Het mediabezit en gebruik bij minderjarigen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het mediabezit en gebruik bij minderjarigen"

Transcriptie

1 Het mediabezit en gebruik bij minderjarigen anno 2014: De rol van de socio-economische status Een onderzoeksrapport in het kader van het AdLit SBO project (Deel II) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.1

2 Dit document maakt deel uit van het AdLit (Advertising Literacy) onderzoeksproject. AdLit is een vierjarig interdisciplinair onderzoeksproject rond reclamewijsheid dat gefinancierd wordt door het IWT (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie). Het doel van het project is na te gaan hoe we de reclamewijsheid van kinderen en jongeren kunnen verhogen, zodat ze leren omgaan met reclame en opgroeien tot geïnformeerde consumenten. Het AdLit consortium bestaat uit de volgende partners: Universiteit Gent: Onderzoeksgroep CEPEC, Vakgroep Onderwijskunde en Onderzoeksgroep CJS Universiteit Antwerpen: Onderzoeksgroep MIOS en Departement Marketing Katholieke Universiteit Leuven: Onderzoeksgroep ICRI Vrije Universiteit Brussel: Onderzoeksgroep CEMESO Voor meer informatie over het project, surf naar onze website ( of bezoek ons op Facebook ( of Twitter Dit rapport werd geschreven door Silke Lissens Onder begeleiding van Joke Bauwens In samenwerking met het AdLit consortium Gelieve de volgende verwijzing te gebruiken: Lissens, S. & Bauwens, J. (2015). Mediabezit en gebruik bij minderjarigen: de rol van de socio-economische status. Een rapport in het kader van het AdLit onderzoeksproject. Document beschikbaar op AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.2

3 EXECUTIVE SUMMARY Doelstelling: Dit onderzoeksrapport biedt meer inzicht in het mediabezit en gebruik bij minderjarigen anno 2014 en spitst zich daarbij specifiek toe op de rol van de socio-economische status (SES). Het rapport kadert binnen het AdLit project rond reclamewijsheid bij kinderen en jongeren en biedt de nodige inzichten in de media die mensen met een lage SES gebruiken, om zo een beter idee te hebben via welke kanalen ze mogelijks- vaakst geconfronteerd worden met reclame. Methode: Het rapport werd opgesteld op basis van desk research en literatuurstudie en biedt een overzicht van de meest recente (en interessante) resultaten en bevindingen rond mediabezit- en gebruik. De focus ligt in de grootst mogelijke mate op het regionale niveau Vlaanderen, maar worden net zozeer gekaderd binnen de nationale context van België en, daar waar mogelijk en/of wenselijk, ook vergeleken met het Europese niveau en dat van de Verenigde Staten. Belangrijkste bevindingen: De voornaamste bevinding van dit rapport is dat onderzoek naar het mediabezit en gebruik bij kinderen en jongeren zich niet louter mag toespitsen op de factor leeftijd. Dit suggereert immers onterecht gelijklopende bezits- en gebruikerspatronen binnen de respectievelijke leeftijdsgroepen. De SES van de families waartoe de kinderen en jongeren behoren, blijkt namelijk een invloed te hebben op welke media ze bezitten en hoe vaak en op welke wijze ze deze gebruiken. Zo vertonen families met een lagere SES gemiddeld lagere bezitsen gebruikscijfers voor kranten, tijdschriften en radiotoestellen. Voor het medium televisie bezitten ze er dan weer gemiddeld meer en maken ze er frequenter en langduriger gebruik van. Ook het gebruik van de mobiele telefoon bij lage SESkinderen ligt hoger dan dat van hun meer begoede leeftijdgenoten. Op het vlak van de computer en het internet lopen lage SES-families achter op hogere SES-families. Ten eerste is er de kwestie van de beperktere toegang. Zo hebben ze minder toestellen ter beschikking, en is de kwaliteit van de apparatuur en verbinding vaker van een lager niveau. Bovendien lopen lage SES-kinderen een grotere kans om hun internetgebruik beperkt te zien worden, omdat hun ouder(s) vaak weinig vertrouwen hebben in zowel het medium op zich als de vaardigheden om er mee om te gaan. De digitale kloof van de eerste graad is met andere woorden nog steeds manifest aanwezig. Ten tweede beschikken lagere SES-families over minder sterk ontplooide internetvaardigheden en kennis. De internetactiviteiten die lage SES-gebruikers vertonen, worden immers gekenmerkt door een lagere variatie en beperktere functionaliteit. Wat ze online doen, lijkt hen minder kansen te bieden op het vlak van (politiek) burgerschap en een volwaardige deelneming aan de samenleving. De digitale kloof van de tweede graad bevestigt en versterkt dus de kwetsbare positie van lagere SES-families. Conclusie: Een aantal tendensen in verband met de rol van de SES in context van mediabezit en gebruik kunnen alvast worden voorgelegd. Zo toont het rapport aan dat een lage(re) SES gemiddeld resulteert in minder bezit en gebruik van kranten, tijdschriften en radio. De rollen zijn daarentegen omgedraaid bij televisie; lage SES- AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.3

4 families bezitten er gemiddeld meer en maken er frequenter en langduriger gebruik van dan hogere SES families. Dit is ook het geval voor het gebruik van mobiele telefonie. Lage SES-kinderen gebruiken het mobiel toestel gemiddeld meer dan hogere SES-kinderen. Vervolgens wordt de kwetsbare positie van lage SES-families ook bevestigd wanneer het gaat om het bezit en de toegang tot de computer en vooral het internet. De digitale kloof van de eerste graad is nog steeds niet gedicht. Tot slot wordt de kwetsbare positie van lage SES-families versterkt wanneer het gaat om internetvaardigheden en kennis. De digitale kloof van de tweede graad vergroot het verschil met hoge(re) SES-families. Aanbevelingen: Onderzoek naar mediabezit en gebruik bij minderjarigen, maar bij uitbreiding net zozeer bij volwassenen, dient rekening te houden met de socioeconomische achtergrond die ze met zich meedragen. Niet alleen is er een duidelijke invloed op de soorten en aantallen media die men bezit, maar ook in de wijze waarop er mee wordt omgegaan. Onderzoek dat wordt gevoerd vanuit een emanciperende veeleer dan explorerende optiek moet het mediabezit en gebruik binnen lage SES-families als volwaardige analyse-eenheid opvatten en kwantitatieve onderzoeksgegevens aanvullen met kwalitatieve data. Dit betekent het nagaan van persoonlijke opinies en ervaringen omdat deze diepgaandere informatie opleveren binnen de onderzoeksproblematiek. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.4

5 INHOUDSTAFEL 1. Het belang van de socio-economische status (SES) De contextualisering van de SES De rol van de SES in het bezit en gebruik van kranten, tijdschriften, radio, televisie, mobiele telefonie en games Kanttekening Kranten en tijdschriften Radio Televisie Mobiele telefoon Game(console)s Conclusie SES en bezit en gebruik van kranten, tijdschriften, radio, televisie, mobiele telefonie en games De rol van etniciteit De rol van de SES in het bezit en gebruik van digitale media De digitale kloof van de eerste graad; toegang tot en gebruik van de computer en het internet De digitale kloof van de tweede graad; de breedte van het internetgebruik Conclusie digitale kloven van de eerste en tweede graad Bibliografie AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.5

6 1. HET BELANG VAN DE SOCIO-ECONOMISCHE STATUS (SES) Dit rapport over Mediabezit en -gebruik bij minderjarigen: de rol van de socio-economische status vormt, samen met Mediabezit en gebruik bij minderjarigen een tweeluik waarin het bezit en gebruik van media, - klassiek, gedrukt en digitaal- bij de Vlaamse jeugd in het daglicht wordt gesteld. Het grotere kader waarbinnen beide rapporten zich situeren, het AdLit- of advertising literacy -project, veronderstelt immers kennis over welke media precies wordt beschikt en in welke mate deze worden geconsulteerd, alvorens onderzoek te kunnen voeren naar en uitspraken te mogen doen over de reclamegeletterdheid van kinderen en jongeren. Hun mediabezit en -gebruik heeft immers consequenties voor de hoeveelheid aan en aard van de reclame die ze krijgen voorgeschoteld. Uit het eerste rapportgedeelte blijkt dat de factor leeftijd duidelijke verschillen met zich meebrengt wat betreft het mediabezit en gebruik. De analyse en bespreking echter beperken tot deze factor is niet wenselijk. Dergelijke benadering voedt immers de idee dat er zoiets bestaat als digital natives (Prensky, 2001) en een Net generation (Tapscott, 1998). Het suggereert dat kinderen en jongeren, binnen hun respectievelijke leeftijdscategorie, op gelijke mediavoet staan. De macro-wereld waarin ze vandaag opgroeien is inderdaad doordrongen van en verweven met ICT, maar in hun micro-wereld, de individuele sociale werkelijkheid waarin ze leven en die ze beleven, is dat niet vanzelfsprekend. Er moet dus ook aandacht worden besteed aan de context waarin kinderen en jongeren opgroeien omdat die bepaalt of er media aanwezig zijn in huis, welke en hoeveel, en hoe jonge mensen toegang vinden tot deze media. Met name de socioeconomische status (SES) van gezinnen speelt hierin een belangrijke rol. 1.1 DE CONTEXTUALISERING VAN DE SES Om te kunnen aangeven tot welke SES de minderjarigen behoren, wordt gekeken naar de ruimere gezinscontext. Het is meer bepaald de SES van de volwassenen of ouders die in kaart wordt gebracht, aangezien kinderen en jongeren niet volwaardig instaan voor de socio-economische situatie van hun gezin. De SES van een kind of jongere wordt met andere woorden gelijkgesteld aan de SES van de ouder(s) of van de volwassene(n) binnen het gezin. De socio-economische status (SES) van een ouder of volwassene is, net zoals onder andere zijn of haar leeftijd, geslacht en etniciteit, een socio-demografische factor die kan worden opgenomen in wetenschappelijk onderzoek. De integratie van de SES gebeurt veelal binnen het kader van kwantitatieve studies om een representatieve groep van onderzoekssubjecten te verkrijgen waarin de diverse samenstelling van de samenleving wordt weerspiegeld. In sommige gevallen is er sprake van een specifieke SES-opname in de dataverzameling en verwerking omdat wordt verwacht dat net de verschillen in de SES een belangrijke rol spelen in de resultaten. De wijze waarop informatie kan worden verkregen over de SES is echter eenduidig noch eenvoudig. Indicatief voor de SES is in eerste instantie het gezinsinko- AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.6

7 men waarover men beschikt. Vraagstellingen als hoeveel verdien je maandelijks/ jaarlijks of verdien je meer of minder dan het maandelijkse/jaarlijkse bedrag X worden hiervoor gebruikt. De respons is evenwel niet gegarandeerd; deze wijze van vraagstelling levert veel ontbrekende antwoorden op (Hargittai & Hinnant, 2008; Mertens & d Haenens, 2010; Pickery & Moreas, 2011). Het alternatief is tweeledig. Zowel het opleidings- als tewerkstellingsniveau worden immers gezien als indicator voor het inkomen en bijgevolg de SES. In het eerste geval wordt dan gepeild naar het aantal jaren dat men heeft gestudeerd (Eurobarometer 78, 2012; Flash Eurobarometer, 2008; Moreas & Pickery, 2011), zonder evenwel informatie te geven over het specifieke diploma dat werd behaald, of het hoogst behaalde diploma dat kan worden voorgelegd (Adriaens et al., 2011; D Alessio et al., 2009; Devroe et al., 2005; Dobransky & Hargittai, 2006; Hargittai, 2008; Hargittai & Hinnant, 2008; Hsieh et al., 2008; Paulussen et al. 2011), vaak gefaciliteerd door het aanbieden van vooraf bepaalde categorieën die, naargelang het onderzoek, sterk kunnen variëren in aantal. In het tweede geval wordt gepeild naar het feit of men al dan niet betaald werk verricht (Devroe et al., 2005; Pickery & Moreas, 2011; Van Coillie & Raedts, 2014), of de concrete beroepsactiviteit, net als bij voorgaande op basis van gedefinieerde categorieën die kunnen afwijken qua indeling en aantal (Adriaens et al., 2011; Eurobarometer 78; Flash Eurobarometer, 2008). Het is mogelijk dat slechts één enkele indicator wordt bevraagd maar veelal is er sprake van een combinatie van twee van de drie (Adriaens et al., 2011; Devroe et al., 2005; Flash Eurobarometer, 2008; Hargittai & Hinnant, 2008; Hsieh et al., 2008; Moreas & Pickery, 2011; Notten et al., 2009; Paulussen et al., 2011; Pickery & Moreas, 2011) of alle drie (Dobransky & Hargittai, 2006; Eurobarometer 78, 2012). De verscheidenheid aan SES-verwervingsmethoden binnen de verschillende onderzoeken waarover in dit verslag wordt gerapporteerd, maakt het onmogelijk om één duidelijke omschrijving te hanteren van de noties lage, midden en hoge SES. De termen die aan bod komen, zijn dan ook overgenomen van de orginele rapporten waarin ze verschenen en zijn gebaseerd op diverse vraagstellingswijzen en antwoordopties. In de mate van het mogelijke is aangegeven om welk type SESdataverwerving het specifiek gaat. Wie een gedetailleerd zicht wil op de precieze bevraging wordt evenwel aangeraden de oorspronkelijke bronnen te raadplegen. In dit rapport wordt bijgevolg een overzicht gegeven van de beschikbare cijfers omtrent de invloed van de SES op het mediabezit en gebruik van minderjarigen. Waar mogelijk wordt er toegespitst op de rol van de SES in het mediabezit en gebruik bij kinderen en jongeren in het bijzonder. Vaak echter zal de ruimere gezinscontext aan bod komen, omdat de niveaus van gezinsinkomen, tewerkstelling en opleiding van de ouders middels vraagstelling aan de kinderen moeilijk of in het beste geval indirect te verkrijgen zijn (zie bv. Van Coillie & Raedts (2014)). Een goed zicht krijgen op de SES en de mogelijke consequenties ervan is binnen academische -en andere- werken dan ook een uitdaging. De SES van de betrokken respondenten wordt binnen het onderzoeksveld nog te vaak als kanttekening beschouwd; het is één van de variabelen die, zelfs al wordt hij bevraagd, slechts sporadisch opduikt in de resultatenanalyse en dit op descriptieve wijze (Mariën & Van Audenhove, 2011). Het doel van dit rapport is recent onderzoek te bundelen, om zo een overzicht te geven van de rol van de SES inzake mediabezit en gebruik bij minderjarigen. Daarbij wordt uitgebreid stilgestaan bij de belangrijke aanverwante problematiek van de digitale kloven. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.7

