TECHNISCH DOSSIER. Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen Algemene bepalingen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "TECHNISCH DOSSIER. Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen Algemene bepalingen"

Transcriptie

1 TECHNISCH DOSSIER Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen Algemene bepalingen Tekst van de norm NBN D (4 de uitgave 2004) + addendum 1 aangevuld met toelichtingen KVBG TDT 2004 K.V.B.G. RODESTRAAT LINKEBEEK

2

3 BINNENLEIDINGEN VOOR AARDGAS EN PLAATSING VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN ALGEMENE BEPALINGEN Tekst van de norm NBN D (4 de uitgave 2004) + addendum 1 aangevuld met toelichtingen KVBG BELANGRIJK Dit document vervangt de norm NBN D de uitgave, juli 2004 (Koninklijk Besluit van 13 december Belgisch Staatsblad van 24 februari 2005) en zijn addendum 1 (Koninklijk Besluit van 3 juli Belgisch Staatsblad van 14 juli 2005) niet. De norm NBN D (4 de uitgave) en zijn addendum 1 is het enige officiële referentiedocument dat gehomologeerd is bij Koninklijk Besluit. TDT 2004 Koninklijke Vereniging van Belgische Gasvaklieden K.V.B.G. Rodestraat 125 B-1630 Linkebeek Tel.: 02/ Fax: 02/ kvbg@kvbg.be 1

4 Inhoud 1. Toepassingsgebied Deze norm bepaalt de algemene technische eisen en de eisen inzake veiligheid die van toepassing zijn op Deze norm is van toepassing met voorbehoud van de ter zake bestaande wettelijke bepalingen De plaatsing van de verbruikstoestellen omvat Deze norm is niet van toepassing op nieuwe binnenleidingen of nieuwe gedeelten van binnenleidingen 5 2. Normverwijzingen 6 3. Termen en definities Termen en definities met algemeen karakter Verbruikstoestellen - typen Verbruikstoestellen - categorieën Symbolen Binnenleidingen Materialen Veiligheidsvoorschriften Gevolgde weg en bereikbaarheid van de leidingen Uitvoering Plaatsen van leidingen Reiniging van de installatie Dichtheidsproef Ontluchting Dichtheid bij samenvoegingen Merken van de leidingen Uitwendige bescherming van de leidingen Afmetingen van de leidingen en toelaatbaar drukverlies Afvoer van de verbrandingsproducten, toevoer van verbrandingslucht en ventilatie van de opstellingsruimten van de gastoestellen Algemeen Toevoer van verbrandingslucht en ventilatie van de opstellingsruimten van open verbrandingstoestellen Afvoer van de verbrandingsproducten Gebruiksvoorwaarden, plaatsing en aansluiting van de toestellen Gebruiksvoorwaarden Plaatsing van de verbruikstoestellen Aansluiting van de verbruikstoestellen op de binnenleidingen Gasstopkraan Nominale diameter van de gasstopkraan Aansluitleidingen op de binnenleidingen In bedrijf stelling Overgangsbepalingen 80 2

5 In het deel Bijlagen Technisch Dossier zijn de volgende informatieve bijlagen samengebracht: Bijlage A Woordenlijst nederlands/frans en frans/nederlands van de termen en definities 83 Bijlage B Gasmeteropstelling 87 Bijlage B.1 Algemeen 87 Bijlage B.2 Bijzondere bepalingen bij lagedrukaansluitingen en binnenleidingen voor installaties met 1 gasmeter met een maximaal debiet tot 40 m 3 /h 90 Bijlage B.3 Bijzondere bepalingen bij lagedrukaansluitingen en binnenleidingen voor installaties met 2 tot 9 gasmeters Qmax 6 m 3 /h/ Qmax 10 m 3 /h of installaties met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal 40 m 3 /h 91 Bijlage B.4 Bijzondere bepalingen bij lagedrukaansluitingen en binnenleidingen voor installaties met minimum 10 gasmeters Qmax 6 m 3 /h/ Qmax 10 m 3 /h of installaties met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal groter dan 40m 3 /h 91 Bijlage B.5 Meterkasten 92 Bijlage B.6 Tussenkomsten ten laste van de eindadnemer 93 Bijlage B.7 Wachtbuizen te plaatsen op prive-terrein in of buiten het gebouw 94 Bijlage B.8 Eisen voor de binnenleidingen 95 Bijlage B.9 Modaliteiten voor het openen van de gasmeter en de indienstelling van de toestellen 96 Bijlage C Voorbeelden van berekening van een lagedrukbinnenleiding 105 Bijlage C.1 Berekening van een lagedrukbinnenleiding 105 Bijlage C.2 Berekeningsprocedure 107 Bijlage C.3 Tabellen en diagrammen 110 Bijlage C.4 Voorbeelden 122 Bijlage D Plaats van de uitmonding van afvoerkanalen met natuurlijke trek 129 Bijlage D.1 Bijlage D.2 Voorzieningen te treffen als gevolg van de inwerking van de wind op het dak waarop het afvoerkanaal uitmondt 129 Voorzieningen te treffen als gevolg van de inwerking van de wind op naburige hindernissen 131 Bijlage E Gasverbruikstoestellen toegelaten in België 136 Bijlage F Berekening van de verdunningsfactor 148 Bijlage F.1 Algemeen 148 Bijlage F.2 Berekening van de verdunningsfactor 148 Bijlage G Muurdoorvoer van het eindstuk voor gasverbruikstoestellen type C 1, C 3 en C 5 waarvan het nominale vermogen beperkt istot 30 kw 159 Bijlage G.1 Algemeen 159 Bijlage G.2 Overzicht 160 Bijlage G.3 Uitmonding van het eindstuk in hetzelfde gevelvlak als een wandopening 161 Bijlage G.4 Uitmonding van het eindstuk in een gevel nabij een hoek 162 Bijlage G.5 Uitmonding van het eindstuk op de muur, onder een balkon of galerij 163 Bijlage H Richtlijnen voor het uitvoeren van lasverbindingen van stalen buizen en onderdelen 166 Bijlage H.1 Algemeen 166 Bijlage H.2 Lassen van staal 167 Bijlage I Richtlijnen voor het uitvoeren van hardsoldeerverbindingen van buizen en onderdelen uit koper of koperlegeringen 169 Bijlage I.1 Algemeen 169 Bijlage I.1 Hardsolderen en solderen van koper en koperlegeringen 169 3

6 1. Toepassingsgebied 1.1 Deze norm bepaalt de algemene technische eisen en de eisen inzake veiligheid die van toepassing zijn op: - nieuwe binnenleidingen of nieuwe gedeelten van binnenleidingen gevoed door aardgas waarvan de hoogste werkdruk (MOP) 100 mbar is en waarvan de nominale diameter van de leidingen kleiner is dan of gelijk aan DN 50; Toelichting KVBG NIEUWE EN NIEUWE GEDEELTEN VAN BINNENLEIDINGEN Als nieuw gedeelte van een binnenleiding beschouwt men onder andere: een nieuwe leiding die geplaatst is voor het voeden van een bijkomend toestel of een deel van de binnenleiding dat omwille van de slechte staat vervangen wordt of een aanpassing van de binnenleiding bij het verplaatsen van een gastoestel naar een ander lokaal. Het aanpassen van de gasleiding bij het vervangen van een bestaand toestel door een nieuw, wordt niet als een nieuw gedeelte beschouwd. Dit neemt niet weg dat de regels van goed vakmanschap moeten worden gevolgd en dat de leidingen, de verbindingen en de gebruikte hulpstukken (b.v. de stopkraan) moeten voldoen aan de bepalingen van de norm. - de plaatsing en de in bedrijf stelling van de verbruikstoestellen. Toelichting KVBG PLAATSING VERVANGING Onder plaatsing verstaat men het plaatsen van een nieuw toestel in een nieuwe binnenleiding. Verder is het mogelijk een bijkomend toestel te plaatsen of een bestaand toestel te vervangen door een nieuw, al dan niet van hetzelfde type. Hiervoor zijn in deze norm ook bepalingen opgenomen. 1 Voor de gemakkelijkheid zijn de hoogste werkdrukken aangegeven in afgeronde waarden, uitgedrukt in mbar of bar, waarbij het wel te verstaan is dat alleen de juiste waarden, vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 28 juni 1971 (Belgisch Staatsblad van 15 september 1971) regelgevende kracht hebben. 4

7 1.2 Deze norm is van toepassing met voorbehoud van de ter zake bestaande wettelijke bepalingen. Toelichting KVBG WETTELIJKE BEPALINGEN Wettelijke bepalingen zijn onder andere federale, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke bepalingen. Eventueel ook bepalingen opgelegd door de gasdistributienetbeheerder. 1.3 De plaatsing van de verbruikstoestellen omvat: - de controle van de conformiteit van het verbruikstoestel; - de controle van de inrichting en de uitrusting van de opstellingsruimten, meer bepaald wat betreft de weerstand tegen hoge temperatuur; - de uitvoering en/of de controle van de toevoer van verbrandingslucht; - de uitvoering en/of de controle van de afvoer van de verbrandingsproducten; - de verbinding met de binnenleiding; enkel de plaatsing van toestellen type A, B of C vermeld in de Bijlage E is toegelaten. 1.4 Deze norm is niet van toepassing op nieuwe binnenleidingen of nieuwe gedeelten van binnenleidingen: - waarvan de hoogste werkdruk (MOP) 100 mbar is en waarvan - ofwel de nominale diameter van de leidingen groter is dan DN 50, - ofwel de leidingen ingegraven zijn; - waarvan de MOP groter is dan 100 mbar zonder 15 bar te overschrijden. Deze installaties zijn het onderwerp van de norm NBN D

8 2. Normverwijzingen Deze Belgische norm omvat door gedateerde en ongedateerde verwijzingen, beschikkingen van andere uitgaven. Deze normverwijzingen heeft men aangehaald op de geschikte plaatsen in de tekst en de uitgaven heeft men hierna vermeld. Voor gedateerde verwijzingen zijn later uitgegeven wijzigingen of herzieningen van enige van deze uitgaven enkel van toepassing indien men ernaar verwezen heeft door wijziging of herziening. Voor ongedateerde verwijzingen is de laatste editie van de uitgave waarnaar is verwezen van toepassing (inbegrepen de wijzigingen). ISO 7-1, Pipe threads where pressure-tight joints are made on the threads Part 1: Dimensions, tolerances and designation. NBN EN ISO 228-1, Niet-afdichtende pijpschroefdraad Deel 1: Afmetingen, toleranties en aanduiding. NBN A , Stalen buizen voor courant gebruik Schroefbare buizen. NBN A , Stalen buizen voor courant gebruik Buizen met gladde uiteinden, niet schroefbaar. NBN B , Stookplaatsen en schoorstenen. NBN CR 1749, Europees schema voor de indeling van gastoestellen volgens de methode van de afvoer van de verbrandingsgassen (typen). NBN D , Slangen met mechanische opzetstukken, bestemd voor het aansluiten van huishoudelijke gastoestellen, gevoed met gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen, met een maximale druk van 200 mbar, 2de uitgave, NBN D , Elastomeren slangen met mechanische opzetstukken, bestemd voor het aansluiten van verplaatsbare huishoudelijke kooktoestellen gevoed met gas lichter dan lucht verdeeld door leidingen, met een maximale druk van 200 mbar, 3de uitgave, NBN D , Installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen Bijzondere installaties. NBN E , Pijpleidingen Nominale diameter, drukken en temperaturen Definities en symbolen. NBN EN 331, Met de hand bediende kogelkranen en plugkranen met gesloten bodem voor gasinstallaties in gebouwen. NBN EN 437, Proefgassen Proefdrukken Toestelcategorieën. NBN EN 559, Apparatuur voor autogeenlassen Rubberslangen voor gebruik bij lassen, snijden en verwante processen. 6

9 NBN EN 676, Met gas gestookte ventilatorbranders. NBN EN 682, Afdichtingen van elastomeer Materiaaleisen voor afdichtingen van verbindingen in buizen en hulpstukken voor gas en vloeibare koolwaterstoffen. NBN EN 751-1, Afdichtingsmiddelen voor schroefdraadverbindingen in contact met gassen van de 1 ste, 2 de en 3 de familie en met heet water Deel 1: anaërobe afdichtingsmiddelen. NBN EN 751-2, Afdichtingsmiddelen voor schroefdraadverbindingen in contact met gassen van de 1 ste, 2 de en 3 de familie en met heet water Deel 2: niet-uithardende afdichtingsmiddelen. NBN EN 751-3, Afdichtingsmiddelen voor schroefdraadverbindingen in contact met gassen van de 1 ste, 2 de en 3 de familie en met heet water Deel 3: niet gesinterde PTFE banden. NBN EN 1057, Koper en koperlegeringen Naadloze, koperen buizen voor gas- en waterleidingen in sanitaire en verwarmingstoepassingen. NBN EN , Koper en koperlegeringen Hulpstukken Deel 1: Hulpstukken met uiteinden voor capillaire of hardsoldeerverbindingen aan koperen buizen. NBN EN , Koper en koperlegeringen Hulpstukken Deel 4: Hulpstukken voor het verbinden van capillaire soldeerverbindingen of knelverbindingen met andere verbindingstypes. NBN EN 1443, Schoorstenen Algemene eisen. NBN EN 1775, Gasvoorziening Gasleidingen in gebouwen Maximale werkdruk tot 5 bar Functionele aanbevelingen. NBN EN , Stalen buizen voor leidingen voor brandbare vloeistoffen Technische leveringsvoorwaarden Deel 1: Buizen van klasse A. NBN EN 10242, Smeedbaar gietijzeren pijpfittings met schroefdraad. NBN EN 12068, Kathodische bescherming Uitwendige organische bekleding voor de bescherming tegen corrosie van in de bodem of in het water gelegde stalen buisleidingen die samen met de kathodische bescherming worden gebruikt Wikkelbanden en krimpbare materialen. NBN F , Beklede elektroden voor het booglassen Symbolisatie voor identificatie Beproevingsmethoden Specificaties. NBN F , Beklede elektroden Bepaling van de verschillende rendementen en van de neersmeltcoëfficiënt. NBN F , Lassen Niet-draadgetrokken toevoegmetalen Lengten en tolerantie. NBN F , Lassen Draadgetrokken toevoegmetalen, geleverd in rechte lengten Lengten en tolerantie. 7

10 NBN F , Lassen Elektroden voor het lassen van zachte stalen en hoogwaardige zwakgelegeerde stalen Lengten en tolerantie. NBN F , Lassen Draden voor het booglassen van zacht staal, met onbeklede draadelektrode en beschermd gas Afmetingen van de draden, spoelen, kransen en kronen. NBN F , Lassen Beklede elektroden bestemd voor het booglassen met de hand van gietijzer Symbolische voorstelling. NBN F , Lassen Beklede elektroden voor het booglassen van kruipvrije stalen Symbolencode voor identificatie. NBN F , Lassen Beklede elektroden voor het handbooglassen van roestvrije stalen en andere gelijksoortige gelegeerde stalen Symbolencode voor identificatie. pren 14291, Foam producing solutions for leak detection on gas installations. prnbn B , Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kw Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsgassen. 8

11 3. Termen en definities Ten behoeve van deze norm gelden de volgende termen en definities Termen en definities met algemeen karakter aansluitkanaal kanaal dat het uiteinde van de afvoerstomp of de trekonderbreker-valwindafleider van het verbruikstoestel verbindt met het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten aardgas brandbaar gas lichter dan lucht dat behoort tot de tweede familie NOOT Zie NBN EN afvoerkanaal kanaal dat de verbrandingsproducten tot buiten het gebouw afvoert beproevingsdruk in de fabriek druk waarop de buizen, hulpinrichtingen en verbindingsstukken in de fabriek werkelijk worden beproefd beproevingsdruk op de bouwplaats druk waarop de dichtheidsproef van de installatie op de bouwplaats wordt uitgevoerd binnenleiding de leiding met toebehoren na de gasmeter dienstleiding 2 de leiding en onderdelen die de aansluiting tussen de inlaat van de gasmeter en de gasdistributieleiding uitmaken doorlaat vrije oppervlakte van een opening of een kanaal doorstroomopening niet afsluitbare permanente opening waardoor de lucht vrij van de ene naar de andere binnenruimte kan stromen, zonder afsluitinrichting NOOT De doorstroomopening kan alleen voorkomen hetzij in binnenwanden hetzij in binnendeuren of er rond. Een doorstroomopening is tegelijk een luchttoevoeropening voor een ruimte en een doorlaatopening voor lucht van de naburige ruimte. 2 De bouw van de dienstleiding maakt het voorwerp uit van de KVBG-specificatie Uitvoeren van werken Plaatsen van aftakkingen. 9

12 druk 3 de overdruk, d.w.z. de druk gemeten boven de atmosferische druk, indien de term druk op geen andere manier bepaald wordt drukverlies drukvermindering tussen twee punten van de installatie, wanneer er een bepaald gasdebiet doorstroomt eindstuk inrichting voor toestellen type B en C die buiten het gebouw wordt aangebracht en waarop de toevoerleiding voor verbrandingslucht en/of de afvoerleiding van de verbrandingsproducten worden aangesloten gasmeter de gasmeetinstallatie van het distributiebedrijf gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal gemeenschappelijk enkelvoudig ingebouwd afvoerkanaal gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal, enkelvoudig en doorlopend, gecombineerd met ermee evenwijdig lopende individuele losstaande afvoerkanalen die elk in verbinding staan met het gemeenschappelijk kanaal enkelvoudig ingebouwd afvoerkanaal waarop verscheidene toestellen zijn aangesloten die dezelfde brandstof verbruiken Figuur 1 Gecombineerd gemeenschappelijk losstaand en gemeenschappelijk enkelvoudig ingebouwd afvoerkanaal 3 Zie ook Koninklijk Besluit van 28 juni 1971 (Belgisch Staatsblad van 15 september 1971). 10

13 gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal losstaand afvoerkanaal waarop verscheidene toestellen zijn aangesloten die dezelfde brandstof verbruiken ingebouwd afvoerkanaal waarop verscheidene toestellen zijn aangesloten die dezelfde brandstof verbruiken en dat bestaat uit een gemeenschappelijk doorlopend kanaal waarin individuele, evenwijdig lopende kanaaldelen zijn ingebouwd die elk in verbinding staan met het gemeenschappelijk kanaal Dit type afvoerkanaal wordt ook "shunt" genoemd. Figuur 2 Gemeenschappelijk losstaand en gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal gestuurde mechanische ventilatie (VMC) mechanische ventilatie door afzuiging verwezenlijkt met behulp van een systeem van collectieve leidingen waarvan het ventilatiedebiet bewaakt en gestuurd wordt gestuurde mechanische ventilatie-gas (VMC-gas) gestuurde mechanische ventilatie waarbij het kanaal voor afvoer van de verbruikte lucht tevens mag gebruikt worden voor afvoer van de verbrandingsproducten van de opgestelde verbruikstoestellen die erop aangesloten zijn hardsolderen solderen met behulp van een toevoegmetaal dat een smeltpunt heeft van minstens 450 C hoogste werkdruk (MOP Maximum Operating Pressure) de hoogste druk in een net onder normale exploitatieomstandigheden NOOT Normale exploitatieomstandigheden betekent geen onderbreking of storing van het gasdebiet. 11

14 in bedrijf stelling geheel van de uit te voeren handelingen alvorens een installatie of een toestel in bedrijf gesteld wordt, om zich te vergewissen van de goede werking ervan individueel ingebouwd afvoerkanaal ingebouwd afvoerkanaal waarop slechts één enkel toestel is aangesloten individueel losstaand afvoerkanaal losstaand afvoerkanaal waarop slechts één enkel toestel is aangesloten ingebouwd afvoerkanaal afvoerkanaal dat deel uitmaakt van de constructie van het gebouw ingezette buis buis ingebracht in een bestaand afvoerkanaal installatie geheel van de buizen, het kranenstel en de controle- en verbruikstoestellen, omvattende: - de dienstleiding; - de meetinstallatie; - de binnenleiding; - de verbruikstoestellen kanaal voor bovenventilatie kanaal dat de verbruikte lucht uit een ruimte afvoert door het bovengedeelte van deze ruimte rechtstreeks in verbinding te stellen met de buitenlucht knelfitting en toebehoren fitting of toebehoren waarbij de verbinding verwezenlijkt wordt door het samendrukken van een metalen knelring op de buitenwand van de buis bij middel van een aangepaste losse moer NOOT De knelfitting en toebehoren wordt ook wel biconefitting genoemd kring van de verbrandingsproducten van een toestel deze kring omvat: de verbrandingskamer, de warmtewisselaar en de kring van de afvoer van de verbrandingsproducten, het afvoerkanaal inbegrepen kruipruimte doorlopende en geventileerde ruimte tussen de grond en de vloer van het gelijkvloers, minstens 20 cm hoog loop van de leidingen aanduiding van de weg die de leidingen volgen losstaand afvoerkanaal afvoerkanaal dat geen deel uitmaakt van de constructie van het gebouw luchttoevoerkanaal kanaal dat de luchttoevoer, nodig voor de ventilatie van de ruimten/opstellingsruimten en/of de toevoer van de verbrandingslucht, verzekert 12

15 mantelbuis buis, vastgezet in een uitsparing van een wand, om de leidingen doorheen te leiden mechanische afvoer afvoer van de verbrandingsproducten van een verbruikstoestel langs een afvoerkanaal met mechanische trek die verzekerd wordt door een ventilator buiten het toestel mechanische afvoerventilatie ventilatie die gemotoriseerde componenten gebruikt om enkel de afvoerlucht in beweging te brengen mechanische toe- en afvoerventilatie ventilatie die gebruik maakt van gemotoriseerde componenten om zowel de toegevoerde als de afgevoerde lucht in beweging te brengen mechanische toevoerventilatie ventilatie die gemotoriseerde componenten gebruikt om enkel de toevoerlucht in beweging te brengen mechanische ventilatie ventilatie met behulp van gemotoriseerde componenten die de lucht in beweging brengen NOOT 1 Een mechanische ventilatie kan door één centrale ventilator of door meerdere afzonderlijke ventilatoren tot stand worden gebracht. NOOT 2 De mechanische ventilatie kan onderverdeeld worden in verschillende categorieën: - mechanische toe- en afvoerventilatie; - mechanische afvoerventilatie; - mechanische toevoerventilatie natuurlijke ventilatie ventilatie ten gevolge van drukverschillen en zonder hulp van mechanische apparaten die de lucht in beweging brengen nominaal vermogen (Pn) het nuttig vermogen, opgegeven door de fabrikant, en aangeduid op de kenplaat nominale druk (PN) druk waaraan alle elementen van de installatie kunnen weerstaan, vermeld door de fabrikant of de invoerder onderbroken gebruik van een keukengeiser type A gebruik gedurende een tijd, bij al dan niet continue werking, die 10 minuten per half uur niet overschrijdt opstellingsruimte ruimte in een gebouw waarin een verbruikstoestel is opgesteld persfitting en toebehoren fitting of toebehoren in koper uitgerust met een elastomeren O-ring die op een niet demonteerbare wijze op de buitenwand van de koperen buis samengedrukt wordt met behulp van een elektro-hydraulisch of electro-mechanisch persgereedschap waarvan de persbek aangepast is aan het profiel van de te persen fitting of toebehoren 13

16 polyvalent gemeenschappelijk afvoerkanaal (ingebouwd of losstaand) gemeenschappelijk afvoerkanaal waarop toestellen zijn aangesloten die verschillende brandstoffen verbruiken sectioneerkraan kraan die toelaat een gedeelte van de installatie af te zonderen solderen het met elkaar verbinden van metaaldelen door de capillaire werking van een gesmolten toevoegmetaal, dat een smelttemperatuur heeft die lager is dan die van de met elkaar te verbinden delen; de te verbinden metaaldelen worden bedekt met het toevoegmateriaal zonder zelf te smelten stooklokaal elke opstellingsruimte waarin één of meer warmtegeneratoren zijn opgesteld stopkraan kraan van de installatie, die onmiddellijk voor een verbruikstoestel geplaatst is technische schacht in een gebouw, ruimte voorbehouden aan de doorgang van de buizen en waarin men eventueel de gasmeters en de sectioneerkranen plaatst technisch lokaal stooklokaal, bevattende installaties die vast verbonden zijn met het gebouw of toestellen met een nominaal vermogen dat groter is dan 30kW en kleiner dan 70 kw en dat enkel toegankelijk is voor de personen belast met de bediening, toezicht, onderhoud of herstelling van deze installaties of toestellen NOOT Technische ruimte is een equivalente uitdrukking toegankelijke kruipruimte kruipruimte met gemakkelijke toegang, die een minimale vrije hoogte van 60 cm heeft en doeltreffend geventileerd is door middel van minstens twee openingen aangebracht in tegenover elkaar liggende muren toestel met gesloten verbrandingskring verbrandingstoestel waarvan de verbrandingskring (toevoer van verbrandingslucht, verbranding zelf en afvoer van de verbrandingsproducten) volledig afgescheiden is van de opstellingsruimte toestel met open verbrandingskring verbrandingstoestel dat zijn verbrandingslucht rechtstreeks ontneemt uit de opstellingsruimte en waarvan de verbrandingsproducten ofwel rechtstreeks naar de buitenlucht gevoerd worden door een afvoerkanaal, ofwel in de opstellingsruimte vrijkomen trekstabiliseerklep statisch of beweegbaar toestel, al of niet afstelbaar, dat de trek van een kanaal begrenst door op een bepaald niveau van het kanaal een veranderlijk debiet van verdunningslucht toe te laten tussengasmeter door de gebruiker in de binnenleiding tussengeplaatste gasmeter 14

17 uitbreiding elke verlenging van de leidingen van een bestaande installatie ventilatie gewilde toe- en afvoer van lucht naar en uit een ruimte verbrandingslucht lucht die nodig is voor de verbranding (stœchiometrische verbrandingslucht en luchtovermaat) verbruikstoestel met gas gevoed toestel dat op de binnenleiding is aangesloten NOOT De toestellen worden gerangschikt: - in typen, volgens de uitvoering van de afvoer van de verbrandingsproducten en de verbrandingsluchttoevoer; - in categorieën, volgens het (de) gebruikte gas(sen) warmtegenerator verbrandingstoestel dat warmte opwekt voor de verwarming van gebouwen en/of de productie van sanitair warm water NOOT De door de generator bereide fluïda zijn: warme lucht, warm water of een andere warmtedrager weerstand tegen hoge temperatuur type R HT het in staat zijn van een leidingonderdeel, toestel of verbinding om bij blootstelling, volgens de norm NBN EN 1775 (Bijlage A, Clausule B), aan een thermisch programma, zijn dichtheid te behouden NOOT In dat geval wordt gezegd dat het element van het type bestand tegen hoge temperatuur of R HT is Verbruikstoestellen - typen toestel type A toestel dat niet bestemd is om te worden aangesloten op een kanaal of op een inrichting voor afvoer van de verbrandingsproducten tot buiten de opstellingsruimte toestel type A 1 toestel type A zonder ventilator toestel type A 2 toestel type A met een ventilator na de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type A 3 toestel type A met een ventilator vóór de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type A AS toestel type A uitgerust met een inrichting voor atmosfeerbeveiliging NOOT Bijvoorbeeld type A 1AS toestel type B toestel dat bestemd is om te worden aangesloten op een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten tot buiten de opstellingsruimte, de verbrandingslucht wordt rechtstreeks ontnomen uit deze ruimte 15

18 toestel type B 1 toestel type B uitgerust met een trekonderbreker toestel type B 11 toestel type B1 werkend met natuurlijke trek toestel type B 12 toestel type B 1 dat bestemd is om te worden aangesloten op een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten werkend met natuurlijke trek en uitgerust met een ventilator na de verbrandingskamer / warmtewisselaar doch vóór de trekonderbreker toestel type B 13 toestel type B 1 dat bestemd is om te worden aangesloten op een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten werkend met natuurlijke trek en uitgerust met een ventilator vóór de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B 14 toestel type B 1 uitgerust met een ventilator, deel uitmakend van het toestel en geplaatst na de verbrandingskamer / warmtewisselaar en na de trekonderbreker toestel type B 2 toestel type B zonder trekonderbreker toestel type B 21 toestel type B 2 werkend met natuurlijke trek toestel type B 22 toestel type B 2 uitgerust met een ventilator na de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B 23 toestel type B 2 uitgerust met een ventilator vóór de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B 3 toestel type B zonder trekonderbreker dat ontworpen is om te worden aangesloten op een collectief kanaal; dit collectief kanaal bestaat uit één enkel afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten werkend met natuurlijke trek; alle delen van het toestel waarin zich verbrandingsproducten onder druk bevinden zijn volledig omgeven door de delen van het toestel die het voorzien van verbrandingslucht; de verbrandingslucht wordt rechtstreeks ontnomen uit de opstellingsruimte met behulp van een kanaal dat het afvoerkanaal concentrisch omsluit; de lucht stroomt toe in dit kanaal via specifieke openingen in de mantel ervan toestel type B 31 toestel type B 3 werkend met natuurlijke trek toestel type B 32 toestel type B 3 uitgerust met een ventilator na de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B 33 toestel type B 3 uitgerust met een ventilator vóór de verbrandingskamer / warmtewisselaar 16

19 toestel type B 4 toestel type B uitgerust met een trekonderbreker, dat bestemd is om met behulp van zijn afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten te worden aangesloten op zijn eindstuk voor afvoer van de verbrandingsproducten toestel type B 41 toestel type B 4 werkend met natuurlijke trek toestel type B 42 toestel type B 4 bestemd om te worden aangesloten op een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten werkend met natuurlijke trek en uitgerust met een ventilator na de verbrandingskamer / warmtewisselaar doch vóór de trekonderbreker toestel type B 43 toestel type B 4 bestemd om te worden aangesloten op een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten werkend met natuurlijke trek en uitgerust met een ventilator vóór de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B 44 toestel type B 4 uitgerust met een ventilator, deel uitmakend van het toestel en geplaatst na de verbrandingskamer / warmtewisselaar en na de trekonderbreker toestel type B 5 toestel type B zonder trekonderbreker, dat bestemd is om met behulp van zijn afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten te worden aangesloten op zijn eindstuk voor afvoer van de verbrandingsproducten toestel type B 51 toestel type B 5 werkend met natuurlijke trek toestel type B 52 toestel type B 5 uitgerust met een ventilator na de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B 53 toestel type B 5 uitgerust met een ventilator vóór de verbrandingskamer / warmtewisselaar toestel type B AS toestel type B uitgerust met een inrichting voor atmosfeerbeveiliging NOOT Bijvoorbeeld type B 11AS toestel type B BS toestel type B uitgerust met een inrichting voor afvoerbeveiliging NOOT Bijvoorbeeld type B 11BS toestel type B CS toestel type B bestemd om te worden aangesloten op een installatie met gestuurde mechanische ventilatie-gas en uitgerust met een aangepaste afvoerbeveiligingsinrichting NOOT Bijvoorbeeld type B 11CS. 17

20 toestel type B P toestel type B zonder trekonderbreker bestemd om te worden aangesloten op een systeem voor afvoer van de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk NOOT De index P wordt uitsluitend gebruikt indien de installatie van het toestel, uitgevoerd conform met de instructies van de fabrikant met een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten door hem voorgeschreven, inhoudt dat dit afvoerkanaal in overdruk werkt. Toelichting KVBG TYPE P -TOESTELLEN Een toestel van het type P mag ook aangesloten worden op een gewoon afvoerkanaal indien door berekeningen kan aangetoond worden dat dit kanaal aan de voorschriften van de norm pren 1443 beantwoordt voor wat betreft de luchtdichtheidsklasse toestel type B 22P toestel type B 22 bestemd om te worden aangesloten op een afvoersysteem voor de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk toestel type B 23P toestel type B 23 bestemd om te worden aangesloten op een afvoersysteem voor de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk toestel type B 52P toestel type B 52 bestemd om te worden aangesloten op een afvoersysteem voor de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk toestel type B 53P toestel type B 53 bestemd om te worden aangesloten op een afvoersysteem voor de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk toestel type C toestel waarvan de verbrandingskring (luchttoevoer,verbrandingskamer, warmtewisselaar en afvoer van de verbrandingsproducten) gesloten is ten opzichte van de opstellingsruimte toestel type C 1 toestel type C dat bestemd is om met behulp van zijn kanalen te worden aangesloten op een horizontaal eindstuk dat tegelijkertijd de verbrandingslucht toevoert en de verbrandingsproducten naar buiten afvoert via openingen die concentrisch zijn of voldoende dicht bij elkaar uitmonden om aan gelijkaardige windvoorwaarden te worden blootgesteld toestel type C 2 toestel type C dat door twee leidingen aangesloten is op een gemeenschappelijk kanaal dat meerdere toestellen bedient; dit systeem bestaat uit één enkel kanaal dat de verbrandingslucht toevoert en de verbrandingsproducten afvoert toestel type C 3 toestel type C dat bestemd is om met behulp van zijn kanalen te worden aangesloten op een verticaal eindstuk dat tegelijkertijd de verbrandingslucht toevoert en de verbrandingsproducten naar buiten afvoert via openingen die concentrisch zijn of voldoende dicht bij elkaar uitmonden om aan gelijkaardige windvoorwaarden te worden blootgesteld 18

