8658/15 dui/pw/mt 1 DG D 2B

Transcriptie

1 Raad van de Europese Unie Brussel, 8 mei 2015 (OR. en) 8658/15 COPEN 115 EUROJUST 93 EJN 42 NOTA van: d.d.: 14 april 2015 aan: Betreft: Mevrouw Anne Vibe Bengtsen, attaché Juridische Zaken, Permanente Vertegenwoordiging van Denemarken bij de EU De heer Rafael Fernández-Pita y González, directeur-generaal, Raad van de Europese Unie Tenuitvoerlegging van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures - Kennisgeving door Denemarken Geachte heer, Het Deense ministerie van Justitie wenst de Raad en de Commissie in kennis te stellen van het volgende: 1. Algemeen Met het kaderbesluit van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures wordt een mechanisme in het leven te geroepen om een oplossing te bieden voor gevallen waarin twee of meer lidstaten de rechtsmacht over een strafbaar feit hebben en deze rechtsmacht willen uitoefenen om gerechtelijke vervolging in te kunnen stellen (bevoegdheidsgeschillen). 8658/15 dui/pw/mt 1

2 Het kaderbesluit bevat enerzijds regels over uitwisseling van informatie in gevallen waarin er reden is om aan te nemen dat parallelle procedures worden gevoerd, en anderzijds regels voor rechtstreeks overleg wanneer is komen vast te staan dat parallelle procedures worden gevoerd. De aanneming van het kaderbesluit van de Raad over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures heeft niet geleid tot wijzigingen in het Deense recht, aangezien de huidige Deense bepalingen volstrekt toereikend worden geacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit. Denemarken heeft dus sinds het kaderbesluit in werking is getreden, voldaan aan de verplichtingen daarvan. Door een betreurenswaardige fout heeft Denemarken evenwel de tekst van de Deense wetsbepalingen ter zake niet tijdig aan de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad doorgegeven, zoals artikel 16 van het kaderbesluit voorschrijft. Er zij op gewezen dat het ministerie van Justitie het hoofd van het openbaar ministerie ('Rigsadvokaten') vandaag heeft verzocht ervoor te zorgen dat het openbaar ministerie de procedures die zijn opgenomen in de bepalingen van het kaderbesluit, naleeft. Wanneer het hoofd van het openbaar ministerie dit gedaan heeft, zullen de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad daarvan in kennis worden gesteld. Verwijzend naar onder andere de artikelen 4 en 16 van het kaderbesluit kan het ministerie van Justitie de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad van het volgende in kennis stellen: 2. Omzetting in Deens recht, als genoemd in artikel 16 Overeenkomstig artikel 16 van het kaderbesluit moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om uiterlijk op 15 juni 2012 aan het kaderbesluit te voldoen en dienen zij uiterlijk op diezelfde datum de tekst van de voorschriften waarmee de hun door dit kaderbesluit opgelegde verplichtingen in nationaal recht worden omgezet, mee te delen. In dit verband kan de Deense regering mededelen dat het kaderbesluit niet tot wijzigingen in de Deense wetgeving heeft geleid. De huidige bepalingen op dit gebied worden hieronder kort beschreven: 8658/15 dui/pw/mt 2