8 2. DE ROL VAN DE SES IN HET BEZIT EN GEBRUIK VAN KRANTEN, TIJDSCHRIFTEN, RADIO, TELEVISIE, MOBIELE TELEFONIE EN GAMES 2.1 KANTTEKENING Dit rapport opdelen in een sectie traditionele of klassieke media enerzijds en nieuwe media anderzijds zou een theoretisch niet helemaal te verantwoorden werkwijze zijn. Niet enkel de grenzen tussen media zijn vervaagd, die tussen hun specifieke karakteristieken en dragers zijn dat ook. Kranten en tijdschriften zijn niet langer gebonden aan een papieren versie, ze kunnen evenzeer digitaal worden geconsulteerd. De radio wordt niet langer exclusief geassocieerd met een radiotoestel. Er kan ook worden geluisterd via het internet, een MP3-speler of een mobiele telefoon. Televisiekijken hoeft niet te gebeuren daar waar het toestel zich bevindt en op het exacte moment waarop de uitzendingen door de zenders geprogrammeerd staan. De kijker kan onder andere via de tablet tv-series en programma s volgen waar het hem of haar het best uitkomt en het lineaire kijken heeft plaatsgemaakt voor het kijken op aanvraag, het kijken op een moment naar keuze. Kranten en tijdschriften behoren vandaag niet meer louter tot de categorie van de 'gedrukte media' en 'audiovisuele media' gebruiken als overkoepelende term voor media als radio en televisie dekt niet meer hun volledige technische en inhoudelijke karakteristieken. Alle media worden tegenwoordig gekenmerkt door een digitale dimensie of variant. Vanuit een zeker strategisch essentialisme (Dhoest et al., 2012), inhoudelijke motiveringen, en pragmatische overwegingen, zijnde het werkbaar houden van de rapportage van de gegevens, wordt er evenwel voor gekozen een tweedeling te hanteren in dit rapport. Wat betreft het mediabezit en -gebruik binnen families met een lage SES gaat de -wetenschappelijke en maatschappelijke- aandacht in hoofdzaak uit naar computers en het internet. In het tweede gedeelte wordt verduidelijkt dat dit relateert aan een bekommernis omtrent het hebben van toegang tot de digitale wereld en het opdoen van digitale vaardigheden met het oog op het deelnemen aan het publieke, lees politieke, debat. De centraliteit van computers en het internet binnen de literatuur rond digitale kloven wordt gezien als rechtvaardiging om een gelijkaardige indeling (kranten, tijdschriften, radio, televisie, mobiele telefonie en games enerzijds, en computer en internet anderzijds) te maken binnen het huidige rapport. Hoewel, zoals aangegeven, de digitale karakteristieken van alle andere media worden erkend, komen die in de hierop volgende bespreking, het eerste gedeelte van het rapport, niet meteen aan bod. De aanleiding daartoe is het gevolg van de voor handen zijnde literatuur waar ofwel de precieze definiëringen en operationaliseringen van de media achterwege blijven ofwel het aspect van de SES niet wordt behandeld en besproken. In het tweede geval kunnen de cijfers niet aan de SES- AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.8

9 achtergond van (niet-)gebruikers worden gelinkt. In het eerste geval is het zelden duidelijk of de categorie gsm s ook smartphones inhoudt, of met televisiekijken ook niet-lineair kijken wordt bedoeld en dergelijke meer. Aangezien in de meeste gevallen een verduidelijking ontbreekt, in de rapportage maar vermoedelijk ook in de dataverzameling bij de respondenten zelf, wordt er van uitgegaan dat de oorspronkelijke karakteristieken van de media voor ogen worden gehouden. Dit betekent de radio beluisteren via een radiotoestel, televisiekijken via een televisietoestel, de krant lezen middels de gedrukte versie, bellen of sms en via de gsm. Er moet evenwel rekening worden gehouden met mogelijke afwijkende interpretaties van zowel de respondenten als onderzoekers. 2.2 KRANTEN EN TIJDSCHRIFTEN Kijkend naar de gedrukte pers, las in % van de Europese volwassenen (bijna) dagelijks de krant, met vooral de hoogst opgeleiden die het meeste dagelijkse lezers onder hun rangen telden (Eurobarometer 78, 2012). In Vlaanderen stond de teller voor het in huis hebben van kranten in 2010 op 43% met een gemiddelde van 74% algemene gebruikers, waarbij de intensiteit kan variëren van dagelijks gebruik tot minstens eenmaal per kwartaal. De laagst opgeleiden telden 62% algemene gebruikers, zo n 20% minder dan de hoogst geschoolden (82,3%). De opsplitsing naar laagste en hoogste inkomens leverde 67,5% versus 77,8% op, waarmee beide factoren de Europese vaststelling bevestigen (Moreas & Pickery, 2011). Voor de kinderen bracht het onderzoek van Stichting Lezen in Vlaanderen in 2012 het volgende aan het licht: 28% van de 9- tot 12-jarigen uit lage SESfamilies lazen frequent de krant, tegenover 32% bij de anderen (Van Coillie & Raedts, 2014). Bij twee categorieën was er een significant verschil op te merken. Zo werden ten eerste tijdschriften eveneens opmerkelijk minder gelezen door kinderen met een kwetsbare positie; 24% tegenover 47%. Voor boeken, ten tweede, was de verhouding echter andersom; er was sprake van 68% lage SES-lezers en 50% hoge(re) SES-lezers. 2.3 RADIO Voor het radiogebruik staat het Europese gemiddelde op 53% bijna dagelijkse luisteraars, maar België scoorde een stuk hoger met 81% (Vanhaelewyn, Pauwels, Maes & De Marez, 2014). Deze cijfers omvatten zowel volwassenen als jongeren. Wederom luisteren de hoger opgeleiden vaker naar de radio dan de lager opgeleiden. Dit laatste werd in 2010 reeds vastgesteld in Vlaanderen; 83% van de laagst opgeleiden luisterde thuis regelmatig naar de radio, naast 92% van de hoogst opgeleiden. Het algemene Vlaamse gemiddelde voor het bezit van een radio in huis bleek op 98% te liggen (Moreas & Pickery, 2011). Dit blijkt nauw aan te sluiten bij de 97% van de Vlaamse 15-plussers, bevraagd in 2013, die ook daadwerkelijk regelmatig gebruik maken van het medium (De Moor, Schuurman & De Marez, 2013). Over de mate waarin dit medium wordt gebruikt, en dan specifiek door kinderen en jongeren binnen lage SES-families, zijn evenwel geen recente gegevens bekend. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.9

10 2.4 TELEVISIE Voor de televisie ligt het overwicht bij de lage SES-huishoudens. Gemiddeld 87% van de Europeanen bleek in 2012 (bijna) dagelijks televisie te kijken, maar het waren 92% van de kortst studerenden die (bijna) elke dag tv keken, waar 83% van de langst studerenden dat deed (Eurobarometer 78, 2012). Een opmerking hierbij is dat hier geen uitspraken mee worden gedaan over het behaalde diploma. Volgens Moreas en Pickery (2011) die Vlaams onderzoek beschrijven, is de kans op televisiebezit groter bij laaggeschoolden. Adriaens et al. (2011) stelden vast dat het vooral het tewerkstellingsniveau van de moeder was dat een grote invloed had; 14 - tot 19-jarige kinderen van arbeidsters hadden gemiddeld 2,7 toestellen in huis, intermediair tewerkgestelden, verwijzend naar onder andere secretaresses, schoenmakers en opzichters van handarbeiders (voor een duidelijk overzicht van de tewerkstellingscategorieën, zie Adriaens et al., 2011: 20) en bedienden hadden er achtereenvolgens 2,49 en 2,48. Eenzelfde invloed van het tewerkstellingsniveau van de moeder, net als het tewerkstellingsniveau van de vader, was te merken bij televisiebezit op de slaapkamer van de jongeren. Met een moeder als arbeidster was dat in 55,9% het geval (tegenover 42,5% bij de bedienden), een vader in dezelfde positie resulteerde in 55,4% met een televisie op de slaapkamer (tegenover 43,8% bij bedienden) (Adriaens et al., 2011). De kinderen van de arbeidersouders keken bovendien ook significant langer televisie en dit zowel op weekdagen als in het weekend. * Hier dient weliswaar te worden opgemerkt dat de gebruikte categorieën, vooral dan die van de intensieve gebruikers, weinig concrete informatie oplevert. 'Meer dan 4u per week kijken' is een te vage categorie die nauwelijks werkbare gegevens oplevert. Een zinvollere benadering zou zijn om dezelfde categorieën te hanteren, maar dan wel om te peilen naar het dagelijkse televisiegebruik. Dit werd bevestigd bij de 9- tot 12-jarigen in Van Coilllie en Raedts (2014). Kinderen van wie de ouders niet werkten of laag tewerkgesteld waren, vormden de grootste groep die meer dan 4u per week* naar televisie keken (72,7% in vergelijking met 68,5%). Samenvattend kan dus worden gesteld dat het tewerkstellingsniveau van de ouders in mindere mate een invloed heeft op het televisiebezit -omdat de cijfers hieromtrent algemeen hoog liggen-, en in sterkere mate een invloed heeft op het kijkgedrag van minderjarigen. Dergelijke bevindingen liggen in de lijn van de Amerikaanse vaststellingen van Rideout en anderen (2010): kinderen van ouders binnen de twee laagste opleidingsklassen worden per dag respectievelijk 39 en 48 minuten langer blootgesteld aan televisie-inhouden. Op het niveau van kijkmotieven was er bij de Vlaamse jongeren geen SES-verschil te zien; kijken omwille van amusement of informatieverwerving hangt niet samen met de SES (Adriaens et al., 2011). 2.5 MOBIELE TELEFOON Wat betreft de mobiele telefoon, het gaat dan over het bezit en -gebruik ervan, lopen kinderen en jongeren van lage SES-families voor op hun leeftijdgenoten. In 2008 al antwoordde zo n 60% van de hoog opgeleide Europese ouders dat hun kind een mobiele telefoon bezat, wat bij de laagst opgeleiden goed was voor 66% (Flash Eurobarometer, 2008). Bovendien maken ze er ook veelvuldiger gebruik van. De kinderen van de niet- of laag tewerkgestelde ouders uit het Stichting Lezen -onderzoek waren het vaakst meer dan 4 uur per week bezig met hun mobiele tele- AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.10

11 foon (31% tegenover 14, 7% met twee hoog tewerkgestelde ouders) (Van Coillie & Raedts, 2014), zij het om te bellen of sms en (Rideout et al., 2010). Opmerkelijk is, zoals te zien is op figuur 1 en 2, dat de trend bij lage SESvolwassenen omgekeerd is. Het bezit van een mobiel toestel bij Vlaamse lage SES -volwassenen zelf lag in 2010 lager dan bij de anderen, niet enkel bij de vergelijking naar opleidingsjaren (82% en 92%), maar ook naar inkomen (84% en 99%) (Moreas & Pickery, 2011). Uit deze cijfers blijkt dus dat kinderen uit lage SESmilieus vaker een mobiele telefoon bezitten en gebruiken, maar dat dit niet geldt voor hun ouders. 2.6 GAME(CONSOLE)S De aanwezigheid van game(console)s verhoogt zienderogen zodra er minstens één kind aanwezig is. Het percentage stijgt van 22% bij kinderlozen tot 58% wanneer er sprake is van (een) nakomeling(en). Bij de doorsnee Vlaamse volwassenen zorgt de SES voor volgend onderscheid: het laagste opleidings- (11% spelconsolebezit) en inkomensniveau (15% spelconsolebezit) bezit niet in gelijke mate dergelijke media als het hoogste opleidings- (38% spelconsolebezit) en inkomensniveau (42% spelconsolebezit) (Moreas & Pickery, 2011). Eenmaal aanwezig worden de spelconsoles wel langer gebruikt door kinderen en jongeren uit zwakke SEShuishoudens, zo wijzen de Amerikaanse studie van Rideout en anderen (2010) en de Stichting Lezen-bevraging van Van Coillie en Raedts (2014) uit. Figuur 1 en 2: Moreas & Pickery (2011, p. 21) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.11