21 toestel type C 3*S toestel type C dat bestemd is om te worden aangesloten met een individueel systeem waarvan de buis voor afvoer van de verbrandingsproducten geplaatst wordt in een afvoerkanaal dat deel uitmaakt van het gebouw; het toestel, de afvoerbuis en het eindstuk zijn als één geheel gekeurd toestel type C 4 toestel type C dat door twee kanalen is aangesloten op een gemeenschappelijk kanaal dat meerdere toestellen bedient; dit gemeenschappelijk kanaal bestaat uit twee kanalen verbonden met een eindstuk dat tegelijkertijd de verbrandingslucht toevoert en de verbrandingsproducten naar buiten afvoert via openingen die concentrisch zijn of voldoende dicht bij elkaar uitmonden om aan gelijkaardige windvoorwaarden te worden blootgesteld toestel type C 5 toestel type C aangesloten op afzonderlijke kanalen voor de toevoer van verbrandingslucht en voor de afvoer van de verbrandingsproducten; deze kanalen mogen uitmonden in verschillende drukzones toestel type C 6 toestel type C dat bestemd is om te worden aangesloten op een systeem voor toevoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten, afzonderlijk gekeurd en verkocht toestel type C 7 toestel type C bestaande uit verticale kanalen voor toevoer van verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten; de verbrandingslucht wordt ontnomen uit de zolderruimte en de verbrandingsproducten worden afgevoerd tot boven het dak; een trekonderbreker is aangebracht in het kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten op een plaats die lager gelegen is dan de openingen voor de toevoer van de verbrandingslucht toestel type C 8 toestel type C dat met een kanaal is aangesloten op een collectief kanaal; dit collectief kanaal bestaat uit één enkel kanaal dat werkt met natuurlijke trek (d.w.z. geen ventilator bevattend) voor afvoer van de verbrandingsproducten; het toestel is met een tweede kanaal aangesloten op een eindstuk dat het toestel voedt met verbrandingslucht die van buiten het gebouw komt toestel type C *1 4 toestel type C werkend met natuurlijke trek toestel type C *2 toestel type C uitgerust met een ventilator na de verbrandingskamer/warmtewisselaar toestel type C *3 toestel type C uitgerust met een ventilator vóór de verbrandingskamer/warmtewisselaar 4 Bij afspraak stelt het asterisk-teken een willekeurige index voor (van 1 tot 8). 19

22 3.3. Verbruikstoestellen - categorieën toestel categorie I toestel ontworpen uitsluitend voor het gebruik van gassen van één enkele familie of één enkele groep Toestellen ontworpen voor het gebruik van gassen van de tweede familie (aardgas) toestel categorie I 2E+ toestel dat enkel geschikt is voor gassen van de groep E van de tweede familie en dat, zonder ingreep op het toestel, werkt met een drukpaar; de eventueel voorhanden zijnde gasdrukregelaar mag niet functioneren tussen de twee normale drukken van het drukpaar toestel categorie I 2E(S)B toestel dat enkel geschikt is voor gassen van de groep E van de tweede familie onder dezelfde voorwaarden als voor een toestel van categorie I 2E+ ; het toestel is evenwel voorzien van een gasdrukregelaar die door de fabrikant afgesteld en verzegeld wordt in de stand die overeenstemt met het gebruik van het gas G20 bij 20 mbar toestel categorie I 2E(R)B toestel dat enkel geschikt is voor gassen van de groep E van de tweede familie onder dezelfde voorwaarden als voor een toestel van de categorie I 2E+ ; het toestel is evenwel voorzien van een gasdrukregelaar die door de fabrikant afgesteld wordt in de stand die overeenstemt met het gebruik van het gas G20 bij 20 mbar; een specifieke afstelling voor het gas G25 bij 25 mbar mag evenwel in situ worden uitgevoerd indien het toestel geïnstalleerd is op een net dat permanent gevoed wordt met gas van het bereik E i (L-gas) toestel categorie I 2N toestel dat enkel geschikt is voor gassen van de tweede familie bij vaste leveringsdrukken en dat zich automatisch aanpast aan alle gassen van de tweede familie Toestellen ontworpen voor het gebruik van gassen van de derde familie (vloeibare petroleumgassen) toestel categorie I 3E+ toestel geschikt voor de gassen van de derde familie (propaan en butaan) en dat, zonder ingreep op het toestel, werkt met een drukpaar; voor bepaalde typen toestellen, gespecifieerd in de specifieke normen, is een afstelling van de primaire lucht toegelaten bij de overgang van butaan naar propaan en omgekeerd; een gasdrukregelaar is niet toegestaan toestel categorie I 3B toestel dat enkel geschikt is voor gassen van de groep B van de derde familie (butaan), bij de voorgeschreven verbruiksdruk toestel categorie I 3P toestel dat enkel geschikt is voor gassen van de groep P van de derde familie (propaan), bij de voorgeschreven verbruiksdruk 5 Definities conform de norm NBN EN

23 3.3.2 toestel categorie II toestel ontworpen voor het gebruik van gassen van twee families toestel categorie II 2E+3+ 6 toestel geschikt voor de gassen van de groep E van de tweede familie en de gassen van de derde familie; het gebruik van de gassen van de tweede familie geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 2E+ ; het gebruik van de gassen van de derde familie geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I toestel categorie II 2E+3B toestel geschikt voor de gassen van de groep E van de tweede familie en voor de gassen van de groep B van de derde familie (butaan); het gebruik van de gassen van de tweede familie geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 2E+ ; het gebruik van de gassen van de groep B van de derde familie geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 3B toestel categorie II 2E+3P toestel geschikt voor de gassen van de groep E van de tweede familie en voor de gassen van de groep P van de derde familie (propaan); het gebruik van de gassen van de tweede familie geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 2E+ ; het gebruik van de gassen van de groep P van de derde familie geschiedt onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 3P 3.4. Symbolen De in deze norm gebruikte symbolen zijn vermeld in Tabel 1. Tabel 1 Omschrijving van de symbolen en eenheden Symbool Eenheid Omschrijving DN mm Nominale diameter PN bar Nominale druk P n kw Nominaal vermogen 6 KVBG TOELICHTING Toestellen van de categorie II 2E+3+, II 2E+3B en II 2E+3P Enkel fornuizen, komforen en kachels van deze categorieën mogen door de installateur, met behulp van een door de fabrikant van het toestel geleverde ombouwset, omgebouwd worden van aardgas naar butaan/propaan of omgekeerd. Alle andere toestellen dienen door de fabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger omgebouwd te worden. 21

24 4. Binnenleidingen 4.1. Materialen Algemeen De te gebruiken materialen zijn 7 : 1) voor de buizen: staal en koper; 2) voor de verbindingen en de hulpstukken van de leidingen: koper, messing, staal, smeedbaar gietijzer; 3) voor het kranenstel: koperlegeringen, gietijzer en staal Buizen De stalen buizen 8 stemmen overeen met de normen NBN A , NBN A of NBN EN De metalen slangen 9 zijn in staal. De koperen buizen voldoen aan de norm NBN EN Zij hebben een kwaliteit R220 voor uitgegloeide-, R250 voor halfharde- en R 290 voor harde buis. De nominale wanddikte, in mm, hangt af van de diameter van de buis en van het type van de verbinding die gebruikt wordt. Voor koper is de diameter bij conventie de reële buitendiameter van de buis. De buizen worden gemarkeerd. VOORBEELD: Cu EN 1057 R x 1,0. De minimale nominale wanddikte van de koperen buizen, in functie van de buitendiameter, die moet gebruikt worden, afhankelijk van het type van verbinding is gegeven in Tabel 2. Het gebruik van buizen met een andere buitendiameter dan deze vermeld in Tabel 2 is verboden. 7 Buizen en hulpstukken in polyethyleen (PE) zijn eveneens toegelaten, maar enkel in de ingegraven installatiegedeelten die moeten voldoen aan de norm NBN D Verzinkte buizen die beantwoorden aan een specifieke norm zijn toegelaten vermits verzinking enkel een middel is om een buis tegen corrosie te beschermen; de verzinkte stalen buizen moeten natuurlijk voldoen aan de eisen van de vermelde normen. 9 In afwachting van de publicatie van de norm betreffende metalen slangen, kan de KVBG-specificatie 91/01 Metalen R HT slangen voor brandbare gassen gebruikt worden om de kwaliteit van de metalen slangen te bepalen. 22

25 Tabel 2 - Minimale nominale wanddikte van de koperen buizen, in functie van de buitendiameter Buitendiameter mm Hardsolderen Knelfitting Persfitting Minimale nominale wanddikte mm , Verboden Verboden 54 1,2 Verboden Verboden Toelichting KVBG PERSFITTINGS De norm beperkt het gebruik van persfittings tot diameter DN28. Mogelijk wordt het gamma later uitgebreid wanneer door proeven, die momenteel nog aan de gang zijn, uitsluitsel kan worden gegeven over de levensduur van de O-ring die in de persfitting aanwezig is Verbindingen en hulpstukken voor leidingen De fittings van smeedbaar gietijzer zijn van het type met versterkte rand en beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN De fittings uit koper, koperlegeringen of staal hebben een voldoende mechanische weerstand om bestand te zijn tegen de krachten waaraan zij worden onderworpen, met name diegene die ontstaan door hun manier van verbinden. 23

26 De knelfittings en toebehoren zijn volledig uit koper of een koperlegering. De knelring is niet gespleten. Figuur 3 - Knelfitting De persfittings 10 en toebehoren moeten op hun buitenwand voorzien zijn van de volgende markering: - de naam van de fabrikant en/of het gedeponeerd merk; - de nominale druk in bar voorafgegaan door de aanduiding PN, met een PN van minimaal 0,2 bar; - de buitendiameter, in mm, van de koperen buis waarop de verbinding moet gemonteerd worden; - de volgende aanduidingen, aangebracht op onuitwisbare en permanente wijze (zelfs na het persen en de R HT -proef): - de letters GT om aan te duiden dat zij van het type R HT zijn; - de verdeelstreep / gevolgd door de druk (in bar) gebruikt tijdens de R HT -proef. Toelichting KVBG GT betekent: geschikt voor Gas en met succes Thermisch beproefd (type R HT ) De markering moet onuitwisbaar zijn en voldoende leesbaar opdat zij na montage gemakkelijk kan gecontroleerd worden. Om verwarring met analoge persfittings te vermijden dienen deze bestemd voor gas, op de twee uiteinden voorzien te worden van een gele rechthoek. GAS GAS Figuur 4 - Persfitting 10 In afwachting van de publicatie van een algemene norm over verbindingen kan de specificatie 2001/2 van de KVBG Specificatie voor de persverbinders voor gasinstallaties gebruikt worden om de kwaliteit van deze verbindingen te bepalen. 24

27 4.1.4 Kranenstel De stop- en sectioneerkranen beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN 331 en de kranen geplaatst in een gebouw zijn van het type R HT. Ze zijn van het type kwarttoer en hun bedieningshendel geeft op ondubbelzinnige wijze aan of ze open of gesloten zijn. Het gebruik van afneembare bedieningssleutels is verboden Veiligheidsvoorschriften Het geheel van de elementen van de binnenleiding (de leidingen, de hulpstukken en de verbindingen, de stopkraan inbegrepen) moet: - binnen in een gebouw bestand zijn tegen hoge temperatuur (type R HT ); - een mechanische en chemische weerstand hebben die voldoende is en aangepast om te weerstaan aan de inwerkingen waaraan zij, bij normaal gebruik, kunnen worden blootgesteld. Toelichting KVBG DE MATERIALEN MOETEN BESTAND ZIJN TEGEN HOGE TEMPERATUUR Binnen een gebouw dienen alle elementen bestand te zijn tegen hoge temperatuur. Voor gasbuizen, koppelingen, kranen, gasmeters e.d. is dit geen probleem. Deze zijn in R HT uitvoering in de handel beschikbaar. Voor apparatuur die niet in R HT uitvoering beschikbaar is kan één van volgende oplossingen toegepast worden: - het materiaal wordt geplaatst in een kast met een maximum volume van 0,2m 3 ; de wanden hebben een brandweerstand Rf van minstens 30 minuten; - het materiaal wordt geplaatst in een ruimte met verhoogde brandveiligheid: - wanden met brandweerstand Rf van minimum 2 uur; - deuren met Rf van minimum 1 uur; ruimten die aan deze eis voldoen zijn onder andere een drukreduceerlokaal (volgens de norm NBN D51-001) en een stookplaats (volgens de norm NBN B61-001); - het onderdeel wordt beschermd door een thermische beveiligingsklep die zelf R HT is en die stroomopwaarts vlakbij het niet R HT stuk geplaatst is; - het onderdeel wordt buiten het gebouw geplaatst. Alternatieve oplossing: plaats de magneetafsluiter stroomafwaarts van de stopkraan van het toestel dat wordt bediend; het maakt dan geen deel meer uit van de binnenleiding. In dat geval is de norm EN 746 Industriële thermische uitrusting van toepassing de magneetafsluiter maakt dan deel uit van de gasstraat van de installatie. In deze norm is bepaald dat de elementen van de gasstraat CE moeten gekeurd zijn maar de R HT eis is niet opgenomen. 25

28 Toelichting KVBG THERMISCHE- EN OVERDEBIET-BEVEILINGSKLEPPEN EN SNELKOPPELINGEN Thermische- of overdebiet-beveiligingskleppen (al dan niet geïntegreerd in een afsluitkraan) en snelkoppelingen (al dan niet in combinatie met een metalen R HT slang) dienen: - te voldoen aan een Europese norm; - bestand te zijn tegen hoge temperatuur (van het type R HT zijn) wanneer ze in een gebouw worden gebruikt; - een maximale drukval te hebben zoals bepaald voor gasafsluitkranen van dezelfde nominale doormeter in de norm NBN EN 331; de meeste van dergelijke materialen die momenteel gecommercialiseerd zijn beantwoorden niet aan deze eis bij gebruik in een 20 mbar of 25 mbarinstallatie door een te groot drukverlies Gevolgde weg en bereikbaarheid van de leidingen Algemeen De gevolgde weg van de leidingen is aangegeven op de plannen. De loop van de leidingen wordt voorzien volgens rechte lijnen horizontaal, verticaal of volgens de algemene lijnen van de wanden van de ruimte waarin ze zijn geplaatst - met zo weinig mogelijk richtingsveranderingen daar waar de schikking van de ruimten het toelaat. Bij richtingsveranderingen wordt de voorkeur gegeven aan bochtstukken in plaats van kniestukken (zie NBN E ). De zichtbare horizontale leidingen bevinden zich op minstens 5 cm boven het peil van de afgewerkte vloer. Het aantal fittings en lassen moet beperkt blijven tot het minimum, rekening houdend met de voorziene loop van de leidingen en de beschikbare handelslengten van de buizen Ruimtelijke schikkingen De volgende ruimtelijke schikkingen zijn onder bepaalde voorwaarden toegelaten. Ruimtelijke schikking 1. Gevolgde weg van de leidingen: in het zicht. De leidingen zijn zichtbaar en bereikbaar over hun ganse lengte. Ruimtelijke schikking 2. Gevolgde weg van de leidingen: technische schacht zonder specifiek risico. De leidingen worden geplaatst in een doorlopende technische schacht zonder specifiek risico (zie 4.3.3) die aan zijn bovenste uiteinde in verbinding gesteld wordt met de buitenlucht en die geen uitrustingen bevat die aanleiding kunnen geven tot een gasbrand. 26

29 Het in verbinding stellen met de buitenlucht gebeurt door een op het hoogste punt van de schachtruimte aangebrachte niet afsluitbare opening van minimum 150 cm 2. De afstand tussen de bovenrand van de verluchtingsopening en het hoogste punt van de schachtruimte mag niet groter zijn dan 0,10 m. De leidingen zijn via inspectieluiken bereikbaar voor onderhoud en herstellingen. Figuur 5 Voorbeeld van leidingen in technische schacht zonder specifiek risico Ruimtelijke schikking 3. Gevolgde weg van de leidingen: geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico. De leidingen zijn bereikbaar en geplaatst in een holle ruimte zonder specifiek risico tussen twee wanden, horizontaal (b.v. vals plafond, toegankelijke kruipruimte) of verticaal (b.v. omkasting), die rechtstreeks in verbinding staat met de buitenlucht of met een ruimte waarin een eventueel gasverlies even vlug zal opgemerkt worden als indien de leidingen zichtbaar zouden zijn. De ventilatie wordt verzekerd door een niet afsluitbare opening van minstens 150cm 2. Voor een holle ruimte achter een verticale wand bevindt de bovenrand van de verluchtingsopening zich op maximum 0,10 m van het hoogste punt van de holle ruimte. VOORBEELD Leidingen die om estetische redenen bedekt zijn met verwijderbare, volle of opengewerkte, panelen en een volume vormen dat in verbinding staat met de ruimte waarin ze geplaatst zijn. 27

30 Figuur 6 Voorbeeld van leidingen in geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico Legende 1 verwijderbare, volle of opengewerkte panelen 2 rooster Figuur 7 Voorbeeld van leidingen in geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico 28

31 Ruimtelijke schikking 4. Gevolgde weg van de leidingen: niet geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico. De leidingen zijn geplaatst volgens een rechte lijn in een holle niet geventileerde ruimte zonder specifiek risico tussen twee wanden, horizontaal (b.v. vals plafond, kruipruimte) of verticaal (b.v. omkasting), op voorwaarde dat zij tegelijkertijd: - uit staal (gelaste verbindingen) of uit koper (hardsoldeerverbindingen) zijn; - over hun ganse lengte beschermd zijn tegen corrosie met behulp van een bekleding met synthetisch materiaal conform met de bepalingen van Legende 1 : Voeding aardgas stroomafwaarts van de gasmeter 3 : Gelaste stalen buis of hardgesoldeerde koperen buis 5 : Niet geventileerde schacht 7 : Niet geventileerde holle ruimte 2 : Gastoestel 4 : Niet toegankelijke kruipruimte 6 : Niet geventileerde omkasting 8 : Vals plafond uit plaasterplaat Figuur 8 Voorbeeld van leidingen in niet geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico 29

32 Ruimtelijke schikking 5. Gevolgde weg van de leidingen: ingewerkt in de muur of ondervloer. De leidingen zijn ingewerkt in muren of in een ondervloer op voorwaarde dat ze beschermd zijn tegen corrosie en niet raken aan het geraamte, de bewapening of welke andere leiding ook van het gebouw. Er moet in ieder geval rekening worden gehouden met mogelijke uitzettingen. Gepaste maatregelen worden genomen om een kleine glijbeweging in de lengte toe te laten, met name bij veranderingen van de buitendiameter, bij schroefdraadverbindingen en bij uitstekende delen van lassen. Legende 1: Grondplaat 3: Stalen buis beschermd tegen corrosie 5: Koperen buis bekleed in de fabriek 2: Betonnen ondervloer 4: Stalen profiel min. 2 mm dik 6: Isolatielaag Figuur 9 Voorbeeld van leidingen geplaatst in ondervloer Legende 1: Fundering 3: Isolatielaag 5: Stalen profiel min. 2 mm dik 2: Stalen buis, beschermd tegen corrosie, gelegd in de isolatielaag 4: Koperen buis bekleed in de fabriek 6: Afwerkingslaag Figuur 10 - Voorbeeld van leidingen geplaatst in ondervloer 30

33 Ononderbroken klevende specie rond de gasleiding Figuur 11 Voorbeeld van gasleiding in sleuf in muur met plaasteren bekleding Figuur 12 voorbeeld van gasleiding achter een wand uit plaasterplaten 31

34 Figuur 13 voorbeeld van gasleiding achter een wand uit plaasterplaten Figuur 14 voorbeeld van gasleiding op houten balk achter wand uit plaasterplaten 32

35 Ruimtelijke schikkingen Tabel 3 Overzicht van de toegelaten verbindingen voor de verschillende ruimtelijke schikkingen Gevolgde weg van de leidingen Schroefdraad Bereikbare leidingen Mechanische verbindingen Verbindingen Knellen Persen Drieledige koppeling Lassen / hardsolderen 1 Zichtbaar JA JA JA 2 Technische schacht zonder JA JA JA specifiek risico 3 Geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico JA JA JA Niet bereikbare leidingen 4 Niet geventileerde holle ruimte zonder specifiek risico 5 Ingewerkt in de muur of ondervloer NEEN NEEN JA JA NEEN JA De volgende mechanische verbindingen moeten steeds bereikbaar blijven (eventueel door het gebruik van een technische schacht): - knelfittings en toebehoren; - persfittings en toebehoren; - drieledige koppelstukken Zones met specifiek risico Het is niet toegelaten leidingen te plaatsen in ruimten zoals: - liftkokers; - afvoerkanalen van verbrandingsproducten; - ventilatie- of luchtbehandelingskanalen; - leidingen of kanalen voor de afvoer van water; - toezichtsputten van riolen; - afvoerkokers (onder andere voor huisvuil, linnen en papier); - holle bouwelementen (onder andere bouwstenen, holle welfsels, snelbouwstenen en elementen uit gebakken aarde). 33

36 Toelichting KVBG PLAATSEN VAN GASLEIDINGEN BOVENGRONDS BUITEN EEN GEBOUW De toegelaten materialen voor de buizen en de verbindingen zijn deze die vermeld zijn in 4.1 Corrosiebescherming Bij voorkeur de leiding beschermen tegen corrosie met hetzij: - een UV-bestendige corrosiewerende verf (b.v. epoxy coating); - een UV-bestendige kunststofbekleding (epoxy of polyesterbekleding); - UV-bestendige beschermingsbanden volgens de norm EN 12068; - buizen bekleed in de fabriek (bekleding die niet UV-bestendig is) met een omkasting uit metalen of kunststofprofielen om de buizen af te schermen van de UV-stralen. Mechanische bescherming Indien er een risico op mechanische beschadiging bestaat (b.v. in een atelier, een werkplaats of een parkeerplaats voor wagens) moet een aangepaste mechanische bescherming worden voorzien tot op een hoogte van minstens 2,50 m. Thermische uitzetting De thermische uitzetting van lange leidingen onderhevig aan grote temperatuurschommelingen, dient opgevangen door: - het plaatsen van een uitzettingslier of een inox compensator op oordeelkundig bepaalde plaatsen; - het plaatsen van bevestigingsbeugels; voor elk recht stuk leiding dient één beugel vast te zijn en bij de andere moet thermische axiale uitzetting mogelijk zijn. Kathodische bescherming Het kathodisch beschermen van bovengrondse leidingen kan aanleiding geven tot ernstige beschadiging van de installatie. Het buitengedeelte van de stijgleiding moet elektrisch geïsoleerd worden van het ondergrondse gedeelte en van het binnen in het gebouw gelegen gedeelte. Toelichting KVBG PLAATSEN VAN GASLEIDINGEN ONDERGRONDS BUITEN EEN GEBOUW De bovenzijde van de ondergrondse leidingen ligt op een diepte van minstens 0,60 m onder het maaiveld. Indien dit niet kan worden verwezenlijkt (b.v. bij kruising met de riolering) wordt een mechanische bescherming aangebracht boven de gasleiding (b.v. dikke kunststof plaat, metalen plaat of pannen ). 34

37 De leiding wordt omgeven door steenvrije grond of door scherp zand. Het opvullen van de sleuf gebeurt in verschillende lagen van maximum 20 cm. Na aanbrengen van iedere laag wordt de grond degelijk verdicht (aangedamd). De afstand tussen twee ingegraven leidingen, van welke aard ook (bv. gas, water, elektriciteit) bedraagt minstens: - bij kruising met een andere leiding: 10 cm; - bij evenwijdige loop: 20 cm. Wanneer deze minimum afstanden niet kunnen worden gerespecteerd, dient men een extra mechanische bescherming aan te brengen tussen beide leidingen. Dit isolatiescherm kan bijvoorbeeld bestaan uit een dubbel gelegde elastomeren mat van 5 mm dikte die op een doeltreffende manier op de buis bevestigd is ten einde verschuiving te voorkomen. Bij kruising heeft dit scherm een minimale breedte van 50 cm. Indien het ingegraven gedeelte van een binnenleiding één gebouw voedt langs verschillende zijden of indien die binnenleiding verschillende gebouwen voedt, is het wenselijk telkens een grondafsluiter te voorzien daar waar de leiding het gebouw binnentreedt. De afsluiters worden voorzien van een verlengspindel. Boven elke afsluiter wordt een straatpot geplaatst die steeds toegankelijk is voor de hulpdiensten en eventueel de bewoner(s). Een bedieningssleutel voor de afsluiter moet ter plaatse zijn. Gebruikte materialen voor de leidingen Koper: - enkel buizen die in de fabriek met een kunststof bescherming bekleed zijn; - mechanische bescherming indien een stalen strip wordt gebruikt dient deze tegen corrosie beschermd; - geen mechanische koppelingen (knel- of persfittings) enkel hardsolderen als verbindingswijze. Staal: - enkel buizen die in de fabriek met een kunststof bescherming bekleed zijn; - enkel schroefdraad- en lasverbindingen toegelaten flenzen en drieledige koppelingen verboden. PE: - mechanische bescherming indien een stalen strip wordt gebruikt dient deze tegen corrosie beschermd; - PE in een gebouw is verboden de overgang van PE naar metaal (staal of koper) bevindt zich buiten het gebouw op een afstand van 0,30 m tot 1 m; de doorgang door de buitenmuur moet steeds in metaal zijn; - indien een PE-binnenleiding vertrekt vanuit een meterkast mag een gedeelte van de PE leiding boven de grond komen op voorwaarde dat de leiding door de meterkast afgeschermd is tegen mechanische invloeden en UV-licht en dat het gedeelte boven het maaiveld beperkt blijft tot een 0,50 m. 35

38 Toelichting KVBG PLAATSEN VAN GASLEIDINGEN ONDERGRONDS ONDER EEN GEBOUW Gasleidingen mogen slechts onder een gebouw ingegraven worden indien ze geplaatst zijn in een gasdichte mantelbuis. Het geheel mantelbuis/leiding moet een mechanische weerstand hebben die minstens gelijk is aan die van een stalen leiding. De uiteinden van de mantelbuis buiten het gebouw moeten afgesloten zijn tegen waterinsijpeling. Een eventueel gaslek moet steeds naar buiten kunnen ontsnappen. Indien het geheel PE-leiding/stalen mantelbuis in het gebouw overgaat op een stalen leiding dient deze overgang van het R HT -type te zijn. Indien het geheel leiding (staal of koper)/mantelbuis binnen een gebouw uitmondt moet aldaar de ruimte tussen de leiding en de mantelbuis gasdicht afgesloten worden met een niet corrosief plastisch materiaal Elektrische continuïteit De leidingen mogen nooit dienst doen als aarding voor een elektrisch toestel of installatie. Toelichting KVBG ELEKTRISCHE CONTINUITEIT De elektrische continuïteit van de binneninstallatie moet verzekerd zijn. De leidingen moeten verbonden zijn met de equipotentieel-verbinding van het gebouw, uitgenomen die delen die elektrisch geïsoleerd of kathodisch beschermd zijn Uitvoering Algemeen Er wordt een voldoende aantal fittings voorzien voor het reinigen, in het bijzonder aan de lage punten van de verticale leidingen. Met het oog op het uitvoeren van de dichtheidsproef dient er een T-stuk, afgesloten met een stop, voorzien stroomafwaarts en in de nabijheid van: - de gasmeter; - de verbinding van het nieuwe met het bestaande gedeelte van een installatie. Er dienen tevens enkele T-stukken in de installatie aangebracht, afgesloten met een stop, met het oog op eventuele uitbreidingen of het later aansluiten van toestellen. In afwachting van het aansluiten van een toestel, moet elke leiding of kraan degelijk worden afgesloten met een metalen geschroefde stop of dop, zelfs wanneer de gasmeterkraan in gesloten stand verzegeld is. 36

39 Er dient een sectioneerkraan voorzien: - bij het uitbreiden van een installatie; - in elk gebouw en elke verblijfseenheid (b.v. appartement, bureel) geplaatst ter hoogte van de inkomende leiding in dit gebouw of deze verblijfseenheid. Figuur 15 Sectioneerkraan en T-stuk bij het binnenkomen van het gebouw bij gasmeteropstelling in meterkast buiten Indien de leidingen aan de wand bevestigd worden bij middel van bevestigingsbeugels dienen deze aangepast te zijn aan de buitendiameter en het gewicht van de leidingen. Er dienen bevestigingsbeugels geplaatst ter hoogte van elke afsluitkraan en elke richtingsverandering of T-stuk. De afstand tussen twee bevestigingsbeugels mag niet groter zijn dan 1,20 m voor koperen- en 2 m voor stalen buizen. De leidingen dienen elektrisch geïsoleerd van hun bevestigingsmiddelen indien deze van een ander metaal vervaardigd zijn Bijzondere bepalingen voor stijgleidingen Wanneer de gasmeters samengebracht zijn in een technische lokaal, moeten de leidingen tussen het technisch lokaal en de verschillende wooneenheden één enkele bundel vormen voor elke groep boven elkaar liggende te bedienen ruimten. De leidingen mogen slechts bundels vormen wanneer elk van de leidingen bereikbaar blijft. NOOT Zie ruimtelijke schikkingen 2 en Tussengasmeter Iedere tussengasmeter moet voorafgegaan zijn door een sectioneerkraan. 37

40 Toelichting KVBG Tussengasmeters moeten van het type R HT zijn. Om voldoende druk aan het gastoestel te waarborgen is het belangrijk om het drukverlies in een tussengasmeter te beperken. Dit kunnen we bekomen door deze meter te overdimensioneren b.v. voor een verbruik van 3 m 3 /h een meter gebruiken met maximum debiet van 10 m 3 /h (meter Qmax 10) Bijzondere bepalingen voor de plaatsing van een metalen slang Een metalen slang mag slechts uitzonderlijk in een binnenleiding worden geplaatst en dan op voorwaarde dat gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan: - het gebruik van een starre leiding blijkt moeilijk; - de metalen slang is conform met 4.1.2; - de koppelingen zijn conform met ; - het geheel van de slang en de koppelingen is niet ingewerkt in een muur of ondervloer; - de metalen slang is zo geplaatst dat ze geen beschadigingen, rekking of torsie ondergaat; - de buigstraal van de metalen slang is niet kleiner dan deze voorgeschreven door de fabrikant. Het in serie plaatsen van slangen is verboden. Toelichting KVBG GEBRUIK VAN METALEN SLANGEN Het gebruik van metalen slangen in een binnenleiding moet tot het strikte minimum beperkt blijven. De slang mag maximum een lengte van 2 m hebben. Enkele toepassingen voor metalen slangen zijn: - aansluiten van inbouwtoestellen zoals inbouwhaarden, inbouwfornuizen en inbouwkookplaten; - aansluiten van toestellen die onderhevig zijn aan thermische uitzetting zoals stralers; - aansluiting van toestellen die aan mechanische trillingen onderhevig zijn b.v. ventilatorbranders; - verbinden van leidingen die zich in twee tegenover elkaar bewegende delen van een gebouw - bevinden (b.v. bij grondverzakking van één der delen); - verbinding van twee strakke leidingdelen die moeilijk op de klassieke manier te realiseren is (vele - korte bochten na elkaar op een moeilijk bereikbare plaats). 38

41 4.5. Plaatsen van leidingen Verbindingen Algemeen Alvorens de buizen te verbinden wordt hun inwendige zuiverheid en de afwezigheid van bramen nagegaan. De leidingen, verbindingsstukken, toestellen en gasmeters worden zo opgesteld dat ze aan geen permanente schadelijke mechanische kracht onderhevig zijn. Voorzorgen worden genomen om de schadelijke effecten van galvanische koppels te vermijden bij verbinding van verschillende metalen, meer bepaald in een vochtige omgeving. Toelichting KVBG VOORKOMEN VAN GALVANISCHE KOPPELS Bij het verbinden van delen uit koper (of messing of brons) met delen uit staal ontstaat er bij contact met vocht (b.v. uit de muur of de vloer) een galvanisch koppel met corrosie tot gevolg. We raden aan deze verbindingen te isoleren met beschermingsbanden of met een thermokrimpmof (zie raadgeving bij ) om het contact met vocht te voorkomen Verbindingsmethoden De leidingelementen van een binnenleiding worden verbonden d.m.v.: - draadverbindingen; enkel schroefbare stalen buizen (NBN A en NBN EN ) mogen gebruikt worden; - lassen voor stalen buizen of hardsolderen voor koperen buizen; - flenzen waarvan het materiaal van de pakkingen conform is met ; - knelfittings of toebehoren; zij zijn slechts toegelaten voor koperen buizen met een buitendiameter tot en met DN 28, de nominale maat van het hulpstuk is identiek met die van de buis waarop het wordt aangebracht; - persfittings of toebehoren; zij zijn slechts toegelaten voor koperen buizen met een buitendiameter tot en met DN 28, de nominale maat van het hulpstuk is identiek met die van de buis waarop het wordt aangebracht; - metalen drieledige schroefkoppelingen ("Union koppeling genoemd) met conische sluiting, waarvan de dichtheid hoofdzakelijk verwezenlijkt wordt door contact van metaal op metaal gevormd door conische of sfero-conische oppervlakken (dit is bijvoorbeeld het geval bij tussenplaatsing van een O-ring aangebracht in een gleuf die gesloten is na het vastschroeven); de driedelige schroefkoppelingen van smeedbaar gietijzer beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN EN

