NIEUWE CITROËN C3 PICASSO

Transcriptie

1 NIEUWE CITROËN C3 PICASSO AFLEVERINGSFICHE NOVEMBER 2012 Vertrouwelijk document, alleen bestemd voor het verkoopteam 1 SLEUTELS A De sleutel uit- en inklappen met een druk op de knop B Centrale vergrendeling C Ontgrendeling 2 HANDLEIDING De handleiding wordt in het handschoenkastje bewaard. 3 DE BUITENZIJDE VAN DE AUTO DE MOTORKAP OPENEN Trek aan de bedieningshendel (A) onderaan het deurframe om de motorkap te openen. Duw daarna onderdeel (B) onder de motorkap naar links. Met de steun (C) kan men de motorkap open laten staan. DAGRIJLICHTEN MET LEDS (naargelang de versie) Ze worden ontstoken zodra men de motor start. Ze fungeren als dagrijlichten en standlichten. De dagrijlichten gaan uit wanneer de dimlichten manueel of automatisch worden ontstoken.

2 3 BUITENZIJDE VAN DE AUTO MISTKOPLAMPEN VOORAAN MET STATISCHE KRUISPUNTVERLICHTING (naargelang de versie) Voor meer veiligheid tijdens nachtelijke ritten verbetert het systeem het zicht in bochten bij snelheden tot 40 km/u (stadsverkeer, kruispunten, parkeermanoeuvres, enz.). Daartoe ontsteekt het de mistkoplamp aan de betrokken kant wanneer aan het stuur wordt gedraaid of wanneer de richtingaanwijzer wordt bediend (functie standaard geactiveerd, uitschakelen mogelijk via het menu). DE KOFFERKLEP SLUITEN Om te zorgen dat de koffer goed gesloten is, gebruikt u de daartoe voorziene handgrepen op de binnenkant van de kofferklep of duwt u in het midden van de achterklep om ze te sluiten. Sluit de kofferklep nooit langs de zijkanten. ZAKLAMP (naargelang de versie) Deze lamp zit in de koffer en wordt opgeladen tijdens het rijden. Om de lamp te verwijderen, oefent u druk uit op het uiteinde. BAGAGESCHERM Om de bagageafdekking te verwijderen, maakt u de twee touwtjes los die aan de achterklep zijn bevestigd en klikt u de afdekking los door ze naar u toe te trekken. Til ze vervolgens een beetje omhoog om ze te verwijderen. Om ze terug te plaatsen, gaat u omgekeerd te werk en duwt u ze naar binnen tot ze vastklikt. De bagageafdekking kan worden opgeborgen onder de verstelbare koffervloer wanneer die laatste in de hoge stand staat. KOFFERVLOER Wanneer de koffervloer in de lage stand staat, is de kofferinhoud maximaal. Wanneer de koffervloer in de hoge stand staat, is de laadvloer vlak vanaf de kofferdrempel tot de neergeklapte achterbank. De koffervloer in de lage stand plaatsen > Til de koffervloer omhoog door aan de riem te trekken > Beweeg de koffervloer naar achteren en vervolgens omlaag terwijl u de rails op de zijkanten volgt De koffervloer in de hoge stand plaatsen > Trek aan de riem > Beweeg de koffervloer naar achteren en vervolgens omhoog terwijl u de zijdelingse rails volgt om ze terug te plaatsen VOORLOPIGE HERSTELKIT VOOR BANDEN (naargelang de versie) Met deze kit kan men gaten met een diameter tot 5 mm herstellen in het loopvlak of in de schouder van de band (ongeveer 80% van de lekke banden). De kit bestaat uit een compressor en een geïntegreerd dichtingsproduct. Voor de werking ervan verwijzen we naar de gebruikershandleiding. Na gebruik rijdt u vijf kilometer tegen een lage snelheid (max. 60 km/u) en regelt u de bandenspanning opnieuw bij. Rijd tegen een lage snelheid (max. 80 km/u) over een afstand van maximaal 200 kilometer. De herstelling is slechts tijdelijk: ga zo snel mogelijk langs bij uw Citroën-verdeler om de band te laten herstellen of vervangen. De flacon kan slechts een keer worden gebruikt: zelfs als hij maar gedeeltelijk is gebruikt, moet hij worden vervangen (navullingen verkrijgbaar in de Citroën-verkooppunten). RESERVEWIEL (afhankelijk van het afwerkingsniveau) Wanneer klanten voor het reservewiel kiezen, vervalt automatisch de voorlopige herstelkit voor banden onder de koffervloer. Het tijdelijke reservewiel wordt onder het koffertapijt geplaatst. Hiermee kan men veilig rijden bij snelheden tot 80 km/u. Deze herstelling moet tijdelijk blijven.