12 3. CONCLUSIE SES EN BEZIT EN GEBRUIK VAN KRANTEN, TIJDSCHRIFTEN, RADIO, TELEVISIE, MOBIELE TELEFOONS EN GAMES Een uitgebreide bespreking van mediabezit en toegang in het kader van traditionele media is niet eenvoudig. Dergelijke media bepalen de laatste jaren nog zelden de focus van gedetailleerd onderzoek. Toch kunnen een aantal vaststellingen worden gedaan. De geschreven pers wordt doorgaans vaker gelezen door hoge SESfamilies. De televisie is dan weer veelvuldiger aanwezig in de huizen van socio - economisch kwetsbare families en wordt ook vaker en langduriger geconsulteerd. Ook qua gebruik van de mobiele telefoon lijken, weliswaar voor wat kinderen betreft, lage SES huishoudens de koplopers te zijn. Ze bellen en sms en significant vaker dan hun begoede leeftijdgenoten. Sommige cijfers wijzen eveneens in de richting van een intensiever gamegebruik door achtergestelde jongeren. Een opmerking hierbij is dat de traditionele media in dit stuk enkel beschreven zijn zoals ze in hun originele vorm verschijnen. Toekomstig onderzoek zou echter ook het consulteren van kranten, tijdschriften, radio- en televisie-inhouden op digitale dragers (online) in de bevraging en analyse moeten opnemen. Aangezien een indeling naar etnische achtergrond regelmatig gelijklopende resultaten oplevert met families met een lage SES gaan we in het volgende deel dieper in op de rol van etniciteit voor mediabezit en gebruik. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.12

13 4. DE ROL VAN ETNICITEIT Een specifieke groep van mediabezitters en gebruikers die zich vaak in een kwetsbare SES bevinden, wordt gevormd door mensen met een migratieachtergrond. De studie van Devroe en anderen (2005), bijvoorbeeld, leverde resultaten op waarbij er sprake was van een grote vertegenwoordiging van migranten in de lage SES-schaal, en een nauwelijks op te merken aanwezigheid in de hoge SESschaal. Ook bij Van Coillie en Raedts (2014) werd, goed tien jaar later, nog steeds een gelijkaardige vaststelling gedaan. Allochtone kinderen hebben vaker nietwerkende ouders of ouders met een baan voor laagopgeleiden. Autochtone kinderen hebben vaker hoogopgeleide vaders en/of moeders die actief zijn op de arbeidsmarkt (p. 18). Er is een grote beschikbaarheid aan wetenschappelijk materiaal rond media en migranten in Vlaanderen, maar veel van de academische interesse situeert zich rond drie thema s, en beperkt zich doorgaans tot de media kranten en televisie. Een eerste thema betreft de representatie of beeldvorming van allochtonen in de media waarbij de onderzoekers nagaan hoe vaak en in welke rollen migranten aanwezig zijn. Een tweede thema focust op de participatie van migranten aan het mediaproductieproces. Het derde thema kan worden samengevat onder receptiestudies waarbij wordt gekeken naar hoe migranten mediabeelden interpreteren en wat dit kan betekenen voor hun identiteitsvorming (voor een uitgebreider overzicht, zie d Haenens, El Sghiar, & Golaszewski, 2010). In dit rapport wordt gebruik gemaakt van een arsenaal aan bewoordingen om gegevens over mensen met een etnische of migratieachtergrond te presenteren. Zowel uit pragmatische overwegingen, de genoemde omschrijving is eerder omslachtig om telkenmale te gebruiken, als brongetrouwheid, het respecteren van de terminologie die in de studies, rapporten en verslagen zelf wordt gehanteerd, zullen ook omschrijvingen als allochtonen en migranten aan bod komen. Internetbron : Ondanks de eerder inhoudelijke invulling van deze studies leveren ze bruikbare data over het mediabezit en gebruik bij migrantenfamilies. Vooraleer deze te overlopen dient echter te worden verduidelijkt dat de groep migranten zeer heterogeen is (Bonfadelli, Bucher, & Piga, 2007; Dhoest, Cola, Brusa, & Lemish, 2012; Sinardet & Mortelmans, 2003). Stellingen gelden met andere woorden niet voor alle allochtonen in gelijke mate. Ten eerste, omdat de typische migrant niet bestaat en ten tweede, omdat veel onderzoek de focus reduceert tot mensen behorende tot etnische culturen die het numerieke overwicht halen. In Vlaanderen zijn dat mensen van Turkse en Marokkaanse origine (zie o.a. Devroe et al., 2005; d Haenens et al., 2010; Gezduci & d Haenens, 2008; Mertens & d Haenens, 2010; Sinardet & Mortelmans, 2003). De studie van Sinardet en Mortelmans (2003) naar het mediagebruik bij Antwerpse secundaire schoolkinderen toonde aan dat 15,5% van de autochtone jongeren dagelijks een krant leest, bij jongeren met een Turkse achtergrond is dat 7,6%, bij Marokkaanse roots is er sprake van 8,9% en van de Oost-Europese migranten leest 7,6% elke dag de krant. Alle percentages in rekening genomen is er sprake van een gemiddelde van 13,9% dagelijkse krantenlezers binnen deze onderzoeksgroep. De cijfers houden echter geen rekening met het al dan niet aanwezig zijn van dagbladen in huis. De televisie staat thuis gemiddeld meer ter beschikking bij allochtone tieners, vooral door het talrijke bezit van televisietoestellen bij jongeren van Marokkaanse origine (Devroe et al., 2005) en het meest bij allochtone tieners van de tweede generatie. Deze laatsten bezitten er meer dan allochtonen van de eerste generatie en autochtonen. Er zijn geen significante verschillen voor toegang tot digitale tele- AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.13

14 visie, maar er is beduidend meer bezit van schotelantennes (67%) dan bij allochtonen van de eerste generatie (53,1%) en autochtonen (11,4%) (Adriaens et al., 2011). Etniciteit en generatie van migratie is volgens hetzelfde onderzoek daarenboven bepalend voor kijkmotieven. De allochtone jongeren van beide generaties kijken vaker televisie om kennis en informatie op te doen, terwijl het in functie van amusement vooral de autochtonen en allochtonen van de tweede generatie zijn (Adriaens et al., 2011). Qua uren televisiekijken is er bij de 9- tot 12-jarigen bij Van Coillie en Raedts (2014) nauwelijks een verschil: 72,6% van de autochtonen kijkt meer dan 4u per week tv, tegenover 70% van de niet-westerse allochtonen en 67,3% van de Westerse allochtonen. De zendervoorkeur loopt eerder parallel voor de commerciële zenders, maar het is noemenswaardig te noteren dat een allochtone afkomst resulteert in een lager populariteitspercentage voor Een, de hoofdzender van de publieke omroep (1,2% van de Turkse jongeren en 5,7 % van de Marokkaanse tegenover 11% van de Belgische jongeren) (Sinardet & Mortelmans, 2003). Figuur 3: Devroe et al. (2005, p. 22) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.14

15 Cijfers over gsm-gebruik suggereren dat een migratieachtergrond leidt tot een veel frequenter hanteren van het toestel. Het zijn dan vooral niet-westerse allochtonen die uitgebreid bellen en sms en. Ze tellen verhoudingsgewijs het laagste percentage niet-gebruikers (37,9%) en voor de categorie meer dan 4u per week antwoordt 29,2% onder hen positief, 10% meer dan bij de autochtonen (18,8%)(Van Coillie & Raedts, 2014). Deze resultaten sluiten aan bij het opgelijste intensievere gsm gebruik bij lage SES-jongeren in het algemeen. Hetzelfde onderzoek stelt daarnaast dat een hoger percentage niet-westerse allochtonen (48,3%) meer dan 4u per week gamen dan Westerse allochtonen (46,6%) en autochtonen (45,3%) (Van Coillie & Raedts, 2014). Resultaten uit een Zwitsers onderzoek over tieners geven dan weer aan dat minderheden worden gekenmerkt door een hoger bezit van gameconsoles in het huis en de eigen slaapkamer, maar dat de tijd die er mee wordt doorgebracht gelijk is aan die van de autochtone jongerenbevolking (Bonfadelli et al., 2007). Figuur 4: Van Coillie & Raedts (2014, p. 46) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.15

16 5. DE ROL VAN DE SES IN HET BEZIT EN GEBRUIK VAN DIGITALE MEDIA De grootste bekommernis van zowel beleidsmakers als het wetenschappelijk veld gaat evenwel niet om het gebruik van de hierboven besproken media, maar houdt verband met nieuwe, digitale media. Veel onderdelen van het publieke leven zijn of worden gedigitaliseerd. Shoppen, solliciteren, communiceren, het zijn allemaal facetten van het dagelijkse leven die virtuele varianten hebben gekregen. De Europese Unie beoogt de verwezenlijking van een Connected Continent, in de termen van vice-voorzitster Neelie Kroes. In de Digital Agenda for Europe, een onderdeel van het Europe 2020 Initiative, worden onder andere volgende concrete doelstellingen opgelijst: 50% van de Europese bevolking moet tegen 2015 hun aankopen online doen, hetzelfde percentage wordt nagestreefd voor aankopen over nationale grenzen heen en eveneens de helft zou gebruik moeten maken van egovernment. Het internet wordt aldus gezien als een ruimte die grensoverschrijdend en drempelverlagend werkt en zodoende de Europese concurrentiepositie kan versterken. Het aantal studies dat kanttekeningen maakt bij dit ideaal is evenwel groot en nog steeds groeiend. Digitale media kunnen fungeren als bevestiging en zelfs versterking van de sociale verschillen in onze samenleving. Vooral de notie van vaardigheden en digitale geletterdheid staat centraal in de discussie. Want zelfs al zou tegen 2015 bijvoorbeeld Elke woning in Vlaanderen ( ) beschikken over een internetaansluiting tegen democratisch tarief (Vlaamse Regering, 2009, p. 76), dan zal niet iedereen daar op dezelfde wijze en in dezelfde mate baat bij hebben. Daarvoor zijn de internetactiviteiten van mensen met een verschillende achtergrond te verscheiden. ( ) sociale ongelijkheden kunnen online blijven bestaan, in die zin dat zij die zich reeds in een bevoorrechte positie bevinden het medium waarschijnlijk gebruiken voor activiteiten waar ze zelf baat bij hebben (eigen vertaling Hargittai & Hinnant, 2008, p. 615). ( ) Mensen die reeds beperkt worden door bepaalde omstandigheden zijn net diegenen die geen baat hebben bij sommige mogelijkheden die het wereldwijde web biedt (eigen vertaling Hargittai, 2007, p. 292). Ongelijkheden in hoe ICT-vaardigheden en soorten engagement verdeeld zijn over families met verschillende economische en socioculturele achtergronden resulteren allicht naar een voortdurende benadeelde positie voor kinderen van minder gefortuneerde families (eigen vertaling Helsper, 2010, p. 45). Wie de digitale trein mist, - de kans hierop is groter voor mensen in een moeilijke socioeconomische situatie en alle factoren die daarmee verband houden -, loopt het risico nog meer achterop te geraken. De studie naar het (soort) gebruik van digitale media, de digitale kloof van de tweede graad, is met andere woorden cruciaal om het verschil tussen de (niet-) gebruikers te dichten en digitale inclusie (zie Tsatsou, Pruulman-Vengerfeldt, & Murru, 2009) te bereiken. De digitale kloof van de eerste graad, namelijk het beschikken over digitale media, is evenwel nog niet gedicht en toont zich complexer dan op het eerste zicht lijkt. Niet enkel heeft nog niet iedereen digitale media in zijn of haar bezit, de toegang tot is evenmin gelijk(w)aardig. Het vervolg van dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van wat de digitale kloven inhouden en welke cijfers er zijn voor te leggen. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.16

17 Hoewel onder de titel van kanttekening werd duidelijk gemaakt dat de digitale media zich niet beperken tot de computer (of laptop) en het internet, gaat de focus daar in dit gedeelte van het rapport wel naar uit. De verantwoording daarvoor ligt in het feit dat mensen nieuwe/digitale media interpreteren als het internet (Boonaert & Siongers, 2010) en dat (ICT s en) het internet op hun beurt worden gelijkgesteld aan de computer (of laptop) (Clark, Demont-Heinrich, & Webber, 2005). De computer is nog steeds het favoriete toestel om te surfen; 98% van de Belgische 16- plusbevolking ging in 2013 online via de computer (FOD economie, 2014). AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.17

18 6. DE DIGITALE KLOOF VAN DE EERSTE GRAAD: TOEGANG TOT EN GEBRUIK VAN DE COMPUTER EN HET INTERNET Een eerste punt van aandacht is de technologische invulling van toegang, i.e. het verschil tussen de haves en de haves not, of het al dan niet hebben van een pc/ laptop en internetverbinding. De Barometer van de Informatiemaatschappij 2014 van de Federale Overheid toont cijfers over de ICT s die Belgische huishoudens, vertegenwoordigd door individuen van 16 tot 74 jaar oud, bezaten anno Uit die barometer blijkt dat 81,9% van de bevraagden minstens één computer in huis telde en 80% had ook een internetverbinding. Dat betekent een bijna 1-op-1- verhouding. Met andere woorden, zo goed als iedereen die een computer heeft, kan er ook mee surfen op het internet. Op Vlaamse niveau toont de SVC-survey drie jaar eerder uitgevoerd dat 77% van de volwassenen thuis een computer, i.e. laptop of pc, bezat en 75% over een verbinding beschikte. Voor de jaren bracht het Flega-verslag (2014) volgende cijfers uit: 78,1% bezat een laptop, 55,3% een desktop en 93,1% had een internetverbinding. In 2014 zijn de percentages volgens Apestaartjaren 5 gestegen tot 98% wat betreft pc-bezit bij de 9- tot 12-jarigen en 75,7% met een desktop naast 93,1% met een laptop in huis bij de 12 - tot 18-jarigen. Deze sterk gestegen cijfers zijn allicht toe te schrijven aan het feit dat deze bevraging zich richtte tot kinderen en jongeren, wiens aanwezigheid de waarschijnlijkheid van het bezit van digitale media vergroot (Clark et al., 2005; FOD Economie, 2014; Livingstone & Das, 2010). Onderstaande tabel toont cijfers uit de Barometer van de Informatiemaatschappij die dat illustreren. Huishoudens Huishoudens (in %) Totaal zonder kinderen met kinderen Eén of meerdere computers in het huishouden 81,9 77,0 94,7 Exact één computer in het huishouden 40,6 42,1 36,6 Meer dan één computer in het huishouden 41,3 35,0 58,1 Geen computer in het huishouden 18,1 23,0 5,3 Tabel 1: Barometer van de Informatiemaatschappij (2014) FOD Economie AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.18