42 Mechanische verbindingen Schroefdraadverbindingen Behoudens andersluidende vermelding in deze norm is, bij schroefdraadverbindingen, de schroefdraad van buizen, verbindingen, kranen en speciale stukken conform met de norm ISO 7-1. De buitenschroefdraad is conisch en de binnenschroefdraad cilindrisch. Verbindingen met lange cilindrische schroefdraad, evenals nippels met cilindrische schroefdraad, zijn verboden Verbindingen met knelfittings of toebehoren Bij het verbinden van koperen buizen door middel van een knelfitting of toebehoren moet de knelring twee aanslagkragen hebben die een overdreven vervorming van de koperen buis moeten beletten en toelaten dat de ring zich na volledige aanspanning evenwijdig met de as van de buis bevindt. Bij het uitvoeren van een knelverbinding van koperen buizen met de kwaliteit R 220 (uitgegloeide buis) dient een steunbus gebruikt te worden. De wartelmoer moet de buis, vanaf de knelring, ondersteunen over een nuttige lengte gelijk aan ten minste 0,7 maal de buitendiameter van de buis Verbindingen met persfittings of toebehoren Algemeen Tijdens het persen mag er zich geen abnormale pletting van de koperen buis voordoen. De klemming moet echter voldoende zijn om de mechanische weerstand van de verbinding te waarborgen indien zij onderworpen wordt aan de statische en dynamische krachten die op de installatie kunnen inwerken bij normaal gebruik: buiging, wringing, rekking en trillingen. Het persen zelf moet: a) de gecontroleerde blijvende vervorming van de elementen verzekeren bij het persen; de uitgevoerde persing dient conform te zijn aan de voorschriften van de fabrikant van de persfitting; b) met een perscyclus uitgevoerd worden die bij het sluiten niet kan onderbroken worden voor zijn voleindiging, uitgezonderd een eventuele noodstop Beperkingen in het gebruik De fittings en toebehoren moeten gebruikt worden conform met de gebruiksaanwijzingen die verplicht toegevoegd zijn en enkel: - om koperen buizen te verbinden die conform zijn met de norm NBN EN 1057 en die een uitwendige diameter hebben kleiner dan of gelijk aan DN28; het verbinden van een stalen en een koperen buis met behulp van deze verbindingsmethode is verboden; - indien de werkdruk kleiner dan of gelijk aan 100 mbar is. 40

43 Toelichting KVBG GEBRUIK VAN PERSFITTINGS Het is noodzakelijk om volgende richtlijnen te eerbiedigen: - combinatie persfitting buis: gebruik enkel de persfittings in combinatie met het type buis (wanddikte, hardheid en buitendiameter) waarvoor ze gekeurd zijn; gebruik enkel de persfittings die geschikt zijn voor gas (en b.v. niet die voor water); - combinatie buis, persfitting, persbek en persmachine: gebruik steeds de persbekken en persmachines die door de fabrikant van de persfittings zijn voorgeschreven; de installateur krijgt enkel de fabrieksgarantie indien hij dit voorschrift volgt; - aankoop persmachines en persbekken: bij aankoop van een nieuwe machine is het aan te raden om een toestel aan te schaffen dat een onderhoudsindicator heeft die in werking treedt na X cycli en de werking van het gereedschap stopt na Y cycli; - onderhoud persmachines en persbekken: het is absoluut noodzakelijk om de persmachines en de persbekken regelmatig volgens de voorschriften van de fabrikant te laten onderhouden; een versleten persbek geeft onvoldoende vervorming waardoor de kans op lekken ontstaat; bij het niet onderhouden van de persmachine vermindert de perskracht zodat de persfitting onvoldoende vervormd is met de kans op lekken tot gevolg. De hierboven gestelde eisen moeten kaderen in wat men verticale integratie noemt d.w.z. dat de buizen, de gebruikte persfittings, de gebruikte persmachine en de gevolgde werkwijze op elkaar moeten zijn afgestemd. Het geheel van de eisen moet een goed uitgevoerde verbinding waarborgen Lasverbindingen Lasverbindingen van stalen buizen en onderdelen De verbindingen worden uitgevoerd door stuiklassen. De stalen fittings en kranen zijn vervaardigd van een lasbare staalsoort, aangepast aan de verbindingswijze en met laskenmerken die vergelijkbaar zijn met die van de stalen buizen. Het toevoegmateriaal moet aangepast zijn aan het lasprocédé (autogeenlas of booglas), de basismaterialen en de gebruikte lasmethode (o.a. opgaand en neergaand). Het toevoegmateriaal voor het autogeen- of het booglassen moet voldoen aan de normen van de reeks NBN F31. Verzinkte stalen buizen mogen niet door lassen met elkaar worden verbonden. De lasser moet voldoende kennis hebben betreffende het materiaal en de aangewende lastechnieken. Hij moet gevormd zijn en praktijkervaring verkregen hebben in de verschillende technieken toegepast bij het verbinden van buisleidingen. 41

44 Toelichting KVBG Het normontwerp pren 1775 (Bijlagen B.1 en B.2) kan gebruikt worden voor het bepalen van de kwaliteiten van de lassers die lasverbindingen moeten uitvoeren op gasinstallaties zie Bijlage H. In het bijzondere dient gecontroleerd op het doorlassen geen las die op de verbindingszone ligt maar die doordringt over de volledige dikte van de buiswand Hardsoldeerverbindingen van buizen en onderdelen uit koper of koperlegeringen De soldeerverbindingen van de leidingen stroomopwaarts van de stopkraan van het verbruikstoestel moeten uitgevoerd worden door hardsolderen. Toelichting KVBG Hardsolderen mag zowel voor uitgegloeide als voor half-harde en harde koperen buizen. Het toevoegmateriaal moet aangepast zijn aan het hardsolderen. Enkel de hulpstukken voor capillaire hardsoldeerverbindingen volgens de norm NBN EN of NBN EN worden gebruikt. De lasser moet voldoende kennis hebben betreffende het materiaal en de aangewende hardsoldeertechniek. Hij moet gevormd zijn en praktijkervaring verkregen hebben in de techniek toegepast bij het verbinden van buisleidingen. Toelichting KVBG Het normontwerp pren 1775 (Bijlagen B.1 en B.3) kan gebruikt worden voor het bepalen van de kwaliteiten van de hardsoldeerders die hardsoldeerverbindingen moeten uitvoeren op gasinstallaties zie Bijlage I. Er dient nauwkeurig gecontroleerd of de uitgevoerde hardsoldeerverbindingen zijn uitgevoerd over de ganse omtrek van de buis zijde van de buis die zich tegen de muur bevindt extra controleren. 42

45 4.5.2 Dichtheid Schroefdraadverbindingen De dichtheid van de schroefdraadverbinding wordt bekomen door het gebruik van een dichtingsproduct. Dit product beantwoordt aan één van de volgende normen: - anaëroob afdichtingsmiddel: NBN EN 751-1; - niet-uithardend afdichtingsmiddel: NBN EN eventueel in combinatie met acryl vezels; - niet gesinterde PTFE banden van de klasse GRp: NBN EN Het gebruik van hygroscopische vezels, bijvoorbeeld natuurlijke hennep, is verboden. Toelichting KVBG Een voorbeeld van anaëroob afdichtingsmiddel is loctite. Een niet uithardend dichtingsmiddel is b.v. Kolmat. PTFE-banden van de klasse GRp zijn b.v. teflon-banden met een minimale dikte van 0,10 mm Verbindingen met flenzen De pakkingen zijn gekozen in functie van de plaatsing van de installatie. Binnenshuis moet de flensverbinding bestand zijn tegen hoge temperatuur (type R HT ) Persfitting en -toebehoren De dichtheid van de verbinding wordt op duurzame wijze bekomen door de samengevoegde werking van het persen, metaal op metaal, van de fitting op de buitenwand van de koperen buis en het samendrukken van de O-ring die zich in de gleuf van de persfitting bevindt Reiniging van de installatie Het reinigen heeft tot doel de binnenzijde van de leidingen vrij te maken van alle niet klevende deeltjes. Toelichting KVBG Het reinigen van de nieuw geplaatste leidingen vóór men er de toestellen op aansluit en vóór men de dichtheidsproef uitvoert is uiterst belangrijk al te dikwijls blaast men onzuiverheden die zich nog in de buizen bevinden in het toestel, wat zeer onaangename gevolgen heeft. 43

46 Voor deze bewerking is het gebruik van zuurstof of een brandbaar gas verboden. Voorafgaand aan de reiniging: - wordt de gasmeterkraan gesloten; - worden de verbruikstoestellen en de gasmeters van de leiding afgekoppeld en beschermd tegen het indringen van vreemde voorwerpen. Het reinigen wordt uitgevoerd door het inblazen van lucht of een inert gas zoals stikstof. Na het reinigen worden de uitlaat van de gasmeter, de verbruikstoestellen en de eventuele tussengasmeters terug aangekoppeld. De leidingen worden nagezien op gasdichtheid en vervolgens ontlucht. Elke lek moet hersteld worden Dichtheidsproef Deze proef heeft tot doel elke opspoorbare lek te vinden. Na het openen van de stopkranen van al de aangesloten verbruikstoestellen, wordt de binnenleiding (inbegrepen de tussengasmeters en de aansluitleidingen van de verbruikstoestellen) beproefd met behulp van lucht of een inert gas (b.v. stikstof) op een druk van 100 mbar ± 10 mbar. De dichtheid 11 wordt vastgesteld op basis van de volgende gelijktijdige waarnemingen: - het niet ontstaan van bellen op al de bereikbare delen tijdens het afzepen met een schuimend product: - na een wachttijd van minstens 10 minuten, die de druk toelaat zich te stabiliseren op ongeveer de initiële druk, het behouden tijdens een voldoende lange periode van de op de controlemanometer aangeduide gestabiliseerde druk. Elke lek moet hersteld worden. Bij deze beproeving is het gebruik van gasvormige brandstoffen (zoals vloeibaar petroleumgas, butaan of propaan) of van zuurstof ten strengste verboden. Elke uitbreiding van de leidingen wordt beschouwd als een nieuw gedeelte van de binnenleiding. Dit deel moet bovenstaande proef doorstaan. 11 Voor het schuimend product dat gebruikt wordt voor het opzoeken van de lekken, kan men verwijzen naar het project van norm pren Foam producing solutions for leak detection on gas installations. Toelichting KVBG: enkele producten in de vorm van een spuitbus zijn: CRC Leak Finder/Lekzoekspray; OEG Lecksuchspray/Détecteur de fuites; Henkel Tricilon is een vloeibare zeep. 44

47 4.8. Ontluchting Een installatie wordt pas na ontluchting in bedrijf gesteld. Deze ontluchting geschiedt, hetzij met een darm die buiten het gebouw uitmondt, hetzij via een makkelijk te bereiken brander van een toestel, ervoor zorgend steeds een aansteekvlam in de nabijheid ervan te houden en de opstellingsruimte te verluchten. De brander moet lang genoeg blijven branden om de ganse installatie volledig te ontluchten (gevaar van luchtzakken) Dichtheid bij samenvoegingen De verbinding van het nieuwe aan het bestaande gedeelte van de installatie en de aansluiting van elk verbruikstoestel worden beproefd op de werkdruk bij het onder gas brengen. Er mag geen enkele lek worden vastgesteld. De voornoemde verbinding mag op geen enkele wijze nadelige mechanische spanningen doen ontstaan in de installatie Merken van de leidingen Indien verwarring mogelijk is, hetzij tussen verschillende leidingen hetzij over de aard van het doorstromende fluïdum, worden de gasleidingen geïdentificeerd door een markering in gele kleur. Toelichting KVBG De markering in gele kleur kan bekomen worden door: - de oorspronkelijke gele kleur van de kunststof bekleding van de gasleiding; - het geel schilderen van de gasleiding; - op regelmatige afstanden, b.v. elke 2 meter, en bij iedere wand of vloerdoorgang een gele zelfklevende band aan te brengen op de leiding Uitwendige bescherming van de leidingen Algemeen De leidingen worden uitgevoerd in corrosievast materiaal ofwel beschermd tegen corrosie. Deze bescherming moet de volgende eigenschappen bezitten: - geen schadelijke inwerking uitoefenen op de materialen waarmee zij in contact komt; - weerstaan aan de invloed van de omgeving waarin ze gebruikt wordt en aan de eventuele inwerking van de materialen waarmee zij in contact komt. 45

48 Enkel de leidingen beschermd door een bekleding met synthetisch materiaal mogen ingewerkt of in een ondervloer worden geplaatst. Deze bekleding moet aan het metaal hechten, vrij zijn van poriën, duurzaam en verenigbaar zijn met de materialen waarmee zij in contact komt. Zij wordt aangebracht: - ofwel in de fabriek; - ofwel bij het plaatsen van de leiding; alsdan is zij conform met de norm NBN EN en is het beschermingsniveau van de klasse A30 of hoger. Toelichting KVBG Beschermingsniveau klasse A30: volgens de norm NBN EN is dit een beschermingsband met lage mechanische weerstand bruikbaar bij een temperatuur van maximaal 30 C. Indien de in de fabriek aangebrachte bekleding verwijderd of beschadigd wordt moet deze hersteld worden. Vóór het aanbrengen van de bekleding conform met de instructies van de fabrikant, moet de leiding gereinigd worden zodat elk spoor van vocht of vreemde lichamen die de adhesie en de eigenschappen van de bekleding nadelig zouden kunnen beïnvloeden, volledig verwijderd is. toelichting KVBG BEKLEDING VAN LEIDINGEN MET SYNTHETISCH MATERIAAL Stalen leidingen in een gebouw in een droge omgeving worden eenvoudig beschermd met een roestwerende verflaag. Als bekleding met synthetisch materiaal kan men bij leidingen ingewerkt in een muur of vloer, bij leidingen in een vochtige omgeving, bij verbindingen van koperen en stalen leidingdelen en bij ingegraven metalen leidingen, gebruik maken van onder meer het: - butyl -systeem: de 1 ste laag bestaat uit butyl primer, de 2 de laag bestaat uit butylband aangebracht met een overlapping van 50% en de 3 de laag wordt gevormd door een mechanische beschermingsband uit PE of PVC eveneens met een overlapping van 50%; - vetband -systeem: de 1 ste laag vetband wordt aangebracht met een overlapping van 50% en de 2 de laag wordt gevormd door een mechanische beschermingsband uit PE of PVC aangebracht met een overlapping van 50%; - thermokrimp -systeem: een thermokrimpmof wordt aangebracht met behulp van een air-gun of met een roofing-brander Stalen leidingen Verzinkte stalen leidingen geplaatst in een omgeving waar een aanzienlijke condensatie kan voorzien worden, moeten bovendien tegen corrosie worden beschermd d.m.v. een bekleding conform met

49 Koperen leidingen De ingewerkte of in ondervloer geplaatste koperen leidingen worden steeds in de fabriek bekleed. Zij worden bovendien mechanisch beschermd tegen pletting en toevallige doorboring door middel van een stalen bescherming van minstens 2 mm dikte. Toelichting KVBG De stalen bescherming kan uitgevoerd zijn onder de vorm van een vlakke strip of een voorgevormd profiel (op starre of flexibele wijze) zie ook Figuren 9 en 10 en Inforgas nr Mantelbuis Bij elke doorgang van een wand (horizontaal of verticaal) wordt de leidingdoorvoer beschermd door een mantelbuis in metaal of synthetisch materiaal. Aan de bovenzijde van de doorgang van een aan vochtigheid blootgestelde vloer (water voor de schoonmaak), steekt de mantelbuis minstens 5 cm boven de vloer uit. De ringvormige ruimte tussen de leiding en de mantelbuis wordt opgevuld met een niet corrosief materiaal dat voldoende plastisch is om de dichtheid te verzekeren. De ondergrondse openingen aangebracht in de buitenmuren als doorgang voor de leidingen worden opgestopt met een niet corrosief materiaal dat voldoende plastisch is om de gasdichtheid te verzekeren Afmetingen van de leidingen en toelaatbaar drukverlies Voor de installaties gevoed bij een maximale druk van 30 mbar, mag het effectief drukverlies gemeten tussen de uitlaatopening van de gasmeter en elk van de verbruikstoestellen, de stopkraan niet inbegrepen, 1 mbar niet overschrijden. VOORBEELDEN: Zie Bijlage C. Voor de installaties gevoed bij een maximale druk hoger dan 30 mbar, zie Bijlage C. Toelichting KVBG TOEGELATEN DRUKVERLIEZEN Wanneer bij de opbouw van een binnenleiding veelvuldig gebruik wordt gemaakt van een steunbus kan dit een negatieve invloed hebben op het drukverlies in de leidingen bijkomende plaatselijke drukverliezen. Alsdan moet nagegaan of bij het berekenen van het drukverlies het lokaal drukverlies niet meer dan 20% van de werkelijke lengte bedraagt vergelijk 1,2 x de lengte van de leiding met de lengte van de leiding + per hulpstuk (ook steunbus als hulpstuk beschouwen) een equivalent van 0,50 m + per metalen slang een equivalent van twee maal de lengte van deze slang. 47

50 5. Afvoer van de verbrandingsproducten, toevoer van verbrandingslucht en ventilatie van de opstellingsruimtenvan de gastoestellen 5.1. Algemeen Dit artikel handelt over de afvoer van de verbrandingsproducten van de toestellen gevoed met aardgas en over de toevoer van lucht nodig voor de goede werking van deze toestellen in nieuw opgerichte gebouwen, vernieuwde gebouwen met aanpassing van de gasinstallatie en/of het afvoersysteem voor de verbrandingsproducten en bestaande gebouwen en dat, bij het plaatsen van een bijkomend toestel of het vervangen van een bestaand toestel. Toelichting KVBG: Een eengezinswoning is een huis dat voor bewoning door één gezin bestemd is. Een appartement, flat, studio of loft is dus geen eengezinswoning. Het heeft tot doel nauwkeurig te omschrijven: - de voorwaarden, waaraan dient voldaan om een juiste toevoer van verbrandingslucht te verzekeren; - de wijze waarop de verbrandingsproducten dienen afgevoerd te worden volgens het type van het gebruikte toestel; - de te volgen regels bij het aansluiten van de toestellen op de afvoerkanalen van de verbrandingsproducten; - de wijze waarop een losstaand afvoerkanaal dient verwezenlijkt te worden wanneer er geen afvoerkanaal beschikbaar is. Bovendien moeten bepaalde regels worden gevolgd bij gebruik van een gemeenschappelijk afvoerkanaal opdat de afvoer van de verbrandingsproducten van één of meer toestellen, op dat afvoerkanaal aangesloten, niet wordt verstoord. Indien het nominaal vermogen van de warmtegenerator(en) opgesteld in een stooklokaal groter dan of gelijk aan 70 kw is, dient dit stooklokaal te beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN B uitgezonderd indien de generator(en) uitsluitend bestemd is (zijn) om deze ruimte te verwarmen 12. In ruimten waarin één of meerdere toestellen met gesloten verbrandingskring zijn opgesteld waarvan het totaal nominaal vermogen 70 kw of meer bedraagt, dienen echter voorzien: - een bovenventilatie met een doorlaat die minstens gelijk is aan één vierde van de totale doorlaat van de afvoerkanalen, met een minimum van 200 cm 2 ; 12 Voor de centrale verwarmingsinstallaties waarvan het nominaal vermogen kleiner is dan 70 kw kan men, in afwachting van de publicatie van de norm NBN B Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kw Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsgassen, verwijzen naar het ontwerp prnbn B

51 - een lage ventilatie met een doorlaat die minstens gelijk is aan de helft van de doorlaat van de bovenventilatie, met een minimum van 200 cm 2. Indien het nominaal vermogen van de warmtegenerator(en) opgesteld in een stooklokaal kleiner is dan 70 kw maar groter dan 30 kw, wordt dit stooklokaal beschouwd als een technisch lokaal uitgezonderd indien: - ofwel de generator(en) uitsluitend bestemd is (zijn) om deze ruimte te verwarmen; - ofwel alle toestellen van het type C zijn; - ofwel het een eengezinswoning betreft Toevoer van verbrandingslucht en ventilatie van de opstellingsruimten van open verbrandingstoestellen Toevoer van verbrandingslucht Algemeen Er worden schikkingen getroffen om de luchttoevoer te voorzien nodig voor de goede werking van de open verbrandingstoestellen. De luchttoevoer moet permanent en voldoende groot zijn. Indien deze wordt verwezenlijkt door middel van een kanaal, moet de lucht steeds rechtstreeks van buiten worden genomen. Een zelfde opening mag niet tegelijk als toevoer en afvoer van de lucht worden gebruikt voor eenzelfde ruimte, behalve in het geval van één enkel keldergat aangebracht in het hoogste gedeelte van een ondergrondse opstellingsruimte en voor zover aan de volgende twee voorwaarden voldaan is: - de diepte van de opstellingsruimte, gemeten vanaf de buitenmuur waarin zich het keldergat bevindt, is niet groter dan 5 m; - de vrije oppervlakte van het keldergat bedraagt minstens 5-maal zoveel als bepaald in Opstellingsruimten waar een luchttoevoeropening moet voorzien zijn Een toevoeropening voor buitenlucht is voorzien in elke opstellingsruimte van een toestel met open verbrandingskring. Op voorwaarde dat het geïnstalleerd nominaal vermogen niet groter is dan 30kW en het een bestaand gebouw betreft, mag deze luchttoevoeropening een doorstroomopening zijn wanneer door maximum een tweede doorstroomopening, de opstellingsruimte in verbinding staat met een andere ruimte die een toevoeropening heeft rechtstreeks naar de buitenlucht in één van de volgende gevallen: - hetzij een toestel type A vervangen wordt door een toestel type A of B; - hetzij een toestel type B vervangen wordt door een toestel van hetzelfde type; - hetzij het de plaatsing betreft van een bijkomend toestel, dat geen centrale verwarmingsketel is, en de opstellingsruimte geen slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of opschikkamer is. NOOT Bij het berekenen van het geïnstalleerd nominaal vermogen wordt rekening gehouden met elk van de geïnstalleerde toestellen in de opstellingsruimte en in de ruimten voorzien van een doorstroomopening, met uitzondering van de kooktoestellen. 49

52 Plaats van de luchttoevoeropeningen De luchttoevoeropeningen moeten beneden in de opstellingsruimte uitmonden; zij mogen niet afsluitbaar zijn. Ze zijn zo aangebracht en berekend dat ze de bewoners op generlei wijze hinderen. Wanneer echter de verbrandingsproducten afgevoerd worden door een afvoerkanaal, mogen de luchttoevoeropeningen aan de bovenzijde van de opstellingsruimte uitmonden Minimale doorlaat van de luchttoevoer- en doorstroomopeningen De doorlaat van de luchttoevoer rechtstreeks vanuit de buitenlucht is dezelfde als die van de eventuele doorstroomopeningen (één of twee). Zij wordt bepaald op basis van de gegevens van tabel 4 maar mag nooit kleiner zijn dan 50 cm 2. Wanneer de luchttoevoer geschiedt via één of twee doorstroomopeningen, moeten de luchttoevoer- en de doorstroomopeningen de minimale doorlaat hebben van de overeenkomende kolom van Tabel 4. direct van buiten door 1 doorstroomopening door 2 doorstroomopeningen Legende: 1: toevoerrooster direct naar buiten 2 en 3: doorstroomopeningen Figuur 16 Toevoerrooster en doorstroomopeningen Indien de opstellingsruimte voor industriële doeleinden gebruikt wordt en een volume van minstens 1000 m 3 heeft, mag de toevoer van verbrandingslucht verzekerd worden door permanente openingen met een doorlaat die overeenkomt met 6 cm 2 per kw geïnstalleerd nominaal vermogen, zowel in nieuwe als bestaande gebouwen. Toelichting KVBG Voor industriële ruimten met een volume van minstens 1.000m 3 bedoelt men met permanente openingen de som van al deze openingen (b.v. openingen in geprofileerde wandpanelen). 50

53 Tabel 4 Doorlaat van de luchttoevoer- en doorstroomopeningen Type toestel Luchttoevoeropening direct naar buiten Doorlaat van elke opening per type van ventilatie cm²/kw Bestaand gebouw a) Luchttoevoeropening en één doorstroomopening (twee openingen in het totaal) Luchttoevoeropening en twee doorstroomopeningen (drie openingen in het totaal) Nieuw of vernieuwd gebouw a) Luchttoevoeropening direct naar buiten A * B 1* B 2* a) De voorwaarden van paragraaf zijn van toepassing. Toelichting KVBG REKENVOORBEELDEN VOOR TOEVOER- EN DOORSTROOMOPENINGEN 51

54 52

55 Voor dit laatste voorbeeld is het totaal opgesteld nominaal vermogen in de lokalen A en B samen meer dan 30 kw, het gebruik van doorstroomopeningen is dus niet toegelaten. Toelichting KVBG LUCHTTOEVOER INBOUWKACHEL Bij het plaatsen van een inbouwkachel type B raden we aan om, bij het ontwerpen van het gebouw, een kanaal voor de aanvoer van verbrandingslucht te voorzien van buiten tot onderaan in de nis waarin het toestel geplaatst wordt. De verbrandingslucht dient steeds langs onder te worden aangevoerd. Hierdoor hebben de bewoners geen hinder van de luchttoevoeropening(en). Bij gebrek aan een niet afsluitbare opening mag de lucht toegevoerd worden door een blijvende uitsparing aangebracht aan de onderzijde van een toegangsdeur op voorwaarde dat de hoogte ervan minstens 2,5 cm bedraagt en de oppervlakte minstens 150 cm 2 is. De luchttoevoeropening moet minimum 150 cm 2 zijn in de volgende twee gevallen: - het gaat om een toestel van het type A 1AS ; - het gaat om een toestel type B, geplaatst in een slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of opschikkamer dat vervangen wordt door een toestel van hetzelfde type. 53

56 Minimale doorlaat van kanalen voor toevoer van verbrandingslucht De verbrandingslucht dient bij een verticaal luchttoevoerkanaal toegevoerd langs zijn onderzijde. De uitmonding van dit kanaal in de open lucht dient in dezelfde drukzone gesitueerd als de uitmonding van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten. Toelichting KVBG Uitmonding in dezelfde drukzone betekent dat de opening voor de luchtinname zich moet situeren in een aangrenzend gevelvlak dat dezelfde oriëntering heeft als de uitmonding van het afvoerkanaal. De doorlaten worden bepaald derwijze dat het ladingsverlies in het kanaal beperkt blijft tot 3Pa. NOOT De minimale doorlaat is functie van het geïnstalleerd nominaal vermogen en wordt berekend volgens de norm NBN B of NBN B in functie van dit geïnstalleerd vermogen Ventilatie van opstellingsruimten voor verbruikstoestellen Alle ruimten waarin een verbruikstoestel is opgesteld moeten geventileerd zijn, uitgezonderd wanneer het één van de volgende apparaten betreft: - een toestel type C dat geen centrale verwarmingsketel is; - een gasfornuis; - een inbouwkookplaat; - een huishoudelijke of artisanale oven; - een komfoor of een artisanale brander, o.a. Bunsenbrander Natuurlijke ventilatie Voor de toestellen met open verbrandingskring moet er steeds een opening voor toevoer van verbrandingslucht aanwezig zijn. Deze opening wordt ook beschouwd als toevoeropening voor de ventilatielucht; in dit geval moet er geen bijkomende opening voorzien worden. De afvoer van de verontreinigde lucht moet voldoen aan de volgende eisen: - indien de afvoer van de verontreinigde lucht verwezenlijkt wordt door een opening, dan bevindt deze zich in het hoogste gedeelte van de opstellingsruimte en mondt rechtstreeks uit in de open lucht; deze opening moet steeds hoger liggen dan het niveau van de uitlaat van de toestellen type A; - Indien de afvoer verwezenlijkt wordt door een kanaal voor bovenventilatie dan bevindt zich de opening van dit kanaal steeds in het hoogste gedeelte van de opstellingsruimte en in elk geval hoger dan het niveau van de uitlaat van de toestellen type A. 54

57 De gevolgde weg van het kanaal is zo verticaal en rechtlijnig mogelijk. De minimale doorlaat van het kanaal wordt bepaald zoals aangegeven in De uitmonding van het kanaal mag zich niet in een zone bevinden die in statische overdruk is (zie Bijlage D). De gebruikte materialen en hun verbindingen zijn zo dat de dichtheid verzekerd is en dat zij weerstaan aan corrosie. Het afvoerkanaal voor verbrandingsproducten van verbruikstoestellen op aardgas type B 1*BS, mag slechts dienst doen als bovenventilatie onder de twee volgende voorwaarden: - er zijn enkel gasverbruikstoestellen van dat type op aangesloten; - het afvoerkanaal is hiervoor ontworpen Mechanische ventilatie De ventilatie van de opstellingsruimte kan ook mechanisch geschieden met een ventilatiedebiet van minimum 7 l/s (25,2 m 3 /h) Voorschriften die toelaten wisselwerkingen te vermijden tussen de mechanische ventilatievoorzieningen en de verbruikstoestellen met open verbrandingskring Algemeen Een toestel type C mag opgesteld worden in een mechanisch geventileerd gebouw. Een toestel type B zonder ventilator mag in een stooklokaal opgesteld worden voor zover er geen rechtstreekse verbinding bestaat tussen deze opstellingsruimte en het gedeelte van het gebouw dat mechanisch geventileerd is. Na de installatie van het toestel moet zijn goede werking worden nagegaan en dit terwijl het ventilatiesysteem gebruikt wordt onder de minst gunstige omstandigheden. Wanneer een gebouw mechanisch geventileerd is dienen de bijzondere eisen van en gerespecteerd te worden Toestellen type A of B in een mechanisch geventileerd gebouw Mechanische toevoerventilatie De twee typen toestellen mogen geplaatst worden Mechanische afvoerventilatie en mechanische toe- en afvoerventilatie Enkel de volgende vier mogelijkheden zijn toegelaten. 55

58 type A De installatie moet conform zijn met Toestellen type B 14BS, B 22P of B 23P De installatie moet conform zijn met (voor de toestellen B 14BS ) of (voor de toestellen B 22P of B 23P ) Mechanische afvoer van de verbrandingsproducten in een gebouw zonder gestuurde mechanische ventilatie De installatie moet conform zijn met Afvoer van de verbrandingsproducten in combinatie met de collectieve mechanische ventilatie van het gebouw (VMC-gas) De installatie moet conform zijn met Dampkap, droogkast en andere apparaten uitgerust met gelijksoortige afzuigsystemen naar buiten Indien opstellingsruimten mogelijk in onderdruk geplaatst worden door het gebruik van een dampkap, een droogkast of een ander apparaat met een gelijksoortig afvoersysteem naar buiten, zijn enkel de vier mogelijkheden van toegelaten met de bijkomende voorwaarde om te zorgen voor een luchttoevoeropening, direct van buiten, met een doorlaat van 160 cm 2 per 100 m 3 /h afgezogen lucht. Toelichting KVBG Een andere oplossing die echter ver van ideaal is bij de combinatie van een afzuigsysteem met een open gastoestel (b.v. B 11BS ) is het elektrisch vergrendelen van het gastoestel tijdens het werken van het afzuigsysteem. De vergrendeling kan worden uitgevoerd op één van de volgende wijzen: - bij een centrale verwarmingsinstallatie: via het thermostaatcircuit van de installatie; - onderbreking van de elektrische voeding van de installatie; - onderbreking van de gastoevoer door een elektro-magnetische klep, geplaatst stroomafwaarts van de stopkraan van het gastoestel. 56

