRSP-2. Door de zes deelnemende ministeries is voor de jaren 1996 tot en met 2000 ruim ƒ 20 miljoen beschikbaar gesteld. Inderdaad, opnieuw zes deelnemende ministeries, want Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne had in 1994 besloten om vanwege financiële redenen de deelname aan het Nederlandse aardobservatieprogramma te beëindigen, zodat ook haar deelname aan NRSP-2 en GO-2 tot een einde kwam. NRSP zal in samenhang met GO worden uitgevoerd. Dit houdt in dat voor NRSP-2 en het deel van GO-2 dat door BCRS zal worden beheerd dezelfde hoofdtoepassingsgebieden zijn vastgesteld. Deze verschillen overigens slechts in detail van de gebieden die eerder, in 1990, voor NRSP-2 gekozen waren. De hoofdtoepassingsgebieden luiden: operationele meteorologie en oceanografie; getijdewateren, kustbeheer en binnenwateren; landgebruik en beheer van stedelijke gebieden, land- en bosbouw, natuurbeheer; en klimaat- en milieuonderzoek. De doelstellingen en prioriteiten van NRSP- 2 en GO-2 verschillen evenwel. De hoofddoelstelling van NRSP-2 betreft het bereiken van de daadwerkelijke blijvende verankering van toepassingen van remote sensing binnen de gebruikerssectoren van overheid en bedrijfsleven. NRSP-2 kent hieraan dus ook prioriteit toe. Het aangepaste tweesporenbeleid voor NRSP-2 houdt in dat BCRS zich zal inspannen om 50 % van de middelen voor NRSP-2 in te zetten voor de verankering van daarvoor bestemde programmaonderdelen. Voor GO-2 zijn voor de jaren 1996 tot en met 2005 de volgende doelstellingen geformuleerd: Ondersteuning van Nederlandse gebruikers van toekomstige Europese aardobservatiesystemen bij het ontwikkelen van toepassingen voor operationeel gebruik en wetenschappelijk onderzoek. Ontwikkeling en exploitatie van de nationale gegevensinfrastructuur en ondersteuning voor de Nederlandse bijdragen aan de Europese infrastructuur ten dienste van gebruikers van Europese en internationale aardobservatiesystemen. Ondersteuning van gebruikers in ontwikkelingslanden bij het ontwikkelen van toepassingen van aardobservatiesystemen ten 28

27 behoeve van duurzame ontwikkeling, in samenhang met daarvoor door ESA en EU- METSAT uit te voeren activiteiten. Voor de jaren 1996 tot en met 2000 is voor de uitvoering van GO-2 een meerjarenbudget van ca. ƒ 31 miljoen voorgesteld. In 1996 wordt als onderdeel van de besluitvorming over deelname door Nederland aan nieuwe aardobservatieprogramma s van ESA en EU- METSAT ook een besluit voorzien over de financiering van GO-2. Volgens plan zullen BCRS en SRON de voor GO-2 beschikbaar komende gelden op 50/50-basis beheren. De invloed van de gebruiker op het Nederlandse aardobservatiebeleid Vanaf het begin is de invloed van de (potentiële) gebruiker op het Nederlandse aardobservatiebeleid sterk gedomineerd door de wijze waarop betrokken ministeries bereid zijn gebleken om in aardobservatie te investeren. Hierbij komt vaak een spanningsveld voor: enerzijds de belangen van gebruikers die voor een bestaande informatiebehoefte uit remote sensing verkregen gegevens kunnen toepassen, en anderzijds de langetermijnontwikkeling en investeringen. Bij deze tweede categorie gaan relatief hoge kosten vaak vooraf aan niet altijd tevoren hard aan te tonen baten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de aanvangsjaren van de Europese ontwikkelingen in aardobservatie Economische Zaken en Onderwijs en Wetenschappen het voortouw hadden. Toen in de jaren 70 Nederland over de deelname aan het METEOSAT-programma moest besluiten, werd dit in hoge mate afhankelijk gemaakt van het belang dat de gebruikers aan dit eerste ESA-aardobservatieprogramma hechtten. Omdat eertijds Verkeer en Waterstaat onvoldoende overtuigd was van het gebruikersbelang en ook niet bereid bleek om financieel aan dit programma bij te dragen, viel het besluit dat Nederland van deelname afzag. Hierdoor zijn Nederlandse gebruikers ook niet rechtstreeks in staat gesteld om invloed uit te oefenen op de definitie van het METEOSAT-systeem. De hier gemiste kans moet overigens door de toen grote dominantie van andere grote Europese landen niet worden overtrokken. Wel kan worden vastgesteld dat door niet aan dit programma deel te nemen kansen voor de Nederlandse industrie zijn gemist. Vooral door invloed van het NIWARS-programma (Nederlandse Interdepartementale Werkgemeenschap voor het Applicatie-onderzoek van Remote Sensing technieken) van de jaren 70 en de eigen investeringen van Rijkswaterstaat werd in Nederland de basis gelegd voor een beginnend gebruikersdraagvlak ten tijde van de besluitvorming over de deelname aan het door ESA voorgestelde ERS-1-programma. Nederland ging toen niet over een nacht ijs: zo vroeg Onderwijs en Wetenschappen advies van de toenmalige Raad van Advies voor het Regeringsbeleid. Dit advies heeft er mede toe geleid dat Verkeer en Waterstaat bereid is gevonden tot een financiële bijdrage vanwege de verwachte gebruikersbelangen voor Rijkswaterstaat en het KNMI. Op initiatief van Economische Zaken is in 1987 een aanvang gemaakt met de verbreding van het interdepartementale draagvlak voor de voorgenomen deelname aan het groeiende aardobservatieprogramma van ESA. De eerder genoemde nota Het Nederlandse Aardobservatiebeleid voor de jaren 90" moet in dat licht worden beschouwd als een eerste belangrijke mijlpaal voor de verbreding van het gebruikersdraagvlak en de versterking van de invloed van de Nederlandse gebruikers op de Europese aardobservatieprogramma s. Het meest sprekende voorbeeld is de invloed via de Europese organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten: EUMETSAT. De realiteit gebiedt echter dat nu moet worden vastgesteld dat voor het bereiken van het voorgenomen financiële draagvlak nog een langere weg zal moeten worden afgelegd dan enkele jaren geleden werd voorzien. Tegelijkertijd kan ook worden geconstateerd dat het ingezette beleid heeft geleid tot een sterkere betrokkenheid van gebruikers bij de ontwikkeling van Europese aardobservatiesystemen. Het meest sprekende voorbeeld is in dit verband de Duits-Nederlandse samenwerking in het SCIAMACHY-project. Hierin hebben gebruikers in samenwerking met on- 29

28 derzoeksinstellingen en de Nederlandse industrie een vooraanstaande positie weten te verwerven op het gebied van de ontwikkeling van zeer geavanceerde optische instrumentatie voor onderzoek naar atmosfeer-chemische processen. De werkelijke baten, van belang voor een beter begrip van (veranderingen in) klimaat en milieu, zijn onder aanname van het slagen van de ENVISAT-missie pas over tien jaar vast te stellen. Wanneer nu een eerste tussenbalans wordt opgemaakt van de resultaten die bereikt zijn met ERS-1 en ERS-2, kan worden vastgesteld dat deze experimentele, pre-operationele missies voor de Nederlandse gebruikers veel meer hebben opgeleverd dan eertijds kon worden voorzien. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de toepassingen voor oceanografisch onderzoek, de ontwikkeling van prototypen voor monitoring van het tropisch regenwoud, toepassingen in het belang van taken van Rijkswaterstaat en commerciële diensten ten behoeve van de offshore industrie. De eerste resultaten die met behulp van het Global Ozone Monitoring Experiment (GOME) op ERS-2 zijn verkregen lijken veelbelovend. Zij verschaffen een belangrijke aanzet voor onderzoek en operationalisering ter voorbereiding op het toekomstig gebruik van de gegevens van ENVISAT en METOP. Het ingezette beleid heeft er ook toe bijgedragen dat Nederland een actieve rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de Euro- Een Cold Cloud Duration data product van Afrika, afgeleid uit Meteosat thermische infrarood metingen. [FAO, NLR] 30