19 Een nader bestuderen van de percentages levert enkele minder rooskleurige feiten op. Algemeen wordt de SES van ouders gezien als een goede voorspeller binnen de first level digital divide (Hargittai & Hinnant, 2008; Notten, Peter, Kraaykamp, & Valkenburg, 2009). Resultaten uit Vlaanderen bevestigen de stelling. Boonaert en Siongers (2010) constateerden in 2008 al dat een hoger opleidingsniveau van de ouders een hogere waarschijnlijkheid van internettoegang met zich meebracht. Een jaar later stelden Adriaens et al. (2011) een significant verschil vast wanneer specifiek het tewerkstellingsniveau van de ouders in rekening werd genomen. Een tiener wiens ouder(s) tot de arbeiderscategorie behoorde(n), maakte de grootste kans om in de groep terecht te komen met gemiddeld het minst aantal computers in huis. In 2010 toonde de Sociaal-culturele verschuivingen (SCV)- survey, uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Regering, aan dat daar nog steeds geen verandering in was gekomen. 39,9% van de minst lang opgeleiden bezat een computer, de langst opgeleiden op hun beurt klokten af op 94,3%. Voor internettoegang waren de cijfers respectievelijk 37,1% en 91,6% (Moreas & Pickery, 2011). Wanneer men het gemiddeld gezinsinkomen met als referentie 2000 euro neemt, dan is een gelijkaardig verschil op te merken. Van de minst verdienenden had 50% een computer en 46,8% een internetverbinding. Van de meest verdienenden was dat 92,2% en 89,8% (Moreas & Pickery, 2011). De lage SES van gezinnen plaatst hen overduidelijk in een zwakkere positie wat betreft computer- en internettoegang. De eerder vermelde frequente focus op onderzoek bij etnische minderheden laat ook hier toe enkele cijfers voor te leggen. Zo is er volgens Mertens en d Haenens (2010) bij autochtone Brusselse jongeren weliswaar vaker thuistoegang tot het internet, maar qua aantal computers in huis is er nauwelijks een verschil met allochtone jonge Brusselaars. Van Coillie en Raedts (2014) stellen op basis van hun onderzoek bij Brusselse Nederlandstalige lagere scholen dat etniciteit evenmin nauwelijks een effect heeft op het eigen bezit van computers -doorgaans op de slaapkamer-. Zij bemerkten geen significante verschillen in de cijfers; ze noteren 37,9% voor de autochtonen, 41,8% voor Westerse allochtonen en 38,3% voor niet-westerse allochtonen op het vlak van computerbezit. Een migrantenachtergrond heeft met andere woorden vooral een invloed op het al dan niet beschikken over internettoegang en niet zozeer de nodige apparatuur. De notie van user acceptance (Hsieh, Rai, & Keil, 2008) fungeert als kanttekening bij voorgaande paragrafen. De aanwezigheid van technologie impliceert niet automatisch dat deze wordt gebruikt. Soms is er sprake van een inconsistentie tussen het bezit van digitale media (hier computer en internet) en het gebruik ervan. Zo vonden Paulussen en anderen (2011) in de eerder genoemde SCV-survey dat het percentage dat zei nooit internet te hebben gebruikt (27,2%) groter was dan het percentage dat zei geen internetverbinding te hebben (25,2%). Dat betekent dat niet iedereen die kon surfen op het internet dat ook daadwerkelijk deed. Onderzoek naar mediabezit en gebruik zou eerst en vooral niet mogen nalaten ook deze groep, en dan specifiek hun motivaties tot niet-gebruik, trachten te registreren en bevragen. Te vaak worden ze immers buiten beschouwing gelaten. Bovendien kan de interpretatie van een vertegenwoordiger van het gezin voor een vertekend beeld zorgen, met name wat betreft het precieze gebruik. Idealiter zou elk gezinslid zijn of haar activiteiten rapporteren of zou de respondenten moeten worden gevraagd naar de activiteiten van hun gezinsleden. De afwezigheid van internetactiviteiten bij ouders hoeft niet te betekenen dat hun kinderen niet gemotiveerd zijn om zelf aan de slag te gaan. 53% van de Europese ouders die zelf niet online gaan, geven aan dat hun kinderen dat wel doen (Flash AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.19

20 Eurobarometer, 2008). Dit mede doordat zowel vrienden als de schoolomgeving een positieve invloed kunnen uitoefenen (Tsatsou et al., 2009). Toch kan ouderlijk internetten het internetgedrag van kinderen stimuleren (Tsatsou et al., 2009) en gunstige effecten teweegbrengen wat betreft hun vaardigheden (Livingstone & Das, 2010). Wie minder gebruik maakt van het internet heeft minder kennis over internetterminologie en features (Hargittai & Hinnant, 2008), wat op zijn beurt, zo zal verderop nog blijken, gevolgen kan hebben voor het controleren en/of begeleiden van het surfgedrag van kinderen. Wie ouders heeft met een lage SES is wederom benadeeld. Op Europees niveau was er eind 2008 sprake van 16% die het internet nog nooit hadden gebruikt. Opgedeeld naar scholingsniveau was 40% van de laagst opgeleiden nog nooit online geweest. Wat betreft tewerkstellingsniveau lagen de percentages niet-gebruikers op 24% voor de handarbeiders en 29% voor de niet-werkenden. Dezelfde bevraging toonde nog dat, van de internetgebruikers, 64% van de hoogopgeleiden dagelijks het web opzocht, waar dat bij de laagopgeleiden 33% was (Flash Eurobarometer, 2008). In 2012 werden volgende cijfers voorgelegd: 53% van de handarbeiders gebruikte dagelijks het internet, bij thuisblijvers was het 35% en bij werklozen 54%. Bij hoger opgeleiden was dat 71% bij bedienden en 83% bij managers (Eurobarometer 78, 2012). In Vlaanderen lopen cijfers uit 2010 parallel. Van degenen die thuis over internet beschikken, maakt 72,1% van de laagst opgeleide 18- plussers daar regelmatig gebruik van, tegenover 96,9% van de hoogst opgeleiden (Moreas & Pickery, 2011). Gecategoriseerd naar inkomen wordt het verschil kleiner; 84,8% van de respondenten met de laagste inkomens en 92,0% van de hoogste inkomens, wederom, rekening houdende met het feit dat ze allen een internetverbinding hebben (Moreas & Pickery, 2011). Data over de minderjarigen zelf zijn minder uitgebreid, maar een gelijkaardige trend over de nefaste invloed van een lage SES is waar te nemen. In 2004 concludeerden Livingstone & Helsper (2007) al dat 9- tot 19-jarige Britse kinderen en jongeren die geen internetgebruikers waren het meest waarschijnlijk deel uitmaakten van families met een lage SES, zijnde arbeidersfamilies. Boonaert en Siongers (2010) op hun beurt constateerden dat 14- tot 30-jarige Vlaamse jongeren van wie geen van beide ouders een diploma hoger onderwijs had, zelf minder gebruik maakten van het internet. Enkel voor een specifieke leeftijdsgroep, de 14- tot 21- jarigen, had het opleidingsniveau en de werksituatie van de ouders geen significante invloed. Onderzoek van Stichting Lezen (Van Coillie & Raedts, 2014) toonde dan weer aan dat 9- tot 12-jarige kinderen, uit Nederlandstalige Brusselse scholen, met de laagst opgeleide ouders de grootste groep vormen binnen de categorie meer dan 4u per week computergebruik. In deze was er echter geen specifiëring van wat precies met computeren werd bedoeld, en of het gelijk stond aan internetten in het bijzonder. Bovendien moet mogelijkerwijs rekening worden gehouden met wat de sociale wenselijkheid wordt genoemd. Kinderen uit begoede gezinnen interpreteren computeren misschien als minder aanvaarde bezigheid, waardoor ze hun computergedrag minimaliseren. Notten et al. (2009) maakten deze kanttekening bij het lager gerapporteerd gaming gedrag van hoge SES-adolescenten. Naast het kwantitatieve aspect van het internetgebruik betreft een tweede punt van aandacht de kwaliteit van de internettoegang die men heeft. Men spreekt wel eens over de digitale toegangsregenboog (Clement & Shade in Clark et al., 2005) om het verschil in toegangskwaliteit in de analyse op te nemen. Internationale studies hebben aangetoond dat een lage SES resulteert in trager, minder kwaliteitsvolle internettoegang (Clark et al., 2005; Rideout et al., 2010) of in een verbinding AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.20

21 die via de kabeltelevisie loopt waardoor het televisiekijken -wat nog steeds de meest populaire media-activiteit is bij lage SES families- verhindert dat op het internet kan worden gesurft (Hsieh et al., 2008). De gegevens over de breedbandtechnologie in België doen in dit geval het beste verhopen. In 2007 kon 56% van de nationale internetverbindingen als kwaliteitsvol worden omschreven (Livingstone & Das, 2010). In 2014 constateerden onderzoekers uitstekende resultaten voor snelle breedband ( ) en ultrasnelle breedband wat resulteerde in een breedbandverbinding van 98% onder de Belgische huishoudens (FOD Economie, 2014a, p. 95). Concrete (Vlaamse) data gelinkt aan de SES zijn evenwel niet bekend. Noch zijn er data die specifiek ingaan op de technische capaciteiten en het up-to-date zijn van de computerapparatuur zelf. Een derde punt dat onder de loep dient te worden genomen is de gebruikersautonomie (Hargittai & Hinnant, 2008). Kinderen en jongeren die thuis over een computer en internet beschikken, mogen daar immers niet zomaar wanneer, eender hoe lang en gelijk waar gebruik van maken. Een eigen toestel daarentegen zou bijvoorbeeld al een grotere vrijheid op het vlak van minder moeten delen met andere gebruikers kunnen teweegbrengen. Volgens Apestaartjaren 5 heeft zo n 53,9% van de 12- tot 18-jarige Vlaamse jongeren een eigen laptop en 14,7% een eigen desktop. Wat betreft de kinderen tot 12 jaar heeft 38,4% een eigen computer (2014). Het hebben van media op de slaapkamer kan die vrijheid nog verder vergroten. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat 62,7% van de jongeren de laptop mee naar de slaapkamer neemt (Apestaartjaren, 2014). In deze aspecten speelt de SES van de gezinnen vooral een rol in de aanwezigheid van internet in huis, veeleer dan in de jeugdslaapkamer. Stellen dat de most affluent are considerably more likely than the poorest group to have home access, broadband and bedroom access (Livingstone & Helsper, 2007, p. 676) lijkt intussen gedeeltelijk achterhaald. De aanwezigheid van eigen computerapparatuur was in 2002 bij secundaire schoolkinderen met een migrantenachtergrond bijvoorbeeld groter dan bij de autochtone referentiegroep (57,8% in vergelijking met 46,9%) (Devroe et al., 2005). Recenter onderzoek levert echter niet dergelijk optimistische uitspraken, maar spreken evenzeer over kloof-dichtende tendensen. Zo concluderen Mertens en d Haenens (2010) dat wanneer wordt gekeken naar computers en internettoegang op de slaapkamer, de migranten de autochtone jongeren bijbenen. Adriaens en anderen (2011) vinden evenmin een significant verschil voor de invloed van de tewerkstellingsgraad van de ouders en de generatie van de allochtone achtergrond op het bezit van een eigen pc en stellen algemeen nog dat 88,3% van wie een eigen computer bezit, ook op het internet kan. Livingstone en Helsper (2007) verduidelijken dat, eenmaal de toegang tot internet is verkregen, de SES van Britse gezinnen nauwelijks invloed heeft op de frequentie van het internetgebruik door jongeren. Jongeren uit lage SES-gezinnen gebruiken het internet dus even vaak als jongeren uit hoge SES-gezinnen. Of migranten ondanks de beperktere internettoegang langer online vertoeven, zoals bij het Zwitserse onderzoek van Bonfadelli en anderen (2007) het geval was, is niet duidelijk. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.21

22 Voorgaande paragraaf zou kunnen suggereren dat migrantenjongeren vrijer zijn in hun online activiteiten. Zowel Devroe et al. (2005) als Adriaens en anderen (2011) vonden evenwel dat allochtone ouders minder tolerant stonden ten opzichte van het mediagebruik van hun kinderen. Met name adolescenten van Marokkaanse achtergrond werden het meeste op hun mediagebruik aangesproken (2011: 11). Dergelijke kritische blik zou ook het geval kunnen zijn voor het internetgebruik door deze jongeren. Meerdere studies toonden immers aan dat ouders met een lage SES -dus degenen die doorgaans zelf het minst gebruik maken van het internet- het vaakst zeggen zeer bezorgd te zijn over wat hun kinderen online doen (Flash Eurobarometer, 2008). De Eurobarometer 78 specifieert: trust is systematically lower among the respondents who struggle to pay their bills almost all the time than among those who almost never have such difficulties (2012: 13). Uit figuur 5, bijvoorbeeld, kan worden opgemaakt dat 38% van de handarbeiders het internet neigt te vertrouwen, bij de werklozen is dat nog 34% en bij de thuisblijvers slechts 29%. Daarentegen zegt 48% van de bedienden (white collars) het internet te vertrouwen. België zit tweemaal net boven het Europese gemiddelde; 39% zegt het internet te vertrouwen, tegenover 35% op Europees niveau, en 52% neigt naar een houding die het internet niet vertrouwt, tegenover 44% van de Europese bevolking. Ook de financiële gezondheid van gezinnen zorgt Figuur 5: Eurobarometer 78 (2012, p. 13) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.22