59 5.3. Afvoer van de verbrandingsproducten Alle toestellen zijn verplicht aangesloten op een afvoerkanaal voor verbrandingsproducten op de volgende uitzonderingen na: a) toestel van het type C; b) fornuis, inbouwkookplaat, huishoudelijke en artisanale oven, komfoor en artisanale brander o.a. Bunsenbrander; c) keukengeiser van het type A 1AS geïnstalleerd met het oog op een onderbroken gebruik; d) huishoudelijke wasmachine en wasdroger van het type A 1AS met een nominaal vermogen beperkt tot 10 kw, evenals koelkast. De afvoer van de verbrandingsproducten van de toestellen hierboven vermeld onder b tot d moet voldoen aan de voorschriften van Toelichting KVBG: Aardgasgestookte stralers van het type A vormen eveneens een uitzondering op deze regel. De eisen in verband met onder andere de aanvoer van de verse lucht en de afvoer van de verbrandingsproducten zijn opgenomen in de norm EN Gas fired overhead radiant heaters Ventilation requirements for non-domestic premises Afvoer van de verbrandingsproducten door natuurlijke trek van toestellen type B Aansluitingseisen Algemene eisen Ieder toestel wordt aangesloten op een individueel ingebouwd of losstaand afvoerkanaal Een met aardgas gestookt toestel mag samen met een toestel dat gestookt wordt met een andere brandstof aangesloten worden op een zelfde polyvalent gemeenschappelijk afvoerkanaal als hun gelijktijdige werking onmogelijk gemaakt is Een geheel samengesteld uit in batterij gemonteerde toestellen mag worden gelijkgesteld met één enkel toestel indien de verschillende toestellen deel uitmaken van één geheel dat ontworpen is om te functioneren als één eenheid en dat uitgerust is met: 57

60 - hetzij een collector voor de verbrandingsproducten, speciaal ontworpen door de toestelfabrikant om in alle omstandigheden (geheel of gedeeltelijk gebruik van het geïnstalleerd vermogen) een correcte afvoer van de verbrandingsproducten te verzekeren, waarbij de verbranding in de toestellen steeds optimaal blijft; - hetzij één enkele afvoer voor de verbrandingsproducten, die hetzelfde resultaat waarborgt. Het vermogen bij het starten in koude toestand is ten minste gelijk aan 25% van het totale nominale vermogen van het geheel der warmtegeneratoren De toestellen van het type B 11 met CE-keurmerk moeten van het type B 11AS, B 11BS of B 11CS zijn uitgezonderd de toestellen die in open lucht geïnstalleerd zijn en die van het type B 11 mogen zijn De toestellen van het type B 14BS moeten worden aangesloten op een individueel afvoerkanaal dat gelijktijdig aan de volgende eisen voldoet: - het aansluitkanaal is van het luchtdichte type (zie ); - het individuele afvoerkanaal is van het luchtdichte type ( zie ). Indien dit niet het geval is, dient een luchtdichte ingezette buis (zie ) te worden aangebracht vanaf de uitlaat van het toestel tot de uitmonding op het dak. Het is verboden toestellen van het type B 14BS aan te sluiten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal De toestellen van het type B 22 en B 23 die aan het uiteinde van hun afvoerstomp: - een overdruk hebben, moeten van het type B 22P / B 23P zijn en als zodanig geplaatst worden; - een onderdruk hebben, moeten geïnstalleerd worden zoals toestellen type B 11BS. Het is verboden toestellen van de typen B 22P en B 23P aan te sluiten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal De toestellen type B 3 moeten geïnstalleerd worden zoals toestellen type B 11BS De toestellen type B 4 moeten geïnstalleerd worden zoals toestellen type B 1 maar met behulp van een afvoersysteem conform 13 met dat beschreven door de fabrikant in de technische installatievoorschriften. 13 Het afvoersysteem voor toestellen type B 4 is het geheel van het kanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten en het eindstuk. Dit geheel dient geplaatst conform met de instructies van de fabrikant zoals aangegeven in de technische installatievoorschriften die deel uitmaken van de CE-keuring. 58

61 Toestellen uitgerust met een atmosferische brander waarvan het totaal nominaal vermogen per opstellingruimte kleiner is dan 70 kw. Indien de plaatselijke omstandigheden niet toelaten om ieder toestel op een individueel afvoerkanaal aan te sluiten, mag een gemeenschappelijk afvoerkanaal gebruikt worden, op voorwaarde dat de voorschriften van in acht worden genomen Doorlaat van het afvoerkanaal De doorlaat 14 moet zo zijn dat, ongeacht het regime van het aangesloten toestel, de trek op natuurlijke wijze ontstaat Dichtheid van het afvoerkanaal De dichtheid is zo dat geen verbrandingsproducten kunnen ontsnappen dan via de daartoe voorziene afvoeropening(en). De dichtheid wordt bekomen door het gebruik van afvoerkanalen die een luchtlekdebiet vertonen van minder dan 2 l/s.m 2 bij beproeving onder een druk van 40 Pa. De beproevingsmethode is conform met de norm NBN EN Gevolgde weg van het afvoerkanaal De gevolgde weg benadert zoveel mogelijk de verticale, vertrekkende van de uitgang van het toestel. Plotse veranderingen van richting en doorlaat dienen vermeden te worden Uitmonding van het afvoerkanaal De uitmonding van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten mag zich niet bevinden in een statische overdrukzone (zie Bijlage D). Deze uitmonding bevindt zich steeds minstens 2,50 m boven de afvoerstomp van het toestel Regenbescherming Indien regeninslag verwacht wordt is het nodig de onderzijde van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten te verbinden met de riolering via een reukafsluiter. Indien een regenbescherming voorzien wordt moet de vrije ruimte tussen deze bescherming en de uitmonding van het afvoerkanaal minstens gelijk zijn aan twee maal de oppervlakte van dit kanaal en mag ze geen beweegbare delen bevatten noch regelbare openingen vertonen. 14 Voor de berekening van de doorlaat kan men, in afwachting van de publicatie van de norm NBN B Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kw Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsgassen, verwijzen naar het ontwerp prnbn B

62 Statische afvoerkap op het afvoerkanaal De plaatsing van elke statische afvoerkap op het afvoerkanaal moet, onder alle klimatologische omstandigheden, de trek bevorderen. Indien het afvoerkanaal meerdere kanalen bevat moet elk ervan voorzien zijn van een afvoerkap. De statische afvoerkap mag geen beweegbare delen bevatten noch regelbare openingen vertonen Isolatie van het afvoerkanaal De materialen zijn gekozen en aangebracht derwijze dat de trek gewaarborgd wordt in alle klimatologische omstandigheden. Isolatieproducten in bulk die aanleiding kunnen geven tot zetting zijn niet toegelaten Reinheid van het afvoerkanaal Alvorens een verbruikstoestel aan te sluiten, moet het afvoerkanaal zuiver zijn en vrij van alle belemmeringen. Elk afvoerkanaal dat voorheen gebruikt werd voor andere brandstoffen moet voorafgaand aan de indienstneming van de aardgasinstallatie, gereinigd worden Opvangcollector Aan de onderzijde van elk verticaal deel voorziet men een collector voor opvang van eventuele verontreinigingen, met een reinigingsopening die gemakkelijk toegankelijk is Materialen van het afvoerkanaal De gebruikte materialen zijn opgegeven in de normen NBN B (nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 70 kw) Losstaand afvoerkanaal Bevestiging Een losstaand afvoerkanaal bestaande uit ineenschuifbare elementen is voorzien van geschikte stutten Ineenschuiven Het ineenschuiven van verschillende buizen gebeurt derwijze dat ze niet spontaan uit elkaar kunnen vallen. Het verwijde uiteinde van deze buizen is steeds naar boven gericht. Bij gebruik van blikken buizen met felsnaad, buizen met gepuntlaste of geklonken naad, is de langsnaad nooit langs de onderzijde van de buis geplaatst. 15 Voor een nominaal vermogen kleiner dan 70 kw kan men, in afwachting van de publicatie van de norm NBN B Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kw Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsgassen, verwijzen naar het ontwerp prnbn B

63 Materialen De gebruikte materialen zijn opgegeven in de normen NBN B (nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 70 kw) Bescherming van de omringende materialen Indien dit noodzakelijk blijkt voor de omringende materialen, wordt er een doeltreffende brandbeveiliging toegepast voor de omgeving van het losstaand afvoerkanaal. Geen enkel brandbaar materiaal mag onbeschermd gebruikt worden op minder dan 0,15 m van het losstaand afvoerkanaal Opstelling Het afvoerkanaal biedt een zo gering mogelijke weerstand aan de doorstromende verbrandingsproducten. Richtingsveranderingen dienen vermeden. Indien het onmogelijk is ze te vermijden, moeten ze gerealiseerd worden met bochten. Het losstaand afvoerkanaal is zo uitgevoerd dat geen enkele verontreiniging het kan verstoppen Thermische isolatie Het losstaand afvoerkanaal is beschermd tegen elke afkoeling die de goede werking ervan kan schaden Aansluitkanaal van de toestellen type B Samenvoegen Het aansluitkanaal moet homogeen opgebouwd zijn. Bij gebruik van blikken buizen met felsnaad, buizen met gepuntlaste of geklonken naad, is de langsnaad niet aan de onderkant van de aansluiting geplaatst. Het verwijde uiteinde van de ineenschuifbare buizen wordt steeds gericht in de zin van de afvoer van de verbrandingsgassen Materialen De gebruikte materialen zijn opgegeven in de normen NBN B (nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 70 kw) Voor een nominaal vermogen kleiner dan 70kW kan men, in afwachting van de publicatie van de norm NBN B Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kw Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsgassen, verwijzen naar het ontwerp prnbn B

64 Dichtheid van het aansluitkanaal De dichtheid wordt bekomen door het gebruik van aansluitkanalen die een lekdebiet vertonen kleiner dan: - 2 l/s.m 2 bij een proefdruk van 40 Pa voor een afvoerkanaal in onderdruk; - 0,006 l/s.m 2 bij een proefdruk van 200 Pa voor een afvoerkanaal in overdruk. De beproevingsmethode is conform met de norm NBN EN Bescherming van de omringende materialen Indien dit noodzakelijk blijkt voor de omringende materialen, wordt er een doeltreffende brandbeveiliging toegepast voor de omgeving van het aansluitkanaal. Geen enkel brandbaar materiaal mag onbeschermd gebruikt worden op minder dan 0,15 m van het aansluitkanaal Opstelling Algemeen Het aansluitkanaal is zo kort mogelijk, mag nooit in dalende lijn geplaatst zijn en moet, indien de lengte groter is dan 0,50 m een oplopende helling naar het afvoerkanaal hebben. Het biedt een zo gering mogelijke weerstand aan de doorstromende verbrandingsproducten. Richtingsveranderingen dienen vermeden. Indien het onmogelijk is ze te vermijden, moeten ze gerealiseerd worden met bochten. Een metalen aansluitkanaal steekt 5 mm tot 20 mm uit ten opzichte van de binnenwand van het afvoerkanaal derwijze dat er geen verontreinigingen afkomstig van het afvoerkanaal in het aansluitkanaal terecht kunnen komen. Toelichting KVBG Het afvoerkanaal waarvan sprake is een kanaal opgebouwd uit metselwerk; verontreinigingen komen meestal in zulke kanalen voor. Opdat de eventuele verontreiniging niet in het toestel zou terecht komen wordt het uiteinde van de metalen buis zo afgesneden en geplaatst dat ze aan de binnenzijde 20 mm uitspringt aan de boven- en 5 mm aan de onderzijde. Het is zeer voornaam dat de metalen buis niet te ver in het afvoerkanaal steekt. Zo niet, wordt de beschikbare doorlaat verkleind en ontstaat daarenboven een turbulente stroming die de trek van het afvoerkanaal negatief beïnvloedt. 62

65 Het aansluitkanaal mag geen andere trekonderbreker bevatten dan die welke origineel op het toestel is voorzien Toestellen uitgerust met een verticale afvoerstomp De toestellen van dit type die een nominaal vermogen hebben kleiner dan 70 kw, hebben een aansluitkanaal met een verticaal gedeelte van minstens 0,50 m. Na het verticale gedeelte wordt de aansluiting aan het afvoerkanaal uitgevoerd met een bochtstuk van minimum 90. Indien een bijkomend gedeelte vereist is tussen dit bochtstuk en het afvoerkanaal, mag de totale lengte van het aansluitkanaal niet groter zijn dan één vierde van de trekhoogte van het afvoerkanaal met een maximum van 2 m. De totale lengte van het aansluitkanaal wordt gemeten tussen de buitenrand van de afvoerstomp of de trekonderbreker-valwindafleider van het toestel en de aansluitopening in het afvoerkanaal; een bijkomend bochtstuk wordt aangerekend als een lengte van 0,50 m. Toelichting KVBG De beperking tot maximaal 2 m moet geïnterpreteerd worden als: de totale lengte a + b + (het aantal gebruikte bochten x 0,5 m) 1/4 van de trekhoogte; indien de trekhoogte kleiner is dan 8 m mag de totale lengte toch een maximum van 2 m hebben. Figuur 17 Aansluiting toestel met verticale afvoerstomp 63

66 Doorlaat van het aansluitkanaal De doorlaat van het aansluitkanaal moet ten minste even groot zijn als die van de uitlaat van het toestel. Hij is constant en regelmatig. Bij natuurlijke trek mag hij niet worden gewijzigd door het aanbrengen van een vaste of beweegbare inrichting behalve zoals voorzien in Trekstabiliseerklep De trekstabiliseerklep met luchtinlaat in het aansluitkanaal is slechts toegelaten voor een toestel van het type B 22 /B 23 of B 52 /B 53 ; in dat geval is de klep in dezelfde opstellingsruimte als het toestel geplaatst Ingezette buis Alvorens een ingezette buis aan te brengen is het noodzakelijk het afvoerkanaal te reinigen. Het materiaal dat gebruikt wordt als ingezette buis moet weerstaan aan de mechanische, thermische en chemische inwerkingen waaraan het bij gebruik onder normale omstandigheden kan worden blootgesteld. De doorlaat van de ingezette buis moet de correcte afvoer van de verbrandingsproducten waarborgen. De stabiliteit van dit type afvoer is verzekerd door geschikte stutten Aansluiting van verscheidene toestellen van het type B 11BS op een gemeenschappelijk afvoerkanaal Enkel de toestellen van het type B 11BS mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal en dit voor zover aan alle hierna volgende voorwaarden is voldaan: a) de werking van één van de toestellen mag de werking van de andere niet storen; b) wanneer alle toestellen gelijktijdig in werking zijn, mag geen enkele storing van de trek optreden; c) wanneer een toestel niet in werking is mag er geen terugslag van verbrandingsproducten in de trekonderbreker-valwindafleider optreden ten gevolge van de werking van de andere toestellen. 64

67 De toestellen bevinden zich op dezelfde verdieping Twee toestellen die zich op dezelfde verdieping bevinden mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal voor zover ze zich in dezelfde opstellingsruimte bevinden. De aansluiting wordt verwezenlijkt: - ofwel rechtstreeks: het hoogteverschil tussen de aansluitmiddelpunten moet dan ten minste gelijk zijn aan het dubbel van de grootst gebruikte diameter met een minimum van 0,50 m; Figuur 18 Rechtstreekse aansluiting op het gemeenschappelijk afvoerkanaal - ofwel met behulp van een collectoraansluiting waarvan de doorlaat minstens gelijk is aan 80% van de som van de doorlaten van de gebruikte aansluitingen. 65

68 Figuur 19 Aansluiting op het gemeenschappelijk afvoerkanaal door middel van een collector De toestellen bevinden zich op verschillende verdiepingen Meerdere toestellen die zich bevinden op verschillende verdiepingen mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal wanneer die aansluiting zo is verwezenlijkt dat aan één van de volgende twee voorwaarden is voldaan: - ofwel is de aansluiting uitgevoerd op een gemeenschappelijk enkelvoudig, ingebouwd of losstaand afvoerkanaal: in dat geval mogen de aansluitingen slechts op 3 verschillende niveaus uitgevoerd worden en het hoogteverschil tussen de as van het aansluitkanaal van het hoogst geplaatste toestel en de uitmonding van het afvoerkanaal bedraagt ten minste 4 m; - ofwel is de aansluiting uitgevoerd op een gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal of op een gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal: in dat geval moet elk individueel aansluitstuk een minimale hoogte van 2,50 m hebben en moet het hoogteverschil tussen de as van het aansluitkanaal van het hoogst geplaatste toestel en de uitmonding van het afvoerkanaal ten minste 4 m zijn; daarenboven is in dit geval het aantal toestellen aangesloten op het gemeenschappelijk hoofdafvoerkanaal beperkt tot drie voor nieuw gebouwde en tot vijf voor bestaande afvoerkanalen. Toelichting KVBG Indien in een bestaand gebouw een gemeenschappelijk afvoerkanaal aanwezig is waarop reeds drie toestellen zijn aangesloten kan eventueel een vierde toestel aangesloten worden door de afvoerbuis van de verbrandingsproducten van het hoogst geplaatste toestel aan te brengen in het gemeenschappelijk deel van het afvoerkanaal. Uiteraard is dit enkel mogelijk wanneer het gemeenschappelijk afvoerkanaal nadien nog voldoen doorlaat heeft voor de verbrandingsproducten van de andere drie toestellen. Ter illustratie 2 mogelijke oplossingen: 66

69 Figuur 20 Oplossingen om vier toestellen op een gemeenschappelijk afvoerkanaal aan te sluiten Waterafvoer door het afvoerkanaal Wanneer het gastoestel condenserend is, moet in het afvoerkanaal een voor de condensaten corrosievaste buis zijn aangebracht die verbonden is met de holte onderaan het afvoerkanaal. De buis bevat een stankafsluiter en de condensafvoer moet zichtbaar zijn Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type A De bepalingen van zijn van toepassing. Een opening of een kanaal voor bovenventilatie, in rechtstreeks contact met de buitenlucht, is voorzien in elke opstellingsruimte van een keukengeiser van het type A 1AS met onderbroken werking. De afvoeropening of de opening van het kanaal voor bovenventilatie heeft een vrije doorlaat van minstens 150 cm 2. Geen enkele hindernis mag het zicht in rechte lijn belemmeren tussen de afvoeropening van het toestel en de afvoeropening of de opening van het kanaal voor bovenventilatie van de opstellingsruimte Mechanische afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type B Toelichting KVBG Het toepassen van een afzuigventilator op een afvoerkanaal waarop atmosferische toestellen zijn aangesloten is in principe een oneigenlijke toepassing. Deze oplossing is enkel aanvaardbaar voor het oplossen van afvoerproblemen in bestaande gebouwen en is geen oplossing voor een nieuwbouw. 67

70 Indien een mechanische afvoer van de verbrandingsproducten toch noodzakelijk is (b.v. bestaand afvoerkanaal waarvan de natuurlijke trek onvoldoende is) dan is het ten zeerste aanbevolen om een toestel type C te plaatsen. De werking van een type C toestel is door zijn principe onafhankelijk van de ventilatie en is daarom minder storingsgevoelig dan een type B toestel in deze toepassing. Bij het toepassen van een afzuigventilator is het noodzakelijk om in de aansluitkanalen van de toestellen op de verschillende verdiepingen een aangepast diafragma te plaatsen om alzo hetzelfde afzuigdebiet te verkrijgen op het niveau van elke aansluiting Gebouwen zonder gestuurde mechanische ventilatie Wanneer de afvoer van de verbrandingsproducten geschiedt met behulp van een inrichting voor mechanische afvoer buiten het toestel die het afvoerkanaal in onderdruk plaatst over zijn ganse lengte, moet de werking van het toestel afhankelijk gemaakt worden van die trek. Een toestel van het type B 11CS voldoet aan deze eis. Een toestel van het type B 11BS voldoet aan deze eis op voorwaarde dat het uitgerust is met een inrichting voor thermische afvoerbeveiliging en voorzien wordt van een diafragma in de uitlaatstomp of het aansluitkanaal van het toestel. Het in veiligheid stellen van het toestel wordt gestuurd door meting van de verschildruk over dit diafragma. Toelichting KVBG De sturing kan worden verwezenlijkt: - hetzij door onder de afzuigventilator een diafragma te plaatsen met een verschildrukschakelaar of een vaanschakelaar; het contact van deze schakelaar wordt ontdubbeld via een relais en elk individueel gastoestel kan via een afzonderlijk contact van dit relais worden vergrendeld; - hetzij door aan het uiteinde van de afvoerstomp of in het aansluitkanaal van het toestel een diafragma met een verschildrukschakelaar of een vaanschakelaar te plaatsen; het toestel kan via het contact van deze schakelaar worden vergrendeld. De vergrendeling kan worden uitgevoerd op één van de volgende wijzen: - bij een centrale verwarmingsinstallatie: via het thermostaatcircuit van de installatie; - onderbreking van de elektrische voeding van de installatie; - onderbreking van de gastoevoer door een elektro-magnetische klep, geplaatst stroomafwaarts van de stopkraan van de binneninstallatie. Het is verboden om de vergrendeling uit te voeren door het onderbreken van een elektrisch circuit in het toestel, b.v. het contact in serie plaatsen met de TTB of thermokoppel. Hierdoor wordt het toestel gewijzigd wat verboden is door de CE-markering en tevens vervalt de garantie van de fabrikant van het toestel. Zowel het berekenen als het uitvoeren van dergelijke opstelling is het werk van een daarin gespecialiseerd bedrijf. 68

71 De mechanische afvoer mag noch de goede werking van de toestellen storen noch de oorzaak zijn van geluidsoverlast of hinderende trillingen Gebouwen met gestuurde mechanische ventilatie In een gebouw dat uitgerust is met gestuurde mechanische ventilatie (VMC) geeft men de voorkeur aan toestellen van het type C. Indien dit niet mogelijk is kunnen toestellen van het type B 11CS gebruikt worden op de volgende voorwaarden: a) het VMC-systeem moet opgevat zijn (doorsneden, debieten, drukken, toevoer van lucht) om ook de verbrandingsproducten van de aangesloten verbruikstoestellen af te voeren (VMCgas) 17 : in dit geval kan de aansluiting van de toestellen direct op het gemeenschappelijke afvoerkanaal gebeuren; het maximaal aantal toestellen dat kan aangesloten worden op hetzelfde afvoerkanaal is afhankelijk van de uitgevoerde berekening; b) het VMC-gassysteem moet uitgerust zijn met een gemeenschappelijke beveiligingsinrichting die een tekort aan afzuiging kan opsporen en alle aangesloten verbruikstoestellen kan buiten werking stellen door middel van een elektrisch contact geplaatst ter hoogte van elk toestel; c) de materialen van de afvoerkanalen van het VMC-gassysteem moeten aan dezelfde eisen voldoen als deze toegelaten voor de afvoer van verbrandingsproducten. Indien in uitzonderlijke, plaatselijke omstandigheden, het niet mogelijk is de onderdruk in het afvoerkanaal te waarborgen, moet dit kanaal van het luchtdichte type zijn. Indien het gemeenschappelijk afvoerkanaal van het gebouw uitgerust is met een zich aan de buitenzijde bevindend mechanisch afzuigsysteem bestemd voor de afvoer van de verbrandingsproducten, mogen de verbruikstoestellen op dit gemeenschappelijk afvoerkanaal worden aangesloten, op voorwaarde dat aan dezelfde eisen wordt voldaan als voor het genoemde VMC-gassysteem, waarbij het afvoerdebiet berekend is om uitsluitend de verbrandingsproducten van de aangesloten verbruikstoestellen af te voeren Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen van het type C Algemeen Het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten, de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk van de toestellen van het type C moeten uitgevoerd worden met materialen die voorgeschreven zijn door de fabrikant van het toestel en geïnstalleerd volgens de instructies die in de technische installatievoorschriften zijn opgenomen en deel uitmaken van de CE-keuring van het geheel. 17 De technische informatienota's van het WTCB nrs 106 en 119 Code van het goed vakmanschap Regelbare mechanische ventilatie kunnen als basis dienen voor de berekening van VMC-gasinstallaties. 69

72 Toelichting KVBG Met voorgeschreven door de fabrikant wordt in bedoeld dat het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten, de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk van de toestellen van het type C moeten voldoen aan de voorschriften van de fabrikant en deel uitmaken van de CE-keuring van het geheel. Deze voorschriften betreffen onder andere: - de geometrische eisen zoals de diameters van de kanalen, het maximaal aantal bochten, de maximale horizontale en verticale lengte van de kanalen, - aan - en afvoerkanaal van het type C 1*, C 3*, C 3*S, C 4*, C 5* of C 8* - de materiaaleisen (merk en typenummer), - de installatie volgens de instructies die in de technische installatievoorschriften van de fabrikant van het gastoestel zijn opgenomen. Het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten, de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk van de toestellen van het type C die beantwoorden aan deze voorschriften mogen onafhankelijk van het gastoestel geplaatst worden. Alleen toestellen van het type C 8 mogen aangesloten worden op een ingebouwd gemeenschappelijk afvoerkanaal; de aansluiting is conform met Toelichting KVBG C 8 -toestellen mogen op een gemeenschappelijk afvoerkanaal aangesloten worden indien aan de voorschriften a), b) en c) van voldaan is. Het toevoerkanaal van de verbrandingslucht is afzonderlijk voor ieder opgesteld toestel. Het aantal toestellen is NIET beperkt tot 3. De doorlaat van het gemeenschappelijk afvoerkanaal moet berekend worden in functie van het vermogen van de toestellen en hun aantal. Het systeem dient derwijze geïnstalleerd dat de eventuele eisen inzake brandweerstand van het gebouw behouden blijven. Er wordt voldoende vrije ruimte voorzien vóór en rondom de muurdoorvoer van het eindstuk opdat de verbrandingsproducten zich vrij zouden kunnen verspreiden in de buitenlucht zonder in aanraking te komen met een wand of hindernis en zonder binnen te dringen in om het even welk bouwwerk. De minimale afstanden tussen de doorvoer en een toegangsopening in een wand (deur, venster) of een ventilatieopening worden berekend volgens de norm NBN B Bijlage G illustreert de afstanden voor toestellen met een nominaal vermogen van maximum 30 kw Individueel systeem toestellen type C 1, C 3 en C 5 Bij toestellen waarvan de kanalen voor toevoer van verbrandingslucht en/of afvoer van de verbrandingsproducten horizontaal geplaatst zijn, moeten deze kanalen haaks staan op de verticale wand die zij doorboren. 70

73 Gemeenschappelijk systeem - toestellen type C 4 Enkel toestellen type C 42 en C 43 mogen aangesloten worden op een gemeenschappelijk verticaal systeem uitmondend boven het dak. Dit gemeenschappelijk systeem voor gesloten toestellen moet gekeurd zijn in België of in een lidstaat van de Europese Unie. Het gemeenschappelijk systeem moet worden geïnstalleerd volgens de voorschriften van de fabrikant van dit systeem. Men moet zich ervan vergewissen dat enkel toestellen geïnstalleerd worden die speciaal uitgerust en ontworpen zijn voor aansluiting op dit systeem van gemeenschappelijke kanalen (type en karakteristieken van het toestel, condenserend toestel of niet, diameter van het luchttoevoerkanaal en het kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten, aansluitkanalen concentrisch of afzonderlijk, totaal aantal toestellen dat mag worden aangesloten, ). De verbinding van elk der toestellen met het gemeenschappelijk systeem moet luchtdicht zijn en mag geen sectievermindering inhouden. Toelichting KVBG De momenteel meest gangbare systemen zijn: - CLV: Combinatie Luchttoevoer Verbrandingsproducten - 3CE : Conduit Collectif pour Chaudières Étanches - LAS: Luft Abgas Schornstein Deze systemen zijn nader toegelicht in een speciaal Inforgas-dossier Opstelling De toestellen type C kunnen opgesteld worden in gelijk welk soort ruimte, ongeacht het volume, zonder bijkomende toevoer van verbrandingslucht in de opstellingsruimte nodig te maken. 71

74 6. Gebruiksvoorwaarden, plaatsing en aansluiting van de toestellen 6.1. Gebruiksvoorwaarden Toestellen type B mogen niet opgesteld worden in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een opschikkamer behalve bij de vervanging van een bestaand toestel dat geen centrale verwarmingsketel is opgesteld in een slaapkamer. Toelichting KVBG Het is nooit toegelaten geweest een open centrale verwarmingketel (type B) op te stellen in een slaapkamer. Hij mag dus, moest dit toch het geval zijn, NIET vervangen worden door een toestel type B. De installatie dient aangepast en het nieuwe toestel moet opgesteld worden in een ruimte die GEEN slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of opschikkamer is of van het gesloten type C zijn. Een keukengeiser van het type A 1AS is bestemd voor onderbroken gebruik. Hij mag niet gebruikt worden voor het voeden van een stortbad, een bad, een zitbad of een gelijkwaardig tappunt, zelfs indien het geïnstalleerd is in een badkamer, stortbadruimte of opschikkamer. Bij de vervanging van een toestel type A, zelfs zonder wijziging of uitbreiding van de binnenleiding, dienen de gebruiksvoorwaarden geëerbiedigd die gelden bij plaatsing van een toestel. 18 Indien een verbruikstoestel geïnstalleerd is in een kast, muurkast, bergruimte of gelijkwaardige ruimte, dient zowel de opstellingsruimte als de ruimte waarin ze uitmondt, te voldoen aan de toestelgebonden eisen voor de geïnstalleerde toestellen. Toelichting KVBG Indien de opstellingsruimte (kast, muurkast of dergelijke) van een toestel niet in verbinding staat met de ruimte waarin ze is aangebracht b.v. afgesloten kast waarin de verbrandingslucht via een kanaal rechtstreeks van buiten toegevoerd wordt en waarin zich het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten bevindt dan zijn er geen bijkomende voorzieningen te treffen voor de ruimte waarin de kast of de muurkast is aangebracht. De opstellingsruimten van de toestellen moeten beantwoorden aan de eisen van artikel Een overgangsbepaling is met het oog hierop voorzien. Zie artikel 7. 72

75 6.2. Plaatsing van de verbruikstoestellen De plaatsing van het verbruikstoestel omvat: - de aansluiting op de binnenleiding; - de aansluiting op het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten, indien zulks vereist is; - het aanbrengen van de toevoer voor de verbrandingslucht. De installatie moet uitgevoerd worden conform met de plaatsings- en bedieningsvoorschriften, verplicht geleverd met het toestel. Bij de plaatsing of het vervangen van een toestel, met of zonder wijziging of uitbreiding van de binnenleiding, zijn de eisen betreffende de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandingsproducten, die betrekking hebben op nieuwe installaties, van toepassing (in het bijzonder de voorschriften 5.2 en 5.3). Toelichting KVBG VERVANGEN VAN EEN TOESTEL IN EEN BESTAANDE WONING We dienen een onderscheid te maken tussen de verschillende verbruikstoestellen. Keukengeiser, badgeiser, aardgaskachel, wand-en vloerketel Tabel 5 geeft de voorzieningen die dienen aanwezig te zijn bij vervanging of plaatsing van een bijkomend toestel in een bestaande woning. 73

76 Toelichting KVBG Tabel 5 Type toestel in functie van de toepassing en de aard van de opstellingsruimte De te treffen voorzieningen zijn enkel geldig voor installaties met een nominaal vermogen 30 kw - zie voorwaarden voor het gebruik van doorstroomopeningen in Toepassing Warmwatervoorziening Bad, zitbad Warmwatervoorziening Stortbad Warmwatervoorziening Lavabo, gootsteen Individuele verwarming Aard van de opstellingsruimte Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer Andere opstellingsruimten Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer Andere opstellingsruimten Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer Andere opstellingsruimten Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer Andere opstellingsruimten Bestaande woongelegenheid (ééngezinswoning, appartement, studio...) Bijkomend Vervanging van toestel toestel type C type C type B voorzieningen: (1) type C type B voorzieningen: (2). type C type C type B voorzieningen: (2) type C type C type B voorzieningen: (2) type A 1AS voorzieningen: (4) type C type C type B voorzieningen: (2). type C type B voorzieningen: (2) type C type B voorzieningen: (1) (*)type A 1AS voorzieningen: (4) type C type B voorzieningen: (2) (*)type A 1AS voorzieningen: (4) enkel type C type B voorzieningen: (2) type A 1AS voorzieningen: (4) type C type B voorzieningen: (2) type A 1AS voorzieningen: (4) type C type B voorzieningen: (1) type C type B voorzieningen: (2) Centrale verwarmingsketel Slaapkamer Badkamer, stortbadruimte of opschikkamer type C type C type C type C type B - voorzieningen: (1) Andere opstellingsruimten type C type C type B - voorzieningen: (2) (1): luchttoevoer: maximaal 2 doorstroomopeningen minimum 150 cm 2 afvoer verbrandingsproducten: degelijk werkend afvoerkanaal (2): luchttoevoer: maximaal 2 doorstroomopeningen afvoer verbrandingsproducten: degelijk werkend afvoerkanaal (3): luchttoevoer: direct van buiten afvoer verbrandingsproducten: degelijk werkend afvoerkanaal (4): luchttoevoer: maximaal 2 doorstroomopeningen minimum 150 cm 2 afvoer verbrandingsproducten: afvoeropening of hoge ventilatie: direct naar buiten minimum 150cm 2 (5): luchttoevoer: direct van buiten minimum 150 cm 2 afvoer verbrandingsproducten: afvoeropening of hoge ventilatie: direct naar buiten minimum 150cm 2 (*) zie artikel 7 74