29 pese strategie voor aardobservatie. In het bijzonder is Nederland succesvol geweest om in ESA-kader de aandacht voor gebruikers in ontwikkelingslanden te vergroten. Wellicht is het belangrijkste resultaat van het voorgenomen beleid dat gebruikers en voor financiering aangesproken ministeries soms kritisch staan ten opzichte van de vraag of de te verwachten opbrengst van investeringen in aardobservatie opweegt tegen de relatief hoog lijkende kosten. Een besluit om wèl in aardobservatie te investeren is dan uiteindelijk de beste remedie om gebruikers daadwerkelijk te betrekken bij de voorbereiding en uitvoering van de Europese aardobservatieprogramma s. Visie op de komende tien jaar Op het wereldwijde aardobservatietoneel zullen zich in de komende tien jaar grote veranderingen voltrekken. Naast de inbreng van een belangrijke speler als Europa mag worden verwacht dat initiatieven vanuit de private sector in de VS zullen bijdragen tot het ontwikkelen van de markt. De komst van satellietsystemen met een hoog oplossend vermogen, in combinatie met een stormachtige groei van electronisch transport van direct voor gebruikers goed toegankelijke dataproducten tegen een acceptabele prijs, zullen nieuwe markten openleggen. Japan, Canada en Frankrijk zullen hun positie verder willen versterken en daarvoor waarschijnlijk op basis van gebleken gezamenlijke belangen op bepaalde terreinen gaan samenwerken. Ter vergroting van hun eigen kennis zullen ontwikkelingslanden in toenemende mate initiatieven nemen om toepassingen van aardobservatie, met steun van ontwikkelde landen, in praktijk te brengen. Het potentieel voor het toepassen van remote sensing en het ontwikkelen van een markt in die landen overtreft verreweg het groeivermogen in de westerse landen. Het is niet toevallig dat India als voorbeeld kan worden genoemd van een land dat in relatief korte tijd in aardobservatie zelfvoorzienend zal worden en dat nu reeds een gelijkwaardige partner is van andere toonaangevende landen. Andere niet- Westerse landen zullen binnen tien jaar het Indiase voorbeeld volgen. Beschouwen wij opnieuw het Europese toneel, dan mag worden verwacht dat de samenwerking en de rolverdeling tussen ESA, de Europese Unie en EUMETSAT in sterke mate bepalend zal zijn voor de verdere ontwikkeling van aardobservatie en daarin de positie van de gebruikers. De hoofdrol bij het groeien van de noodzakelijke samenwerking zal in hoofdzaak door de lidstaten bepaald worden. Het gezamenlijk belang zal daarbij echter wel een gewicht moeten krijgen dat zwaarder is dan dat van de afzonderlijke nationale belangen, die vaak de belangen van de gebruikers niet dienen. Een belangrijke stap voor het bevorderen van de Europese samenwerking is het besluit van de ESA-ministersconferentie, in 1995 in Toulouse gehouden, om in principe in te stemmen met het voorstel voor een Europese strategie voor aardobservatie. Dit voorstel stelt het gebruikersbelang voorop, en schetst een heldere rolverdeling tussen ESA, de EU en EUMETSAT. De strategie wijst ook op het belang voor gebruikers in ontwikkelingslanden. Naar verwachting zal de EU in de loop van dit jaar haar rol in aardobservatie nader uitwerken. Dit geldt ook voor EUMET- SAT. De ESA-lidstaten hebben het voorstel voor het scenario voor missies na ENVISAT onderschreven. Dit scenario biedt zowel wetenschappelijke als operationele gebruikers de gelegenheid om in de komende jaren hun invloed op keuze en inhoud van toekomstige missies aan te wenden. De speelruimte zal hierbij bepaald worden door de financiële randvoorwaarden die de lidstaten en mogelijk medefinancierende entiteiten stellen. 31

30 Een visie op onze toekomst Ir. M.L.A. Durville en ir. H.M. Rehorst In dit artikel wordt de visie van jonge ruimtevaartprofessionals op de toekomst van de ruimtevaart toegelicht aan de hand van de resultaten van twee projecten: Space Vision en Vision Space Vision is ontstaan vanuit de wens van ESA s Long-term Space Policy Committee (LSPC) om de visie van jonge ruimtevaartprofessionals (personen die werkzaam zijn in de ruimtevaart) op de toekomst van de ruimtevaart te horen. Dit diende als onderdeel van de voorbereiding van haar advies aan de ESA-ministersconferentie. Vision 2020 is uitgevoerd door deelnemers aan het Summer Session Program van 1995 van de International Space University (ISU). Hier luidde de opdracht een visie te ontwikkelen voor de wereldwijde ruimtevaartactiviteiten in het jaar 2020, en strategieën te bedenken om die Long-term Space Policy Committee (LSPC) De Long-term Space Policy Committee werd in juni 1993 opgericht door de ESA Council. Haar opdracht luidde het opstellen van een rapport betreffende het Europese ruimtevaartbeleid na 2000, voor de ESA-ministersconferentie in Het comité besloot om de komende vijftig jaar van het Europese ruimtevaartbeleid tot haar werkterrein te maken om een èchte langetermijnvisie neer te kunnen zetten, die niet gehinderd zou worden door kortetermijnbeperkingen. Het comité maakte in haar werk gebruik van plenaire bijeenkomsten, kleinere werkgroepen om bepaalde belangrijke thema s verder uit te diepen, en hield hoorzittingen met experts op een groot aantal gebieden, die van specifiek belang werden geacht. De resultaten zijn samengebracht in een rapport met de titel Rendez-vous with the new millennium. visie in de toekomst bewaarheid te laten worden. In dit artikel zullen achtereenvolgens Space Vision en Vision 2020 worden beschreven. Het zal blijken dat de resultaten van beide projecten een groot aantal overeenkomsten hebben. Space Vision Aan de wens van de LSPC werd gevolg gegeven door drie alumni van ISU, die op 15 maart 1995 Project Space Vision voorstelden aan de LSPC. Space Vision zou een platform worden waar iedereen die zich een jonge ruimtevaartprofessional voelde, de mogelijkheid kreeg om zijn of haar ideeën te spuien, maar ook om frustraties te uiten. Het hele project werd uitgevoerd in één maand en zonder een officieel budget. Space Vision bestond uit twee delen: een enquête en essays. In de enquête werd onder andere gevraagd naar de drijfveren voor het bedrijven van ruimtevaart. Daarnaast waren er zes categorieën waarover visies en ideeën konden worden gegeven in de vorm van essays. De categorieën waren: Beweegredenen, Onderzoek & Wetenschap, Dienstverlening, Overleven, Technologie, en Industrie & Organisatie. Space Vision was een internationaal project. Er werd optimaal gebruik gemaakt van de nieuwste communicatiemiddelen, waaronder , en er verscheen een homepage op het World Wide Web. Zo n 200 mensen retourneerden de enquête, en er kwamen ongeveer 100 essays binnen. Het merendeel van de bijdragen (87 %) kwam uit Europa en de VS, maar ook uit Japan, India, Australië en Zuid- Afrika kwamen reacties. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers aan het project was 27 jaar. 32