23 voor een verschil in internetvertrouwen; 28% van wie bijna steeds economische problemen ondervindt, vertrouwt het internet. Bij de anderen is dat 37% en 35% (Eurobarometer 78, 2012). De bezorgdheid gaat algemeen vooral om de blootstelling aan negatieve inhoud zoals gewelddadige en seksueel expliciete boodschappen, het contact opnemen met vreemden en het vrijgeven van persoonlijke informatie (Flash Eurobarometer, 2008). Het feit dat ouders met een lage SES veel minder vertrouwen stellen in het internet heeft, in wisselwerking met een minder gebruik van het wereldwijde web, gevolgen voor de internetactiviteiten die hun kinderen mogen en kunnen ondernemen. Het begeleiden van het online gaan van hun kroost verloopt bij ouders met een lage SES anders dan bij ouders met een hoge SES; er zijn tendensen vast te stellen in de praktijken en technieken die ze er op nahouden in deze context. te weten hoe zulke features te activeren; 18% versus 13% van de hoogst opgeleiden. Bij de hoger opgeleide ouders is het niet installeren van filtering of monitoring software bovendien vaker een bewuste keuze; zij hebben meer vertrouwen in wat hun kind online doet (Flash Eurobarometer, 2008). Ouders met een lage SES hebben overigens duidelijk een beperktere mate van zelfvertrouwen als het op internetvaardigheden aankomt (Clark et al., 2005; Paus- Hasebrink et al., 2012). Ze zijn ook degenen bij wie de kinderen bijgevolg het minst om hulp zullen vragen in geval van internetmoeilijkheden (Flash Eurobarometer, 2008). De Flash Eurobarometer rapporteerde dat 52% van de laagst opgeleide ouders regels oplegde rond het bezoeken van bepaalde websites, het downloaden en spelen van muziek, films en games en het chatten of gebruiken van instant messaging. Van de hoogst opgeleide Europeanen was dat 42% (2008). Paus Hasebrink en anderen (2012) brengen gegevens naar voor, verkregen in het kader van het EU Kids Online-project, die dergelijke restrictieve mediëring binnen lage SES-families bevestigen. Dezen zullen internetactiviteiten eerder verbieden, dan hun kinderen actief bij te staan en uitleg te geven over wat ze online wel en niet horen te doen. Of dit verder gaat dan het verbale verbod, is echter niet altijd duidelijk. De Flash Eurobarometer (2008) geeft immers ook aan dat de laagst opgeleiden het minst vaak filtering software installeren, oftewel software die bepaalde websites en activiteiten kan blokkeren. Zo doet 43% van de categorie van de laagst opgeleiden dat, tegenover 48% en 50% bij de hoger opgeleiden. De oorzaak hiervan is niet ver te zoeken; de laagst opgeleiden geven het vaakst aan niet AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.23

24 7. DE DIGITALE KLOOF VAN DE TWEEDE GRAAD: DE BREEDTE VAN HET INTERNETGEBRUIK Zelfs al wordt de kloof van de eerste graad geheel gedicht, dan nog laten, onder meer, SES-verschillen zich voelen en wel specifiek in de wijze waarop of de motivaties op basis waarvan het internet wordt gebruikt. Lage SES-gebruikers vertonen niet enkel een minder rijk en divers gamma aan activiteiten, de internetactiviteiten die ze vertonen behoren eerder tot de minst emanciperende categorie. Onderzoekers zijn het er dan ook over eens dat gebruikers met een socio-economisch kwetsbare achtergrond niet ten volle de bevrijdende karakteristieken van het internet benutten. De websites die ze bezoeken en de online activiteiten die ze exploreren, worden gezegd van die aard te zijn dat ze hen niet meteen voordelen opleveren. Wat ze online doen, zorgt niet voor emanciperende effecten waardoor ze uit hun kwetsbare positie zouden kunnen geraken. Hun internetgebruik reflecteert hun sociale posities, veeleer dan ze te overstijgen en dit door van de beperkte breedte (Livingstone & Helsper, 2007) van het soort internetactiviteiten die ze stellen. Bij dit laatste moet dan vooral worden gedacht aan het onderscheid tussen het internet gebruiken omwille van communicatieve, informationele of entertainende doeleinden, de ruwe indeling die doorgaans wordt gemaakt (zie o.m. Clark et al., 2005; Notten et al., 2009). De Eurobarometer van 2012 stelde, vanuit de bezorgdheid over geïnformeerd - politiek- burgerschap, onder andere vast dat van de volwassen Europeanen die bijna altijd kampen met financiële moeilijkheden 58% informatiewebsites, zoals online kranten, raadpleegt om op de hoogte te blijven van de nationale politieke aangelegenheden, in vergelijking met 72% van wie zich nauwelijks economische zorgen hoeft te maken. Voor de consultatie van officiële institutionele sites ligt de verhouding op 19% versus 26%. Vaker dan de financieel stabielen, 35% tegenover 24%, zoeken ze duiding in online sociale netwerken of secundaire informatiebronnen. Het Amerikaanse onderzoek van Hsieh en anderen (2008) concludeerde dat hun volwassen respondenten met een lage SES ongeveer gelijk scoorden qua internetgebruik vanuit communicatieve en informationele motivaties, maar dat ze met een grotere waarschijnlijkheid online gingen omwille van hedonistische redenen, omwille van het plezier, gokken bijvoorbeeld. De top-3 van de internettoepassingen bij Vlaamse 18-plussers zag er in 2010 als volgt uit: 68,2% gebruikte internet voor het opzoeken van informatie rond een specifiek onderwerp of een bepaalde dienst, 66,2% hanteerde -, chat- of smsapplicaties en 53,2% volgde online de actualiteit (Moreas & Pickery, 2011). Opgelijst naar zowel opleidingsniveau als gezinsinkomen, gevisualiseerd door middel van onderstaande grafieken, blijkt dat een lage SES in elke bevraagde categorie leidt tot een minderheidspositie. Laagst tegenover hoogst opgeleiden resulteren in volgende percentages; 38,4% en 90,7% internetgebruik voor communicatie, 40,8% en 92,2% voor informatie opzoeken, 13,4% en 38,7% voor het downloaden van media-inhouden en 17,6% en 41,8% voor deelname aan virtuele gemeenschappen. Voor beperkte tegenover ruimere gezinsinkomens is de situatie respectievelijk als volgt: 54,9% en 83,7% communicatief, 56,4% en 85,4% informatief, 16,2% en 37,1% downloaden en 26,6% en 39,7% gemeenschappen. Ook het gemiddeld aantal internettoepassingen dat wordt gebruikt, is uiteenlopend; waar AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.24

25 de laagstopgeleiden er gemiddeld 4,52 hanteren, is dat 8,2 bij de hoogst opgeleiden. Of naar inkomen; 5,92 enerzijds en 7,38 anderzijds (Moreas & Pickery, 2011). Hoe hoger het inkomen, des te meer kans men heeft om een gevorderd, gevarieerd gebruikersprofiel te vertonen. Hoe lager de opleiding, des te minder kans men daartoe heeft (Moreas & Pickery, 2011). Gegevens over minderjarigen zijn niet steeds eenduidig. Notten en anderen (2009) concludeerden in hun bevraging van 15-jarigen uit 30 landen dat hoe hoger het opleidingsniveau en de werkstatus van de ouders waren, des te groter het informationele en communicatieve internetgebruik van hun tieners. Het gamen, de entertainmentfunctie, was bij deze groep ook significant lager. In het Verenigd Koninkrijk vonden Livingstone en Helsper (2007) dat 9- tot 19-jarige arbeiderskinderen minder kansen grijpen online; dat ze minder verschillende activiteiten vertonen dan middenklassekinderen. Ze maken ook systematisch minder gebruik van het internet, waardoor er sprake is van minder variatie. Onderzoek naar de internetactiviteiten van 9- tot 12-jarige Vlaamse kinderen (Van Coillie & Raedts, 2014), afhankelijk van het niveau van (de noodzakelijke scholingsgraad voor) de beroepsactiviteit van de ouders, brengt het volgende aan het licht: 48,8% van de kinderen van laagst geschoolden melden te gamen, naast 46,1% voor nakomelingen van de hoogst geschoolden. Bij chatten staan de cijfers verder uit elkaar; 42,6% en 27,6%. Surfen in het algemeen staat op 34% en 31,5% (2014). Figuur 6: Pickery & Moreas (2011, p ) Figuur 7: Pickery & Moreas (2011, p ) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.25

26 In deze zorgt met andere woorden het communicatieve motief voor het grootste verschil. Wanneer wordt gekeken naar het scholingsniveau van de Vlaamse jongeren zelf, dan zijn het de laagst geschoolde 14-plussers die sterk oververtegenwoordigd zijn in de groep van mediagebruik just for fun en mediavreemden (Boonaert & Siongers, 2010). Bij de eerste groep staat het internet vooral in functie van entertainment en communicatie, veel meer dan voor informatie en commercieel gebruik, dit laatste geïnterpreteerd als webbankieren en/of online producten of tickets aankopen. De tweede groep gebruikt, als hij al oog heeft voor media, de computer vooral voor het spelen van spelletjes. Mertens en d Haenens (2010), daarentegen, besluiten dat Brusselse Nederlandstalige schoolkinderen met een lage SES weliswaar over meer gameplatforms beschikken, maar dat het online gamen niet hoger ligt dan bij anderen en dat ze minder interesse vertonen voor online gameapplicaties. Daarbij wordt de kostprijs als mogelijke verklaring genoemd. Ze gebruiken het internet iets minder vaak ter ondersteuning van het maken van huiswerk, maar ze gaan frequenter online om informatie op te zoeken over politiek en jobs, al zou dit net hun sociale context kunnen bevestigen; ze worden er door de omstandigheden misschien toe verplicht in eigen behoeften te voorzien en zelf zakgeld te verdienen (Mertens en d Haenens, 2010). Wanneer het aspect etniciteit in rekening wordt genomen, blijkt het volgende. Indien migrantenjongeren internetverbinding hebben, gaan ze vaker online om in hun informatiebehoeften te voorzien (Mertens en d Haenens, 2010). De cijfers van Van Coillie en Raedts (2014) omtrent de voorkeursactiviteiten van de kinderen bevestigen dat: 37,5% van de niet-westerse allochtonen gebruikt het internet om dingen op te zoeken, bij de autochtonen ligt de lat op 30,7%. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in de studie van Devroe en anderen (2005). Zij definieerden allerlei subcategorieën voor informatie opzoeken en kwamen tot de vaststelling dat een allochtone origine leidt tot een hoger internetgebruik voor het opzoeken van informatie over godsdienst en cultuur. Mogelijks waren deze motiveringen aanwezig bij de respondenten uit de eerder vermelde onderzoeken, maar behoorden ze niet tot de antwoordopties. Voor gamen, en dan specifiek het spelen van computerspelletjes, liggen de cijfers kort bij elkaar. 53,3% van de niet- Westerse allochtonen zetten de activiteit in hun top-5, tegenover 50,2% van de autochtonen. Een significant verschil is tot slot op te merken voor chatten ; 40,8% van de niet-westerse allochtonen chat, tegenover 32,7% van de autochtonen dat doet (en nauwelijks 25% van de Westerse allochtonen) (Van Coillie & Raedts, 2014). AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.26

27 8. CONCLUSIE DIGITALE KLOVEN VAN DE EERSTE EN TWEEDE GRAAD De SES van gezinnen speelt nog steeds een belangrijke rol in de digitale kloof van de eerste graad. Het niet hebben van een computer en vooral internetaansluiting komt het meest frequent voor bij mensen die in een moeilijke(re) socioeconomische situatie verkeren. Daarenboven staat de kwaliteit van hun materiaal en aansluiting niet noodzakelijkerwijs op gelijk niveau. Er zijn, ondanks een enkele uitzondering, meerdere studies die hebben aangetoond dat een lage SES eveneens resulteert in minder frequent internetgebruik. Mogelijkerwijs is dit bij de volwassenen zelf te wijten aan een gebrek aan zelfvertrouwen en vaardigheid en bij de kinderen aan de daaruit volgende restrictieve en weinig technische en inhoudelijke internetbegeleiding door de ouders. Het onderscheid tussen wie het goed heeft en wie minder, zet zich sterk door in de digitale kloof van de tweede graad. Ook al hebben mensen in het laatste geval toegang tot het internet, wat ze precies doen online blijft beperkt ten opzichte van de anderen. Gebruikers met een lage SES vertonen een beperkt gamma aan internetactiviteiten en blijven daardoor niet enkel achter op vaardigheidsniveau, maar ook op het vlak van integratie. Met name de vermoedelijke grotere interesse voor de entertainmentfuncties die het internet vervult, voedt de bezorgdheid dat lage SES-families nog meer achterstand zullen oplopen op het vlak van sociaalmaatschappelijke, culturele en politieke integratie. Al lijken gegevens over jonge etnische minderheden dit alvast enigszins te relativeren. Volgens Hsieh en anderen (2008) biedt internetgebruik vanuit hedonistische motieven, voor lage SESouders soms het argument om geen internet in huis te halen mogelijks net het potentieel om aan te zetten tot leren en net zozeer te internetten uit utilitaire, informatieverwervende beweegredenen (Clark et al., 2005). Al is er in deze context nood aan diepgaand empirisch onderzoek, onder andere specifiek met betrekking tot de assumptie dat de populariteit van games er voor zorgt dat ze direct en onproblematisch te hanteren zijn binnen het onderwijssysteem (Bennett, Maton, & Kervin, 2008). Afsluitend dient te worden gezegd dat het hoe dan ook moeilijk is algemene conclusies te trekken, vanwege de diversiteit die het onderzoek naar mediabezit- en gebruik kenmerkt. Zowel de verschillende definiëringen van de soorten media, als de afwijkende operationaliseringen van factoren als de SES en de frequentie van mediagebruik, de uiteenlopende formuleringen van gelijkaardige onderzoeksvragen en de variatie in leeftijdscategorieën bij de respondenten zijn hiervan de oorzaak. Tot er meer eenduidigheid komt in de onderzoeksopzetten, blijft de rapportage van mediabezit en gebruik bij kinderen, jongeren en volwassen vooral een indicatie van evoluties en tendensen. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.27