77 6.3. Aansluiting van de verbruikstoestellen op de binnenleidingen Elk nieuw geïnstalleerd toestel moet bestemd zijn voor het Belgisch distributienet (d.w.z. op het kenplaatje de aanduiding dragen Land van bestemming: BE ), drager zijn van het CE-keurmerk en geschikt zijn voor: - het gedistribueerde gas en de overeenstemmende gasdruk, d.w.z. dat het toestel ontworpen is voor het gebruik van de gassen van de tweede familie (aardgassen) toegelaten in België (zie Bijlage E); - de toevoer van verbrandingslucht; - het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten Gasstopkraan Elk toestel is voorafgegaan van een stopkraan met koppelstuk, geplaatst stroomafwaarts van de kraan, dat toelaat het toestel in alle veiligheid af te koppelen. Deze kraan is zo dicht mogelijk bij het toestel geplaatst en is bereik- en bedienbaar. Toelichting KVBG Voor tussenbouw-keukenfornuizen en inbouwkookplaten mag de gasstopkraan in een onder- of naastgelegen kast of ruimte geplaatst worden, ook als de kraan daardoor minder gemakkelijk te bedienen is. Voor aardgasinbouwhaarden (cassetten) ingewerkt in een bestaande sierschouw die vroeger voor een andere brandstof gebruikt werd, mag, indien de omstandigheden geen normale plaatsing toelaten, de stopkraan opgesteld worden in een aanpalend lokaal voor zover de leiding tussen de kraan en het aansluitpunt van het toestel uitgevoerd is met R HT materialen en verbindingstechnieken en er ter hoogte van het aansluitpunt een 2 de stopkraan voorzien is voor het eventueel afkoppelen van het toestel Nominale diameter van de gasstopkraan Tabel 6 geeft bij wijze van inlichting de nominale diameter van de gasstopkraan in functie van het uurdebiet. 75

78 Tabel 6 Nominale diameter van de gasstopkraan Gasdebiet Nominale Toestellen diameter van de kraan m³/h Komfoor 0,5 1/2" DN 15 Fornuis 1,2 tot 1,7 1/2" DN 15 Oven 0,5 1/2" DN 15 Kachel en verwarmingstoestel 0,5 tot 2 1/2" DN 15 Warmwatertoestel tot 10,46 kw (150 kcal/min of 6 l/min *) 1,5 1/2" DN 15 Badgeiser en generator tot 24kW (325 kcal/min of 13 l/min*) 3,5 1/2" DN 15 of 3/4" DN 20 Badgeiser en generator tot 28kW (400 kcal/min of 16 l/min*) 4 3/4" DN 20 of 1" DN 25 Badgeiser en generator tot 45kW (650 kcal/min of 26 l/min*) 7 3/4" DN 20 of 1" DN 25 Generator tot 70kW 10 1" DN 25 of 5/4" DN 32 Warmwatervoorraadtoestel 0,5 tot 2 1/2" DN 15 * Vroegere gebruikelijke aanduiding van de warmwaterdoorstroomtoestellen (keukengeiser en badgeiser); geeft het warmwaterdebiet aan per minuut bij een temperatuurstijging van 25 C 6.6. Aansluitleidingen op de binnenleidingen Algemeen De aansluiting van gastoestellen na de stopkraan gebeurt: - hetzij met behulp van materialen uit metaal overeenstemmend met 4.1.1; - hetzij met behulp van een metalen R HT slang overeenstemmend met 4.1.2; deze metalen slang moet zodanig geplaatst worden dat zij niet wordt blootgesteld aan pletting, aan tractie of een kleinere kromtestraal vertoont dan toegelaten door de fabrikant. 76

79 6.6.2 Bijzondere bepalingen voor het aansluiten van komforen en niet ingebouwde kookfornuizen (monobloc) De aansluiting van deze toestellen kan geschieden d.m.v. een elastomeren slang met geïntegreerde nietdemonteerbare mechanische opzetstukken die beantwoorden aan de eisen van de norm NBN D NOOT De norm NBN D : 1992 tweede uitgave is geldig voor een slang die een vast opzetstuk heeft en een opzetstuk met losse wartelmoer; de norm NBN D : 2003 derde uitgave is geldig voor een slang met twee losse wartelmoeren. Toelichting KVBG INBOUWKOOKPLAAT OF INBOUWKOOKFORNUIS Deze mag alleen aangesloten worden met strakke stalen of koperen leidingen of met een metalen R HT slang. Het monteren van een elastomeren slang die beantwoordt aan de norm NBN D : 1992 tweede uitgave gebeurt als volgt: - een stopkraan van het type kooktoestel wordt stroomopwaarts van de slang gemonteerd op het uiteinde van de binnenleiding; de zijde van de kraan die moet verbonden worden met het opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang moet voorzien zijn van cilindrische buitenschroefdraad NBN EN ISO / G 1/2; - het vaste opzetstuk van de slang wordt, zonder pakking, geschroefd op het ingangskoppelstuk van het toestel indien dit voorzien is van uitwendige conische schroefdraad ISO 7-1 / G 1/2, de dichtheid in de schroefdraad wordt bekomen d.m.v. een dichtingsmiddel zoals bepaald in ; - het opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang wordt, met tussenvoeging van een vlakke pakkingring, geschroefd op de van cilindrische buitenschroefdraad voorziene zijde van de stopkraan. Het monteren van de slang beantwoordend aan de norm NBN D : 2003 derde uitgave gebeurt als volgt: - een stopkraan van het type kooktoestel wordt stroomopwaarts van de slang gemonteerd op het vaste uiteinde van de binnenleiding; de zijde van de kraan die moet worden verbonden met het opzetstuk van de slang moet voorzien zijn van cilindrische buitenschroefdraad NBN EN ISO / G 1/2; - een opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang wordt, met tussenvoeging van een vlakke pakkingsring, geschroefd op de van cilindrische buitendraad voorziene zijde van de stopkraan; - het andere opzetstuk met vrije wartelmoer van de slang wordt met tussenvoeging van een vlakke pakkingsring, geschroefd op het ingangskoppelstuk van het toestel indien dit voorzien is van cilindrische buitenschroefdraad NBN EN ISO / G 1/2. 77

80 Indien een bestaand toestel voorzien is van uitwendige schroefdraad ISO 7-1 / G 1/2, dient eerst een overgangsstuk gemonteerd, conform met de norm NBN D : 2003 derde uitgave, op het koppelstuk. Figuur 21 Aansluiting elastomeren slang op kookfornuis Indien een nieuw toestel geplaatst wordt of ter gelegenheid van de vervanging van een bestaand toestel, dient de bestaande slang te worden vervangen door een nieuwe slang met mechanische opzetstukken die voldoet aan de eisen van de norm NBN D : 2003 derde uitgave. 78

81 Toelichting KVBG VERVANGING VAN EEN NIET INGEBOUWD KOOKTOESTEL Indien het kooktoestel is aangesloten met een elastomeren slang dient deze vervangen te worden door hetzij een metalen R HT -slang of een elastomeren slang. Opgelet Tijdelijk zullen er twee 2 types elastomeren slangen op de markt zijn: - een asymmetrisch model met één losse wartelmoer en één uitwendige gasschroefdraad (volgens de norm NBN D de uitgave); - een symmetrisch model met twee losse wartelmoeren (volgens de norm NBN D de uitgave). Na september 2005 zal enkel het symmetrisch model beschikbaar blijven Bijzondere bepalingen voor het aansluiten van beweegbare toestellen Beweegbare toestellen zoals Bunsenbranders die niet voorzien zijn van een stopkraan mogen eveneens worden aangesloten met een slang op voorwaarde dat deze stroomopwaarts wordt voorafgegaan door een stopkraan en dat de slang conform is met de norm NBN EN 559 of NBN EN In bedrijf stelling De eerste in bedrijf stelling van elk gastoestel omvat: - het nazicht van de gasdichtheid, bij de werkdruk, van de aansluiting van het toestel, door middel van afzepen; - het nazicht van de juiste uitvoering van de installatie, met name de toevoer voor verse lucht en de afvoer van de verbrandingsproducten; - het nazicht van de werking van het toestel; - het toelichten van de werking en de aflevering van de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen, aan de gebruiker. 79

82 7. Overgangsbepalingen In afwijking van de bepalingen van paragraaf 6.1 is uitzonderlijk tot 31 december 2008 de vervanging van een keukengeiser type A die een stortbad bedient door een keukengeiser type A 1AS toegelaten voor zover aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: - het is een onderbroken gebruik van het toestel; - het uitvoeren van andere oplossingen zoals het vervangen door een badgeiser type B of C blijkt niet op een normale wijze te verwezenlijken. * ** Algemene toelichting van de KVBG Indien een niet-conformiteit met de norm of een ondichtheid in de binnenleiding wordt vastgesteld en deze inbreuk onmiddellijk gevaar inhoudt, wordt verwacht dat de nodige schikkingen worden genomen om de toestand veilig te stellen en de plaatselijke distributienetbeheerder en de gebruiker van de installatie hiervan onmiddellijk op de hoogte te stellen. U vindt allerlei informatie over aardgas op U kunt op die site ook allerlei vragen stellen en suggesties doen in verband met aardgas, de KVBG verbindt er zich toe u te antwoorden. 80

83

84 82 BIJLAGEN

85 Bijlage A Woordenlijst nederlands/frans en frans/nederlands van de termen en de definities Nederlands Aansluitkanaal Aardgas Afvoerkanaal Afzonderlijk afvoerkanaal Beproevingsdruk in de fabriek Beproevingsdruk op de bouwplaats Binnenleiding Dienstleiding Doorlaat Doorstroomopening Druk Drukverlies Eindstuk Gasmeter Gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal Gemeenschappelijk enkelvoudig ingebouwd afvoerkanaal Gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal Gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal Gestuurde mechanische ventilatie (VMC) Gestuurde mechanische ventilatie-gas (VMC-gas) Hardsolderen Hoogste werkdruk (MOP Maximum Operating Pressure) Inbedrijfstelling Individueel ingebouwd afvoerkanaal Individueel losstaand afvoerkanaal Ingebouwd afvoerkanaal Ingezette buis Installatie Kanaal voor bovenventilatie Knelfitting en toebehoren Kring van de verbrandingsproducten van een toestel Kruipruimte Loop van de leidingen Frans Conduit de raccordement Gaz naturel Conduit d'évacuation Conduit d'évacuation autonome Pression d'essai en usine Pression d'essai sur chantier Installation intérieure Branchement Section Ouverture de transfert Pression Perte de charge Terminal Compteur Conduit d'évacuation autonome collectif combiné Conduit d'évacuation intégré collectif unique Conduit d'évacuation autonome collectif Conduit d'évacuation intégré collectif multiple Ventilation mécanique contrôlée VMC) Ventilation mécanique contrôlée gaz (VMC-gaz) Brasage fort Pression maximale de service (MOP Maximum Operating Pressure) Mise en service Conduit d'évacuation intégré individuel Conduit d'évacuation autonome individuel Conduit d'évacuation intégré Tubage Installation Conduit de ventilation haute Raccord et accessoire à compression Circuit des produits de combustion d'un appareil Vide technique Tracé des tuyauteries 83

86 Nederlands Losstaand afvoerkanaal Luchttoevoerkanaal Mantelbuis Mechanische afvoer Mechanische afvoerventilatie Mechanische toe- en afvoerventilatie Mechanische toevoerventilatie Mechanische ventilatie Natuurlijke ventilatie Nominaal vermogen (Pn) Nominale druk (PN) Onderbroken gebruik van een keukengeiser type A Opstellingsruimte Persfitting en toebehoren Polyvalent gemeenschappelijk afvoerkanaal (ingebouwd of afzonderlijk) Sectioneerkraan Solderen Stooklokaal Stopkraan Technische schacht Technisch lokaal Toegankelijke kruipruimte Toestel met gesloten verbrandingskring Toestel met open verbrandingskring Trekstabiliseerklep Tussengasmeter Uitbreiding Ventilatie Verbrandingslucht Verbruikstoestel Verbruikstoestellen categorieën Verbruikstoestellen typen Warmtegenerator Weerstand tegen hoge temperatuur type R HT Frans Conduit d'évacuation autonome Conduit d'amenée d'air Fourreau Evacuation mécanique Ventilation mécanique par extraction Ventilation mécanique à double flux Ventilation mécanique par insufflation Ventilation mécanique Ventilation naturelle Puissance nominale (Pn) Pression nominale (PN) Usage intermittent d'un chauffe-eau de type A Espace d'installation Raccord et accessoire à sertissage Conduit d'évacuation collectif polyvalent (intégré ou autonome) Robinet de sectionnement Brasage Local de chauffe Robinet d'arrêt Gaine technique Local technique Vide technique accessible Appareil à circuit de combustion étanche Appareil à circuit de combustion non étanche Clapet stabilisateur de tirage Compteur de passage Extension Ventilation Air comburant Appareil d'utilisation Appareils d'utilisation catégories Appareils d'utilisation types Générateur de chaleur Résistance à haute température type R HT 84

87 Frans Air comburant Appareil à circuit de combustion étanche Appareil à circuit de combustion non étanche Appareil d'utilisation Appareils d'utilisation catégories Appareils d'utilisation types Branchement Brasage Brasage fort Circuit des produits de combustion d'un appareil Clapet stabilisateur de tirage Compteur Compteur de passage Conduit d'amenée d'air Conduit de raccordement Conduit d'évacuation Conduit d'évacuation autonome Conduit d'évacuation autonome collectif Conduit d'évacuation autonome collectif combiné Conduit d'évacuation autonome individuel Conduit d'évacuation collectif polyvalent (intégré ou autonome) Conduit d'évacuation intégré Conduit d'évacuation intégré collectif multiple Conduit d'évacuation intégré collectif unique Conduit d'évacuation intégré individuel Conduit de ventilation haute Espace d'installation Evacuation mécanique Extension Fourreau Gaine technique Gaz naturel Générateur de chaleur Installation Installation intérieure Local de chauffe Local technique Mise en service Ouverture de transfert Parcours de tuyauterie Perte de charge Pression Nederlands Verbrandingslucht Toestel met gesloten verbrandingskring Toestel met open verbrandingskring Verbruikstoestel Verbruikstoestellen categorieën Verbruikstoestellen typen Dienstleiding Solderen Hardsolderen Kring van de verbrandingsproducten van een toestel Trekstabiliseerklep Gasmeter Tussengasmeter Luchttoevoerkanaal Aansluitkanaal Afvoerkanaal Losstaand afvoerkanaal Gemeenschappelijk losstaandafvoerkanaal Gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal Individueel losstaand afvoerkanaal Polyvalent gemeenschappelijk afvoerkanaal (ingebouwd of afzonderlijk) Ingebouwd afvoerkanaal Gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal Gemeenschappelijk enkelvoudig ingebouwd afvoerkanaal Individueel ingebouwd afvoerkanaal Kanaal voor bovenventilatie Opstellingsruimte Mechanische afvoer Uitbreiding Mantelbuis Technische schacht Aardgas Warmtegenerator Installatie Binnenleiding Stooklokaal Technische lokaal Inbedrijfstelling Doorstroomopening - Drukverlies Druk 85

88 Frans Pression d'essai en usine Pression d'essai sur chantier Pression maximale de service (MOP - Maximum Operating Pressure) Pression nominale (PN) Puissance nominale (Pn) Raccord et accessoire à compression Raccord et accessoire à sertissage Résistance à haute température type R HT Robinet d'arrêt Robinet de sectionnement Section Terminal Tracé des tuyauteries Tubage Usage intermittent d'un chauffe-eau de type A Ventilation Ventilation mécanique Ventilation mécanique à double flux Ventilation mécanique par extraction Ventilation mécanique par insufflation Ventilation mécanique controlée (VMC) Ventilation mécanique controlée gaz (VMC gaz) Ventilation naturelle Vide technique Vide technique accessible Nederlands Beproevingsdruk in de fabriek Beproevingsdruk op de bouwplaats Hoogste werkdruk (MOP Maximum Operating Pressure) Nominale druk (PN) Nominaal vermogen (Pn) Knelfitting en toebehoren Persfitting en toebehoren Weerstand tegen hoge temperatuur type R HT Stopkraan Sectioneerkraan Doorlaat Eindstuk Loop van de leidingen Ingezette buis Onderbroken gebruik van een keukengeiser type A Ventilatie Mechanische ventilatie Mechanische toe- en afvoerventilatie Mechanische afvoerventilatie Mechanische toevoerventilatie Gestuurde mechanische ventilatie (VMC) Gestuurde mechanische ventilatie-gas (VMC-gas) Natuurlijke ventilatie Kruipruimte Toegankelijke kruipruimte 86

89 Bijlage B Gasmeteropstelling B.1 Algemeen B.1.1 Definities Aansluiten Het ter beschikking stellen van gas aan de eindafnemer door middel van de aansluiting. Aansluiting Het geheel van uitrustingen dat nodig is om de installaties van een eindafnemer met het distributienet te verbinden, bevat de dienstleiding en de meetinrichting. Binnenleiding De leiding met toebehoren van de installatie na de gasmeter. Buitenafsluiter Door de distributienetbeheerder in het algemeen op openbaar terrein geplaatst afsluitorgaan op het buitengedeelte van de dienstleiding. Dienstleiding De leiding en toebehoren tussen de gasmeter en de distributieleiding als deel van de aansluiting. Distributienetbeheerder - DNB Elke beheerder van een distributienet die is aangewezen overeenkomstig het Aardgasdecreet - voorheen in KVBG-documenten gasverdeler genoemd. Druk Normale werkdruk Leveringsdruk Distributiedruk toestel is de vereiste druk die een normale en hygiënische verbranding verzekert. is de druk aan de uitgang van de gasmeter. is de voedingsdruk in het net van de distributienetbeheerder. Eindafnemer Elke natuurlijke of rechtspersoon die gas koopt voor eigen gebruik en is aangesloten op het distributienet of die, bij gebrek hieraan bewaarder is van deze aansluiting voor het deel dat gelegen is op het perceel dat hij in (mede)eigendom heeft of waarvan hij het gebruik of het genot heeft voorheen in KVBGdocumenten "klant" genoemd. Erkend controleorganisme Een controleorganisme dat erkend is overeenkomstig artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen. 87

90 NOOT Twee jaar nadat de reglementering die de nodige procedures hiertoe op punt stelt in werking is getreden, moet het controleorganisme dat een erkend controleorganisme wenst te zijn, BELTEST-geaccrediteerd zijn voor de controle van aardgasinstallaties van de eindafnemers, overeenkomstig de accreditering ingericht door het Koninklijk Besluit van 22 december Geveldoorgang Plaats waar de dienstleiding het gebouw binnen komt. Hardsolderen Het met elkaar verbinden van metaaldelen door de capillaire werking van een gesmolten toevoegmetaal, dat een smelttemperatuur heeft van minstens 450 C; de te verbinden metaaldelen worden bedekt met het toevoegmateriaal zonder zelf te smelten. Installateur Degene die de binnenleiding geheel of gedeeltelijk uitvoert, en heel vaak de plaatsing en de inbedrijfstelling van de gebruikstoestellen doet. We onderscheiden twee soorten installateurs. Gehabiliteerde aardgasinstallateur: De installateur die gehabiliteerd is overeenkomstig het reglement opgesteld door de Raad voor de habilitatie, samengesteld uit vertegenwoordigers van Belgische beroepsorganisaties die de installateurs van aardgasinstallaties verenigen, van de vzw FIGAS en van de federale ministers of staatssecretarissen die bevoegd zijn voor energie en consumentenzaken. Niet gehabiliteerde aardgasinstallateur: hetzij een installateur die toegang heeft tot het beroep van minstens één van volgende categorieën: 002 (installateur centrale verwarming), 030 (installateur sanitair/loodgieterij), 031 (installateur individuele gasverwarming), maar geen geldig habilitatienummer heeft, hetzij een doe-het-zelver zonder activiteitsnummer 002, 030 of 031 in het handelsregister. Materialen bestand tegen hoge temperatuur Zijn materialen die volgens de norm NBN EN 1775 Bijlage A procedure B, in staat zijn de inwendige en uitwendige dichtheid te behouden bij blootstelling, gedurende een zekere tijd, aan een hoge temperatuur. De eisen zijn vermeld in voornoemde norm. Meetinrichting Het geheel van toestellen bestemd voor de meting en/of de telling van een hoeveelheid aardgas. Ze omvat onder meer de meters en de eventuele volumeherleidingsinstrumenten. Toegankelijke kruipruimte Kruipruimte met gemakkelijke toegang, die een minimale vrije hoogte van 60 cm heeft en doeltreffend verlucht is door middel van minstens twee openingen aangebracht in tegenover elkaar liggende muren. Verluchtingsopening Een niet afsluitbare opening, waar doorheen de verluchting geschiedt en waarvan de vrije doorlaat de netto-oppervlakte is. 88

91 B.1.2 Algemene voorwaarden betreffende de plaatsing van de gasmeter(s) a. De kenmerken van de gasmeter worden door de distributienetbeheerder bepaald. b. Elke gasmeter is voorafgegaan door een afsluitorgaan. c. De verbinding van de binnenleiding met de gasmeter dient zo uitgevoerd dat de leidingen geen krachten uitoefenen die de gasmeter, het afsluitorgaan, de eventuele drukregelaar of de dichtheid van het geheel schaden. B.1.3. Algemene voorwaarden betreffende de opstelling van de gasmeter De opstellingsplaats wordt door de distributienetbeheerder bepaald in overleg met de eindafnemer en moet voldoen aan volgende bepalingen: a. de opstellingsplaats van de meter(s) is zo dicht mogelijk tegen de straatzijde gelegen, op het gelijkvloers of de eerste kelderverdieping; het binnengedeelte van de dienstleiding is zo kort mogelijk; b. de gasmeter en de leidingen dienen beschermd te zijn tegen mogelijke beschadigingen en weersinvloeden; c. de eindafnemer of eigenaar van het gebouw treft, als bewaarder van de aansluiting, de nodige schikkingen om iedere oorzaak van beschadiging en meer bepaald beschadiging te wijten aan corrosie, te vermijden; d. de gasmeter(s) bevindt(en) zich boven de eventueel aanwezige waterinstallatie, waterleidingen en eventuele watermeter; e. het opslaan van ontvlambare en corrosieve producten op minder dan 2 m van de gasmeter is verboden; f. de gasmeter mag niet in een ruimte worden geplaatst waar zich een elektrische vermogentransformator bevindt; g. voor nieuwbouw mag de gasmeter niet in een slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of toilet worden opgesteld; hierop kan voor een bestaand gebouw een afwijking worden toegestaan, op voorwaarde dat de gasmeter geplaatst wordt in een gesloten meterkast die een bovenverluchting rechtstreeks naar buiten heeft; h. het is verboden de gasmeter in een openbare ruimte of in een ruimte met één of meer machines op te stellen (b.v. een ruimte waarin zich één of meer frigo- of diepvriesinstallaties, compressoren, enz bevinden); i. vóór de meters moet een ruimte van minimum 0,70 m vrijblijven om de meterstand goed te kunnen aflezen; j. er mogen zich geen voorwerpen bevinden die de toegang tot de gasinstallaties hinderen; k. meetinrichtingen voor gas en elektriciteit mogen in eenzelfde ruimte worden opgesteld voor zover de elektriciteitsmeters niet boven de gasmeters worden geplaatst en de meetinrichting voor elektriciteit en de toebehoren een beschermingsgraad van minimum IP40 hebben; l. de gasmeter moet buiten het stralingsbereik van elk warmteproducerend toestel worden geplaatst op een afstand van minimaal 1,50 m; indien deze afstand niet kan geëerbiedigd worden dient een beschermende afscheiding aangebracht; 89

92 Toelichting KVBG Deze maatregel is nodig om te voorkomen dat het gas in de gasteller te veel opwarmt en dat er door de thermische uitzetting te veel gas wordt gemeten, in het nadeel van de klant. Dit voorschrift is geen veiligheidsmaatregel i.v.m. brandpreventie vermits zowel de gasmeter, de kraan als de koppelstukken bestand zijn tegen hoge temperaturen (R HT ). We beschouwen een open gastoestel, een radiator werkend op gas of elektriciteit of aangesloten op een watercircuit, een mazoutketel, als warmteproducerende toestellen. Een gesloten gastoestel (type C) wordt niet beschouwd als een toestel dat warmte uitstraalt vermits de verbrandingskamer omspoeld wordt door de verse verbrandingslucht. m. de lift en vuilniskokers mogen niet in rechtstreeks contact staan met de opstellingsplaats van de meters; n. indien de distributienetbeheerder van oordeel is dat bijkomende veiligheidsmaatregelen moeten getroffen worden wegens het bestaan van bijzondere risicos of karakteristieken van de omgeving zal de eindafnemer of de eigenaar van het gebouw deze laten uitvoeren op eigen kosten. B.1.4 Algemene voorwaarden betreffende de verluchting a. De gasmeter(s) moet(en) opgesteld worden in een droge ruimte die steeds toegankelijk is en die verlucht is door een efficiënte en bestendige natuurlijke bovenverluchting GEEN mechanische verluchting. Deze bovenverluchting bevindt zich in het hoogste gedeelte van deze ruimte en mondt uit: - hetzij direkt in de buitenlucht, eventueel via een verluchtingskanaal; - hetzij in een gemeenschappelijke ruimte die een rechtstreekse verluchting naar buiten heeft; De verluchtingsopeningen hebben een vrije, niet afsluitbare doorlaat van minimum 150 cm 2. b. Indien de ruimte voorzien is van niet afsluitbare, voldoende grote openingen die zich aan de bovenzijde van de ruimte bevinden (bijvoorbeeld de omlijsting van een garagepoort, oude kolenhelling e.d.m.), dan kunnen deze als verluchting beschouwd worden.. B.2 Bijzondere bepalingen bij lagedrukaansluitingen en binnenleidingen voor installaties met 1 gasmeter met een maximaal debiet tot 40 m 3 /h In aanvulling op punt B.1 zijn volgende bepalingen van toepassing: a. voor de plaatsing van één enkele gasmeter moet op minstens 1,20 m boven de afgewerkte vloer een VRIJE nuttige ruimte voorzien worden met: - voor meters Qmax 6 m 3 /h en Qmax 10 m 3 /h: Hoogte = 0,85 m Breedte = 0,70 m Diepte = 1,10 m - voor meters Qmax 16 m 3 /h tot Qmax. 40 m 3 /h: zie Figuren B.4 en B.5; - voor meters Qmax 65 m 3 /h en groter dienen de instructies van de DNB gevolgd; enkel de distributienetbeheerder mag van deze regels afwijken; 90

93 b. één enkele gasmeter mag in een ruimte geplaatst worden die uitsluitend als stooklokaal gebruikt wordt indien hij de geïnstalleerde gasgestookte ketel voedt en op een afstand van minimaal 1,50 m van deze ketel geplaatst is; indien het opgestelde nominaal vermogen groter is dan 30 kw maar kleiner dan 70 kw en het geen ééngezinswoning betreft, dient de ruimte te voldoen aan de eisen van een technisch lokaal (conform NBN B ); indien het opgestelde nominaal vermogen groter is dan of gelijk aan 70 kw en het geen ééngezinswoning betreft, dient de ruimte te voldoen aan de eisen van een stookafdeling (conform NBN B ); B.3 Bijzondere bepalingen bij lagedrukaansluitingen en binnenleidingen voor installaties met 2 tot 9 gasmeters Qmax 6 m 3 /h/ Qmax 10 m 3 /h of installaties met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal 40 m 3 /h In aanvulling op punt B.1 zijn de volgende bepalingen van toepassing : a. de gasmeters dienen gegroepeerd te worden op het gelijkvloers of de eerste kelderverdieping; b. de Tabel B.1 en de Figuren B.4 en B.5 geven een indicatie van de nodige plaatsruimte voor de meter(s); c. de binnenleidingen aangesloten op verschillende gasmeters mogen niet onderling verbonden worden; d. de toegang tot de opstellingsruimte van de gasmeters gebeurt hetzij van buiten het gebouw, hetzij via een ruimte voor gemeenschappelijk gebruik; de toegangsdeur moet in de vluchtrichting opendraaien, zij moet van binnenuit steeds kunnen geopend worden zonder sleutel; de ruimte moet steeds toegankelijk zijn voor de eindafnemers en de distributienetbeheerder; B.4 Bijzondere bepalingen bij lagedrukaansluitingen en binnenleidingen voor installaties met minimum 10 gasmeters Qmax 6 m 3 /h/ Qmax 10 m 3 /h of installaties met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal groter dan 40m 3 /h In aanvulling op punt B.1 zijn volgende bepalingen van toepassing : a. in een nieuwbouw is STEEDS een BRANDWEERSTAND BIEDENDE RUIMTE VEREIST die uitsluitend bestemd is voor de gasmeters en eventueel de watermeters en die onder meer aan de volgende bepalingen voldoet: a.1. de gasmeters moeten gegroepeerd zijn in dit lokaal; a.2. de toegang gebeurt hetzij van buiten het gebouw, hetzij via een ruimte voor gemeenschappelijk gebruik; de toegangsdeur moet in de vluchtrichting opendraaien, zij moet van binnenuit steeds kunnen geopend worden zonder sleutel; de ruimte moet steeds toegankelijk zijn voor de eindafnemers en de distributienetbeheerder; a.3. de elektrische apparatuur in de ruimte, heeft een beschermingsgraad van minstens IP 54; 91

94 a.4. de wanden van de ruimte moeten een brandweerstand van minimaal 1 uur (= Rf 1 h) hebben, de toegangsdeur heeft een brandweerstand van minimum 1/2 uur (= Rf 1/2 h) indien het een binnendeur betreft; indien deze deur een buitendeur is, wordt geen speciale eis inzake brandweerstand gesteld; b. in bestaande gebouwen mag, indien het bovenvermelde niet te verwezenlijken is, een brandvrije kast gemaakt worden uit materialen met een brandweerstand van een 1/2 uur (=Rf 1/2 h); c. verluchting: c.1 de ruimte waarin zich de gasmeter(s) of de brandvrije meterkast bevinden wordt verlucht door een bovenverluchting en een onderverluchting; beide zijn permanent en niet afsluitbaar en hebben een vrije doorlaat van 0,2% van het horizontale vloeroppervlak met een minimum van 150 cm 2 ; c.2 de bovenverluchting staat rechtstreeks in verbinding met de buitenlucht en bevindt zich in het hoogste gedeelte van deze ruimte; c.3 de bovenverluchting mag vervangen worden door een verticaal verluchtingskanaal, dat dezelfde brandweerstand heeft als de ruimte en uitmondt boven het dak van het gebouw; dit kanaal is beschermd tegen neerslag en het indringen van vreemde voorwerpen; c.4 de onderverluchting staat hetzij rechtstreeks in verbinding met de buitenlucht, hetzij in verbinding met de verluchting van het gebouw via een gemeenschappelijke ruimte; de bovenrand van deze verluchtingsopening bevindt zich op hoogstens 1 m boven de grond; d. de binnenleidingen aangesloten op verschillende gasmeters mogen niet onderling verbonden worden. B.5 Meterkasten B.5.1 Gasmeter(s) in meterkast buiten het gebouw De meetinrichting kan enkel buitenshuis worden opgesteld in een meterkast geleverd door de distributienetbeheerder of gebouwd door de eindafnemer. De meterkast moet voldoet aan volgende voorwaarden: a. zij wordt zo dicht mogelijk bij de rooilijn geplaatst in de nabijheid van de openbare weg; b. de kast heeft een bovenverluchting en een onderverluchting; beide zijn permanent en niet afsluitbaar en hebben een vrije doorlaat van 0,50 % van het horizontale vloeroppervlak met een minimum van 100 cm 2 ; c. de kast moet een deur hebben die slotvast is; d. de afmetingen van de kast en de deur ervan moeten het mogelijk maken gemakkelijk te werken aan de meter(s) en toebehoren; indien dit niet mogelijk is moet de kast op eenvoudige vraag van de distributienetbeheerder kunnen gedemonteerd worden; e. de afmetingen voor een kast met één meter Qmax 6 m 3 /h / Qmax 10 m 3 /h zijn gegeven in Figuren B.6-1 en B.6-2; voor andere opstellingen zijn de afmetingen overeen te komen met de distributienetbeheerder; f. zij moet de nodige bescherming bieden tegen weersinvloeden en steeds gemakkelijk bereikbaar zijn; het binnendringen van water en vreemde voorwerpen moet verhinderd worden; g. voor een installatie met één gasmeter met een maximum debiet 40 m 3 /h mogen de meetinrichtingen voor gas en elektriciteit in dezelfde niet gecompartimenteerde kast geplaatst worden als de meetinrichting voor elektriciteit en de toebehoren niet boven de meetinrichting voor gas geplaatst is en een minimum beschermingsgraad IP40 heeft (b.v. kast" 25x60); indien de meetinrichting voor elektriciteit en de toebehoren een beschermingsgraad hebben die lager is dan IP40 dan dienen de meetinrichtingen voor elektriciteit en gas in volledig afzonderlijke gasdichte compartimenten geplaatst te worden; 92