31 Missieverklaring project Space Vision Onze missie is het registreren van ideeën en visies van een nieuwe generatie ruimtevaartprofessionals betreffende toekomstige ruimtevaartactiviteiten, en heeft als doel het beïnvloeden van het langetermijnruimtevaartbeleid. Dit dient te geschieden binnen 1 maand en zonder enig budget, door een combinatie van puur enthousiasme, persoonlijke toewijding en efficiënt gebruik van communicatietechnologieën. Beweegredenen Een van de hoofdvragen die in de enquête gesteld werd, was: Wat is de belangrijkste beweegreden voor toekomstige ruimtevaartactiviteiten?. De drie hoogst scorende redenen kregen ongeveer evenveel aanhang: Het bereiken van wetenschappelijke vooruitgang, Het aanbieden van rechtstreekse diensten en directe voordelen aan de mensheid op Aarde en Het verkennen van het universum en het uiteindelijk buiten de Aarde verspreiden van de mensheid. Een grote meerderheid was voor het verhogen van de uitgaven aan ruimtevaartactiviteiten. Die zelfde grote meerderheid overschatte echter het percentage van het Bruto Nationaal Product dat aan ruimtevaart wordt besteed. In Europa schatte men het percentage gemiddeld op zo n 1,6, terwijl het in werkelijkheid 0,066 is: een factor 25 verschil! Het deel van de ruimtevaartbudgetten dat aan militaire activiteiten wordt besteed, mag volgens een meerderheid naar beneden. Analyse van de ingezonden commentaren en essays bevestigde de resultaten van de enquête, en gaf twee verwachte barrières voor toekomstige ruimtevaartactiviteiten aan: Een kleine en verder afnemende publieke en politieke steun voor ruimtevaartactiviteiten en Het ontbreken van betrouwbare toegang tot de ruimte tegen lage kosten. Frustatie bestond over het management en de uitvoering van de huidige ruimtevaartprogramma s, die als onefficiënt werden ervaren, alsmede over het gebrek aan arbeidsplaatsen voor de jongere generatie. Onderzoek en wetenschap Nieuwsgierigheid en de drang om onze kennis uit te breiden zal een belangrijke drijfveer blijven om de ruimte te onderzoeken. Als de mensheid, als natuurlijk organisme, wil blijven groeien wordt ze uiteindelijk vanzelf gedwongen haar expansie op de ruimte te richten. De ruimte biedt de wetenschap een unieke omgeving om haar kennis over het ontstaan en de evolutie van het heelal te vergroten. Met betrekking tot microzwaartekrachtonderzoek, vaak benadrukt als een der belangrijkste redenen voor ruimtevaartactiviteiten, bestaat echter het gevoel dat de belofte van experimentele mogelijkheden met bijbehorende spectaculaire resultaten niet vervuld is. De exploratie van Mars en de Maan kreeg veel aandacht. De Maan zou vooral geschikt zijn voor het delven van grondstoffen zoals helium-3, de brandstof voor kernfusie. De achterkant van de Maan is een buitengewoon geschikte plaats voor het bedrijven van radioastronomie. De zoektocht naar buitenaards leven (Search for ExtraTerrestrial Intelligence (SETI)) als geheel ontmoette binnen Space Vision dezelfde gemengde gevoelens als daarbuiten. Dienstverlening Ruimtevaart speelt een belangrijke rol bij het leveren van diensten die van direct belang zijn voor de mensheid en onze planeet. In deze rol is ruimtevaart veelal het meest geschikte gereedschap voor de uitvoering van Aardobservatie en telecommunicatie worden gezien als de meest veelbelovende diensten die de ruimtevaart kan leveren. [Space Vision] 33

32 Een toekomstig aardobservatie platform waakt in de 21 ste eeuw over de Aarde. [NASA-JPL] een bepaalde taak. Aardobservatie, telecommunicatie en satellietnavigatie zijn de gebieden waarin ruimtevaart deze rol al speelt. Wellicht komen energievoorziening en toerisme daar in de toekomst nog bij. Aardobservatie wordt gezien als een dienst met een hoog potentieel: meteorologie is het oudste voorbeeld van een dienst waarvoor ruimtevaart een geschikt gereedschap is. Een meer klantgerichte aanpak en een verbeterde bedekking (in tijd en ruimte) door wereldwijde coördinatie verdienen aandacht. Telecommunicatie met behulp van satellieten is een industrie op zichzelf geworden. Hier moet door de overheid gefinancierde technologische vooruitgang echter wel blijven plaatsvinden, anders verliest de industrie haar basis. Het Amerikaanse Global Positioning System (GPS) lijkt een revolutie in de beschikbaarheid van navigatietechnologie te gaan betekenen. Het succes van GPS is tevens een goede illustratie van de heersende mening dat militaire ruimtevaarttechnologie beschikbaar moet worden gemaakt voor civiel gebruik. Zaken die nog problemen kunnen opleveren bij het bereiken van deze commerciële ruimtevaart zijn de benodigde investeringen en de algemene economische haalbaarheid: de gemoeide bedragen zijn enorm, zeker voor privé-ondernemingen, en risicovrij is ruimtevaart nooit. Overleven Ruimtevaart met als doel het overleven van het menselijk ras op de lange termijn was als thema in Space Vision niet populair. Wel werd aangevoerd dat ruimtevaart een rol kan gaan spelen met betrekking tot de voorspelde effecten van een groeiende bevolking en een toenemende vraag naar energie. Tenslotte hebben de recente inslagen op Jupiter van komeet Shoemaker-Levy ook de risico s die wij lopen, en daarmee de bescherming van de Aarde tegen inslagen vanuit de ruimte, weer actueel gemaakt. Studies naar deze zaken zijn gerechtvaardigd, daar de dreiging ervan minimaal van de zelfde orde van groote is als die van vaker voorkomende, maar relatief minder ingrijpende gebeurtenissen als aardbevingen of vliegtuigongelukken. Technologie De aanbeveling met technologie uit de ruimtevaart heeft wat van haar glans verloren. Aan de andere kant heeft de ruimtevaart door noodzakelijke kostenreductie en de verhoogde acceptatie van risico zichzelf moeten wenden tot commerciële ontwikkelingen. Spinoff van ruimtevaarttechnologie moet geen drijfveer zijn voor het bedrijven van ruimtevaart, het is wèl een belangrijk bijproduct, dat er mede voor kan zorgen dat het imago van de ruimtevaart weer gaat stijgen. De toegankelijkheid van de ruimte wordt bepaald door de terugkerende kosten per kilo. De totale kosten van de missie worden bepaald door een veelheid van zaken, van ontwerp tot verwerking van de informatie. Het is belangrijk te realiseren dat een plaatselijke kostenbesparing niet automatisch tot een verlaging van de kosten van het geheel leidt. Micro-elektromechanische systemen en nano-technologie bieden mogelijkheden tot miniaturisatie en daardoor potentieel lagere kosten voor satellieten, ruimterobots en ruimtetransport. Daarnaast zullen autonome operaties en het op afstand aansturen van ruimtesystemen naar verwachting een steeds grotere rol spelen. Industrie en organisaties Met de veranderende rol van de ruimtevaart dienen ook de rollen en posities van ruimtevaartbedrijven en ruimtevaartorganisaties te veranderen. De veelgehoorde kreet com- 34

33 mercialisatie is meer dan het zoeken naar financiëringsbronnen anders dan de overheid: het is de filosofie dat ruimtevaart als een schakel in de ketting van de wereldeconomie dient te worden beschouwd. Ruimtevaartorganisaties zullen meer een voortrekkersrol moeten gaan spelen bij het ontwikkelen van nieuwe diensten, het creëren van nieuwe markten en bij onderzoek en ontwikkeling. Volwassen technologiën horen echter meer thuis bij de industrie. Een andere belangrijke taak ligt op het gebied van onderwijs aan gebruikers van ruimtevaartdiensten Resultaten De belangrijkste conclusie die uit dit alles moet worden getrokken is dat voor de jongste generatie ruimtevaartprofessionals de meeste van de klassieke drijfveren voor het bedrijven van ruimtevaart niet meer bestaan. Ruimtevaart is geen doel, het is een middel. Het is echter wel essentieel zich te realiseren dat ruimtevaart een middel op wereldschaal is, waarbij een internationale aanpak vereist is. De jonge generatie ruimtevaartprofessionals voelt zich nogal eens gefrustreerd over de Voorspellingen kunnen ook verouderen, zoals het hier afgebeelde interieur van een groot ruimtestation met vele duizenden inwoners. [NASA] en op de promotie van ruimtevaartactiviteiten in het algemeen. De industrie heeft voornamelijk te maken met het verlagen van kosten en het verkorten van de ontwikkelingstijd. Verder bestaat de behoefte om binnen de bedrijven management en engineering meer te integreren. Belangrijk is ook dat we ons afvragen of de hoge mate van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, die ruimtevaarttechnologie relatief gezien erg duur maakt, wel altijd gewenst is. De industrie, tenslotte, is traditioneel gezien beter in staat ontwikkelingen in de markt te signaleren en zich daaraan aan te passen. lage efficiëntie, het mismanagement en het gebrek aan visie dat ze om zich heen menen te zien, maar is desondanks buitengewoon gemotiveerd en heeft een internationale instelling. Deze energie en toewijding mag niet worden verspild, omdat het dezelfde soort energie en toewijding is die essentieel was in de pioniersdagen van de ruimtevaart. Het voorgestelde beleid voor de komende vijftig jaar bestaat uit drie belangrijke stappen. Op korte termijn moet de steun van het publiek voor ruimtevaartactiviteiten worden hervonden. Daartoe moeten we ruimtevaart dichter bij het leven van alle dag halen. Op de lange termijn kan de uitbreiding van ruim- 35