28 BIBLIOGRAFIE Adriaens, F., Van Damme, E., & Courtois, C. (2011). Screenagers: Een onderzoek naar het mediagebruik bij jongeren in Vlaanderen - anno CIMS REPORT, 1. retrieved from: Apestaartjaren. (2014). Onderzoeksrapport Apestaartjaren 5 (pp. 2 43). Gent. Bennett, S., Maton, K., & Kervin, L. (2008). The Digital Natives Debate: A Critical Review of the Evidence. British Journal of Educational Technology, 39(5), Bonfadelli, H., Bucher, P., & Piga, A. (2007). Use of old and new media by ethnic minority youth in Europe with a special emphasis on Switzerland. Communications: The European Journal of Communication Research, 32(2), doi: /commun Boonaert, T., & Siongers, J. (2010). Jongeren en media: van mediavreemden tot hybride meerwaardezoekers. In N. Vettenburg, J. Deklerck, & J. Siongers (Eds.), Jongeren in cijfers en letters: bevindingen uit de JOP-monitor 2 (pp ). Leuven: Acco. Clark, L. S., Demont-Heinrich, C., & Webber, S. (2005). Parents, ICTs, and Children s Prospects for Success: Interviews along the Digital Access Rainbow. Critical Studies in Media Communication, 22(5), doi: / De Moor, S., Schuurman, D., & De Marez, L. (2013). Digimeter 6: Mediatechnologie & ICT-gebruik in Vlaanderen. iminds. Devroe, I., Driesen, D., & Saeys, F. (2005). Beschikbaarheid en gebruik van traditionele en nieuwe media bij allochtone jongeren in Vlaanderen. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. D Haenens, L., El Sghiar, H., & Golaszewski, S. (2010). Media en etnisch-culturele minderheden in de Lage Landen: trends in 15 jaar onderzoek. In H. Verstraeten, E. van Damme, & S. van Bauwel (Eds.), Diverse mediawerelden hedendaagse reflecties gebaseerd op het onderzoek van Frieda Saeys (pp ). Gent, Academia Press. Dhoest, A., Cola, M., Brusa, M. M., & Lemish, D. (2012). Studying Ethnic Minorities Media Uses: Comparative Conceptual and Methodological Reflections. Communication, Culture & Critique, 5(3), doi: /j x Dobransky, K. & Hargittai, E. (2006) The Disability Divide in Internet Access and Use. Information, Communication & Society, 9(3), Eurobarometer 78. (2012). Media use in Europe. Brussels: European Commission. Retrieved from Flash Eurobarometer. (2008). Towards a safer use of the Internet for children in the EU a parents perspective. European Commission. Retrieved from FLEGA. (2014). Gaming in Flanders. Flemish Games Association. FOD Economie. (2014). Barometer van de informatiemaatschappij Gezduci, H., & d Haenens, L. (2008). Op zoek naar informatie, ontspanning of gespreksstof? Nieuwsoriëntaties en -voorkeuren van Marokkaanse, Turkse en Vlaamse jongeren Retrieved from AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.28

29 Hargittai, E. (2007). Whose Space? Differences Among Users and Non-Users of Social Network Sites. Journal of Computer-Mediated Communication, 13(1), doi: /j x Hargittai, E., & Hinnant, A. (2008). Digital Inequality Differences in Young Adults Use of the Internet. Communication Research, 35(5), doi: / Helsper, E. (2010). Special focus: Families digital disadvantage and exclusion. In S. Livingstone & R. Das (Eds.), Media, communication and information technologies in the European family. Hsieh, J. J. P.-A., Rai, A., & Keil, M. (2008). Understanding Digital Inequality: Comparing Continued Use Behavioral Models of the Socio-Economically Advantaged and Disadvantaged. MIS Quarterly, 32(1), Livingstone, S., & Das, R. (2010). Media, communication and information technologies in the European family. Working report (April 2010). Retrieved from: eprints.lse.ac.uk/29788/1/ef8_lse_mediafamily_education.pdf Livingstone, S., & Helsper, E. (2007). Gradations in digital inclusion: children, young people and the digital divide. New Media & Society, 9(4), doi: / Marien, I. & Van Audenhove, l. (2011) Mediageletterdheid en digitale vaardigheden. Naar een multidimensioneel model van digitale uitsluiting. In Mediageletterdheid in een digitale wereld (pp ). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Mertens, S., & d Haenens, L. (2010). The digital divide among young people in Brussels: Social and cultural influences on ownership and use of digital technologies. Communications, 35(2), doi: /comm Moreas, M.-A., & Pickery, J. (2011). Mediageletterdheid in een digitale wereld. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Notten, N., Peter, J., Kraaykamp, G., & Valkenburg, P. M. (2009). Research Note: Digital Divide Across Borders A Cross-National Study of Adolescents Use of Digital Technologies. European Sociological Review, 25(5), doi: /esr/jcn071 Paulussen, S., Courtois, C., Vanwynsberghe, H., & Verdegem, P. (2011). Profielen van mediageletterdheid. Een exploratie van de digitale vaardigheden van burgers in Vaanderen. In Mediageletterdheid in een digitale wereld (pp ). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Paus-Hasebrink, I., Ponte, C., Durager, A., & Bauwens, J. (2012). Understanding digital inequality: the interplay between parental socialization and children s developments. In S. Livingstone, L. Haddon, & A. Gorzig (Eds.), Children, risk and safety on the internet. Research and challenges in comparative perspective (pp ). Bristol: The Policy Press. Pickery, J. & Moreas, M.-A.(2011) Kunnen digitale televisie en smartphones de digitale kloof dichten? Een verkenning van de democratiserende potentie van nieuwe media. In Mediageletterdheid in een digitale wereld (pp ). Brussel Studiedienst van de Vlaamse Regering. Prensky, M. (2001). Digital Natives, Digital Immigrants. On the Horizon, 9(5), 1 6. doi: / Rideout, V. J., Foehr, U. G., & Roberts, D. F. (2010). Generation M2: Media in the Lives of 8- to 18-Year-Olds. Schofield Clark, L., Demont-Heinrich, C. & Webber, S. (2005) Parents, ICTs, and Children's prospects for Success: Interviews along the Digital "Access Rainbow", Critical Studies in Media Communication, 22(5), Sinardet, D., & Mortelmans, D. (2003). Britney meets Tarkan: hoe allochtoon is allochtoon? Het mediagebruik van allochtone jongeren in Antwerpen. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.29

30 Tapscott, D. (1998). Growing up digital: the rise of the net generation. New York: McGraw-Hill. Tsatsou, P., Pruulman-Vengerfeldt, P., & Murru, M. F. (2009). Digital Divides. In S. Livingstone & L. Haddon (Eds.), Kids online. Opportunities and risk for children (pp ). Bristol: The Policy Press. Vanhaelewyn, B., Pauwels, G., Maes, M. & De Marez, L. (2014). Digimeter Aug-Sept 2014: Measuring digital media trends in Flanders. Research report retrieved from: Van Coillie, J., & Raedts, M. (2014). Zijn digikids nog boekenbeesten? Onderzoek naar de leesattitude, het (digitale) leesgedrag en de vrijetijdsbesteding van de Vlaamse jongeren tussen 9 en 12. Amsterdam: Stichting Lezen. Vlaamse Regering. (2009). Een draagkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden: Voor een vernieuwende, duurzame, en warme samenleving. Brussel: Vlaamse Overheid. AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.30

31 Dit rapport maakt deel uit van het AdLit onderzoeksproject. Het AdLit consortium bestaat uit de volgende universitaire partners: Universiteit Gent, Onderzoeksgroep CEPEC Prof. dr. Verolien Cauberghe (promotor) Prof. dr. Liselot Hudders (promotor) Dr. Katarina Panic (projectcoördinator) Pieter De Pauw (onderzoeker) Universiteit Gent, Vakgroep Onderwijskunde Prof. dr. Martin Valcke (promotor) Prof. dr. Tammy Schellens (promotor) Britt Adams (onderzoeker) Universiteit Antwerpen, Onderzoeksgroep MIOS Prof. dr. Michel Walrave (promotor) Prof. dr. Karolien Poels (promotor) Prof. dr. Koen Ponnet (promotor) Brahim Zarouali (onderzoeker) Universiteit Antwerpen, Departement Marketing Prof. dr. Patrick De Pelsmacker (promotor) Kristien Daems (onderzoeker) Katholieke Universiteit Leuven, Onderzoeksgroep ICRI Prof. dr. Peggy Valcke (promotor) Prof. dr. Eva Lievens (promotor) Liesbeth Hellemans (onderzoeker) Universiteit Gent, Onderzoeksgroep CJS Prof. dr. Dirk Voorhoof (promotor) Vrije Universiteit Brussel, Onderzoeksgroep CEMESO Prof. dr. Joke Bauwens (promotor) Silke Lissens (onderzoeker) AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.31

32 Wil je meer weten over AdLit? Surf naar onze website, of bezoek ons op Facebook of Twitter! : www. AdLit.be : info@adlit.be F: AdLit IWT/SBO rapport 2015 pag.32

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft. ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 8 november 2006 1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

Nadere informatie

Statistiekensynthese internet & e-government in Vlaanderen

Statistiekensynthese internet & e-government in Vlaanderen Statistiekensynthese internet & e-government in Vlaanderen februari 2009 Lieselot Vandenbussche Campus Vijfhoek O.-L.-Vrouwestraat 94 2800 Mechelen Tel. 015 36 93 00 Fax 015 36 93 09 www.memori.be Inhoudstafel

Nadere informatie

De digitale kloof in twee dimensies. Marie-Anne Moreas & Jan Pickery (SVR)

De digitale kloof in twee dimensies. Marie-Anne Moreas & Jan Pickery (SVR) De digitale kloof in twee dimensies Een verdiepende en SEIZOEN verbredende 2011-2012 kloof Marie-Anne Moreas & Jan Pickery (SVR) Inhoud VERSCHILLEN BEVOLKINGSGROEPEN IN HUN MEDIABEZIT EN IN HUN MEDIAGEBRUIK?

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Participatie aan erfgoedactiviteiten Mathijs De Baere Inleiding Erfgoed is een brede en overkoepelende term waarbinnen roerend, onroerend en immaterieel erfgoed wordt onderscheiden. Deze drie categorieën zijn in de praktijk sterk verweven met elkaar, maar

Nadere informatie

s t u d i e Jongeren en media Jongeren en media November 2011

s t u d i e Jongeren en media Jongeren en media November 2011 Jongeren en media Jongeren en media s t u d i e November 2011 Agenda 1. Doelstellingen 2. Methodologie 3. Media-uitrusting (thuis, in eigen kamer) 4. Kijkgedrag (individueel of sociaal gebeuren) 5. Ouderlijk

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 24 februari 2012

PERSBERICHT Brussel, 24 februari 2012 PERSBERICHT Brussel, 24 februari 12 STEEDS MEER BELGEN HEBBEN TOEGANG TOT INTERNET In 11 had 77% van de huishoudens internettoegang, meestal via breedband. Dat blijkt uit de resultaten van de ICT enquête

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Bioscoopbezoek Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Bioscoopbezoek Mathijs De Baere Inleiding Al begin 20ste eeuw opende de eerste bioscopen hun deuren in België en midden de jaren twintig van de 20 e eeuw telde België al meer dan 1000 bioscopen (Convents, 2007; Biltereyst & Meers, 2007)

Nadere informatie

Profielen van mediageletterdheid. Een exploratie van de digitale vaardigheden van burgers SEIZOEN in Vlaanderen. Steve Paulussen IBBT-MICT, UGent

Profielen van mediageletterdheid. Een exploratie van de digitale vaardigheden van burgers SEIZOEN in Vlaanderen. Steve Paulussen IBBT-MICT, UGent Profielen van mediageletterdheid. Een exploratie van de digitale vaardigheden van burgers SEIZOEN in Vlaanderen 2011-2012 Steve Paulussen IBBT-MICT, UGent Doel van de studie 3 hoofdvragen: 1. Hoe staat

Nadere informatie

Een stand van zaken van ICT in België in 2012

Een stand van zaken van ICT in België in 2012 Een stand van zaken van ICT in België in 2012 Brussel, 20 november 2012 De FOD Economie geeft elk jaar een globale barometer van de informatie- en telecommunicatiemaatschappij uit. Dit persbericht geeft

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 bestaat uit 10772 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het

Nadere informatie

Kunnen digitale televisie en smartphones de digitale kloof dichten?