3 Rechtsmacht bij strafprocedures De artikelen 6 tot en met 12 van het Deense wetboek van strafrecht bevatten de algemene bepalingen betreffende de gevallen waarin een strafbaar feit aan de Deense rechtsmacht bij strafprocedures is onderworpen. In deze bepalingen is met andere woorden gespecificeerd over welke strafprocedures een Deense rechter rechtsmacht heeft. De algemene regel met betrekking tot de Deense rechtsmacht is het zogenaamde territorialiteitsbeginsel, zoals beschreven in artikel 6 van het Deense wetboek van strafrecht, waarin is bepaald dat strafbare feiten die in Denemarken zijn gepleegd aan de Deense rechtsmacht in strafzaken zijn onderworpen. Bovendien volgt uit de artikelen 7 tot en met 8b van het Deense wetboek van strafrecht dat feiten die buiten Denemarken zijn gepleegd, in een aantal specifieke gevallen aan de Deense rechtsmacht in strafzaken zijn onderworpen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een strafbaar feit in het buitenland door een Deens staatsburger dan wel tegen een Deens staatsburger is gepleegd (zie artikel 7 van het Deense wetboek van strafrecht voor het actief personaliteitsbeginsel en artikel 7a voor het passief personaliteitsbeginsel). In beginsel bevat het Deense wetboek van strafrecht geen specifieke bepalingen voor de mogelijkheid Deense rechtsmacht bij strafprocedures uit te oefenen in gevallen waarin andere landen ook rechtsmacht hebben over een concreet strafbaar feit, dat wil zeggen in gevallen waarbij bevoegdheidsgeschillen optreden. Niettemin moet met betrekking tot gevallen waarin een ander land ook rechtsmacht heeft en op grond daarvan een strafprocedure heeft ingeleid, worden geattendeerd op artikel 10a van het Deense wetboek van strafrecht, waarin staat dat een persoon die een strafrechtelijke veroordeling in het buitenland heeft opgelopen, in principe niet in Denemarken voor hetzelfde feit vervolgd mag worden. Deze bepaling is de vertaling van het ne bis in idem-beginsel, nl. dat een persoon niet twee keer voor hetzelfde delict mag worden berecht. Een kopie van de artikelen 6 tot en met 12 van het Deense wetboek van strafrecht is bijgevoegd (zie bijlage 1). Bevoegdheidsgeschillen In verband met een strafbaar feit dat onder zowel de Deense als een buitenlandse rechtsmacht valt (bevoegdheidsgeschillen), bepaalt de Deense wetgeving niet of Denemarken dan wel het andere land gerechtelijke vervolging in dient te stellen. Indien er onenigheid ontstaat over de vraag of Denemarken dan wel een ander land in een bepaald geval tot vervolging dient over te gaan, zou het bevoegdheidsconflict in voorkomend geval op informele basis door middel van informele contacten tussen het Deense Openbaar Ministerie en de autoriteiten van het andere land worden opgelost. 8658/15 dui/pw/mt 3

4 Wat betreft een eventueel bevoegdheidsgeschil tussen Denemarken en andere lidstaten, bestaat de mogelijkheid Eurojust in te schakelen op grond van het Eurojust-besluit. Overdracht van strafvervolging Strafbare feiten die onder het Europees Verdrag van 15 mei 1972 betreffende de overdracht van strafvervolging vallen, kunnen worden vervolgd overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld in de delen I tot en met IV van het Verdrag en de bepalingen van wet nr. 252 van 12 juni 1975 betreffende de overdracht van strafvervolging naar een ander land. Een kopie van de wet is bijgevoegd (zie bijlage 2). Volgens artikel 5 van de wet kan de minister van Justitie beslissen dat de wet ook in de betrekkingen tussen Denemarken en een staat die niet tot het Verdrag is toegetreden, mag worden toegepast. Het Europees Verdrag van 15 mei 1972 betreffende de overdracht van strafvervolging is in 1970 aangevuld met een samenwerkingsovereenkomst tussen de hoofden van de Noordse openbaar ministeries aangaande de gerechtelijke vervolging in een ander Noords land dan dat waarin het strafbaar feit werd gepleegd. 3. Bepaling van de bevoegde autoriteiten, als genoemd in artikel 4, lid 2 Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het kaderbesluit dient elke lidstaat het secretariaat-generaal van de Raad in kennis te stellen van de autoriteiten die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om volgens dit kaderbesluit te handelen. In dit verband kan het ministerie van Justitie mededelen dat het Deense openbaar ministerie in de praktijk de bevoegde autoriteit met betrekking tot de uitvoering van het kaderbesluit in Denemarken is. Er zij opgemerkt dat Denemarken, zoals bepaald in artikel 4, lid 3, van het kaderbesluit, het hoofd van het openbaar ministerie heeft aangewezen als centrale autoriteit die belast is met het doorzenden en in ontvangst nemen van informatieverzoeken in verband met artikel 5 van het kaderbesluit, en/of met het assisteren van de bevoegde autoriteiten bij het overleg. 8658/15 dui/pw/mt 4

5 4. Talen, als bedoeld in artikel 14 Met betrekking tot de talen als bedoeld in artikel 14 van het kaderbesluit, mogen Deens en Engels worden gebruikt in de procedure voor het leggen van contact overeenkomstig hoofdstuk 2 van het kaderbesluit. Het ministerie van Justitie biedt zijn excuses aan voor de laattijdige mededeling van deze gegevens. Gelieve eventuele vragen met betrekking tot de uitvoering van bovengenoemd kaderbesluit door Denemarken te richten aan: Camilla Brinch Rasmussen Ministerie van Justitie Slotsholmsgade 10 DK København K Tel.: ( ) crr@jm.dk De Commissie heeft vandaag dezelfde informatie ontvangen. (Beleefdheidsformule) (S) Anne Vibe Bengtsen 8658/15 dui/pw/mt 5