95 h. voor een installatie met meerdere gasmeters Qmax 6m 3 /h / Qmax 10 m 3 /h of voor een installatie met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal > 40 m 3 /h dienen de meetinrichtingen voor gas en elektriciteit in een afzonderlijk gasdicht compartiment geplaatst te worden. B.5.2 Gasmeter(s) in meterkast binnen een gebouw De meterkast moet voldoet aan volgende voorwaarden: a. de distributienetbeheerder kan voor sommige gevallen specifieke eisen stellen, zoals b.v. een meterkast waarvan de kast en de deur een brandweerstand hebben van 1/2 uur (Rf 1/2h); b. de meterkast moet een deur hebben die de meteropnemer moet kunnen openen; c. de boven- en onderverluchting naar buiten gebeurt door middel van: c.1 hetzij niet afsluitbare openingen of kanalen aangebracht boven- en onderaan in de kast, rechtstreeks naar buiten en beide met een vrije doorlaat zoals aangegeven in B.1.4.a; c.2 hetzij niet afsluitbare openingen boven- en onderaan in de kast die uitkomen in een ruimte die een rechtstreekse verluchting naar buiten heeft; de verluchtingsopeningen hebben beide een vrije doorlaat zoals aangegeven in B.1.4.a; NOOT: Verluchting volgens B.5.2.c.2 is toegelaten in een installatie met één enkele gasmeter met een maximum debiet 40 m 3 /h voor zover de opstellingsruimte geen slaapkamer, badkamer, toilet, stookplaats of machinekamer is. Verluchting volgens B.5.2.c.2 is toegelaten in een installatie met 2 tot 9 gasmeters Qmax 6m 3 /h/ Qmax 10 m 3 /h of voor gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal 40 m 3 /h, voor zover de opstellingsruimte een gemeenschappelijke ruimte is. d. voor een installatie met één gasmeter met een maximum debiet 40 m 3 /h mogen de meetinrichtingen voor gas en elektriciteit in dezelfde niet gecompartimenteerde kast geplaatst worden als de meetinrichting voor elektriciteit en de toebehoren niet boven de meetinrichting voor gas geplaatst is en een minimum beschermingsgraad IP40 heeft (b.v. kast 25x60); indien de meetinrichting voor elektriciteit en de toebehoren een beschermingsgraad hebben die lager is dan IP40 dan dienen de meetinrichtingen voor elektriciteit en gas in volledig afzonderlijke gasdichte compartimenten geplaatst te worden; e. voor een installatie met twee tot negen gasmeters Qmax 6m 3 /h / Qmax 10 m 3 /h of voor een installatie met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal 40 m 3 /h, dienen de meetinrichtingen voor gas en elektriciteit in een afzonderlijk gasdicht compartiment te staan; f. voor een installatie met minimum 10 gasmeters Qmax 6m 3 /h / Qmax 10 m 3 /h of voor een installatie met gasmeters met een ander maximaal debiet met een totaal > 40 m 3 /h mogen de gasmeters niet in een meterkast in het gebouw opgesteld worden. B.6 Tussenkomsten ten laste van de eindafnemer a. De eindafnemer moet op eigen kosten, conform aan de instructies van de distributienetbeheerder, zorgen voor de hierna volgende elementen; de distributienetbeheerder kan mits een vergoeding voor deze elementen zorgen: a.1. de nodige uitgravingen op privé-terrein; a.2. de geveldoorgang in de buitenmuur; a.3. een binnenput indien de gasmeter niet in een kelder geplaatst wordt; a.4. a.5. de eventuele uitsparingen en wachtbuizen binnen en buiten de woning; een wachtbuis met gladde binnenwand waarvan de binnendiameter afhangt van de buitendiameter van de aansluiting (zie B.8.2); de wachtbuis dient, indien de DNB zulks eist, voorzien te zijn van een trekdraad. 93

96 b. Bij het maken van de geveldoorgang kan de eindafnemer gebruik maken van een voorgevormd element dat in de fundering wordt geplaatst en waardoor de verschillende nutsleidingen kunnen binnengebracht worden overeenkomstig de instructies van de DNB. De eindafnemer waakt erover dat de gemaakte voorzieningen niet gebruikt worden voor andere installaties. c. De binnenput mag met zand opgevuld worden nadat ALLE nutsvoorzieningen die er gebruik van maken aangelegd zijn (Figuren B.1 en B.2). d. De uitvoering voor het initieel water en gasdicht maken van de doorvoeropening van de gasleiding ligt bij de distributienetbeheerder. e. De eindafnemer en/of de eigenaar van het gebouw zorgt voor het bestendig water en gasdicht zijn en blijven van de muren en doorvoeropeningen. f. De eindafnemer en/of de eigenaar van het gebouw waken erover dat de straatpot met vermelding GAS van een afsluitorgaan, geplaatst door de distributienetbeheerder op het buitengedeelte van de dienstleiding, gemakkelijk bereikbaar blijft (b.v. bij café-terrassen, aanplantingen). Uitvoering: zie Figuren B.1 en B.2. B.7 Wachtbuizen te plaatsen op prive-terrein in of buiten het gebouw De wachtbuis geplaatst door de eindafnemer heeft een diameter die bepaald wordt in functie van de diameter van de aansluiting. Zij moet rechtlijnig zijn, zacht afhellend van de woning naar de straat toe en steeds haaks op de as van de rijweg; de plaats waar de aansluiting binnendringt in het gebouw is daarbij het richtpunt. Ze mag niet gebruikt worden voor andere leidingen of kabels. De wachtbuis dient te eindigen op 1 m van de gevel. De wachtbuis dient aan de binnenkant glad te zijn en dient, indien de DNB zulks eist, voorzien te zijn van een trekdraad. De bovenkant van de wachtbuis dient zich op minstens 0,60 m onder het toekomstige maaiveld te bevinden. Uitvoering: zie Figuren B.1, B.2 en B.3 Opmerking In het uitzonderlijke geval wanneer de gasmeter niet in de nabijheid van de gevel kan geplaatst worden en wanneer er geen kelder of kruipruimte aanwezig is, dient de eindafnemer vooraf een ononderbroken en gasdichte mantelbuis te plaatsen tot in de gasmeterruimte. 94

97 B.8 Eisen voor de binnenleidingen B.8.1. Aard van de leidingen De toegelaten leidingmaterialen en verbindingstechnieken zijn bepaald in de normen NBN D en NBN D Binnen in een gebouw zijn enkel metalen buizen (staal of koper) toegelaten. Installaties buiten een gebouw zijn toegelaten in stalen, koperen en polyethyleen (PE) buizen. B.8.2. Polyethyleen leidingen PE-leidingen mogen slechts gebruikt worden: - indien ze ingegraven zijn; de bovenkant van de PE buis moet zich op minimum 0,60 m onder het maaiveld bevinden; - binnen in een meterkast buiten een gebouw indien ze afgeschermd zijn tegen UV licht en mechanische invloeden. Zij mogen echter NIET onder gebouwen gebruikt worden, behalve indien zij geplaatst zijn in een mantelbuis en het geheel mantelbuis/leiding een mechanische weerstand heeft die minstens gelijk is aan die van een stalen leiding. Het PE-materiaal moet beantwoorden aan de normen en/of de lastenkohiers KVBG en moet goedgekeurd zijn voor gastoepassingen. Alle verbindingen moeten trekvast zijn. Raadpleeg hiervoor uw distributienetbeheerder. B.8.3. Equipotentiaal verbindingen (Figuur B.7) Overeenkomstig art. 72 van het AREI dient de binnenleiding d.m.v. een hoofdequipotentiale geleider met de hoofdaardingsklem verbonden te worden. Deze verbinding dient in ieder geval stroomafwaarts van de gasmeter gemaakt. De aardgasinstallatie mag in geen geval als aarding gebruikt worden. B.8.4. B Vertrekpunt van de binnenleiding Algemeen De installateur zal de binnenleiding degelijk bevestigen en uitvoeren conform de normen NBN D en NBN D Het eerste hulpstuk van de binnenleiding, stroomafwaarts van de gasmeter moet een T stuk zijn voorzien van een metalen stop of dop. Het vertrekpunt van de binnenleiding moet afgewerkt zijn met een gasschroefdraad van minimaal 1" (DN25). B Voor appartementen a. De installateur mag de binnenleidingen reeds plaatsen tot in de gasmeterruimte. Zodra de aardgasaansluiting geplaatst is en de verdeelleidingen met de gasmeterkranen en gasmeters aanwezig zijn, kan de installateur de binnenleidingen verder afwerken en op de gasmeters aansluiten. 95

98 b. De installateur zal, bij het verbinden van iedere binnenleiding, op de stroomafwaartse leiding op maximum 0,50 m na de gasmeter op ondubbelzinnige en permanente wijze de verdieping en het overeenkomstige appartement vermelden, bijvoorbeeld door het door de gemeente toegekende definitieve busnummering. B.9 Modaliteiten voor het openen van de gasmeter en de indienstelling van de toestellen B.9.1 Getuigschrift af te leveren door de installateur a. De installateur dient het Getuigschrift afgeleverd aan de gasverdeler overeenkomstig het Koninklijk Besluit van 28 juni 1971, vergezeld van een installatieschema, steeds over te maken aan de distributienetbeheerder en aan de eindafnemer of eigenaar. Hierin verklaar de installateur de installatie uitgevoerd te hebben volgens de gelden NBN normen. b. Er wordt benadrukt dat de ondertekenaar van dergelijk getuigschrift de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het door hem uitgevoerde deel van de binnenleiding. B.9.2 Keuring van de binnenleiding De opening van de gasmeter gebeurt door de distributienetbeheerder in één van volgende gevallen: a. De aardgasinstallateur is gehabiliteerd. De distributienetbeheerder zal het bovenvermeld attest (zie B.9.1.) vergezeld van een installatieschema opgesteld en afgeleverd door de gehabiliteerde gasinstallateur als voldoende aanvaarden om de gasmeter te openen. b. De aardgasinstallateur is niet gehabiliteerd. De distributienetbeheerder zal naast het bovenvermelde attest (zie B.9.1.) vergezeld van een installatieschema een positief controleverslag eisen van een erkend controleorganisme weerhouden door de Raad voor de Habilitatie (op kosten van de installateur of de eindafnemer). B.9.3 Opening van de gasmeter a. Bij het openen van de gasmeter vergewist de distributienetbeheerder zich ervan dat de binnenleiding gasdicht is bij de leveringsdruk (zie KVBG ). b. Bij vaststelling van een ondichtheid in de binnenleiding wordt deze niet in dienst gesteld. De installateur dient de nodige herstellingen uit te voeren om de dichtheid te verzekeren. Er kan een nieuw getuigschrift en/of een keuring (nazien van conformiteit en dichtheid) geëist worden. In geval van keuring zal de indienststelling slechts gebeuren na een positief keuringsverslag (zie KVBG ). B.9.4. Indienststelling van de toestellen a. De installateur vergewist zich ervan dat enkel goedgekeurde toestellen geplaatst zijn die vermeld zijn in de norm NBN D b. Vóór het in gebruik nemen van de toestellen dient de installateur de binnenleiding en de verbruikstoestellen te ontluchten, de gebruiksvoorschriften voor de geplaatste toestellen aan de gebruiker toe te lichten en hem te tonen op welke wijze de gasmeterkraan kan gesloten worden. 96

99 B.10. Beknopt overzicht Dit overzicht is een hulp voor de lezer, enkel de integrale teksten zijn geldig. 1 NIET speciaal voor gasmeter voorbehouden ruimte of ruimte DROOG en degelijk VERLUCHT 2 ONTVLAMBARE en/of corrosieve produkten in omgeving meter of gewone meterkast 3 In nieuwbouw meteropstellingsplaats is in SLAAPKAMER, BADKAMER, DOUCHE, of TOILET. 4 Meteropstellingsplaats in WERKPLAATS of MAGAZIJN a. appartementsgebouwen b. professioneel 5 Meteropstellingsplaats in OPENBARE RUIMTE of in MACHINEKAMER (frigo- of diepvriespark, compressor, e.d.) 6 LIFT of VULKNISKOKERS komen uit in meteropstellingsplaats 7 Meetinrichting voor gas en elektriciteit in dezelfde NIET gecompartimenteerde kast, buiten het gebouw met doeltreffende VERLUCHTING 8 Afzonderlijke gesloten METERKAST of afzonderlijk gasdicht compartiment in gemeenschappelijke meterkast (meetinrichting voor gas en elektriciteit) buiten het gebouw met doeltreffende VERLUCHTING 09 Afzonderlijke brandweerstand biedende kast binnen het gebouw met VERLUCHTINGSOPENING rechtstreeks of via verluchtingskanaal naar buiten 10 meetinrichting voor gas en elektriciteit in dezelfde niet gecompartimenteerde brandweerstand biedende kast binnen het gebouw met VERLUCHTINGSKANAAL naar buiten (enkel indien elektriciteitsmeter in IP 40 kast) 11 Meetinrichting voor gas en elektriciteit in afzonderlijk gasdicht compartiment in een gemeenschappelijke brandweerstand biedende meterkast binnen een gebouw met verluchtingopening rechtstreeks of via verluchtingskanaal naar buiten 12 Meetinrichting voor gas en elektriciteit in dezelfde niet gecompartimenteerde brandweerstand biedende kast binnen het gebouw met verluchtingskanaal naar andere ruimte die op haar beurt VERLUCHT is rechtstreeks naar buiten toe, behalve slaapkamer, toilet, stookplaats, machinekamer (enkel indien elektriciteitsmeter in IP 40 kast) 13 Afzonderlijke kast of meetinrichting voor gas en elektriciteit in afzonderlijk gasdicht compartiment in een gemeenschappelijk brandweerstand biedende meterkast binnen het gebouw met VERLUCHTING naar een ruimte die op zijn beurt VERLUCHT is rechtstreeks naar buiten toe, behalve, slaapkamer, toilet, stookplaats, machinekamer 14 Meetinrichtingen voor gas GEGROEPPEERD op gelijkvloers of eerste kelderverdieping 15 De ruimte bevindt zich zo dicht mogelijk bij de Één gasmeter met debiet 40m³/h JA 2 tot 9 gasmeters Qmax 6m³/h - Qmax 10m³/h of meters met ander max. debiet met totaal 40m³/h JA, indien gemeenschappelijke ruimte Minimum 10 gasmeters Qmax 6m³/h of Qmax 10m³/h of meters met ander max. debiet met totaal > 40 m³/h VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD JA JA JA VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD VERBOD JA VERBOD VERBOD JA JA JA JA JA JA JA VERBOD VERBOD JA JA, indien gemeenschappelijke ruimte VERBOD JA VERBOD VERBOD JA JA, indien gemeenschappelijke ruimte VERBOD VERPLICHT VERPLI CHT VERPLICHT VERPLICHT VERPLI CHT VERPLICHT straat en heeft een gemakkelijke toegang 16 Warmteproducerende toestellen op meer dan 1,5 m van de meetinrichting voor gas VERPLICHT VERPLICHT GEEN warmteproducerend toestel toegelaten 97

100 98 Figuur B-1 - Binnen- en/of buitenput voor gasaftakking

101 Figuur B.2 De aansluitbocht Figuur B-3 - Wachtbuis te voorzien op privaat terrein 99

102 Aantal meters Opstelling meters Afmetingen(*) L (m) H (m) 1 0,70 0,85 2 1,30 1,20 3 1,60 1,20 4 2,00 1,20 5 2,30 1,20 6 2,80 1, ,30 1,90 2,00 1,90 2,40 1,90 2,80 1,90 3 0,70 2, ,30 2,00 7 2,00 2, ,00 2, ,40 2, ,40 2, ,80 2, (*): minimum diepte: 1,10 m 2,80 2,00 Tabel B.1 Vrij beschikbare oppervlakte voor de plaatsing van gasmeters Q max 6m 3 /h of Q max 10m 3 /h 100

103 Figuur B.4 - Vereiste ruimte voor 1 gasmeter Q max 16 m 3 /h tot Q max 40 m 3 /h opgesteld in de kelder 101

104 102 Figuur B.5 - Vereiste ruimte voor 1 gasmeter Q max 16 m 3 /h tot Q max 40 m 3 /h opgesteld op het gelijkvloers

105 Figuur B Afmetingen van gemetste nis voor gas en elektriciteitsmeters (enkel voor gasmeters Q max 6m 3 /h en Q max 10m 3 /h) Figuur B.6-2 Afmetingen van een kunststof meterkast voor gas- en elektriciteitsmeter (enkel voor gasmeters Q max 6m 3 /h en Q max 10m 3 /h) Gascompartiment altijd langs de straatkant plaatsen. Verluchting gascompartiment door een hoge en een lage verluchting, elk minstens gelijk aan 0,50% van het grondoppervlak met een minimum van 100 cm

106 104 Figuur B.7 - Equipotentiaal verbinding

107 Bijlage C Voorbeelden van berekening van een lagedrukbinnenleiding C.1 Berekening van een lagedrukbinnenleiding C.1.1 Algemeen De berekening van een lagedrukbinnenleiding kan worden uitgevoerd door middel van de formule van Renouard maar het is eenvoudiger wanneer men gebruik maakt van de tabellen of de diagrammen van de drukverliezen, opgemaakt voor elk type van buis (zie C.3). Deze methode kan toegepast worden voor binnenleidingen waarvoor de normen NBN D (staal en koper) en NBN D (niet voor schroefdraad geschikt staal en PE) gelden. C.1.2 Drukverliezen De stroming van een gas door een leiding veroorzaakt drukverliezen. Deze drukverliezen hebben verschillende oorzaken en kunnen worden onderverdeeld in lineaire (of longitudinale) drukverliezen, plaatselijke drukverliezen en drukverliezen te wijten aan hoogteverschillen. Hun som wordt aangegeven door effectief drukverlies. In een lagedrukbinnenleiding gevoed bij een maximale druk van 30 mbar, mag het drukverlies tussen de uitgang van de gasmeter en de stopkraan van ieder verbruikstoestel niet groter zijn dan 1 mbar, rekening houdend met de afstanden en het hoogteverschil tussen de gasmeter en de verbruikstoestellen, als alle toestellen gelijktijdig in werking zijn op hun nominaal vermogen. NOOT Voor een lagedrukbinnenleiding gevoed bij een druk groter dan 30 mbar, waarvan de verbruikstoestellen zijn uitgerust met een individuele verzegelde drukregelaar met maximale uitgangsdruk van 25 mbar, onmiddellijk voorafgaand aan dit toestel, wordt het maximum effectief drukverlies in de leidingen tussen de gasmeter en de drukregelaar van elk toestel als volgt bepaald: - de ingangsdruk van elke drukregelaar is nog voldoende groot om een drukval over die regelaar te verkrijgen (binnen zijn regelklasse) die toelaat zijn nominaal debiet te leveren; - de snelheid van het gas in de leidingen blijft kleiner dan 15 m/s voor residentiële en 20 m/s voor industriële toepassingen; - de uitgangsdruk van de regelaars stemt overeen met de werkdruk van de erop aangesloten verbruikstoestellen. Voor zover de snelheid van het gas kleiner is dan 15 m/s en rekening houdend met bovenstaande voorwaarden, kan de berekening worden uitgevoerd met een maximum effectief drukverlies van 10 mbar tussen de gasmeter en elk van de individuele gasdrukregelaars voorafgaand aan de verbruikstoetellen. De snelheid van het gas wordt berekend met de formule waarbij: Q: het normaal debiet van het gas ( m n3 /h); v: gassnelheid (m/s); D: binnendiameter van de leiding (mm). Q v = 353,7 D 2 105

108 C.1.3 Lineaire drukverliezen Het lineair drukverlies in de leidingen kan worden berekend met de formule van Renouard: p = 2, d L Q 4,8 D 1,8 waarin: p het drukverlies (mbar); 2, de formule-constante, o.a. afhankelijk van de ruwheid van de binnenwand van de leiding (hier werd ter vereenvoudiging één waarde voor alle materialen genomen); d de relatieve dichtheid van het gas ten opzichte van lucht; 0,644 voor aardgas type L en 0,625 voor aardgas type H; L de lengte van de leiding (m); Q het normaal gasdebiet (m n3 /h); D de binnendiameter van de leiding (mm). De formule van Renouard wordt omgezet in tabellen of diagrammen. Op de diagrammen en tabellen is het lineair drukverlies per standaard lopende meter aangegeven voor staal, koper of PE in functie van het volumedebiet Q v (m 3 /h) en voor verschillende genormaliseerde diameters van buizen. C.1.4 Plaatselijke drukverliezen Het betreft de drukverliezen te wijten aan de hulpstukken geplaatst in de leidingen, zoals afsluiters, T-stukken, bochten en reducties. Zij worden toegevoegd aan de lineaire drukverliezen in de buizen zelf. Elk hulpstuk wordt omgezet in een equivalente fictieve leidinglengte. Voor de metalen slangen wordt de fictieve equivalente lengte bekomen door het verdubbelen van de reële lengte. Voor elk T-stuk, reductie of bocht is de fictieve equivalente lengte leiding 0,50 m. Om de berekening te vereenvoudigen maakt men gebruik van fictieve lengten van de leidingen die rekening houden met de gebruikte hulpstukken. De fictieve lengte van een leiding bekomt men door de werkelijke lengte te vermeerderen met 20% d.w.z. door ze te vermenigvuldigen met 1,2. Er dient rekening gehouden met hulpstukken zoals sectioneerkranen en tussengasmeters door het reëel drukverlies van het hulpstuk bij nominaal debiet om te zetten in een fictieve lengte. C.1.5 Vermindering of verhoging van het drukverlies te wijten aan hoogteverschillen Naargelang het gas, lichter dan lucht, stijgt of daalt in het leidingdeel, veroorzaakt het peilverschil een vermindering of een verhoging van het drukverlies. 106

109 Indien het gas stijgt in het leidingdeel heeft men een vermindering van het drukverlies met als resultaat een negatief getal. Indien het gas daalt in het leidingdeel heeft men een verhoging van het drukverlies met als resultaat een positief getal. Tabel 1 geeft deze vermindering of verhoging van het drukverlies weer waarbij p het drukverlies is te wijten aan het niveauverschil (mbar); h het niveauverschil is tussen de uiteinden van het leidingdeel (m). Tabel C.1 Vermindering of verhoging van het drukverlies Richting waarin het gas stroomt Aardgas type L mbar Aardgas type H mbar Gas daalt in het leidingdeel p = + 0,046. h p= + 0,048. h Gas stijgt in het leidingdeel p = 0,046. h p= 0,048. h C.2 Berekeningsprocedure C.2.1 Opstellen van het schema van de installatie Deze stap omvat de volgende bewerkingen: - het schematisch voorstellen van de installatie in isometrisch perspectief; - het aanduiden van de plaats van elk toestel en de aansluitpunten van toekomstige toestellen; - per toestel het aanduiden van het nominaal gasdebiet (m n3 /h); indien men enkel over het nominaal vermogen van het toestel beschikt, bekomt men het volumedebiet door te overwegen dat een nominaal vermogen van 1 kw ongeveer overeenstemt met - 0,11 m 3 /h voor het H-gas; - 0,13 m 3 /h voor het L-gas; - het aanduiden van de reële lengte (L) van elk leidingdeel en het hoogteverschil ( h) van de verbruikstoestellen ten opzichte van de gasmeter, gekozen als referentieniveau (h=0 m). 107

110 Figuur C.1 - Isometrisch perspectief C.2.2 Bepaling van het meest benadeelde toestel Deze stap omvat het berekenen van het toelaatbaar eenheidsdrukverlies voor elk van de leidingtrajecten die een verbruikstoestel voeden en het optekenen van de resultaten in een tabel. De volgende formules worden toegepast: - totaal toelaatbaar drukverlies voor de toestellen: indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter: p max(l gas) = 1 0,046. h (mbar) of p max(h gas) = 1 0,048. h (mbar) indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter: p max(l gas) = 1 0,046. h (mbar) of p max(h gas) = 1 0,048. h (mbar) - fictieve lengte van de leidingtrajecten van deze verbruikstoestellen: fictieve lengte = werkelijke lengte x 1,2 of fictieve lengte = werkelijke lengte + [(aantal hulpstukken) x (0,50 m)] + ( lengte van de metalen slangen x 2) - toelaatbaar éénheidsdrukverlies voor elk leidingtraject: 108

111 totaal toelaatbaar drukverlies voor dit verbruikstoestel fictieve lengte van het leidingtraject van dit toestel Het meest benadeelde toestel is dat met het kleinste toelaatbare éénheidsdrukverlies. Het traject van dit toestel is het hoofdtraject. Indien men twee gelijke resultaten vindt is het toestel met het grootste volumedebiet het meest benadeelde. Het toelaatbaar éénheidsdrukverlies berekend voor het hoofdtraject wordt genomen als éénheidsdrukverlies voor alle leidingdelen van de installatie. Tabel C.2 Bepaling van de eenheidsdrukverliezen Leidingdeel (van de gasmeter tot het toestel) h m h x.. 0,046 (L) of 0,048 (H) mbar p max a = 1 + h x.. of 1 - h x.. mbar Lengte L m Fictieve lengte L fict. L fict.=l x 1,2 m Eenheidsdrukverlies p max / L fict. mbar/m a Het teken is positief indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter; het teken is negatief indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter. C.2.3 Bepaling van de diameters van de leidingen Deze stap omvat de volgende bewerkingen: - bepaling van het gasdebiet (m 3 /h) voor elk leidingdeel en optekenen van de resultaten in de overzichtstabel; - rekening houdend met het debiet in elk leidingdeel en de hierboven gevonden referentiewaarde van het éénheidsdrukverlies, bepaling van de diameters van de leidingdelen, hetzij met behulp van de formules, hetzij met behulp van de diagrammen of de tabellen rekening houdend met de materiaalsoort; indien het snijpunt van het gasdebiet en de referentiewaarde van het éénheidsdrukverlies tussen twee diameters valt, kiest men de dichtstbij gelegen diameter; - berekening van het effectief drukverlies in elk leidingdeel: - aflezen, in de tabel of op het diagram, voor de gekozen genormaliseerde diameter van elk leidingdeel van het eenheidsdrukverlies (mbar/m) en noteren in de overzichtstabel; - noteren van de lengte en de fictieve lengte van elk leidingdeel; - berekenen en noteren van het effectieve drukverlies (mbar) per leidingdeel: vermenigvuldigen van het eenheidsdrukverlies van de tabel of het diagram (1) met de fictieve lengte van het leidingdeel (2) en rekening houden met de verhoging of de vermindering van het drukverlies te wijten aan h (3); effectief drukverlies per leidingdeel = [ (1) x (2) ] - (3) of [ (1) x (2) ] + (3). 109

112 Tabel C.3 Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen Leidingdeel Bepaling van de diameters m³/h Debiet in het leidingdeel Nominale diameter DN mm (1) Reëel eenheidsdrukverlies mbar/m Lengte L m Controleberekeningen (2) Fictieve lengte L fict. =L x 1,2 m h m (3) h x 0,046(L) of 0,048(H) winst / verlies door h mbar Effectief drukverlies per leidingdeel a [(1) x (2)] - (3) OF [(1) x (2)] + (3) mbar a Indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter is h positief en betreft het een vermindering van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] (3). Indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter is h negatief en betreft het een verhoging van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] + (3). C.2.4 Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel Deze stap omvat de volgende bewerkingen: - voor elk toestel, de som maken der effectieve drukverliezen van de leidingdelen tussen het toestel en de gasmeter: voor elk toestel gevoed bij een maximale druk van 30 mbar moet de som kleiner zijn dan 1 mbar; - indien voor een toestel het effectief drukverlies groter is dan 1 mbar, vergroot dan de diameter van één der leidingdelen en herneem de berekening voor dit leidingdeel. NOOT Voor installaties met een grote lengte, kan het voordelig zijn dezelfde berekening te maken voor elk leidingdeel afzonderlijk vanaf het verbindingspunt, door van het totaal toelaatbaar drukverlies, het drukverlies in het reeds berekende gemeenschappelijke gedeelte af te trekken. Men gaat op analoge wijze te werk voor lagedrukbinnenleidingen gevoed bij een maximale druk hoger dan 30 mbar. C.3 Tabellen en diagrammen De tabellen en diagrammen van de drukverliezen voor de verschillende typen van buis zijn de volgende: - tabellen van de eenheidsdrukverliezen in functie van de gasdebieten van 0,6 tot 10 m 3 /h voor: - schroefbare stalen buizen (zie Tabel C.4); - koperen buizen (zie Tabel C.5); - PE buizen (zie Tabel C.6). - tabellen van de eenheidsdrukverliezen in functie van de gasdebieten van 11 tot 70 m 3 /h voor: 110

113 - schroefbare en niet schroefbare stalen buizen (zie tabel C.7); - koperen buizen (zie Tabel C.8); - PE buizen (zie Tabel C.9). - diagrammen van de eenheidsdrukverliezen voor: - schroefbare stalen buizen (zie Figuur C.2); - niet schroefbare stalen buizen (zie Figuur C.3); - koperen buizen (zie Figuur C.4); - PE buizen (zie Figuur C.5). NOOT De berekeningen voor de tabellen en de diagrammen zijn uitgevoerd met de minst gunstige binnendiameters: - de koperen buizen van 12mm, 15mm, 18mm en 22m: met wanddikte 1 mm; - de koperen buizen van 28mm, 35mm en 42mm: met wanddikte 1,5 mm; - de koperen buizen van 54mm: met wanddikte 2 mm; - de PE-buizen van 32mm, 40mm en 63mm zijn van het type SDR11 1 ; - de PE-buizen van 110mm en 160mm zijn van het type SDR 17,6. 1 De SDR-waarde van een PE-buis is de verhouding tussen de buitendiameter en de wanddikte. 111

114 Tabel C.4 Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor schroefbare stalen buizen Gasdebiet Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk Aardgas Formule van Renouard STALEN BUIZEN VOOR SCHROEFDFRAAD m³/h DN15 DN20 DN25 DN32 DN40 DN

115 Tabel C.5 Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor koperen buizen Gasdebiet Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk Aardgas Formule van Renouard KOPEREN BUIZEN (buitendiameter) m³/h

116 Tabel C.6 Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor PE-buizen Gasdebiet Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk Aardgas Formule van Renouard PE BUIZEN (buitendiameter) m³/h

117 Tabel C.7 Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor schroefbare en niet schroefbare stalen buizen Gasdebiet m³/h DN20 Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) STALEN BUIZEN Lagedruk Aardgas - Formule van Renouard Niet voor Voor schroefdraad schroefdraad Voor schroefdraad Niet voor schroefdraad DN25 DN32 DN40 DN50 DN65 DN80 Gasdebiet m³/h DN25 DN32 DN40 DN50 DN65 DN80 DN

118 Tabel C.8 Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor koperen buizen Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk Aardgas Formule van Renouard KOPEREN BUIZEN (buitendiameter) Gasdebiet m³/h Gasdebiet m³/h

119 Tabel C.9 Tabel van de eenheidsdrukverliezen voor PE-buizen Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk Aardgas Formule van Renouard PE BUIZEN (buitendiameter) Gasdebiet m³/h Gasdebiet m³/h

120 Figuur C.2 Diagram van de eenheidsdrukverliezen voor stalen buizen geschikt voor schroefdraad 118

121 Figuur C.3 Diagram van de eenheidsdrukverliezen voor stalen buizen niet geschikt voor schroefdraad 119

122 Figuur C.4 Diagram van de eenheidsdrukverliezen voor koperen buizen 120

123 Figuur C.5 Diagram van de eenheidsdrukverliezen voor PE buizen 121

124 C.4 Voorbeelden C.4.1 Voorbeeld 1 C Opstellen van het schema van de installatie Het gaat om aardgas van het type L en stalen buizen geschikt voor schroefdraad. Figuur C.6 Schema van de installatie Voorbeeld 1 C Bepaling van het meest benadeelde toestel Tabel C.10 Bepaling van de eenheidsdrukverliezen Voorbeeld 1 Leidingdeel (van de gasmeter tot aan het toestel) h h x.. 0,046 (L) of 0,048 (H) p max = 1 + h x.. of 1 - h x.. Lengte L Fictieve lengte L fict. L fict.=l x 1,2 Eenheidsdrukverlies p max / L fict. m mbar mbar m m mbar/m AH -1-0,046 0,954 4,5 5,4 0,177 AD +2 +0,092 1, ,046 AF +3 +0,138 1,138 18,4 22,08 0,052 AG +2 +0,092 1, ,046 Het resultaat van Pmax / L fict. is hetzelfde voor de toestellen G en D. Het nominaal volumedebiet van het toestel G is het grootst waardoor dit toestel het meest benadeelde toestel is. Hieruit volgt dat het referentie éénheidsdrukverlies toepasbaar voor gans de installatie 0,046 mbar/m is. 122