Kunnen digitale televisie en smartphones de digitale kloof dichten? Kunnen digitale televisie en smartphones de digitale kloof dichten? SEIZOEN 2011-2012 Jan Pickery & Marie-Anne Moreas (SVR) Kunnen digitale televisie en smartphones de digitale kloof dichten? Inleiding

Nadere informatie

Onderzoek mediagebruik Maastricht mei 2017

Onderzoek mediagebruik Maastricht mei 2017 Onderzoek mediagebruik Maastricht 2016 mei 2017 1 Publicatiedatum donderdag 4 mei 2017 Contact Gemeente Maastricht Team Communicatie (043) 350 42 00 communicatie@maastricht.nl pagina 2 Onderzoek Mediagebruik

Nadere informatie

De FOD Economie publiceert zijn Barometer van de informatiemaatschappij 2013

De FOD Economie publiceert zijn Barometer van de informatiemaatschappij 2013 De FOD Economie publiceert zijn Barometer van de informatiemaatschappij 2013 Brussel, 25 juni 2013 De FOD Economie publiceert jaarlijks een globale barometer van de informatiemaatschappij. De resultaten

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Resultaten HBSC 14 Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie Die publieke opinie in de Europese Unie Opiniepeiling besteld en gecoördineerd door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Communicatie. Dit werd opgesteld voor de Vertegenwoordiging van de Europese

Nadere informatie

Wat onthouden we uit het nieuws? Analyse van de effecten van verschillende informatiekanalen op kennis over actuele politieke zaken

Wat onthouden we uit het nieuws? Analyse van de effecten van verschillende informatiekanalen op kennis over actuele politieke zaken Onderzoeksnota : Wat onthouden we uit het nieuws? Analyse van de effecten van verschillende informatiekanalen op kennis over actuele politieke zaken Dr. Patrick van Erkel Prof. Peter Van Aelst Onderzoeksgroep

Nadere informatie

Leefstijl en preventie

Leefstijl en preventie Leefstijl en preventie Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. . Inhoudstafel Inhoudstafel... 59 Bestudeerde indicatoren... 61 1. Voedingsgewoonten.... 61 3. Gebruik

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

HOOFDSTUK 6 Samenvattende conclusies

HOOFDSTUK 6 Samenvattende conclusies 6 pagina 97 HOOFDSTUK 6 Samenvattende conclusies 6.1 Nieuws 6.1.1 Content: Zijn jongeren in nieuws geïnteresseerd? 6.1.2 Waarde: Is nieuws volgen belangrijk? 6.1.3 Oordeel: Hoe beoordelen jongeren nieuws?

Nadere informatie

Audio Listening. Page 1 of 5

Audio Listening. Page 1 of 5 Historisch gezien is radio het eerste mobiele medium. Ondertussen heeft het zich uitgebreid tot tal van andere zendplatforms en ontvangtoestellen. We luisteren weliswaar nog altijd via een radiotoestel

Nadere informatie

PIAAC IN FOCUS 3: VOLWASSENEN MET ZWAK ONTWIKKELDE VAARDIGHEDEN: ONTWIKKELINGEN SINDS 1996

PIAAC IN FOCUS 3: VOLWASSENEN MET ZWAK ONTWIKKELDE VAARDIGHEDEN: ONTWIKKELINGEN SINDS 1996 PIAAC IN FOCUS 3: VOLWASSENEN MET ZWAK ONTWIKKELDE VAARDIGHEDEN: ONTWIKKELINGEN SINDS 1996 Samenvatting - Na het IALS onderzoek van 1996 (International Adult Literacy Survey) naar de vaardigheden van volwassenen

Nadere informatie

Mediaopvoeding & (online) risico s en kansen voor jongeren. Natascha Notten 30 mei 2015 SWR, Leusden

Mediaopvoeding & (online) risico s en kansen voor jongeren. Natascha Notten 30 mei 2015 SWR, Leusden Mediaopvoeding & (online) risico s en kansen voor jongeren Natascha Notten 30 mei 2015 SWR, Leusden Mediaopvoeding, risico s en kansen Mediaopvoeding kan kansen bieden, maar ook een belemmering vormen

Nadere informatie

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft Dienst Wonen, Zorg en Samenleven Fact sheet nummer 1 januari 211 Eigen woningbezit 1e en Aandeel stijgt, maar afstand blijft Het eigen woningbezit in Amsterdam is de laatste jaren sterk toegenomen. De

Nadere informatie

Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie

Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) is een jaarlijks onderzoek dat een beeld geeft van de ondernemingsgraad van een land. GEM

Nadere informatie

PERSBERICHT CIM 22/04/2015

PERSBERICHT CIM 22/04/2015 PERSBERICHT CIM 22/04/2015 Nieuwe CIM studie over kijkgedrag op nieuwe schermen Belgen keken nooit eerder zoveel naar TV-content Het CIM, verantwoordelijk voor kijkcijferstudies in België, volgt sinds

Nadere informatie

Wat vinden kijkers en luisteraars van de Omroep Organisatie Groningen?

Wat vinden kijkers en luisteraars van de Omroep Organisatie Groningen? Wat vinden kijkers en luisteraars van de Omroep Organisatie Groningen? Marjolein Kolstein Juli 2017 www.os-groningen.nl BASIS VOOR BELEID Inhoud Samenvatting 2 1. Inleiding 3 1.1 Aanleiding van het onderzoek

Nadere informatie

Digitale (r)evolutie in België anno 2009

Digitale (r)evolutie in België anno 2009 ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 9 februari Digitale (r)evolutie in België anno 9 De digitale revolutie zet zich steeds verder door in België: 71% van de huishoudens in

Nadere informatie

Facts & Figures: Ervaren discriminatie

Facts & Figures: Ervaren discriminatie Facts & Figures: Ervaren discriminatie 1. Inleiding De Vlaamse samenleving wordt steeds meer divers. Naast opportuniteiten brengt die evolutie ook grote uitdagingen met zich mee. Eén daarvan is dat ondanks

Nadere informatie

Werkbaar werk Zelfstandige ondernemers

Werkbaar werk Zelfstandige ondernemers Werkbaar werk Zelfstandige ondernemers augustus 2009 Profiel voor elijke zelfstandige ondernemers Werkbaarheidsprofiel voor de elijke zelfstandige ondernemers op basis van Vlaamse werkbaarheidsmonitor

Nadere informatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juli 2013 De evolutie van de werkende beroepsbevolking te Brussel van demografische invloeden tot structurele veranderingen van de tewerkstelling Het afgelopen

Nadere informatie

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens 5. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens Relevante conclusies voor het beleid zijn pas mogelijk als de basisgegevens waaruit de samengestelde indicator berekend werd voldoende recent zijn. In deze

Nadere informatie

In het hoofd van de gebruiker. Resultaten Lezersonderzoek Digitaal lezen Ereadingevent Lessius Mechelen 9 juni 2011

In het hoofd van de gebruiker. Resultaten Lezersonderzoek Digitaal lezen Ereadingevent Lessius Mechelen 9 juni 2011 In het hoofd van de gebruiker Resultaten Lezersonderzoek Digitaal lezen Ereadingevent Lessius Mechelen 9 juni 2011 1 Situering o IWT onderzoeksproject Van e-reader tot e- reading o 35 bedrijven/organisaties

Nadere informatie

Partnerkeuze bij allochtone jongeren

Partnerkeuze bij allochtone jongeren Partnerkeuze bij allochtone jongeren Inleiding In april 2005 lanceerde de Koning Boudewijnstichting een projectoproep tot voorstellen om de thematiek huwelijk en migratie te onderzoeken. Het projectvoorstel

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere Inleiding In deze fiche zal het museum- en tentoonstellingsbezoek van de Vlamingen in kaart gebracht worden op basis van de participatiesurveygegevens van 2004 (n=2849), 2009 (n=3144) en 2014 (n=3965).

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.8.1. Inleiding De WHO heeft in haar omschrijving het begrip gezondheid uitgebreid met de dimensie sociale gezondheid en deze op één lijn gesteld met de lichamelijke en psychische gezondheid. Zowel de

Nadere informatie

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER? WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER? Amsterdam, november 2011 Auteur: Dr. Christine L. Carabain NCDO Telefoon (020) 5688 8764 Fax (020) 568 8787 E-mail: c.carabain@ncdo.nl 1 2 INHOUDSOPGAVE Samenvatting

Nadere informatie

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens Inleiding Uit onderzoek blijkt dat vooral jongeren hun weg vinden naar de bibliotheek. 65% van alle jongeren onder de 18 jaar bezochten in hun vrijetijd de bibliotheek en ze waren zo goed als allemaal

Nadere informatie

Lancering Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2018 en survey Samenleven in Diversiteit 2017

Lancering Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2018 en survey Samenleven in Diversiteit 2017 PERSBERICHT - 8 mei 2018 Lancering Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2018 en survey Samenleven in Diversiteit 2017 Het Agentschap Binnenlands Bestuur en Statistiek Vlaanderen publiceren vandaag de

Nadere informatie

Goede ICT-prestaties voor België, blijkt uit de Barometer van de informatiemaatschappij 2014

Goede ICT-prestaties voor België, blijkt uit de Barometer van de informatiemaatschappij 2014 Goede ICT-prestaties voor België, blijkt uit de Barometer van de informatiemaatschappij 2014 Brussel, 10 september 2014 De FOD Economie publiceert vandaag zijn jaarlijkse Barometer van de Informatiemaatschappij.

Nadere informatie

Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar...

Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar... Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar... Van Dongen, W. 2010. Naar een meer democratische verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen

Nadere informatie

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen Jeroen Nieuweboer Allochtonen in, en voelen zich minder thuis in Nederland dan allochtonen elders in Nederland. Marokkanen, Antillianen

Nadere informatie

Arbeidsdeelname van paren

Arbeidsdeelname van paren Arbeidsdeelname van paren Johan van der Valk De combinatie van een voltijdbaan met een is het meest populair bij paren, met name bij paren boven de dertig. Ruim 4 procent van de paren combineerde in 24

Nadere informatie

Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten

Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten Diensten voor thuiszorg en sociale en preventieve diensten Edith Hesse Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat, 14 B - 1050 Brussel

Nadere informatie

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt.

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt. 2.2 Gavpppd en socio-economische kenmerken Iedereen die mobiliteit en verplaatsingsgedrag bestudeert, heeft wellicht al wel eens van een studie gehoord waarin socio-economische kenmerken gebruikt worden

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.10.1. Inleiding De term ongeval kan gedefinieerd worden als 'elk onverwacht en plots voorval dat schade berokkent of gevaar oplevert (dood, blessures,...) of als ' een voorval dat onafhankelijk van de

Nadere informatie

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Inleiding De mate van vertrouwen van burgers in de overheid en maatschappelijke instellingen werd al vaker de toetssteen van de democratie genoemd: daalt

Nadere informatie

Media:Tijd 2014 Een nader blik op het scherm

Media:Tijd 2014 Een nader blik op het scherm Media:Tijd 2014 Een nader blik op het scherm INHOUD: - Inleiding - Een gemiddelde dag - Tijd verdeeld over media - De mannen versus de vrouwen - De jongeren versus de ouderen - Multi versus single tasking

Nadere informatie

Moving Pictures: kijken naar audiovisuele content in Nederland

Moving Pictures: kijken naar audiovisuele content in Nederland Moving Pictures: kijken naar audiovisuele content in Nederland Sinds de opkomst van breedband internet en mobiele devices als de smartphone en tablet hebben Nederlanders meer mogelijkheden om naar audiovisuele

Nadere informatie

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt s op de arbeidsmarkt Moniek Coumans De arbeidsdeelname van alleenstaande moeders is lager dan die van moeders met een partner. Dit verschil hangt voor een belangrijk deel samen met een oververtegenwoordiging

Nadere informatie

WHITEPAPER HOME DECO VROUWEN TOT 35 ZIJN VOORLOPERS OP HET GEBIED 66% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN

WHITEPAPER HOME DECO VROUWEN TOT 35 ZIJN VOORLOPERS OP HET GEBIED 66% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN WHITEPAPER HOME DECO 66% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN VOOR VROUWEN TOT 35 ZIJN VOORLOPERS OP HET GEBIED VAN Nederlanders houden zich graag bezig met het inrichten van hun huis. Vrouwen hebben meer interesse

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997 5.4.1. Inleiding De meerwaarde van een gezondheidsenquête in vergelijking met de traditioneel verzamelde gezondheidsinformatie bestaat er o.a. uit dat ook gepeild wordt naar klachten waarvoor niet persé

Nadere informatie

Technische nota. Brussel, december 2011

Technische nota. Brussel, december 2011 Technische nota Werkbaar werk en de inschatting van zelfstandige ondernemers om hun huidige job al dan niet tot hun pensioen verder te kunnen zetten. Resultaten uit de werkbaarheidsmetingen 2007 en 2010

Nadere informatie

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden

Huishoudens die niet gecontacteerd konden worden 4.2. Participatiegraad Om de vooropgestelde steekproef van 10.000 personen te realiseren, werden 35.023 huishoudens geselecteerd op basis van het Nationaal Register. Met 11.568 huishoudens werd gepoogd

Nadere informatie

Boekenbeesten en digikids

Boekenbeesten en digikids Boekenbeesten en digikids Een onderzoek naar de leesattitude, het (digitale) leesgedrag en de vrijetijdsbesteding van Vlaamse kinderen tussen 9 en 12. Jan Van Coillie & Mariet Raedts KU Leuven (campus

Nadere informatie

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen Arie de Graaf en Suzanne Loozen In 25 telde Nederland 4,2 miljoen personen van 18 jaar of ouder die zonder partner woonden. Eén op de drie volwassenen woont dus niet samen met een partner. Tussen 1995

Nadere informatie

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann Overwerken in Nederland Ingrid Beckers en Clemens Siermann In 4 werkte 37 procent de werknemers in Nederland regelmatig over. Bijna een derde het overwerk is onbetaald. Overwerk komt het meeste voor onder

Nadere informatie

Gebruikers gemeentelijke media Onderzoek, Informatie en Statistiek

Gebruikers gemeentelijke media Onderzoek, Informatie en Statistiek [Geef tekst op] - Gebruikers gemeentelijke media Onderzoek, Informatie en Statistiek In opdracht van: Bestuur en Organisatie, redactie gemeentelijke media Projectnummer: 18324 Renske Hoedemaker Laure Michon

Nadere informatie

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Leen Heylen, CELLO, Universiteit Antwerpen Thomas More Kempen Het begrip eenzaamheid Eenzaamheid is een pijnlijke, negatieve ervaring die zijn oorsprong vindt in een

Nadere informatie

Resultaten voor België Vaccinatie bij volwassen Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Vaccinatie bij volwassen Gezondheidsenquête, België, 1997 6.4.1. Inleiding. Het belang van vaccinatie programma s is ruimschoots aangetoond geweest. De vragen werden slechts gesteld aan personen van 15 jaar en ouder, aangezien de vaccinale dekking bij kinderen

Nadere informatie

Gemiddeld gebruik van internet via verschillende media, in procenten (meer antwoorden mogelijk) 52% 37% 0% 20% 40% 60% 80% 100%

Gemiddeld gebruik van internet via verschillende media, in procenten (meer antwoorden mogelijk) 52% 37% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 6 GEBRUIK VAN INTERNET EN SOCIAL MEDIA De gemeente is benieuwd of alle bewoners beschikking hebben over en gebruik maken van internet en van social media en of men belemmerd wordt als het gaat om informatie

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

Digitale (r)evolutie in België anno 2010.