34 De ontwikkeling van de ruimtevaart in de toekomst zoals die gezien wordt door de deelnemers aan de Vision 2020 studie. [ISU] tevaartactiviteiten de ontwikkeling van de mensheid op Aarde ondersteunen. Hiervoor moet de efficiëntie van het bereiken van de ruimte dramatisch worden verbeterd. Dit is alleen mogelijk met langdurige politieke en publieke ondersteuning, en binnen een internationaal kader. Als we ons halverwege de volgende eeuw verzekerd hebben van een algemene steun voor ruimtevaartactiviteiten en een efficiënte toegang tot de ruimte, kunnen we de eerste stappen nemen om daadwerkelijk bewoners van het zonnestelsel te worden. We moeten ons realiseren dat niet ruimtevaart, maar het voortbestaan van de mensheid ons einddoel is. Tegelijkertijd moeten we op korte termijn te verwezenlijken doelen vaststellen. Vision 2020 Het project Vision 2020 is tijdens de zomercursus 1995 van de ISU in tien weken uitgevoerd door een groep van 61 deelnemers uit 17 landen, waaronder Chili, China, Roemenië, Sri Lanka, Japan, Rusland, Australië, de Verenigde Staten, Canada en vele Europese landen. Vele deelnemers zijn ruimtevaartprofessionals, maar ook andere beroepsgroepen waren vertegenwoordigd. In Ruimtevaart 95/5 is al enigszins beschreven hoe Vision 2020 is verlopen. Hier zal daarom alleen de uit dat project gedestilleerde visie voor de komende 25 jaar worden beschreven. In de samenvattende beschrijving van deze visie maakten de deelnemers gebruik van de analogie met ploegen, planten, groeien en oogsten, de zaai- en oogstcyclus. Ploegen De eerste periode beslaat de jaren 1995 tot Dit is de ploegperiode die ons tot het einde van deze eeuw brengt. Hier ligt de uitdaging om het ruimtevaartveld voor te bereiden op de eerste zaden van de infrastructuur, die in latere perioden vrucht zullen moeten dragen. De eerstvolgende 5 jaar zal informatietechnologie de belangrijkste technologische drijfveer vormen voor telecommunicatie, commerciële kansen en overheidsbeleid in zowel de ruimtevaart- als andere sectoren. De overheid zal zich blijven ontfermen over de grootste zaden voor ruimtevaartprojecten, terwijl de trend richting commercialisatie, zoals opgestart in de telecommunicatie, een enorme groei zal doormaken. Wanneer het jaar 2000 nadert zullen de eerste stekjes van Verklaring Vision 2020 Ons doel: Wij streven ernaar om de kwaliteit van het leven voor iedereen te verbeteren door onze ruimteomgeving te gebruiken in samenspel met andere middelen. Onze overtuiging: Wij stellen dat de mensheid zich welvarend kan ontwikkelen in balans en harmonie met haar natuurlijke omgeving en daarbij haar noden en wensen kan vervullen. Onze visie: Wij voorzien wereldwijde voordelen van ruimtevaartactiviteiten en hun toepassingen, voordelen die zijn gebaseerd op de idealen van welzijn voor de gehele mensheid en een gemeenschappelijk mondiaal bewustzijn. 36

35 Electrische voortstuwing biedt goede vooruitzichten voor gebruik in de ruimte. Hier is een nucleair-electrische ruimtesonde afgebeeld. [ISAS] de nieuwe infrastructuur zich laten zien, herbruikbare lanceerders zullen worden gedemonstreerd en wordt de X -prijs (uitgeloofd ter stimulering van de commerciële ruimtevaart) daadwerkelijk uitgereikt aan de eerste onderneming die commerciële, bemande ruimtevluchten verzorgt. Op het sociale vlak zal het publiek meer begrip krijgen voor de mogelijkheden die ruimtevaart biedt. Zaaien De nieuwe eeuw betekent een nieuwe lente op Aarde, en het wordt tijd om te planten. Biotechnologie treedt naar voren als drijvende kracht voor de toekomst, en laat de grenzen tussen biologie en technologie vervagen. Milieuvraagstukken worden nu beter begrepen, en mondiale informatiesystemen treden naar voren als belangrijke instrumenten voor beslissingen. In de ruimtevaart nemen zuiver commerciële investeringen langzamerhand toe, maar overheden spelen nog steeds een belangrijke rol. Een grotere nadruk op het belang van het milieu leidt tot een verder groeiende en dus commercieel interessante markt op het gebied van aardobservatie, vergelijkbaar met de ontwikkeling van de telecommunicatiemarkt in de jaren 90. Hoewel de indruk zou kunnen bestaan dat deze periode geheel en alleen op de Aarde gericht is, komt nu ook het Internationale Ruimtestation gereed, worden voor het eerst delfstoffen gewonnen op Mars en wordt voor het eerst een ruimtevaartuig vernietigd door ruimtepuin. Het publiek is zich ondertussen bewust geworden van de rol van ruimtevaart, en waardeert de toepassingen van ruimtevaart in het dagelijks leven. Groei In de zomerse groeiperiode verandert nanotechnologie onze microvisie van de wereld, terwijl onze macrovisie steeds verder uitdijt. Deze ontwikkeling gaat gelijk op met de verdere groei van de ruimtevaartactiviteiten. Bedrijven worden nu de dominante spelers op de ruimtevaartmarkt, terwijl transport naar de ruimte een volledig marktgedreven onderneming is geworden, en de overheden gewoon klanten zijn. Deze commerciële groei resulteert in een internationale overeenkomst voor samenwerking op ruimtevaartgebied, bekrachtigd door de internationale gemeenschap. Mogelijkheden voor persoonlijke telecommunicatie zijn heel gewoon geworden en hebben zich verspreid naar de ontwikkelingslanden. Naar aanleiding van het ongeluk in de vorige periode worden maatregelen genomen om de hoeveelheid ruimtepuin rondom de Aarde te verminderen. Tevens wordt een tweede ruimtestation, Beta, in gebruik genomen. De ruimte wordt als onderdeel van onze omgeving beschouwd, en de angst om in de ruimte te reizen is sterk afgenomen. De ruimte begint een toeristische bestemming te worden. 37

36 Ruimtevaart is een werktuig dat verschillende gebruikers tot nut kan zijn. [H.M. Rehorst] Oogsten De vruchten van de gecreëerde infrastructuur zijn rijp om geplukt te worden. De mensheid bevolkt niet langer slechts één planeet, want de eerste nederzetting op de Maan wordt operationeel en aan het einde van deze periode vindt de eerste bemande missie naar Mars plaats. Ondertussen ontstaat het besef dat wij mensen in staat zijn in de ruimte te leven, en dit verandert onze blik op de mensheid en de Aarde. Als gevolg hiervan krijgt onze samenleving een veel mondialer karakter, en deelt zij als geheel de verantwoordelijkheid om onze fragiele planeet Aarde te beschermen, niet in de laatste plaats tegen meteorieten. Het reizen in de ruimte is niet langer alleen weggelegd voor bedrijven en overheden, ook voor individuen is dit bereikbaar geworden. Het is nu heel gewoon om een ruimtevaarder te kennen binnen je familie, vrienden- of kennissenkring. Het jaar 2020 is niet meer dan een kleine stap in de continue ontwikkeling van de mensheid. Overeenkomsten in de resultaten van beide projecten De overeenkomsten in de resultaten van Space Vision en Vision 2020 zijn groot. Beide projecten laten zien dat de beweegredenen om ruimtevaartactiviteiten te ondernemen een verschuiving ondergaan. De eensgezindheid van de deelnemers mag zelfs opzienbarend worden genoemd, gezien hun verschillende achtergronden en culturen. In beide toekomstvisies wordt de ruimte gezien als een omgeving waar grondstoffen gevonden en verwerkt kunnen worden, die mogelijkheden biedt om onze kennis van het universum te vergroten en om de levensstandaard van de gehele mensheid te verbeteren. In deze zeer pragmatische aanpak is ruimtevaart niet langer een doel op zich maar een middel. Over de drang van de mens om de ruimte in te trekken zeggen de deelnemers van Vision 2020: Onze generatie wil wel reizen in de ruimte en de sterren verkennen. Quote I think part of the problem is that if we look around, the people running space today are more or less from the Apollo era. Many of these persons think it s some God given right that space gets funded in a big way; budgets have to be big; cost overruns don t matter, it s part of the game; etc. We need some new blood at the top! Een deelnemer van Space Vision 38