125 C Bepaling van de diameters van de leidingen Het gebruik van de tabel van eenheidsdrukverliezen is weergegeven in C.4.3. Leidingdeel Tabel C.11 Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen - Voorbeeld 1 Bepalen van de diameters Debiet in het leidingdeel Nominale diameter DN (1) Reëel eenheidsdrukverlies Lengte L Controleberekeningen (2) Fictieve lengte L fict. =L x 1,2 h (3) h x 0,046(L) of 0,048(H) winst / verlies door h mbar 0 0, , ,046 Effectief drukverlies per leidingdeel a [(1) x (2)] - (3) OF [(1) x (2)] + (3) m³/h mm mbar/m m m m EG 1, ,07 3,0 3,60 0 EF 1, ,06 1,4 1,68 +1 CE 2, ,06 2,0 2,40 0 CD 0, ,02 5,0 6,00 0 BC 3, ,03 11,0 13,20 +3 BH 5, ,60 0,5 0,60 0 AB 8, ,04 4,0 4,80-1 a Indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter is h positief en betreft het een vermindering van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] (3). Indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter is h negatief en betreft het een verhoging van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] + (3). mbar 0,25 0,055 0,14 0,12 0,258 0,36 0,238 C Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0, , ,14 + 0,25 = 0,89 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0, , ,14 + 0,055 = 0,69 mbar AD= AB + BC + CD = 0, ,258+ 0,12 = 0,62 mbar AH= AB + BH = 0, ,36 = 0,60 mbar De sommen zijn kleiner dan 1 mbar, bijgevolg is aan de voorwaarde van C voldaan. 123

126 C.4.2 Voorbeeld 2 Dit voorbeeld is een variante op voorbeeld 1 en toont het nut van de controle aan. C Opstellen van het schema van de installatie Figuur C.7 Schema van de installatie Voorbeeld 2 C Bepaling van het meest benadeelde toestel G is het meest benadeelde toestel. Bijgevolg is het referentie éénheidsdrukverlies voor de ganse installatie gelijk aan 0,046 mbar/m. 124

127 C Bepaling van de diameters van de leidingen Het gebruik van de tabel van eenheidsdrukverliezen is weergegeven in C.4.3. Tabel C.12 - Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen Voorbeeld 2 Bepalen van de diameters Debiet in het leidingdeel Leidingdeel Nominale diameter DN (1) Reëel eenheidsdrukverlies Lengte L Controleberekeningen (2) Fictieve lengte L fict. =L x 1,2 h (3) h x 0,046(L) of 0,048(H) winst/ verlies door h mbar 0 0, , ,046 Effectief drukverlies per leidingdeel a [(1) x (2)] - (3) OF [(1) x (2)] + (3) m³/h mm mbar/m m m m EG 1, ,07 3,0 3,60 0 EF 1, ,06 1,4 1,68 +1 CE 2, ,06 2,0 2,40 0 CD 0, ,02 5,0 6,00 0 BC 3, ,03 3,0 3,60 +3 BH 5, ,60 1,0 1,20 0 AB 8, ,04 12,0 14,40-1 a Indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter is h positief en betreft het een vermindering van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] (3). Indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter is h negatief en betreft het een verhoging van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] + (3). mbar 0,25 0,055 0,14 0,12-0,03 0,72 0,622 C Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,622 0,03 + 0,14 + 0,25 = 0,98 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,622 0,03 + 0,14 + 0,055 = 0,79 mbar AD= AB + BC + CD = 0,622 0,03 + 0,12 = 0,71 mbar AH= AB + BH = 0, ,72 = 1,34 mbar De eerste drie sommen zijn kleiner dan 1 mbar; bijgevolg is aan de voorwaarde van C voldaan. De som betreffende het toestel H is groter dan 1 mbar; bijgevolg is niet voldaan aan de voorwaarde van C

128 C Oplossing 1 C Bepaling van de diameters van de leidingen Kies voor het leidingdeel BH een nominale diameter van 20mm. Tabel C.13 - Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen Voorbeeld 2 Oplossing 1 Bepalen van de diameters Debiet in het leidingdeel Leidingdeel Nominale diameter DN (1) Reëel eenheidsdrukverlies Lengte L Controleberekeningen (2) Fictieve lengte L fict. =L x 1,2 h (3) h x 0,046(L) of 0,048(H) winst/ verlies door h mbar 0 0, , ,046 Effectief drukverlies per leidingdeel a [(1) x (2)] - (3) OF [(1) x (2)] + (3) m³/h mm mbar/m m m m EG 1, ,07 3,0 3,60 0 EF 1, ,06 1,4 1,68 +1 CE 2, ,06 2,0 2,40 0 CD 0, ,02 5,0 6,00 0 BC 3, ,03 3,0 3,60 +3 BH 5, ,15 1,0 1,20 0 AB 8, ,04 12,0 14,40-1 a Indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter is h positief en betreft het een vermindering van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] (3). Indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter is h negatief en betreft het een verhoging van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] + (3). mbar 0,25 0,055 0,14 0,12-0,03 0,18 0,622 C Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,622-0,03 + 0,14 + 0,25 = 0,98 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,622-0,03 + 0,14 + 0,055 = 0,79 mbar AD= AB + BC + CD = 0,622-0,03 + 0,12 = 0,71 mbar AH= AB + BH = 0, ,18 = 0,80 mbar Alle sommen zijn kleiner dan 1 mbar; bijgevolg is aan de voorwaarde van C voldaan. 126

129 C Oplossing 2 C Bepaling van de diameters van de leidingen Voor het leidingdeel AB kiezen we als nominale diameter 40 mm i.p.v. 32 mm. Tabel C.14 - Overzichtstabel van de bepaling van de diameters van de leidingen Voorbeeld 2 Oplossing 2 Bepalen van de diameters Debiet in het leidingdeel Leidingdeel Nominale diameter DN (1) Reëel eenheidsdrukverlies Lengte L Controleberekeningen (2) Fictieve lengte L fict. =L x 1,2 h (3) h x 0,046(L) of 0,048(H) winst/ verlies door h mbar 0 0, , ,046 Effectief drukverlies per leidingdeel a [(1) x (2)] - (3) OF [(1) x (2)] + (3) m³/h mm mbar/m m m m EG 1, ,07 3,0 3,60 0 EF 1, ,06 1,4 1,68 +1 CE 2, ,06 2,0 2,40 0 CD 0, ,02 5,0 6,00 0 BC 3, ,03 3,0 3,60 +3 BH 5, ,60 1,0 1,20 0 AB 8, ,01 12,0 14,40-1 a Indien het toestel hoger geplaatst is dan de gasmeter is h positief en betreft het een vermindering van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] (3). Indien het toestel lager geplaatst is dan de gasmeter is h negatief en betreft het een verhoging van het drukverlies; daardoor wordt het effectief drukverlies = [(1)x(2)] + (3). mbar 0,25 0,055 0,14 0,12-0,03 0,72 0,19 C Controle van het effectief drukverlies tot aan de stopkraan van elk toestel De sommen van al de effectieve drukverliezen in de verschillende leidingdelen tussen de gasmeter en het toestel worden als volgt bepaald. AG=AB+ BC+ CE + EG = 0,19-0,03 + 0,14 + 0,25 = 0,55 mbar AF= AB + BC+ CE + EF = 0,19-0,03 + 0,14 + 0,055 = 0,36 mbar AD= AB + BC + CD = 0,19-0,03 + 0,12 = 0,28 mbar AH= AB + BH = 0,19 + 0,72 = 0,91 mbar Alle sommen zijn kleiner dan 1 mbar; bijgevolg is aan de voorwaarde van C voldaan. Ter conclusie, de oplossing 1 is de meest economische oplossing. De oplossing 2 biedt meer ruimte voor latere uitbreiding, wat een voordeel is. 127

130 C.4.3 Gebruik van de tabel der eenheidsdrukverliezen De opeenvolgende stappen voor het bepalen van de nominale diameters zijn de volgende: - voor voorbeeld 1: 1,4 m 3 /h, 0,065 mbar/m, DN15 - voor voorbeeld 2: 8,6 m 3 /h, 0,030 mbar/m, DN32 Tabel C.15 - Voorbeeld voor het gebruik van Tabel C.4 Gasdebiet Drukverliezen voor 1 meter leiding (mbar/m) Lagedruk Aardgas Formule van Renouard STALEN BUIZEN VOOR SCHROEFDFRAAD m³/h DN15 DN20 DN25 DN32 DN40 DN

131 Bijlage D Plaats van de uitmonding van afvoerkanalen met natuurlijke trek D.1 Voorzieningen te treffen als gevolg van de inwerking van de wind op het dak waarop het afvoerkanaal uitmondt Bij daken met een helling groter dan 23 is de uitmonding van het afvoerkanaal zo dicht mogelijk bij de de nok gelegen en minimum 1 m erboven. In alle andere gevallen en indien aan bovenstaande regel niet kan voldaan worden, moet men de volgende drie wind-invloedzones bepalen: - ZONE I: in deze zone heeft de wind geen nadelige invloed op de werking van het afvoerkanaal en kan deze uitmonden zonder bijkomende voorziening; - ZONE II: in deze zone dient men rekening te houden met valwinden die het plaatsen van een valwindafleider noodzakelijk maken (b.v. statische afvoerkap); - ZONE III: in deze zone moet men rekening houden met overdrukken ten opzichte van ruimten binnenin het gebouw; als gevolg hiervan mag er geen afvoerkanaal in uitmonden. D.1.1 Dak met een helling van 23 of meer Puntdak De grenzen van de zones worden als volgt bepaald: - teken twee evenwijdigen aan de helling van het dak, respectievelijk op 0,50m en 1m, loodrecht gemeten op de helling van het dak; - eindig deze evenwijdigen bij de horizontalen op 0,50m en 1m boven de nok van het dak; - teken een evenwijdige op 0,50m van de verticale gevels; hierdoor ontstaan twee snijpunten met de evenwijdigen aan de dakhelling; - vanuit het laagste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van 45 t.o.v. de horizontale; - vanuit het hoogste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van 20 t.o.v. de horizontale. 129

132 Figuur D.1 Uitmondingen boven een schuin dak D.1.2 Dak met een helling kleiner dan 23 - Plat dak De grenzen van de zones worden als volgt bepaald: - vanuit de hoogste punten van het plat dak de referentie-horizontale trekken; - vanuit het snijpunt van deze horizontale met de verticale van de gevel, een lijnstuk naar omhoog toe tekenen onder een hoek van + 20 t.o.v. het plat dak; het oplopende lijnstuk beperken tot op 1,50m boven de referentie-horizontale; dit vormt het fictief dak (equivalent van het puntdak); - teken 2 evenwijdigen, de ene op 0,50m en de andere op 1m, boven dit fictief dak (evenwijdig aan het fictieve horizontale en het onder een hoek van 20 oplopende deel); - teken een verticale op 0,50 van de verticale gevel, dit geeft twee snijpunten met de evenwijdigen aan de dakhelling van het fictief dak; - vanuit het laagste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van 45 t.o.v. de horizontale; - vanuit het hoogste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van 20 t.o.v. de horizontale. 130

133 Figuur D.2 Uitmondingen boven een plat dak D.2 Voorzieningen te treffen als gevolg van de inwerking van de wind op naburige hindernissen De hierboven vermelde invloedszones bepalen de voorlopige plaats van de uitmonding van het afvoerkanaal. De naburige hindernissen worden als volgt bepaald (zie Figuur D.3): - onderzoek vanuit de plaats waar het afvoerkanaal voorlopig uitmondt alle zichtbare hindernissen die vallen binnen een afstand van 15m: - indien deze hindernissen gelegen zijn in een horizontaal vlak loodrecht op het afvoerkanaal binnen een hoek die groter is dan of gelijk aan 30 en indien de bovenzijde van de hindernis zich bevindt onder een elevatiehoek van meer dan 10 ten opzichte van het horizontaal vlak, dan worden zij beschouwd als werkelijke hindernissen; is de elevatiehoek kleiner dan 10 dan worden zij beschouwd als verwaarloosbare hindernissen; - is de horizontale hoekbreedte kleiner dan 30, dan worden zij beschouwd als verwaarloosbare hindernissen; - indien de afstand groter is dan 15m dan worden zij beschouwd als verwaarloosbare hindernissen. 131

134 Voor elk van de werkelijke hindernissen bepaalt men de drie, hoger aangegeven, wind-invloedzones zoals bij daken met een helling kleiner dan 23 (zie Figuur D.4). De voorlopig vastgelegde uitmondingsplaats kan dan behouden blijven indien zij buiten de zone III ligt van elk der werkelijke hindernissen. In het andere geval moet voor een andere uitmondingsplaats gekozen worden of een mechanische afvoer geïnstalleerd worden. NOOT Een elevatiehoek van 10 komt overeen met een elevatie van 0,176 m per lopende meter gemeten in het horizontaal vlak van de uitmonding van het afvoerkanaal. Een hoek van 15 in het horizontaal vlak van de uitmonding van het afvoerkanaal komt overeen met horizontale lengte van 2,68 m op 10 m van de uitmonding. Figuur D.3 Bepaling van een hindernis 132

135 Figuur D 4 Invloed van een hindernis op een naastliggend gebouw 133

136 Bijlage E (normatief) Gasverbruikstoestellen toegelaten in België 1. Toestel-categorieën en werkdrukken Toelichtingen 1.1. Enkelvoudige categorieën Gassen van de tweede familie (aardgassen) (conform met NBN EN 437) Cat. I 2 E + (20/25 mbar) Alle toestellen. Inrichtingen voor het voormengen van het gas moeten verzegeld zijn Q i 70 kw Cat. I 2 E (S) B (20 mbar) 1) Toestellen voorzien van een brander met volledige voormenging. De gas/lucht regeling moet verzegeld zijn Cat. I 2 E (R) B (20/25 mbar) Toestellen voorzien van een ventilatorbrander (zie NBN EN 676). De volgende toestellen voorzien van een brander met atmosferische inductie bestemd voor gebruik in niet huishoudelijke professionele installaties: - donkere straalverwarmers; - braadpannen; - grills; - was-, droog- en strijkmachines Q i > 70 kw Cat. I 2 E (S) B (20 mbar) of Cat. I 2 E (R) B (20/25 mbar) Alle toestellen. 1 Voor de cat. I 2 E (S) B toestellen vermeldt het kenplaatje de twee nominale belastingen: voor G20 bij 20 mbar en voor G25 bij 25 mbar. 134

137 Gassen van de derde familie (butaan / propaan) (conform met NBN EN 437) Cat. I 3+ (28-30/37 mbar), Cat. I 3P (37 mbar) Alle toestellen zonder een ingebouwde opslagruimte voor een verplaatsbare en hervulbare LPG-fles of enkel bestemd voor gebruik in open lucht Cat. I 3P (50 mbar) Enkel voor toestellen bestemd voor gebruik in professionele installaties. Indien de toestellen een ingebouwde opslagruimte hebben voor een verplaatsbare en hervulbare LPG-fles is enkel gebruik in open lucht toegelaten Cat. I 3B (28-30 mbar) Alle toestellen die een ingebouwde opslagruimte hebben voor een verplaatsbare en hervulbare LPG-fles en die in een lokaal mogen worden opgesteld Dubbele categorieën (voorbehouden voor sommige groepen van toestellen) 2) (conform met NBN EN 437) Cat. II 2E+3+ (20/25, 28-30/37 mbar), Cat. II 2E+3P (20/25, 37 mbar) Alle toestellen zonder een ingebouwde opslagruimte voor een verplaatsbare en hervulbare LPG-fles of enkel bestemd voor gebruik in open lucht Cat. II 2E+3P (20/25, 50 mbar) Enkel voor toestellen bestemd voor gebruik in professionele installaties. Indien de toestellen een ingebouwde opslagruimte hebben voor een verplaatsbare en hervulbare LPG-fles is enkel gebruik in open lucht toegelaten Cat. II 2E+3B (20/25, mbar) Alle toestellen die een ingebouwde opslagruimte hebben voor een verplaatsbare en hervulbare LPG-fles en die in een lokaal mogen worden opgesteld. 2 Enkel de volgende groepen van toestellen zijn toegelaten in dubbele categorie: - kooktoestellen; - kachels, onafhankelijke ruimteverwarmingstoestellen, inbouwvuren; - heldere stralingsverwarmers. 135

138 2. Toegelaten typen 3) van toestellen (conform met NBN CR 1749) Toelichtingen 2.1. Type A : A 1AS 2.2. Type B : B 11 B 12 B 13 B 14 B 22 B 23 B 32 B 33 Dit type stemt overeen met de oude benaming A AS Indien B 11BS, B 11AS of B 11CS (VMC). Indien B 12BS, B 12AS of B 12CS (VMC). Indien B 13BS, B 13AS of B 13CS (VMC). Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. Indien aangesloten op individueel, luchtdicht afvoerkanaal. B Type C : C 11 C 12 C 13 C 31 C 32 C 33 Indien B 41BS, B 41AS of B 41CS 3) 3) 3) 3) 3) 3) C 31S C 32S C 33S C 42 C 43 Indien het collectieve systeem luchtdicht en gekeurd is. Indien het collectieve systeem luchtdicht en gekeurd is. C 52 C 53 C 82 C 83 Indien het afvoerkanaal luchtdicht is. Indien het afvoerkanaal luchtdicht is. 3 Parallel systeem (niet concentrisch "niet luchtomspoeld") enkel indien de afvoerleiding voor de verbrandingsproducten luchtdicht is. 136

139 Conform met het voorschrift NBN CR Europees schema voor de indeling van gastoestellen volgens de methode van de afvoer van de verbrandingsgassen (typen) Enkel de toestellen type A, B en C die hier opgegeven zijn mogen geïnstalleerd worden. De afgebeelde figuren worden gegeven als hulpmiddel voor de identificatie van de verschillende typen toestellen. Zij zijn niet bestemd om te worden gebruikt als leidraad voor de installatie van deze toestellen. De installatie dient te gebeuren conform met de installatievoorschriften van de fabrikant en de van kracht zijnde normen. Om praktische redenen geven de figuren voor de typen C 4 en C 8 het collectief kanaal aan met daarop aangesloten elk van de specifieke varianten van het betreffende type, dit mag niet beschouwd worden als een toegelaten installatiemethode. Type A Type A 1 Dit type mag enkel worden gebruikt in de versie A 1AS. De benaming A 1AS stemt overeen met de oude benaming A AS. 137

140 Type B 1 Type B 11 De typen B 11, B 12 en B 13 mogen enkel gebruikt worden in de versie met bijkomende beveiliging AS, BS of CS. Type B 12 Type B 13 Het type B 14 moet de bijkomende beveiliging BS hebben en mag enkel gebruikt worden indien het aangesloten wordt op een individueel luchtdicht afvoerkanaal. Type B

141 Type B 2 Type B 22 Type B 23 De typen B 22 en B 23 mogen enkel gebruikt worden indien ze aangesloten worden op een individueel luchtdicht afvoerkanaal. 139

142 Type B 3 Type B 32 Type B 33 De typen B 32 en B 33 mogen enkel gebruikt worden indien ze aangesloten worden op een individueel luchtdicht afvoerkanaal. 140

143 Type B 4 Type B 41 Het type B 41 mag enkel gebruikt worden in de versie met bijkomende beveiliging AS, BS of CS. 141

144 Type C 1 Type C 11 Type C 12 Type C 13 Het parallel (niet concentrisch) systeem van afvoerleiding verbrandingsproducten en aanvoerleiding verbrandingslucht, is enkel toegelaten indien de afvoerleiding luchtdicht is. 142

145 Type C 3 Type C 31 Type C 32 Type C 33 Het parallel (niet concentrisch) systeem van afvoerleiding verbrandingsproducten en aanvoerleiding verbrandingslucht is enkel toegelaten indien de afvoerleiding luchtdicht is. 143

146 Type C 3*S Type C 31S Type C 32S Type C 33S Individueel systeem afvoerbuis verbrandingsproducten (luchtdichte type) in afvoerkanaal dat deel uitmaakt van het gebouw verbrandingslucht via de ruimte rond de afvoerbuis. 144

147 Type C 4 Type C 42 Type C 42 Type C 43 Type C 43 De De typen typen C C 42 en 42 en C C mogen mogen enkel enkel gebruikt worden indien het het collectieve systeem systeem luchtdicht luchtdicht is en gekeurd is en CE-gekeurd. in een E.U.-lidstaat. 145

GEHABILITEERD AARDGASINSTALLATEUR

GEHABILITEERD AARDGASINSTALLATEUR GEHABILITEERD AARDGASINSTALLATEUR SYLLABUS KONINKLIJKE VERENIGING VAN BELGISCHE GASVAKLIEDEN VERSIE 01 JANUARI 2007 GEHABILITEERD AARDGASINSTALLATEUR - VOORWOORD VOORWOORD Deze syllabus bevat ENKEL de

Nadere informatie

SYLLABUS AARDGASINSTALLATIES

SYLLABUS AARDGASINSTALLATIES SYLLABUS AARDGASINSTALLATIES KONINKLIJKE VERENIGING VAN BELGISCHE GASVAKLIEDEN VERSIE VAN 01 JULI 2009 VOORWOORD Deze syllabus bevat ENKEL de onderwerpen die verondersteld worden gekend te zijn voor de

Nadere informatie

DOSSIER NR 3. INSTALLATIES MET GESLOTEN AARDGASTOESTELLEN conform de normen NBN D (2004) en NBN B (2006)

DOSSIER NR 3. INSTALLATIES MET GESLOTEN AARDGASTOESTELLEN conform de normen NBN D (2004) en NBN B (2006) Inforgas DOSSIER NR 3 INSTALLATIES MET GESLOTEN AARDGASTOESTELLEN conform de normen NBN D51-003 (2004) en NBN B61-002 (2006) EUROPESE INDELING EISEN VAN DE NORMEN NBN D51-003 EN NBN B61-002 A A N B E V

Nadere informatie

OPLEIDING MODULE BUTAAN / PROPAAN PROFESSIONELE GASINSTALLATEUR BIJSCHOLING 2011 NBN D 51-006 2 de UITGAVE (2010) VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN

OPLEIDING MODULE BUTAAN / PROPAAN PROFESSIONELE GASINSTALLATEUR BIJSCHOLING 2011 NBN D 51-006 2 de UITGAVE (2010) VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN OPLEIDING MODULE BUTAAN / PROPAAN PROFESSIONELE GASINSTALLATEUR BIJSCHOLING 2011 NBN D 51-006 2 de UITGAVE (2010) VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN 1 JANUARI 2011 DEEL 1 - TERMINOLOGIE NIEUWE DEFINITIES 3.1.62.1

Nadere informatie

Info avond schouwspel

Info avond schouwspel Info avond schouwspel Programma 19u00 Ontvangst 19u15 Infosessie: toelichting door de heer Didier Geraerts van Schootec 20u00 Vragenronde 20u20 Warm Limburg: toelichting door mevrouw Cathérine Schepers

Nadere informatie

DOSSIER NR 2 INSTALLATIES MET OPEN AARDGASTOESTELLEN. conform de normen NBN D51-003 (2004) en NBN B61-002 (2006) VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER

DOSSIER NR 2 INSTALLATIES MET OPEN AARDGASTOESTELLEN. conform de normen NBN D51-003 (2004) en NBN B61-002 (2006) VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER Inforgas DOSSIER NR 2 INSTALLATIES MET OPEN AARDGASTOESTELLEN conform de normen NBN D51-003 (2004) en NBN B61-002 (2006) VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN A A N B E V E L I N

Nadere informatie

Gemeenschappelijke schoorstenen in bestaande appartementsgebouwen

Gemeenschappelijke schoorstenen in bestaande appartementsgebouwen Gemeenschappelijke schoorstenen in bestaande appartementsgebouwen 1 Inhoudsopgave Bestaande situatie Atmosferische ketels Gemeenschappelijk opbouwvoorbeeld Werkingsprincipe Verse luchttoevoer Rookgasafvoer

Nadere informatie

KNOEIWERK. FOTO 2 Aansluitkanaal - twee stukken flexibele metalen buis met verschillende doormeter aan elkaar vastgezet.

KNOEIWERK. FOTO 2 Aansluitkanaal - twee stukken flexibele metalen buis met verschillende doormeter aan elkaar vastgezet. KNOEIWERK FOTO 1 Foutief gebruik van flexibele metalen buizen als aansluitkanaal [NBN B 61-002 ( 7.3.2)]: - twee metalen flexibels; - de lengte is in beide gevallen groter dan 1 m; - elk van de aansluitkanalen

Nadere informatie

DOSSIER NR 1 BINNENLEIDINGEN VOOR AARDGAS. conform de norm NBN D 51-003 (2004) GASAANSLUITING VAN TOESTELLEN

DOSSIER NR 1 BINNENLEIDINGEN VOOR AARDGAS. conform de norm NBN D 51-003 (2004) GASAANSLUITING VAN TOESTELLEN Inforgas DOSSIER NR 1 BINNENLEIDINGEN VOOR AARDGAS conform de norm NBN D 51-003 (2004) LEIDINGEN STOP- EN AFSLUITKRANEN GASAANSLUITING VAN TOESTELLEN A A N B E V E L I N G E N V A N D E K. V. B. G. Voorwoord

Nadere informatie

POLITIEVERORDENING. Deel 1: Toepassingsgebied. 1.1 Algemeen

POLITIEVERORDENING. Deel 1: Toepassingsgebied. 1.1 Algemeen 1 POLITIEVERORDENING Veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van occasionele installaties met vloeibaar gemaakte petroleumgassen, aardgas en/of elektriciteit Deel 1: Toepassingsgebied 1.1 Algemeen De politieverordening

Nadere informatie

Bijlage G (informatief)

Bijlage G (informatief) Bijlage G (informatief) Muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C 1, C 3 en C 5 waarvan het nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kw is G.1 Algemeen Ter herinnering, men

Nadere informatie

Algemene Regels voor GasInstallaties op aardgas. Uitgegeven door Vinçotte

Algemene Regels voor GasInstallaties op aardgas. Uitgegeven door Vinçotte Algemene Regels voor GasInstallaties op aardgas Uitgegeven door Vinçotte Editie augustus 2011 TABLE OF CONTENTS 1. DOEL VAN DEZE PUBLICATIE 3 2. TOEPASSINGSGEBIED 4 3. VEILIGHEIDSAANDACHTSPUNTEN 5 4. VOORSCHRIFTEN

Nadere informatie

KVBG KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type A stralingverwarmingstoestellen

KVBG KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type A stralingverwarmingstoestellen KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type A stralingverwarmingstoestellen 1 Inleiding Voor installateurs en fabrikanten van type A stralingverwarmingstoestellen is het niet steeds

Nadere informatie

Bijlage G (normatief) Muur- en dakdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C

Bijlage G (normatief) Muur- en dakdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C ! Bijlage G (normatief) Muur- en dakdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C G.1 Algemeen Ter herinnering, men verstaat onder "instroomopening": - een opening die door zijn bestemming

Nadere informatie

KVBG aanbeveling in verband met de collectoraansluiting voor verbrandingsgassen van meerdere op aardgas gestookte warmtegeneratoren

KVBG aanbeveling in verband met de collectoraansluiting voor verbrandingsgassen van meerdere op aardgas gestookte warmtegeneratoren KVBG aanbeveling in verband met de collectoraansluiting voor verbrandingsgassen van meerdere op aardgas gestookte warmtegeneratoren 1. Probleemstelling We zien de laatste tijd een stijgende vraag om gastoestellen

Nadere informatie

STOOKPLAATSNORMEN...

STOOKPLAATSNORMEN... STOOKPLAATSNORMEN... Programma NBN 61-002 NBN 61-001 Stookplaats Toepassingsgebied Definities Types toestellen Opstellingsruimte Toevoer B toestellen Afvoer B toestellen t Brandveiligheid Materiaaleisen

Nadere informatie

Wetgeving in stooklokalen

Wetgeving in stooklokalen Wetgeving in stooklokalen Wat wordt er verwacht van U? Welke norm is van toepassing? Waar moet of kan u op letten? Is het een nieuw stooklokaal of renovatie? Stookplaats boven 70kW volgens NBN B61-001

Nadere informatie

Algemene Regels voor GasInstallaties op LPG. Uitgegeven door Vinçotte

Algemene Regels voor GasInstallaties op LPG. Uitgegeven door Vinçotte Algemene Regels voor GasInstallaties op LPG Uitgegeven door Vinçotte Editie juni 2012 INHOUDSTAFEL 1. DOEL VAN DEZE PUBLICATIE 4 2. TOEPASSINGSGEBIED 5 3. VEILIGHEIDSAANDACHTSPUNTEN 6 4. VOORSCHRIFTEN

Nadere informatie

GASTEC QA Keuringseis 191 Maximum debiet beveiligingskleppen

GASTEC QA Keuringseis 191 Maximum debiet beveiligingskleppen Januari 2001 GASTEC QA Keuringseis 191 Maximum debiet beveiligingskleppen COLOFON GASTEC NV, Centrum voor Gastechnologie, werkt voor energiebedrijven, fabrikanten en andere opdrachtgevers met behoefte

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. Gasbranders. 057.130.7 Gasbrander zonder vlambeveiliging 057.131.7-057.146.3 Gasbranders met vlambeveiliging.

Gebruiksaanwijzing. Gasbranders. 057.130.7 Gasbrander zonder vlambeveiliging 057.131.7-057.146.3 Gasbranders met vlambeveiliging. Gasbranders Overzicht 057.130.7 gasbrander 20cm, butaan/propaan, 5 kw, zonder vlambeveiliging 057.131.5 gasbrander 30cm, butaan/propaan, 7 kw + vlambeveiliging 057.132.3 gasbrander 40cm, butaan/propaan,

Nadere informatie

17 augustus Geachte,

17 augustus Geachte, 17 augustus 2013 Geachte, In het staatsblad van 6 augustus 2013 werd het openbaar onderzoek aangekondigd van het normontwerp NBN D51-003 addendum 1 Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen

Nadere informatie

HOOFDSTUK IV AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN, TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPEN GASTOESTELLEN

HOOFDSTUK IV AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN, TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPEN GASTOESTELLEN HOOFDSTUK IV AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN, TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPEN GASTOESTELLEN Inhoud 1. INLEIDING 2 2. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN

Nadere informatie

GASTEC QA Keuringseis 172

GASTEC QA Keuringseis 172 1 januari 1997 GASTEC QA Keuringseis 172 PREFAB Binnenleidingen CERTIFICATION 1 januari 1997 GASTEC QA Keuringseis 172 PREFAB Binnenleidingen CERTIFICATION GASTEC NV, Postbus 137, 7300 AC Apeldoorn, tel.