Digitale (r)evolutie in België anno 2010. ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 23 februari 2011 Digitale (r)evolutie in België anno 2010. De digitale revolutie zet zich steeds verder door in België: 73% van de Belgische

Nadere informatie

De evolutie in TV- en video-kijken op nieuwe schermen. CIM Other Screen Monitor

De evolutie in TV- en video-kijken op nieuwe schermen. CIM Other Screen Monitor Centrum voor Informatie over de Media VZW De evolutie in TV- en video-kijken op nieuwe schermen CIM Other Screen Monitor 2015-2016 17/01/2017 Avenue Herrmann-Debrouxlaan, 46 Brussel 1160 Bruxelles België

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 60.262/1 van 16 november 2016 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei

Nadere informatie

Adrem Flash. E-newsletter 8 juni 2015

Adrem Flash. E-newsletter 8 juni 2015 Adrem Flash ONMEDIA Op 21 mei 2015 verscheen golf 2015-1 van de CIM Radio-studie. De golf dekt het luisteren tijdens het eerste trimester van 2015. Structuur van de studie: herhaling De radiostudie is

Nadere informatie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Overgewicht is een snel groeiend wereldwijd probleem en is geassocieerd

Nadere informatie

Internetgebruik in Nederland 2010. Prof. Dr. Jan A.G.M. van Dijk Vakgroep Media, Communicatie en Organisatie

Internetgebruik in Nederland 2010. Prof. Dr. Jan A.G.M. van Dijk Vakgroep Media, Communicatie en Organisatie Internetgebruik in Nederland 2010 Prof. Dr. Jan A.G.M. van Dijk Vakgroep Media, Communicatie en Organisatie Met C. 150 volledige digibeten bereikt Trendrapport Computer en Internetgebruik 2010 UT (Alexander

Nadere informatie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie Die publieke opinie in de Europese Unie Opiniepeiling besteld en gecoördineerd door de Europese Commissie, Directoraat-generaal Communicatie. Dit werd opgesteld voor de Vertegenwoordiging van de Europese

Nadere informatie

Facts and Figures: Activiteiten in gezinsverband

Facts and Figures: Activiteiten in gezinsverband Facts and Figures: Activiteiten in gezinsverband Annelore Van der Eecken & Juno Tourne Vrijetijdsactiviteiten in gezinsverband zijn doorgaans erg belangrijk voor jongeren omdat het gezin een context is

Nadere informatie

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Situering Onze maatschappij houdt ons graag een ideaalbeeld voor van een gezonde levensstijl, waarbij

Nadere informatie

WHITEPAPER HEALTH 51% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN VOOR NIEUWE AANBIEDERS VAN GEZONDHEIDS PRODUCTEN

WHITEPAPER HEALTH 51% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN VOOR NIEUWE AANBIEDERS VAN GEZONDHEIDS PRODUCTEN WHITEPAPER HEALTH NEDERLANDERS ZIJN GEEN VOORLOPERS OP HET GEBIED VAN GEZONDHEIDS- PRODUCTEN 51% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN VOOR NIEUWE AANBIEDERS VAN GEZONDHEIDS PRODUCTEN Vrouwen zijn meer geïnteresseerd

Nadere informatie

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Jeugdwerkloosheid Amsterdam Jeugdwerkloosheid Amsterdam 201-201 Factsheet maart 201 De afgelopen jaren heeft de gemeente Amsterdam fors ingezet op het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Nu de aanpak jeugdwerkloosheid is afgelopen

Nadere informatie

Methodologische bijsluiter: Discriminatie van beroepskrachten met een migratieachtergrond. Niet alles is wat het soms lijkt

Methodologische bijsluiter: Discriminatie van beroepskrachten met een migratieachtergrond. Niet alles is wat het soms lijkt Methodologische bijsluiter: Discriminatie van beroepskrachten met een migratieachtergrond. Niet alles is wat het soms lijkt Hans Vermeersch(*) en Pieter De Pauw(**) (*) Expertisecentrum Sociale Innovatie,

Nadere informatie

WELKOM OP HET ADLIT KICK-OFF EVENT Vrijdag 24 oktober 2014 Living Tomorrow

WELKOM OP HET ADLIT KICK-OFF EVENT Vrijdag 24 oktober 2014 Living Tomorrow WELKOM OP HET ADLIT KICK-OFF EVENT Vrijdag 24 oktober 2014 Living Tomorrow PROGRAMMA ADLIT KICK-OFF 1. AdLit, wat is dat? 2. Who is who? 3. Overzicht project 4. Mediagebruik kinderen en jongeren anno 2014

Nadere informatie

Adrem Flash. E-newsletter 31 augustus 2017

Adrem Flash. E-newsletter 31 augustus 2017 Adrem Flash ONMEDIA Op 24 augustus 2017 verscheen golf 2017-2 van de CIM Radio-studie. De studie dekt het luisteren in het tweede trimester van 2017. Structuur van de studie: herhaling De radiostudie is

Nadere informatie

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN Frederik Heylen Jan Beyers Te gebruiken referentie: HEYLEN F. & BEYERS J. (2016). MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË: EERSTE RESULTATEN. UNIVERSITEIT

Nadere informatie

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35 bus 10 1030 Brussel

Nadere informatie

3.6 Informatie en communicatie

3.6 Informatie en communicatie 3.6 Informatie en communicatie Binnen dit hoofdstuk gaan we dieper in op de informatiekanalen via dewelke de Belgen zich informeren over de klimaatverandering. Daarnaast staan we stil bij de informatiekanalen

Nadere informatie

Resultaten voor België Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Gezondheidsklachten Gezondheidsenquête, België, 1997 5.4.1. Inleiding De meerwaarde van een gezondheidsenquête in vergelijking met de traditioneel verzamelde gezondheidsinformatie bestaat er o.a. uit dat ook gepeild wordt naar klachten waarvoor niet persé

Nadere informatie

Het internet: van informeren tot activeren

Het internet: van informeren tot activeren In een medialandschap dat voortdurend in beweging is, duiken er elke dag nieuwe cijfers op over het gebruik van internet, mobile en tablet. Probeer daar maar eens klaar in te zien! Er verschijnen tal van

Nadere informatie

SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH)

SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH) SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH) SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH) Sinds de jaren zestig is het aandeel migranten in de Nederlandse bevolking aanzienlijk gegroeid. Van de totaal 16,3 miljoen inwoners in

Nadere informatie

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst Artikelen Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst Martijn Souren en Jannes de Vries Onder laagopgeleide vrouwen is de bruto arbeidsparticipatie aanzienlijk

Nadere informatie

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin ruime zin in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland in 2014 Directie Statistieken, Begroting en Studies stat@rva.be Inhoudstafel: 1

Nadere informatie

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen. ADHD Wachtkamerspecial Onderbehandeling van ADHD bij allochtonen: kinderen en volwassenen N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen. Inleiding

Nadere informatie

Adrem Flash. E-newsletter 11 september 2015

Adrem Flash. E-newsletter 11 september 2015 Adrem Flash ONMEDIA Op 20 augustus 2015 verscheen Golf 2015-2 van de CIM Radio-studie. De studie dekt het luisteren in het tweede trimester van 2015. Structuur van de studie: herhaling De radiostudie is

Nadere informatie

De invloed van burgerbronnen in het nieuws

De invloed van burgerbronnen in het nieuws De invloed van burgerbronnen in het nieuws Dit rapport beschrijft de resultaten van de vragenlijst rond burgerbronnen in het nieuws die u invulde in januari 7. Namens de Universiteit Antwerpen en de onderzoeksgroep

Nadere informatie

Vijftien jaar internet. Wat heeft het voor ons betekend?

Vijftien jaar internet. Wat heeft het voor ons betekend? Rapport Vijftien jaar internet. Wat heeft het voor ons betekend? Voor: Online Breedband B.V. Door: Synovate Synovate Inhoud Samenvatting 3 Onderzoeksopzet 5 Belangrijkste resultaten 6 - Internetgebruik

Nadere informatie

RAPPORT ONDERZOEK DIGITEENS

RAPPORT ONDERZOEK DIGITEENS RAPPORT ONDERZOEK DIGITEENS Beste leerlingen, Enkele maanden geleden namen jullie deel aan het Digiteens onderzoek over jongeren, media en de digitale wereld. Dit onderzoek ging uit van de School voor

Nadere informatie

Moving Pictures: second screen en schermvoorkeur

Moving Pictures: second screen en schermvoorkeur Moving Pictures: second screen en schermvoorkeur Televisiekijken is een sociale activiteit.. Uit het kijkonderzoek blijkt dat heel vaak samen met het eigen gezin en gasten naar de televisie wordt gekeken.

Nadere informatie

Constructie van de variabele Etnische afkomst

Constructie van de variabele Etnische afkomst Constructie van de variabele Etnische afkomst Ter inleiding geven we eerst een aantal door verschillende organisaties gehanteerde definities van een allochtoon. Daarna leggen we voor het SiBO-onderzoek

Nadere informatie

OV-plangedrag Breng-reizigers

OV-plangedrag Breng-reizigers OV-plangedrag Breng-reizigers Lectoraat Human Communication Development Auteurs: Daphne Hachmang Renée van Os Els van der Pool Datum: 9-9-2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2. Achtergrond onderzoek 4 2.1

Nadere informatie

SCHOTELANTENNES. Wettelijk kader

SCHOTELANTENNES. Wettelijk kader SCHOTELANTENNES Ondanks de technologische ontwikkelingen met betrekking tot de ontvangst van televisiesignalen blijven schotelantennes populair om televisie mee te kijken. Ook VvE s worden geconfronteerd

Nadere informatie

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997 6.3.1. Inleiding Recente onderzoeken hebben toegelaten aan te tonen dat lichamelijke activiteiten een wezenlijke impact hebben op de gezondheidstoestand en dat ze van groot belang zijn op het vlak van

Nadere informatie

Moving Pictures 2013. Audiovisuele content in Nederland nader bekeken.

Moving Pictures 2013. Audiovisuele content in Nederland nader bekeken. % Nederlanderss die wel eens naar avcontent kijken % Nederlanders die wel eens naar av-content kijken Moving Pictures 2013. Audiovisuele content in Nederland nader bekeken. Voor de derde keer op rij publiceert

Nadere informatie

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Weergaven van publieke opinie in het nieuws en hun invloed op het publiek Dit rapport beschrijft de resultaten van een onderzoek over weergaven van publieke opinie

Nadere informatie

Inleiding. Bespreking pagina 1

Inleiding. Bespreking pagina 1 5.4.1. Inleiding De meerwaarde van een gezondheidsenquête in vergelijking met de traditioneel verzamelde gezondheidsinformatie bestaat er o.a. uit dat ook gepeild wordt naar klachten waarvoor niet persé

Nadere informatie

Langdurige werkloosheid in Nederland

Langdurige werkloosheid in Nederland Langdurige werkloosheid in Nederland Robert de Vries In 25 waren er 483 duizend werklozen. Hiervan waren er 23 duizend 42 procent langdurig werkloos. Langdurige werkloosheid komt vooral voor bij ouderen.

Nadere informatie

Gebruik van kinderopvang

Gebruik van kinderopvang Gebruik van kinderopvang Saskia te Riele In zes van de tien gezinnen met kinderen onder de twaalf jaar hebben de ouders hun werk en de zorg voor hun kinderen zodanig georganiseerd dat er geen gebruik hoeft

Nadere informatie

Inleiding. Bespreking pagina 1

Inleiding. Bespreking pagina 1 6.3.1. Inleiding Recente onderzoeken hebben toegelaten aan te tonen dat lichamelijke activiteiten een wezenlijke impact hebben op de gezondheidstoestand en dat ze van groot belang zijn op het vlak van

Nadere informatie