37 We geloven dat op een dag de mensheid de ruimte in zal trekken, echter niet omdat het onze lotsbestemming is, maar omdat de ruimte menselijke behoeften kan vervullen. Op dit moment heeft een overgrote meerderheid van de bevolking op Aarde geen of slechts beperkte toegang tot de resultaten en voordelen van ruimtevaart, maar zij hebben wel degelijk behoeften waarin door diensten vanuit de ruimte op efficiënte wijze kan worden voorzien. Door meer tegemoet te komen aan de behoeften van deze enorme groep potentiële gebruikers, kan ruimtevaart uitgroeien tot een mondiale leverancier van diensten. Hierbij zou een balans moeten worden gevonden tussen het uitvoeren van verdere verkenningen en het vervullen van de vele behoeften op Aarde. Voorzichtige stappen zouden gezet moeten worden, waarbij de lessen uit het verleden goed worden overwogen. Een belangrijke aanbeveling is het toepassen van een stapsgewijze aanpak. Voorgesteld wordt een missie of programma op te delen in een aantal betaalbare stappen, waarbij elke stap een duidelijk omschreven doel afdekt dat onafhankelijk is van de andere stappen in het totaal. Het eventueel niet kunnen nemen van alle stappen houdt dan niet in dat de missie of het programma bij voorbaat mislukt is. Internationale samenwerking kan hier een belangrijke bijdrage leveren, maar vereist wel Rapporten B. Battrick (ed.): Rendezvous with the new millenium The report of ESA s Long-Term Space Policy Committee ; ESA SP-1187, 1995; verkrijgbaar bij ESA Publications Division, ESTEC, Postbus 299, 2200 AG Noordwijk, tel , fax A.M. Baker et al: Project Space Vision ; ESA X-1575, april 1995; contactpersoon dhr. P. Edin, ESTEC, tel , fax J. Atkinson et al: Vision 2020 An international view of the future ; ISU, 1995; verkrijgbaar bij ISU, Boulevard Gonthier d Andernach, Illkirch, Frankrijk. een verbeterde interactie tussen de betrokken partijen. In het formuleren van ruimtevaartbeleid voor de toekomst bestaan minstens twee verschillende scholen. Volgens de eerste heeft de mens de spectaculaire drang om de ruimte te veroveren. Deze visie is geïnspireerd door Von Braun, en heeft tot landingen op de Maan geleid. De alternatieve visie van Tsiolkovsky benadrukt dat de ruimte een natuurlijk onderdeel vormt van de omgeving van de mens. De resultaten van zowel Space Vision als Vision 2020 laten zien dat de jonge generatie niet overtuigd is dat de eerste aanpak ons verder zal brengen, terwijl zij van mening is dat de tweede visie tot toenemende, de mensheid ondersteunende ruimtevaartactiviteiten zal leiden. Een futuristisch ontwerp voor een energiestation, dat zonne-energie opvangt en naar de Aarde straalt in de vorm van microgolven. [NASA] 39

RUIMTEVAART: QUO VADIS?

RUIMTEVAART: QUO VADIS? RUIMTEVAART: QUO VADIS? Symposium 50 jaar NVR 21 december 2001 Dr. A.G.M. Driedonks, Algemeen Directeur NIVR RUIMTEVAART: QUO VADIS? Onderwerpen Heroriëntatie Nederlands ruimtevaartbeleid 2001 ESA Ministers

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 24 446 Ruimtevaartbeleid Nr. 52 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 15 november 2012 Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken Nr. 535 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Wat houdt het begrip internationale samenwerking in?

Samenvatting. 1. Wat houdt het begrip internationale samenwerking in? Aanleiding voor het onderzoek Samenvatting In de 21 ste eeuw is de invloed van ruimtevaartactiviteiten op de wereldgemeenschap, economie, cultuur, milieu, etcetera steeds groter geworden. Ieder land dient

Nadere informatie

Fiche 4: Mededeling ruimtevaartstrategie ten dienste van de burger

Fiche 4: Mededeling ruimtevaartstrategie ten dienste van de burger Fiche 4: Mededeling ruimtevaartstrategie ten dienste van de burger 1. Algemene gegevens Titel Voorstel Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Sociaal Comité en het

Nadere informatie

WERKGROEP REGLEMENT VAN ORDE VAN DE EURO-MEDITERRANE PARLEMENTAIRE VERGADERING

WERKGROEP REGLEMENT VAN ORDE VAN DE EURO-MEDITERRANE PARLEMENTAIRE VERGADERING WERKGROEP REGLEMENT VAN ORDE VAN DE EURO-MEDITERRANE PARLEMENTAIRE VERGADERING Athene, 22 maart 2004 REGLEMENT VAN ORDE VAN DE EURO-MEDITERRANE PARLEMENTAIRE VERGADERING door het medevoorzitterschap van

Nadere informatie

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT De Regeringen van de hierna genoemde landen: De Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk,

Nadere informatie

1red , NOS, Gesprek met de minister-president, Ned.2, uur

1red , NOS, Gesprek met de minister-president, Ned.2, uur 1red18248 29-06-2007, NOS, Gesprek met de minister-president, Ned.2, 22.50 uur MINISTER-PRESIDENT BALKENENDE, NA AFLOOP VAN DE MINISTERRAAD, OVER HET ONDERZOEK NAAR EVENTUELE VERLENGING VAN DE MISSIE IN

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage. Datum 27 februari 2009

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage. Datum 27 februari 2009 > Retouradres Postbus 20101 2500 EC Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage Directoraat-Generaal Bezuidenhoutseweg 20 Postbus 20101 2500 EC Den Haag

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1982-1983 17294 De ruimtevaart in de jaren '80 Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN Vastgesteld 15 april 1983 De vaste Commissie voor het Wetenschapsbeleid 1 heeft ter voorbereiding

Nadere informatie

Kenmerkend voor ruimtevaart is de succesvolle samenwerking van bedrijfsleven, universiteiten & kennisinstituten en overheid: de gouden driehoek.

Kenmerkend voor ruimtevaart is de succesvolle samenwerking van bedrijfsleven, universiteiten & kennisinstituten en overheid: de gouden driehoek. 00 Ruimtevaart in Nederland en in Europa - Kort resume van de Nederlandse positie. Aandacht voor de komende Ministersconferentie van de European Space Agency (ESA) In december 2014 vindt de ESA Ministersconferentie

Nadere informatie

Inleiding. Centrale rol van de minister van Financiën

Inleiding. Centrale rol van de minister van Financiën Inleiding Een klein jaar voor Prinsjesdag worden op het ministerie van Financiën de voorbereidingen voor de volgende rijksbegroting en Miljoenennota gestart. De minister van Financiën heeft een centrale

Nadere informatie

Internationale varkensvleesmarkt 2012-2013

Internationale varkensvleesmarkt 2012-2013 Internationale varkensvleesmarkt 212-213 In december 212 vond de jaarlijkse conferentie van de GIRA Meat Club plaats. GIRA is een marktonderzoeksbureau, dat aan het einde van elk jaar een inschatting maakt

Nadere informatie

GS brief aan Provinciale Staten

GS brief aan Provinciale Staten GS brief aan Provinciale Staten Postadres Provinciehuis Postbus 90602 2509 LP Den Haag T 070-441 66 11 www.zuid-holland.nl Datum Zie verzenddatum linksonder Aan Provinciale Staten Ons kenmerk Bijlagen

Nadere informatie

BB/U Lbr. 10/077

BB/U Lbr. 10/077 Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad informatiecentrum tel. (070) 373 8020 Betreft Contributievoorstel 2011 en inrichting bestuurlijke organisatie Nederland uw kenmerk ons kenmerk BB/U201001360

Nadere informatie

Plan van aanpak. Taskforce op zoek naar Evenwicht. Achtergrond bij Agendapunt 3 van de AV van NOC*NSF op 18 mei

Plan van aanpak. Taskforce op zoek naar Evenwicht. Achtergrond bij Agendapunt 3 van de AV van NOC*NSF op 18 mei Plan van aanpak Taskforce op zoek naar Evenwicht Achtergrond bij Agendapunt 3 van de AV van NOC*NSF op 18 mei Plan van aanpak; op zoek naar evenwicht Inleiding Na de vorige extra Algemene Vergadering van