Nadere informatie

HOOFDSTUK II DE BINNENLEIDING VOOR LAGE DRUK

HOOFDSTUK II DE BINNENLEIDING VOOR LAGE DRUK GEHABILITEERD AARDGASINSTALLATEUR HOOFDSTUK II Inhoud HOOFDSTUK II DE BINNENLEIDING VOOR LAGE DRUK 1. UITVOERING VAN DE BINNENLEIDING 2 1.1. ALGEMEEN 2 1.2. MATERIALEN EN VERBINDINGSWIJZEN 3 1.2.1 Algemeen

Nadere informatie

(Informatie) INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE

(Informatie) INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE IV (Informatie) INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE ENO ( 1 ) EUROPESE COMMISSIE Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn

Nadere informatie

Brandveiligheid Brandwerende bouwelementen

Brandveiligheid Brandwerende bouwelementen Brandveiligheid Brandwerende NBN 713-020 1968 Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en - Weerstand tegen brand van ) (met erratum) NBN 713-020/A1 1982 Beveiliging tegen brand -

Nadere informatie

Deel 1: Toepassingsgebied en begrippen

Deel 1: Toepassingsgebied en begrippen Politieverordening veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van occasionele installaties met vloeibaar gemaakte petroleumgassen, aardgas en/of elektriciteit, en bij het gebruik van terrasverwarmers Deel

Nadere informatie

Checklist HAF v05: controleverslag van een grote aardgas binneninstallatie (leidingen en toestelgebonden eisen)

Checklist HAF v05: controleverslag van een grote aardgas binneninstallatie (leidingen en toestelgebonden eisen) Checklist HAF 1003 - v05: controleverslag van een grote aardgas binneninstallatie (leidingen en toestelgebonden eisen) De installatie bevat leidingen met Ø > DN50 of MOP > 100 mbar of het opgesteld vermogen

Nadere informatie

catalogus

catalogus catalogus 2018 www.paktermo.be VOOR KITS ROESTVAST STALEN PLOOIBARE GEGOLFDE BUIZEN EN DE BIJHORENDE MECHANISCHE FITTINGS VOOR AARDGAS EN PROPAAN Inhoudsopgave Inleiding...04 Het productgamma van PAKTERMO...06

Nadere informatie

GASINSTALLATIES EN GASVERBRANDINGSTOESTELLEN (procescertificaat)

GASINSTALLATIES EN GASVERBRANDINGSTOESTELLEN (procescertificaat) GASINSTALLATIES EN GASVERBRANDINGSTOESTELLEN (procescertificaat) BRL 6000 Ontwerpen, installeren en beheren van installaties Deel 00 Algemeen deel (2005-11) Deel 04 Ontwerpen en installeren van gasinstallaties

Nadere informatie

Zone 1. Zone 2. ruimten waarin een open ketel mag opgesteld worden

Zone 1. Zone 2. ruimten waarin een open ketel mag opgesteld worden Opstellingsruimte van een stookketel met open verbrandingskring Ketels die vandaag op de markt komen hebben een gesloten verbrandingskring. Toch zijn er nog heel wat open ketels in gebruik. Heeft je klant

Nadere informatie

KVBG 23/11/2006 KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type B straalverwarmingstoestellen

KVBG 23/11/2006 KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type B straalverwarmingstoestellen KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type B straalverwarmingstoestellen 1 Inleiding Voor installateurs en fabrikanten van type B niet huishoudelijke straalverwarmingstoestellen

Nadere informatie

Handleiding voor. Belgische versie 2

Handleiding voor. Belgische versie 2 Handleiding voor Belgische versie 2 1 Openen van het bestand... 2 2 Drukverliezen... 3 3 Berekeningszwijze... 5 4 Voorbeeld van dimensioneren bij aardgas G20... 5 Pag 1 1 - Openen van het bestand 1.Indien

Nadere informatie

GAS. Installaties die niet aan de voorschriften voldoen, moeten afgekoppeld worden.

GAS. Installaties die niet aan de voorschriften voldoen, moeten afgekoppeld worden. VEILIGHEIDSREGLEMENT BRUSSELS EXPO GAS 5.1 ALGEMENE BEPALINGEN 5.1.1 Controle De gasinstallaties worden, vóór indienststelling, gekeurd door een EDTC. De standhouder of zijn afgevaardigde zal in zijn eigen

Nadere informatie

ALGEMEEN REGLEMENT OP GAS- INSTALLATIES

ALGEMEEN REGLEMENT OP GAS- INSTALLATIES ALGEMEEN REGLEMENT OP GAS- INSTALLATIES Uitgevoerd door AIB-Vinçotte Belgium vzw Editie 2016 1. Doel van deze publicatie Deze publicatie heeft tot doel u enige richtlijnen te geven bij het verwezenlijken

Nadere informatie

De installatie moet worden uitgevoerd door een installateur en voldoen aan Richtlijn NBN D51.006/A

De installatie moet worden uitgevoerd door een installateur en voldoen aan Richtlijn NBN D51.006/A HYDRA GS Flexibele buizen voor gas Het HYDRA GS systeem bestaat uit een flexibele geribbelde inox buis in inox 316 L (Hydra Witzenmann) beschermd met een geel synthetisch omhulsel op rol en uit messing

Nadere informatie

Handleiding voor. 1 Openen van het bestand Drukverliezen Voorbeeld van dimensioneren Belgische versie 1. Pag 1

Handleiding voor. 1 Openen van het bestand Drukverliezen Voorbeeld van dimensioneren Belgische versie 1. Pag 1 Handleiding voor Belgische versie 1 1 Openen van het bestand... 2 2 Drukverliezen... 3 3 Voorbeeld van dimensioneren... 5 Pag 1 1 - Openen van het bestand 1.Indien u na het openen van het bestand (dubbelklik

Nadere informatie

KVBG/ /2002

KVBG/ /2002 Versie 10/2002 KVBG/2000.60.01 Lastenboek voor de controle van de dichtheid van de binneninstallaties voor brandbaar gas lichter dan lucht,verdeeld door leidingen, bij de opening van de gasmeter 1/7 1.

Nadere informatie

BETONSTAAL MECHANISCHE VERBINDINGEN VAN BETONSTAAL

BETONSTAAL MECHANISCHE VERBINDINGEN VAN BETONSTAAL OCBS Vereniging zonder winstoogmerk Keizerinlaan 66 B 1000 BRUSSEL www.ocab-ocbs.com TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN PTV 309 Herz. 0 2014/9 PTV 309/0 2014 BETONSTAAL MECHANISCHE VERBINDINGEN VAN BETONSTAAL HERZIENING

Nadere informatie

GASGESTOOKTE DONKERE STRALINGSBUIZEN BLONDEAU INDUSTRIAL HEATING

GASGESTOOKTE DONKERE STRALINGSBUIZEN BLONDEAU INDUSTRIAL HEATING Bij verwarming door middel van gasgestookte donkere stralingsbuizen worden oppervlaktes verwarmd - geen volumes meer - zonder lucht- en / of stofverplaatsing. Dit biedt tal van mogelijkheden en voordelen,

Nadere informatie

Geachte mevrouw, Geachte heer, Ernstige gebreken aan uw aardgasinstallatie

Geachte mevrouw, Geachte heer, Ernstige gebreken aan uw aardgasinstallatie Geachte mevrouw, Geachte heer, Betreft: Ernstige gebreken aan uw aardgasinstallatie Bij de tussenkomst op uw installatie gelegen op bovengenoemd adres werd vastgesteld dat er ernstige gebreken zijn die

Nadere informatie

Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem

Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem HYDRA GS Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem Het HYDRA GS systeem bestaat uit een flexibele geribbelde inox buis in inox 316 L (Hydra Witzenmann) beschermd met een geel synthetisch omhulsel

Nadere informatie

CONVECTIEVERWARMING GASGESTOOKTE CONDENSERENDE LUCHTVERHITTERS. Vermogens : 26,5 tot 61,7 kw BVBA BLONDEAU & ZONEN. Fabriekstraat, 56 B - 2547 Lint

CONVECTIEVERWARMING GASGESTOOKTE CONDENSERENDE LUCHTVERHITTERS. Vermogens : 26,5 tot 61,7 kw BVBA BLONDEAU & ZONEN. Fabriekstraat, 56 B - 2547 Lint CONVECTIEVERWARMING BVBA BLONDEAU & ZONEN Fabriekstraat, 56 B - 2547 Lint Tel. +32-3/454.38.50 Fax +32-3/454.38.44 info@blondeau.be www.blondeau.be GASGESTOOKTE CONDENSERENDE LUCHTVERHITTERS Vermogens

Nadere informatie

OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 2

OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 2 OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 2 EPB-verwarmingsadviseur VTI : Onderneming :..... Particulier Naam :... Erkenningsnummer :... Onderneming :... BTW-nummer :... Straat :... Huisnummer

Nadere informatie

KE 52. Februari Keuringseis 52. Gasdistributieafsluiters voor bedrijfsdrukken tot en met 16 bar

KE 52. Februari Keuringseis 52. Gasdistributieafsluiters voor bedrijfsdrukken tot en met 16 bar KE 52 Februari 2019 Keuringseis 52 Gasdistributieafsluiters voor bedrijfsdrukken tot en met 16 bar 253/160324 Voorwoord Kiwa Deze Keuringseis is goedgekeurd door het College van Deskundigen productcertificatie

Nadere informatie

PROBETON vzw Aarlenstraat 53/B9 1040 Brussel Tel.: +32 (0)2 237 60 20 Fax : +32 (0)2 735 63 56 mail@probeton.be www.probeton.be

PROBETON vzw Aarlenstraat 53/B9 1040 Brussel Tel.: +32 (0)2 237 60 20 Fax : +32 (0)2 735 63 56 mail@probeton.be www.probeton.be PROBETON vzw Beheersorganisme voor de controle van de betonproducten PROBETON vzw Aarlenstraat 53/B9 1040 Brussel Tel.: +32 (0)2 237 60 20 Fax : +32 (0)2 735 63 56 mail@probeton.be www.probeton.be TECHNISCHE

Nadere informatie

KE 58. Februari Keuringseis 58. Zadels met klampverbinding van slagvast polyvinylchloride (slagvast PVC)

KE 58. Februari Keuringseis 58. Zadels met klampverbinding van slagvast polyvinylchloride (slagvast PVC) KE 58 Februari 2018 Keuringseis 58 Zadels met klampverbinding van slagvast polyvinylchloride (slagvast PVC) 253/160324 Voorwoord Kiwa Deze Keuringseis is goedgekeurd door het College van Deskundigen productcertificatie

Nadere informatie

Checklist HAF v03 Veiligheid voor bestaande kleine aardgasbinneninstallaties

Checklist HAF v03 Veiligheid voor bestaande kleine aardgasbinneninstallaties Checklist HAF 2000 - v03 Veiligheid voor bestaande kleine aardgasbinneninstallaties DE CONTROLE BEPERKT ZICH TOT DE OP HET OGENBLIK VAN DE UITVOERING BEREIKBARE EN ZICHTBARE DELEN VAN DE INSTALLATIE CONTROLEONDERWERPEN

Nadere informatie

GASGESTOOKTE LUCHTVERHITTERS BLONDEAU INDUSTRIAL HEATING

GASGESTOOKTE LUCHTVERHITTERS BLONDEAU INDUSTRIAL HEATING GASGESTOOKTE LUCHTVERHITTERS De gasgestookte luchtverhitters SOLARONICS zijn toestellen geschikt voor verwarming van industriële en tertiaire gebouwen, goed geïsoleerd, met een geringe hoogte, die volledig

Nadere informatie

Gastoestellen: De problematiek van de gemeenschappelijke rookgasafvoer. Ing. Wouter VAN AKEN

Gastoestellen: De problematiek van de gemeenschappelijke rookgasafvoer. Ing. Wouter VAN AKEN Gastoestellen: De problematiek van de gemeenschappelijke rookgasafvoer. Ing. Wouter VAN AKEN Beter rendement verplicht? Nieuw toestel Na 26 september 2015 Ruimteverwarming en warm water (en WKK) Energy

Nadere informatie

Montage handleiding Broilfire 4 Poot powerfire/gas komfoor 4p-01p

Montage handleiding Broilfire 4 Poot powerfire/gas komfoor 4p-01p Montage handleiding Broilfire 4 Poot powerfire/gas komfoor 4p-01p Instructies voor het monteren en gebruik van de Powerfire: Technische data: Gas type Butaan Propaan Werk druk: mbar 30-50 37-52 Categorie

Nadere informatie

Technische aanbevelingen FEBUPRO betreffende de voorschriften van de 2 de uitgave van de norm NBN D 51-006

Technische aanbevelingen FEBUPRO betreffende de voorschriften van de 2 de uitgave van de norm NBN D 51-006 1/18 22-12-2011 TECHNISCHE AANBEVELING CERGA: 11-04 Technische aanbevelingen FEBUPRO betreffende de voorschriften van de 2 de uitgave van de norm NBN D 51-006 1 Onderwerp en toepassingsgebied - Deze aanbeveling

Nadere informatie

o,c.b. GASINSTALLATIE IN WONINGEN VOORSCHRIFTEN VOOR HET PLAATSEN VAN EEN BINNENINSTALLATIE AFVOE R VE RBRAN D I NGSGASSE N GASVERBRU I KSTO ESTE LLEN

o,c.b. GASINSTALLATIE IN WONINGEN VOORSCHRIFTEN VOOR HET PLAATSEN VAN EEN BINNENINSTALLATIE AFVOE R VE RBRAN D I NGSGASSE N GASVERBRU I KSTO ESTE LLEN ELE/MDDIO1I32O D Plaatselijke agent voor controlen inlichtingen. o,c.b. VOORSCHRIFTEN VOOR HET PLAATSEN VAN EEN GASINSTALLATIE IN WONINGEN BINNENINSTALLATIE AFVOE R VE RBRAN D I NGSGASSE N GASVERBRU I

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 1268 27 januari 2011 Bekendmaking normen gastoestellen 19 januari 2011 Nr. 2009142EG2 De besturen van de stichting Nederlands

Nadere informatie

ATMOSFERISCHE BRANDER

ATMOSFERISCHE BRANDER Op het attest van oplevering alsook van periodieke controle van een verwarmingsketel dient het type brander (atmosferisch, premix of ventilator) aangeduid te worden (zie Fig. 1). Fig. 1 Uittreksel uit

Nadere informatie

De ventilatie van nieuwe stookplaatsen

De ventilatie van nieuwe stookplaatsen De EPB-reglementering verwarming Technische inhoud voor opleidingsinstellingen De ventilatie van nieuwe stookplaatsen Voor verwarmingsspecialisten: erkende verwarmingsketeltechnici Revisie 2 Versie maart

Nadere informatie

HeatMaster. Montage- en installatiehandleiding. 201 Booster. HeatMaster. 200N (Gas) Booster. HeatMaster ENGLISH FRANCAIS NEDERLANDS ITALIANO NL 1

HeatMaster. Montage- en installatiehandleiding. 201 Booster. HeatMaster. 200N (Gas) Booster. HeatMaster ENGLISH FRANCAIS NEDERLANDS ITALIANO NL 1 Heataster ENGLISH ontage- en installatiehandleiding Heataster 201 Booster FANCAIS Heataster 200N (Gas) Booster NEDELANDS NL 1 ENGLISH WAASCHUWINGEN 2 Bestemmelingen van deze handleiding 2 Symbolen 2 Certificatie

Nadere informatie

OPLEIDINGENSTRUCTUUR SANITAIR INSTALLATEUR

OPLEIDINGENSTRUCTUUR SANITAIR INSTALLATEUR OPLEIDINGENSTRUCTUUR SANITAIR INSTALLATEUR 1. BESCHRIJVING Referentiekaders: WELZIJN OP HET WERK Beroepsprofielen (SERV, oktober 2004) SANITAIR INSTALLATEUR Profiel (SERV/FVB, december 1997) SANITAIR INSTALLATEUR

Nadere informatie

Checklist HAF v06 Veiligheid voor nieuwe grote aardgasbinneninstallaties

Checklist HAF v06 Veiligheid voor nieuwe grote aardgasbinneninstallaties Checklist HAF 1003 - v06 Veiligheid voor nieuwe grote aardgasbinneninstallaties DE CONTROLE BEPERKT ZICH TOT DE OP HET OGENBLIK VAN DE UITVOERING BEREIKBARE EN ZICHTBARE DELEN VAN DE INSTALLATIE DEZE CHECKLIST

Nadere informatie

TECHNISCH BUREAU VERBRUGGHEN VADEMECUM ELEKTRICITEIT RUIMTEN VAN ELEKTRISCHE INSTALLATIES Artikel A.R.E.I

TECHNISCH BUREAU VERBRUGGHEN VADEMECUM ELEKTRICITEIT RUIMTEN VAN ELEKTRISCHE INSTALLATIES Artikel A.R.E.I 47.01 Codificatie 47.01.a Bekwaamheid van personen: Om de bekwaamheid van personen te bepalen wordt een code gebruikt die samengesteld is uit de letters BA gevolgd door een cijfer van 1 tot 5, zoals in

Nadere informatie

OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 1

OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 1 OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 1 Erkende verwarmingsinstallateur VTI : Onderneming :..... Particulier Naam :... Erkenningsnummer :... Onderneming :... BTW-nummer :... Straat :...

Nadere informatie

KE 172. Februari Keuringseis 172. Prefab binnenleidingen

KE 172. Februari Keuringseis 172. Prefab binnenleidingen KE 172 Februari 2019 Keuringseis 172 Prefab binnenleidingen 253/160324 Voorwoord Kiwa Deze Keuringseis is goedgekeurd door het College van Deskundigen productcertificatie GASTEC QA, waarin belanghebbende

Nadere informatie

STUDIEGEBIED Koeling en warmte

STUDIEGEBIED Koeling en warmte STUDIEGEBIED Koeling en warmte Modulaire opleiding Loodgieter BO KW 004 Versie 1.0 BVR Pagina 1 van 9 Inhoud 1 Deel 1 Opleiding... 3 1.1 Korte beschrijving... 3 1.1.1 Relatie opleiding - beroep... 3 1.1.2

Nadere informatie

12 mei 2011. Geachte,

12 mei 2011. Geachte, 12 mei 2011 Geachte, Hierbij vindt u de Cerga aanbeveling 2011/01 CERGA aanbeveling in verband met de essentiële veiligheidseisen voor bestaande huishoudelijke aardgasbinneninstallaties. Officieel zijn

Nadere informatie

ATTEST VAN PERIODIEKE CONTROLE

ATTEST VAN PERIODIEKE CONTROLE ATTEST VAN PERIODIEKE CONTROLE Erkende verwarmingsketeltechnicus VTI : Onderneming :... Particulier Naam :... Identificatienummer :... Onderneming :... BTW-nummer :... Straat : Nr.:... Postcode & gemeente:...

Nadere informatie

INDEX (v olgorder presentatie v olgens structuur van de norm - v erschillen tov 2 de uitgave in groene kleur) - v erv anging na max.

INDEX (v olgorder presentatie v olgens structuur van de norm - v erschillen tov 2 de uitgave in groene kleur) - v erv anging na max. NBN D 51-006 3 de UITGAVE INDEX (v olgorder presentatie v olgens structuur van de norm - v erschillen tov 2 de uitgave in groene kleur) Waarover? 1. Scope - toepassingsgebied 2. Definities terminologie

Nadere informatie

RIOLERINGSONDERDELEN EN TOESTELLEN UIT GIETIJZER BESTEMD VOOR OPVANG EN AFVOER VAN WATER: KWALITEITSEISEN

RIOLERINGSONDERDELEN EN TOESTELLEN UIT GIETIJZER BESTEMD VOOR OPVANG EN AFVOER VAN WATER: KWALITEITSEISEN COPRO vzw Onpartijdige Instelling voor de Controle van Bouwproducten Dendermondsestraat 168-1083 BRUSSEL 02 468 00 95 02 469 10 19 info@copro.eu BTW BE 0424.377.275 KBC 426-4079801-56 TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

Nadere informatie

BESCHERMING VAN STALEN BUIZEN VOOR DISTRIBUTIENETTEN VAN AARDGAS DOOR UITWENDIGE BEKLEDING IN DRIE LAGEN OP BASIS VAN POLYETHYLEEN

BESCHERMING VAN STALEN BUIZEN VOOR DISTRIBUTIENETTEN VAN AARDGAS DOOR UITWENDIGE BEKLEDING IN DRIE LAGEN OP BASIS VAN POLYETHYLEEN Versie 09/2013 G2/04 BESCHERMING VAN STALEN BUIZEN VOOR DISTRIBUTIENETTEN VAN AARDGAS DOOR UITWENDIGE BEKLEDING IN DRIE LAGEN OP BASIS VAN POLYETHYLEEN INHOUD 1. ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED... 3 2.

Nadere informatie

ALGEMEEN REGLEMENT VOOR GAS- INSTALLATIES OP LPG

ALGEMEEN REGLEMENT VOOR GAS- INSTALLATIES OP LPG ALGEMEEN REGLEMENT VOOR GAS- INSTALLATIES OP LPG Uitgevoerd door VINÇOTTE vzw Editie 2016 INHOUDSTAFEL 1. DOEL VAN DEZE PUBLICATIE 4 2. TOEPASSINGSGEBIED 5 3. VEILIGHEIDSAANDACHTSPUNTEN 6 4. VOORSCHRIFTEN

Nadere informatie

Aansluiten op aardgas van appartementen met maximum 9 standaard gasmeters

Aansluiten op aardgas van appartementen met maximum 9 standaard gasmeters Aansluiten op aardgas van appartementen met maximum 9 standaard gasmeters Inhoud Hoe vraag je een aardgasaansluiting aan?... 3 Neem zo snel mogelijk contact op met Fluvius... 4 Geef door hoeveel gasmeters

Nadere informatie

Uitbalancering. 750 Statisch strangregelventiel Beschrijving. Versies. Voordelen

Uitbalancering. 750 Statisch strangregelventiel Beschrijving. Versies. Voordelen 750 Statisch strangregelventiel Beschrijving Het strangregelventiel met schuine zitting van Comap wordt gebruikt voor het realiseren van precieze regelingen op verwarmings-, sanitair- en airconditioningcircuits.

Nadere informatie

KUNSTSTOFLEIDINGSYSTEMEN VAN POLYETHYLEEN (PE) VOOR DE DRINKWATERVOORZIENING EN VOOR DE AFVOER EN RIOLERING ONDER DRUK

KUNSTSTOFLEIDINGSYSTEMEN VAN POLYETHYLEEN (PE) VOOR DE DRINKWATERVOORZIENING EN VOOR DE AFVOER EN RIOLERING ONDER DRUK BELGIAN CONSTRUCTION CERTIFICATION ASSOCIATION Stichters: WTCB en SECO Aarlenstraat 53 B-1040 Brussel Tel. + 32 (0) 2 238.24.11 Fax. + 32 (0) 2 238.24.01 www.bcca.be info@bcca.be TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

Nadere informatie

Addendum aan de BBT Legionella van 2007

Addendum aan de BBT Legionella van 2007 Addendum aan de BBT Legionella van 2007 Inleiding: De Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor Legionella beheersing in Nieuwe Sanitaire Systemen, die sinds 2007 wettelijk verplicht moeten opgevolgd worden

Nadere informatie

ZEUS PYRO. Werking volgens onderdruk principe. Rendement 82-90% Geringe afmetingen. Ingebouwde veiligheidskoelspiraal

ZEUS PYRO. Werking volgens onderdruk principe. Rendement 82-90% Geringe afmetingen. Ingebouwde veiligheidskoelspiraal ZEUS PYRO Werking volgens onderdruk principe Rendement 82-90% Geringe afmetingen Ingebouwde veiligheidskoelspiraal Hoogwaardig keramisch vuurbeton LACFIRE 1800/20 SiC Aslade kan geledigd tijdens het verwarmingsbedrijf

Nadere informatie

Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem

Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem HYDRA GS Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem Het HYDRA GS systeem bestaat uit een flexibele geribbelde inox buis in inox 316 L (Hydra Witzenmann) beschermd met een geel synthetisch omhulsel

Nadere informatie

Installatievoorschriften. Bel-Ro-combi CLV systeem

Installatievoorschriften. Bel-Ro-combi CLV systeem Installatievoorschriften Bel-Ro-combi CLV systeem Inhoudsopgave Bel-Ro-combi CLV systeem 1 Inhoudsopgave 2 Bedrijfsgegevens 3 Voorwoord 4 Toepassingsgebied 5 Temperatuurklasse 5 Keuze systeem & diameter

Nadere informatie

TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN PTV 832 TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN COPROO GIETIJZEREN DEKSELS: OPLEGGINGEN VAN ELASTOMEER - GEVULKANISEERDE RUBBERR Versie 1.0 van 2013-05-13 Goedgekeurd door de Adviesraad rubber op 24-05-2013 Bekrachtigd

Nadere informatie

Uw ventilatiesysteem: natuurlijke toevoer, mechanische afvoer

Uw ventilatiesysteem: natuurlijke toevoer, mechanische afvoer Uw ventilatiesysteem: natuurlijke toevoer, mechanische afvoer Onderhoud / storing Belangrijk: Reinig de (toevoer)roosters in de gevel en de afvoerventielen minimaal 1x per jaar of zoveel vaker als nodig

Nadere informatie

28: BUIZEN, RESERVOIRS EN TOEBEHOREN DIE NIET IN CONTACT KOMEN MET VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER

28: BUIZEN, RESERVOIRS EN TOEBEHOREN DIE NIET IN CONTACT KOMEN MET VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER EN 295- EN 295- EN 295-5 EN 295-6 EN 295-7 Lijst producten geharmoniseerde normen Code 28: BUIZEN, RESERVOIRS EN TOEBEHOREN DIE NIET IN CONTACT KOMEN MET VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER Gresbuizen

Nadere informatie

CONVECTIEVERWARMING WARME LUCHT GENERATOREN * CONDENSATIE TOESTELLEN * KLASSIEKE TOESTELLEN. Van 59 tot 310 Kw. Van 32 tot 1.

CONVECTIEVERWARMING WARME LUCHT GENERATOREN * CONDENSATIE TOESTELLEN * KLASSIEKE TOESTELLEN. Van 59 tot 310 Kw. Van 32 tot 1. CONVECTIEVERWARMING BVBA BLONDEAU & ZONEN Fabriekstraat, 56 B - 2547 Lint Tel. +32-3/454.38.50 Fax +32-3/454.38.44 info@blondeau.be www.blondeau.be WARME LUCHT GENERATOREN * CONDENSATIE TOESTELLEN Van

Nadere informatie

Datasheet 1/2002 Optigas -gasappendages

Datasheet 1/2002 Optigas -gasappendages atasheet 1/2002 Optigas -gasappendages Toepassingsgebied: In het gasappendageprogramma Optigas van Oventrop zijn appendages opgenomen voor een veilige distributie en aanvoer van gas naar de huisaansluiting

Nadere informatie

Inleiding. airconditioning, alsook industriële installaties.

Inleiding. airconditioning, alsook industriële installaties. 00 Inleiding Belparts levert een uitgebreid gamma gemotoriseerde regelafsluiters, speciaal ontwikkeld voor de regeling van hydraulische circuits in centraal verwarmingsinstallaties, sanitair installaties,

Nadere informatie

Koudwatermeters DN 50

Koudwatermeters DN 50 Belgische Federatie voor de Watersector vereniging zonder winstoogmerk Kolonel Bourgstraat, 127 BE - 1140 Brussel Tel: + 32 (0)2 706 40 90 - Fax: + 32 (0)2 706 40 99 E-mail: info@belgaqua.be http//:www.belgaqua.be

Nadere informatie

Het persgereedschap omvat het eigenlijke gereedschap en een stel persbekken of klembeugels

Het persgereedschap omvat het eigenlijke gereedschap en een stel persbekken of klembeugels NBN D 51-006 VERSIE 2 (2010) VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN IN VERSIE 1 (2006) In dit document worden enkel de wijzigingen aan versie 1 vermeld die invloed hebben op de uitvoering van een binneninstallatie. Alle

Nadere informatie

Handleiding rookgascondensor INHOUDSOPGAVE: WERKING. 1.1 Algemeen 1.2 Werking INSTALLATIE

Handleiding rookgascondensor INHOUDSOPGAVE: WERKING. 1.1 Algemeen 1.2 Werking INSTALLATIE Handleiding rookgascondensor INHOUDSOPGAVE: WERKING 1.1 Algemeen 1.2 Werking INSTALLATIE 2.1 Aflevering 2.2 Voorschriften 2.3 Opstelling 2.4 Montage beveiligingen 2.5 Montage rookgasafvoer 2.6 Montage

Nadere informatie

24 & 30 november 2012. Koninklijk besluit van 12 juli 2012 Wat verandert er? Bijlage 7 Gemeenschappelijke bepalingen

24 & 30 november 2012. Koninklijk besluit van 12 juli 2012 Wat verandert er? Bijlage 7 Gemeenschappelijke bepalingen 24 & 30 november 2012 Koninklijk besluit van 12 juli 2012 Wat verandert er? Bijlage 7 Gemeenschappelijke bepalingen Bijlage 7 Inhoud Inleiding tot de problematiek Algemene principes - toepassingsgebied

Nadere informatie

06/2005. Mod: G65/GPL7T. Production code: 65/70 GRL

06/2005. Mod: G65/GPL7T. Production code: 65/70 GRL 06/2005 Mod: G65/GPL7T Production code: 65/70 GRL INHOUDSTAFEL 1. Waarschuwing 2. Conform de Europese richtlijn voor gastoestellen 3. Installatieschema s 4. Tabel met technische gegevens - Lavasteengrill

Nadere informatie

Module 2.3. Ventilatievoorzieningen in residentiële gebouwen: Voorbeeld. Versie 2.1 februari 2006. Module 2.3

Module 2.3. Ventilatievoorzieningen in residentiële gebouwen: Voorbeeld. Versie 2.1 februari 2006. Module 2.3 Ventilatievoorzieningen in residentiële gebouwen: Voorbeeld 1 Concreet voorbeeld Eenvoudige woning Niveau -1 Kelder + inkom Niveau 1 Gelijkvloers Niveau -1 2 2 Concreet voorbeeld 3 Gelijkvloers: Woonkamer

Nadere informatie

BIJLAGE 5/1: REACTIE BIJ BRAND

BIJLAGE 5/1: REACTIE BIJ BRAND 0 PLATEN [De platen zijn opgenomen bij de betreffende tekst] Plaat 5.1 - Groendaken 1 VOORWERP De vereisten inzake de reactie bij brand en het gedrag bij een brand vanaf de buitenzijde die vermeld zijn

Nadere informatie

EG CONFORMITEITSVERKLARING. Burgerhout BV / Muelink & Grol BV Postbus 77 NL-9400 AB Assen. BM aluminium en RVS rookgasafvoersystemen

EG CONFORMITEITSVERKLARING. Burgerhout BV / Muelink & Grol BV Postbus 77 NL-9400 AB Assen. BM aluminium en RVS rookgasafvoersystemen BURGERHOUT 0063 EG CONFORMITEITSVERKLARING Hiermede verklaart: Burgerhout BV / Muelink & Grol BV Postbus 77 NL-9400 AB Assen dat de bouwproducten: BM aluminium en RVS rookgasafvoersystemen Productie adres:

Nadere informatie

Richtlijn druktoestellen 97/23/EG

Richtlijn druktoestellen 97/23/EG Richtlijn druktoestellen 97/23/EG PED in de praktijk Stoomdag Energik 18-05-06 nmouling@vincotte.be 1 INHOUD Presentatie van de PED: - Doel - Toepassingsgebied - Essenciële veiligheidseisen - Klassificatie

Nadere informatie

Installatie-instructies

Installatie-instructies Inhoud Aansluitmogelijkheden op droger Installatie-instructies Installatiemogelijkheden Veiligheidsinstructies... 1 Aansluitmogelijkheden op de droger... 2 Installatie-instructies... 3 Installatiemogelijkheden...

Nadere informatie

Ventilatie voorontwerp

Ventilatie voorontwerp maandag 27 maart 2017 Ventilatie voorontwerp Bouwheer: Pieter Denckens en Leentje Willems Steenbergen 11 2430 Laakdal Ontwerper: Ventovita bvba Liersesteenweg 185/12 Dossiernummer: 2017-0033_ DW Bouwplaats:

Nadere informatie

Goede praktijk voor de plaatsing van rookgasafvoerkanalen

Goede praktijk voor de plaatsing van rookgasafvoerkanalen Goede praktijk voor de plaatsing van rookgasafvoerkanalen Gunther Van Broeck beleidsmedewerker milieuhinder Vlaamse overheid departement LNE, afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid Goede

Nadere informatie

Collectieve kunststof rookgasafvoersystemen. Geen kunst met kunststof!

Collectieve kunststof rookgasafvoersystemen. Geen kunst met kunststof! Collectieve kunststof rookgasafvoersystemen Geen kunst met kunststof! COLLECTIEVE KUNSTSTOF ROOKGASAFVOERSYSTEMEN Ubbink is dé specialist in kunststof rookgasafvoersystemen. Wij bieden tal van oplossingen

Nadere informatie

Ventilatie voorontwerp

Ventilatie voorontwerp Tessenderlo, donderdag 12 januari 2017 Ventilatie voorontwerp Bouwheer: Dries Delvaux Duivelsbroek 3 2400 Mol Ontwerper: Steto bvba Vismarkt 29 Dossiernummer: 2016-0233_JC Bouwplaats: Omschrijving bouwwerk:

Nadere informatie

Module in verband met de meettechnieken voor verwarmingsketels

Module in verband met de meettechnieken voor verwarmingsketels EPB-verwarmingsreglementering Technische inhoud voor opleidingsinstellingen Module in verband met de meettechnieken voor verwarmingsketels Voor verwarmingsspecialisten: erkende verwarmingsinstallateurs

Nadere informatie

Flexibels : C.V. & sanitair

Flexibels : C.V. & sanitair Flexibels : C.V. & sanitair Sanutal beschikt over de nodige machines om flexibele slangen voor sanitair en verwarming te produceren. Deze productie laat ons toe een volledig en hoogwaardig gamma uit voorraad

Nadere informatie

Je drinkwateraftakking: welke werken doe je vooraf?

Je drinkwateraftakking: welke werken doe je vooraf? Je drinkwateraftakking: welke werken doe je vooraf? - 1 - Om de drinkwateraftakking van een eengezinswoning correct aan te leggen, zijn er voorbereidende werken nodig op het privaat domein. Deze werken

Nadere informatie