Nadere informatie

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT EUROPESE COMMISSIE Brussel, 22.6.2011 COM(2011) 366 definitief MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Verlenging van de regeling tussen de Europese Commissie en het Office of

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 21 501-21 Jeugdraad Nr. 7 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2019-I

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2019-I Opgave 2 Defensiesamenwerking in Europa Bij deze opgave horen tekst 3, figuur 1 en tekst 4. Inleiding In december 2017 is in de Europese Unie (EU) op het gebied van defensie een Permanente Gestructureerde

Nadere informatie

Bezoekadres Kenmerk Uw brief Bijlage(n) Maatschappelijke diensttijd, kansen en uitdagingen

Bezoekadres Kenmerk Uw brief Bijlage(n) Maatschappelijke diensttijd, kansen en uitdagingen > Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Bezoekadres Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 24 446 Ruimtevaartbeleid Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal s-gravenhage,

Nadere informatie

EURO-MEDITERRAAN PARLEMENTAIR FORUM

EURO-MEDITERRAAN PARLEMENTAIR FORUM EURO-MEDITERRAAN PARLEMENTAIR FORUM Napels, 2 december 2003 AANBEVELING VAN HET EURO-MEDITERRAAN PARLEMENTAIR FORUM AAN DE VIde EURO-MEDITERRANE MINISTERSCONFERENTIE betreffende de oprichting van een Euro-Mediterrane

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 7.1.2009 COM(2008)897 definitief 2006/0008 (COD) MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede

Nadere informatie

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL EN DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL EN

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 1601 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Nadere informatie

INVINCO BENELUX. Prijsdaling sojabonen onvermijdelijk. Vraag hier onze optieconstructie aan.

INVINCO BENELUX. Prijsdaling sojabonen onvermijdelijk. Vraag hier onze optieconstructie aan. Prijsdaling sojabonen onvermijdelijk. Vraag hier onze optieconstructie aan. 2 Het Amerikaanse ministerie van landbouw (USDA) komt met de regelmaat van de klok met nadere berichtgevingen over de ontwikkeling

Nadere informatie

AL IN JANUARI 2007 BEREIKTEN WE MET HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (EZ) VOLLEDIGE INSTEMMING OVER DE INHOUD VAN HET NIEUWE PROGRAMMA VOOR

AL IN JANUARI 2007 BEREIKTEN WE MET HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (EZ) VOLLEDIGE INSTEMMING OVER DE INHOUD VAN HET NIEUWE PROGRAMMA VOOR 20 AL IN JANUARI 2007 BEREIKTEN WE MET HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (EZ) VOLLEDIGE INSTEMMING OVER DE INHOUD VAN HET NIEUWE PROGRAMMA VOOR ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING KOERS NOORD: OP WEG NAAR

Nadere informatie

15396/14 dau/jel/sv 1 DG G C 3

15396/14 dau/jel/sv 1 DG G C 3 Raad van de Europese Unie Brussel, 14 november 2014 (OR. en) 15396/14 ESPACE 85 COMPET 617 RECH 435 IND 329 TRANS 517 CSDP/PSDC 654 PESC 1161 EMPL 158 NOTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap het Comité

Nadere informatie

Toespraak Voorzitter bij het in ontvangst nemen van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2012 op 20 november 2012 in de Oude Zaal

Toespraak Voorzitter bij het in ontvangst nemen van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2012 op 20 november 2012 in de Oude Zaal Toespraak Voorzitter bij het in ontvangst nemen van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2012 op 20 november 2012 in de Oude Zaal Dames en heren, Allereerst dank ik het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis

Nadere informatie

Regionale betrokkenheid bij de voorbereiding van de nominatie

Regionale betrokkenheid bij de voorbereiding van de nominatie Directie Regionale Zaken De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's-gravenhage uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum DRZN. 2007/4545 13 december 2007 onderwerp doorkiesnummer

Nadere informatie

Directie Europese en Internationale Zaken Bezoekadres Postadres Overheidsidentificatienr Ons kenmerk Bijlage(n)

Directie Europese en Internationale Zaken Bezoekadres Postadres Overheidsidentificatienr Ons kenmerk Bijlage(n) > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad*

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad* Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad* Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 446 Ruimtevaartbeleid Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal s-gravenhage,

Nadere informatie

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht,

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht, Inleiding Vice-President Raad van State tijdens de bijeenkomst van een delegatie van de Raad met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling donderdag 12 februari 2009 Dames en heren, Voor de Raad van State

Nadere informatie

Gemeenschappelijke Raadszitting van donderdag 2 mei 2002 ----------------------------------------------------------------------------------

Gemeenschappelijke Raadszitting van donderdag 2 mei 2002 ---------------------------------------------------------------------------------- CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN NATIONALE ARBEIDSRAAD ADVIES Nr. 1.402 Gemeenschappelijke Raadszitting van donderdag 2 mei 2002 ----------------------------------------------------------------------------------

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 26 oktober 2016 Betreft Belastingvrijdom

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 26 oktober 2016 Betreft Belastingvrijdom > Retouradres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Binnenhof 19 2513 AA Den Haag Postbus 20001 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Hierbij gaan voor de delegaties de conclusies die de Europese Raad op bovengenoemde bijeenkomst heeft aangenomen.

Hierbij gaan voor de delegaties de conclusies die de Europese Raad op bovengenoemde bijeenkomst heeft aangenomen. Europese Raad Brussel, 14 december 2017 (OR. en) EUCO 19/1/17 REV 1 CO EUR 24 CONCL 7 BEGELEIDENDE NOTA van: het secretariaat-generaal van de Raad aan: de delegaties Betreft: Bijeenkomst van de Europese

Nadere informatie

De Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken De heer Mr. F. Korthals Altes Postbus 20061 2500 EB Den Haag. Den Haag, november 2004

De Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken De heer Mr. F. Korthals Altes Postbus 20061 2500 EB Den Haag. Den Haag, november 2004 De Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken De heer Mr. F. Korthals Altes Postbus 20061 2500 EB Den Haag Den Haag, november 2004 Hierbij dank ik u mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 686 Wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN Inleiding Dit

Nadere informatie

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen Den Haag, 3 mei 2017 Hierbij nodig ik u uit voor een vergadering van uw commissie op woensdag 10 mei 2017 van 09.30 uur tot uiterlijk 10.15 uur in de Aletta Jacobszaal met de volgende agenda Openbaar gedeelte

Nadere informatie

Tegen de achtergrond hiervan zijn de minister van BZK en het dagelijks bestuur van het KBB i.o. het volgende overeengekomen.

Tegen de achtergrond hiervan zijn de minister van BZK en het dagelijks bestuur van het KBB i.o. het volgende overeengekomen. Onderhandelingsakkoord tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad i.o. inzake het pakket aan maatregelen en afspraken in het

Nadere informatie

Verslag van het bezoek van drs. WJ. Kuijken, mr.drs. R.K. Visser en aan het Verenigd Koninkrijk

Verslag van het bezoek van drs. WJ. Kuijken, mr.drs. R.K. Visser en aan het Verenigd Koninkrijk JS, Kabinet van de Minister-President Ministerie van Algemene Zaken Postadres Postbus 20001 2500 EA Den Haag Bezoekadres Binnenhof 19, Den Haag Aan de leden van het CVIN Datum Kenmerk Onderwerp 14 juni

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Postbus 20061 Nederland www.rijksoverheid.nl Uw Referentie 2014Z00971 Datum 12 februari

Nadere informatie

Zero Based Begroten. De andere kant van de kaasschaafmethode

Zero Based Begroten. De andere kant van de kaasschaafmethode Zero Based Begroten De andere kant van de kaasschaafmethode Je moet de tijd nemen voor Zero Based Begroten, en je moet lef hebben Zero Based begroten legt een duidelijke relatie tussen de doelstellingen,

Nadere informatie

1. Huidige aandelenverhouding en verliesbijdrage

1. Huidige aandelenverhouding en verliesbijdrage 11 november 2003 Nr. 2003-19.448, EZ Nummer 38/2003 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen inzake aandelenoverdracht en baanverlenging van Groningen Airport Eelde N.V.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 27 859 Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) Nr. 117 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 14 november

Nadere informatie

Nieuwe fase in samenwerking in de regio

Nieuwe fase in samenwerking in de regio Nieuwe fase in samenwerking in de regio Presentatie voor de gemeenteraad Opbouw MRDH en Afbouw Haaglanden 2 september 2014 Aanleiding voor de presentatie MRDH: Consultatiepakket gemeenten om daadwerkelijke

Nadere informatie

: Voorstel inzake kaderstellende discussie Zorgloket

: Voorstel inzake kaderstellende discussie Zorgloket Raad : 10 december 2002 Agendanr. : 5 Doc.nr : B200217584 Afdeling: : Educatie en Welzijn RAADSVOORSTEL Onderwerp : Voorstel inzake kaderstellende discussie Zorgloket Voorgeschiedenis De realisatie van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 1171 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE

Nadere informatie

Commissie industrie, onderzoek en energie ONTWERPVERSLAG

Commissie industrie, onderzoek en energie ONTWERPVERSLAG Europees Parlement 2014-2019 Commissie industrie, onderzoek en energie 2018/2222(INI) 14.9.2018 ONTWERPVERSLAG over de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) Nr. 57 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 4 april 2019 De vaste commissie

Nadere informatie

MINISTERIE 'S-GRAVENHAGE. ' *f'

MINISTERIE 'S-GRAVENHAGE. ' *f' f. f. J~B /pri- MINISTERIE 7p VAN B U I T E N L A N D S E Z A K E N Ministerraad 'S-GRAVENHAGE ' *f' f Q 2 E K E» M B E A N T W O O R D I N G, K E N M E R K, O N D E R W E R P, D A T U M E N N U M M E

Nadere informatie

Geachte Tweede Kamer commissieleden voor cultuur,

Geachte Tweede Kamer commissieleden voor cultuur, Aan de leden van de commissie cultuur Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag 8 november 2012, Amsterdam Geachte Tweede Kamer commissieleden voor cultuur, Op 21 november 2012 staat

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1977-1978 14 623 Nota Sectorraden Wetenschapsbeleid Nr.7 AANVULLENDE ANTWOORDEN OP VRAGEN GESTELD TER VOORBEREI- DING VAN EEN OPENBARE COMMISSIEVERGADERING Ontvangen

Nadere informatie

5,6. Praktische-opdracht door een scholier 2583 woorden 20 december keer beoordeeld

5,6. Praktische-opdracht door een scholier 2583 woorden 20 december keer beoordeeld Praktische-opdracht door een scholier 2583 woorden 20 december 2002 5,6 76 keer beoordeeld Vak Economie Iedereen heeft met geld te maken, jong en oud. Jongeren misschien wat minder dan oudere mensen, maar

Nadere informatie

DECENTRALISATIE FINANCIËLE VERANTWOORDELIJKHEID PROTESTANTSE GEMEENTE ZWOLLE 2013 2016

DECENTRALISATIE FINANCIËLE VERANTWOORDELIJKHEID PROTESTANTSE GEMEENTE ZWOLLE 2013 2016 DECENTRALISATIE FINANCIËLE VERANTWOORDELIJKHEID PROTESTANTSE GEMEENTE ZWOLLE 2013 2016 Algemene Kerkenraad 23 september 2013 Inhoudsopgave Decentrale financiële Verantwoordelijkheid 3 Inleiding 3 Hoofdzaken

Nadere informatie

9713/19 NES/cg 1 ECOMP 3 C

9713/19 NES/cg 1 ECOMP 3 C Raad van de Europese Unie Brussel, 28 mei 2019 (OR. en) 9713/19 RESULTAAT BESPREKINGEN van: d.d.: 28 mei 2019 aan: het secretariaat-generaal van de Raad de delegaties nr. vorig doc.: 9248/19 Betreft: De

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Postbus 20061 Nederland www.rijksoverheid.nl Uw Referentie 2016Z00246 Datum 13 januari

Nadere informatie

NATIONALE COALITIE DIGITALE DUURZAAMHEID BEGINSELVERKLARING. CONCEPT 4 juni 2007 DE UITDAGING

NATIONALE COALITIE DIGITALE DUURZAAMHEID BEGINSELVERKLARING. CONCEPT 4 juni 2007 DE UITDAGING NATIONALE COALITIE DIGITALE DUURZAAMHEID BEGINSELVERKLARING CONCEPT 4 juni 2007 DE UITDAGING Versterking van de wetenschap en een betere benutting van de resultaten zijn een onmisbare basis, als Nederland

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.11.2017 COM(2017) 644 final 2017/0286 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs in te nemen

Nadere informatie

14469/16 nuf/gra/mt 1 DG E 2A

14469/16 nuf/gra/mt 1 DG E 2A Raad van de Europese Unie Brussel, 21 november 2016 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2015/0277 (COD) 14469/16 AVIATION 231 CODEC 1668 RELEX 949 VERSLAG van: aan: het secretariaat-generaal van de Raad

Nadere informatie

In het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 11 december 2008 heb ik de Kamer een tweetal toezeggingen gedaan:

In het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 11 december 2008 heb ik de Kamer een tweetal toezeggingen gedaan: De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Faciliteiten-, Huisvestingen Inkoopbeleid Rijk Schedeldoekshaven 200 2511 K Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.minbzk.nl Contactpersoon Hans

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Commissie Welzijn, Onderwijs en Cultuur. Nummer 53 Dienst Welzijn, Onderwijs en Cultuur Welzijn, Onderwijs en Cultuur.

Raadsvoorstel. Commissie Welzijn, Onderwijs en Cultuur. Nummer 53 Dienst Welzijn, Onderwijs en Cultuur Welzijn, Onderwijs en Cultuur. Raadsvoorstel Nummer 53 Dienst Welzijn, Onderwijs en Cultuur Welzijn, Onderwijs en Cultuur Datum 19 februari 2002 Betreft Subsidie Regionaal Indicatieorgaan Amstelland en de Meerlanden 2002 div. in raadsportefeuille

Nadere informatie

Federatie NVVS FOSS SH-Jong, Huishoudelijk reglement (definitief) d.d

Federatie NVVS FOSS SH-Jong, Huishoudelijk reglement (definitief) d.d HUISHOUDELIJK REGLEMENT Dit huishoudelijk reglement is opgesteld op basis van het gestelde in artikel 16 van de statuten. In dit reglement zijn in aanvulling op de statuten spelregels opgenomen voor een

Nadere informatie

KBO Zeeland. beleidsplan

KBO Zeeland. beleidsplan KBO Zeeland beleidsplan 2014-2018 Vroeger was er ook een jeugd van tegenwoordig. 1 Inhoudsopgave. 1 Inleiding 3 2 Missie en opdracht 4 3 Strategische koers 5 4 Kerntaken 6 Belangenbehartiging Dienstverlening

Nadere informatie

Samen aan de IJssel Inleiding

Samen aan de IJssel Inleiding Samen aan de IJssel Samenwerking tussen de gemeenten Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel, kaders voor een intentieverklaring en voor een onderzoek. Inleiding De Nederlandse gemeenten bevinden

Nadere informatie

Datum : 28 maart 2006 Nummer PS : PS2006ZCW08 Dienst/sector : MEC/DMO Commissie : ZCW Registratienummer : 2006MEC00285i Portefeuillehouder : Kamp

Datum : 28 maart 2006 Nummer PS : PS2006ZCW08 Dienst/sector : MEC/DMO Commissie : ZCW Registratienummer : 2006MEC00285i Portefeuillehouder : Kamp S T A T E N V O O R S T E L Datum : 28 maart 2006 Nummer PS : PS2006ZCW08 Dienst/sector : MEC/DMO Commissie : ZCW Registratienummer : 2006MEC00285i Portefeuillehouder : Kamp Titel : Totaalplan leefbaarheid

Nadere informatie

NSO presentatie Big Science Industry Day 16 oktober 2013 Joost Carpay Netherlands Space

NSO presentatie Big Science Industry Day 16 oktober 2013 Joost Carpay Netherlands Space 1 NSO presentatie Big Science Industry Day 16 oktober 2013 Joost Carpay (j.carpay@spaceoffice.nl; Netherlands Space www.spaceoffice.nl) Office Netherlands Space Office (NSO) Ruimtevaartorganisatie van

Nadere informatie

Jaarverslag Medezeggenschapsraad IvOO AD en DS

Jaarverslag Medezeggenschapsraad IvOO AD en DS Schooljaar 2014-2015 Jaarverslag Medezeggenschapsraad IvOO AD en DS Sonja Ummels Inhoudsopgave 1. Voorwoord 2. Samenstelling 3. Vergaderingen 4. Activiteiten 5. Speerpunten schooljaar 2015-2016 1. Voorwoord

Nadere informatie

27926 Huurbeleid. Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld 11 oktober 2016

27926 Huurbeleid. Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld 11 oktober 2016 27926 Huurbeleid Nr. 269 Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld 11 oktober 2016 De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Wonen en Rijksdienst

Nadere informatie

Sociale Dienst Oost Achterhoek Nota Algemeen Bestuur

Sociale Dienst Oost Achterhoek Nota Algemeen Bestuur Sociale Dienst Oost Achterhoek Nota Algemeen Bestuur Nr(s) geregistreerde stuk(ken): 4 AB / 31-03-2016 Datum nota: 18 maart 2016 Onderwerp: Nieuwe verdeelsleutel gemeentelijke bijdragen exploitatie- en

Nadere informatie

Datum 10 april 2019 Verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele OJCS-raad 16 april 2019

Datum 10 april 2019 Verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele OJCS-raad 16 april 2019 >Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Internationaal Beleid Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag

Nadere informatie

Datum 4 mei 2017 Betreft Beantwoording vragen van het lid Becker (VVD) over een Amerikaans onderzoek naar staalimporten/staaldumping

Datum 4 mei 2017 Betreft Beantwoording vragen van het lid Becker (VVD) over een Amerikaans onderzoek naar staalimporten/staaldumping Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Postbus 20061 Nederland www.rijksoverheid.nl Datum 4 mei 2017 Betreft Beantwoording

Nadere informatie

Burgerparticipatie en de rol van de gemeenteraad

Burgerparticipatie en de rol van de gemeenteraad Burgerparticipatie en de rol van de gemeenteraad 5 juli 2018 Raadswerkgroep Burgerparticipatie In november 2017 heeft een aantal raadsleden zich opgegeven om de Raadswerkgroep Burgerparticipatie te vormen

Nadere informatie

Aan de voorzitter van de Staten de heer drs. P.F.T. Croes L.G. Smith Boulevard 72 Aruba

Aan de voorzitter van de Staten de heer drs. P.F.T. Croes L.G. Smith Boulevard 72 Aruba Aan de voorzitter van de Staten de heer drs. P.F.T. Croes L.G. Smith Boulevard 72 Aruba Betreft: Aanbieding rapportage Terugblik Publieke sector in beeld; instellingsbesluiten Ons kenmerk: 0031/13.004

Nadere informatie

Provinciale Staten van Overijssel

Provinciale Staten van Overijssel www.prv-overijssel.nl Provinciale Staten van Overijssel Postadres Provincie Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 425 25 25 Telefax 038 425 75 02 Uw kenmerk Uw brief Ons kenmerk Datum EMT/2005/1830

Nadere informatie

Dit advies, gedateerd 3 april 2015, nr. W /l, bied ik U hierbij aan.

Dit advies, gedateerd 3 april 2015, nr. W /l, bied ik U hierbij aan. Nr. WJZ/877024(6633) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 34071 26 november 2014 Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 november 2014, nr. WJZ / 14185380, tot wijziging

Nadere informatie

Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) 33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) Nr. Verslag van een schriftelijk overleg Vastgesteld d.d. Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties

Nadere informatie

Nederlandse werkgevers en duurzame inzetbaarheid

Nederlandse werkgevers en duurzame inzetbaarheid 1 Nederlandse werkgevers en duurzame inzetbaarheid Inleiding Het streven naar gezonde werknemers die zo weinig mogelijk ziek zijn is een streven van iedere werkgever. Het werken aan duurzame inzetbaarheid

Nadere informatie

Commissie Europa en Internationaal van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Commissie Europa en Internationaal van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten Reglement Commissie Europa en Internationaal van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten Als bedoeld in artikel 24 lid 7 van de Statuten van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Gewijzigd vastgesteld

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED, DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING EN DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN,

Nadere informatie

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris,

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris, Aan De Staatssecretaris van Onderwijs, en Wetenschappen P/a de algemene rijksarchivaris Postbus 90520 2509 LM s-gravenhage Onderwerp Ontwerp-selectielijst archiefbescheiden zorgdrager minister van Volkshuisvesting,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 444 I Jaarverslag en slotwet Huis der Koningin 2007 Nr. 2 RAPPORT BIJ HET JAARVERSLAG 2007 VAN HET HUIS DER KONINGIN (I) Aan de Voorzitter van

Nadere informatie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN Jaargang 2013 No. 24 Ministeriële regeling van de 5 de juni 2013, nr.851, tot instelling van een Interdepartementaal wetgevingsoverleg (Instellingsregeling Interdepartementaal

Nadere informatie

Betreft : Europese Raad van 29/30 november 1976 te Den Haag

Betreft : Europese Raad van 29/30 november 1976 te Den Haag Brussel, 7 december 1976 N 0 T A Betreft : Europese Raad van 29/30 november 1976 te Den Haag Q ~ 1~~~~-Y~- ~_Y ~~!!~ 1. Economische situatie De Europese Raad heeft een diepgaand onderzoek gewijd aan de

Nadere informatie

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl www.facebook.com/minbzk www.twitter.com/minbzk Uw kenmerk Datum Betreft Herverdeling onderdeel

Nadere informatie

Bezuiniging op de kinderopvangtoeslag

Bezuiniging op de kinderopvangtoeslag Bezuiniging op de kinderopvangtoeslag Realisatie en effect Zicht op bezuinigingen Peter Hilz/Hollandse Hoogte De Algemene Rekenkamer wil met de publicatiereeks Zicht op Bezuinigingen bijdragen aan het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 2180 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992 10 (1992) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1993 Nr. 51 A. TITEL Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992 B. TEKST De Nederlandse

Nadere informatie

DOC herzien NL-7978

DOC herzien NL-7978 0 EUROPESE COMMISSIE DG WERKGELEGENHEID EN SOCIALE ZAKEN Werkgelegenheidsstrategie en Europees Sociaal Fonds - Beleidsontwikkeling en coördinatie ESF, plaatselijke ontwikkeling en sociale economie - ESF-comités

Nadere informatie

Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 32 550 Voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Keijzer tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren

Nadere informatie

Parafering besluit D&H B Gewijzigd akkoord Geparafeerd door: Veer, B. van der Tekke, R.M.H.

Parafering besluit D&H B Gewijzigd akkoord Geparafeerd door: Veer, B. van der Tekke, R.M.H. agendapunt 3.a.1 901076 Aan College van Dijkgraaf en Hoogheemraden BRIEF VAN HET MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT OM AANDACHT VOOR NOTA RUIMTE PROJECTEN Portefeuillehouder Berg, A. van

Nadere informatie

BRG. De Bestuurlijke Regiegroep Dienstverlening en e-overheid,

BRG. De Bestuurlijke Regiegroep Dienstverlening en e-overheid, Instellingsbesluit voor de instelling van een dagelijks bestuur van de Bestuurlijke Regiegroep Dienstverlening en e-overheid, van de Programmaraad e-overheid voor Burgers en van de Programmaraad Stelsel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 24 446 Ruimtevaartbeleid Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag,

Nadere informatie

COÖPERATIE HSLNET U.A.

COÖPERATIE HSLNET U.A. COÖPERATIE HSLNET U.A. REGLEMENT LEDENRAAD Artikel 1: Samenstelling 1. De Ledenraad van de coöperatie bestaat uit minimaal 5 en maximaal 15 leden. Gestreefd wordt naar een evenredige verdeling van de leden

Nadere informatie

2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de

Nadere informatie

VR DOC.0432/1

VR DOC.0432/1 VR 2018 0405 DOC.0432/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED EN DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Definitieve goedkeuring

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 24 november 2009 (OR. en) 15137/09 CRIMORG 164 ENFOPOL 271

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 24 november 2009 (OR. en) 15137/09 CRIMORG 164 ENFOPOL 271 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 24 november 2009 (OR. en) 15137/09 CRIMORG 164 ENFOPOL 271 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de oprichting van een Europees

Nadere informatie