3 4 INTERIEUR VAN DE AUTO Om de volgende handelingen te vergemakkelijken, verdient het aanbeveling om de schoot van de gordel bovenaan de gordel te plaatsen met behulp van de geleider (A). DE HELLINGSGRAAD VAN DE RUGLEUNING ACHTERAAN REGELEN De bedieningsknop die het mogelijk maakt om de achterbank te kantelen bevindt zich aan de deurkant, tussen de zitting en de rugleuning. DE ACHTERBANK NEERKLAPPEN Om de achterzetels neer te klappen, tilt u het bedieningselement (A) bovenaan de rugleuningen aan de deurzijde omhoog. Wanneer u de zetel neerklapt, moet u erop toezien dat er niets op of onder de zitting ligt. CENTRALE VEILIGHEIDSGORDEL ACHTERIN De veiligheidsgordel voor de middelste plaats achterin is geïntegreerd in de hemelbekleding. Installatie > Trek aan de riem en klik de schoot in de linker gesp (1). > Klik de schoot vast in de rechter gesp (B). Verwijderen en opbergen > Druk op de rode toets van gesp B en vervolgens op die van gesp A. > Leid de riem omhoog en bevestig de schoot tegen de magneet aan het verankeringspunt tegen de hemelbekleding. DE VOORZETEL OMVORMEN TOT EEN TAFELTJE (naargelang de versie) > Til de handgreep bovenaan de rugleuning aan de deurzijde op > Kantel de rugleuning > Til de rugleuning manueel op om ze terug recht te zetten 5 BESTUURDERSPLAATS GLAZEN PANORAMADAK (naargelang de versie) > Druk de greepzones omhoog om de zonweringen te openen > Regel de zonweringen manueel via de greepzone naar het midden, tot u een klik hoort en ze vergrendeld zijn. VERKLIKKER VOOR KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Deze verklikker (A) is blauw wanneer de motor koud staat en rood wanneer de watertemperatuur te hoog is. Hij is niet actief wanneer de koelvloeistof op temperatuur is. SCHAKELINDICATOR (enkel bij handgeschakelde transmissie) Dit systeem kan het brandstofverbruik beperken door op wagens met een handgeschakelde versnellingsbak aan te geven wanneer men een hogere versnelling moet inschakelen. De informatie verschijnt in het dashboard onder de vorm van een pijltje en de aanbevolen versnelling. AUTOMATISCHE RUITENWISSER (naargelang de versie) > Duw de bedieningshendel kort omlaag om deze functie te activeren. > Duw de hendel nogmaals kort omlaag om ze weer uit te schakelen. De 'AUTO'-modus wordt uitgeschakeld wanneer het contact uit staat. Binnen de minuut nadat het contact is uitgezet worden de ruitenwissers bij elke bediening van de hendel verticaal geplaatst. In deze positie kan men de ruitenwissers vervangen of reinigen zonder dat men het risico loopt de motorkap te beschadigen

4 5 BESTUURDERSPLAATS SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER (naargelang de versie) De snelheidsbegrenzer voorkomt dat u een vooraf ingestelde snelheid overschrijdt. De snelheidsregelaar maakt het mogelijk om een constante snelheid aan te houden zodra de auto sneller dan 40 km/u rijdt en ten minste in vierde versnelling staat. De bedieningstoetsen voor de snelheidsregelaar/-begrenzer zijn samengebracht aan het stuur. 1 Keuzeschakelaar voor regelaar- of begrenzermodus 2 Toets om de ingestelde snelheid te verlagen 3 Toets om de ingestelde snelheid te verhogen 4 Schakelaar AAN/UIT De snelheidsregelaar/-begrenzer activeren > Plaats keuzeschakelaar (1) op 'Limit' of 'Cruise' > Druk op schakelaar (4). De geselecteerde snelheid wordt weergegeven in het instrumentenbord. > Programmeer de gewenste snelheid met toetsen (2) en (3). Duw kort om de geprogrammeerde snelheid met 1 km/u te verhogen of verlagen. Duw lang om de geprogrammeerde snelheid met 5 km/u te verhogen of verlagen. De snelheidsbegrenzer uitschakelen Druk op schakelaar (4). Wanneer men het gaspedaal fors intrapt, kan men de ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden. De snelheidsregelaar uitschakelen De snelheidsregelaar kan men uitschakelen door het rem- of ontkoppelingspedaal lichtjes in te trappen, maar ook doordat het ESP-systeem wordt geactiveerd om veiligheidsredenen. Men kan ook de schakelaar (4) gebruiken. PARFUMVERSPREIDER (naargelang de versie) De intensiteit waarmee het parfum in het interieur wordt verspreid, is regelbaar met een draaiknop op het dashboard. Bewaar de draaiknop wanneer u het patroon vervangt (zie handleiding). Draaiknop niet meegeleverd bij navulpatronen. GEROBOTISEERDE MANUELE 6-VERSNELLINGSBAK (BMP6) De motor starten: > Zet de versnellingspook in de stand 'N' > Trap het rempedaal in > Bedien de starter Achteruit rijden: > Trap het rempedaal in > Zet de versnellingspook in de stand 'R' In automatische modus rijden: > Zet de versnellingspook in de stand 'A' Manueel schakelen terwijl de automatische modus wordt aangehouden > Duw tegen de hendels + en - achter het stuur om een hogere of lagere versnelling in te schakelen. In de geautomatiseerde modus, behoudt de transmissie de controle, zelfs wanneer de bestuurder manueel een ongeschikte versnelling inschakelt. De manuele modus activeren en zelf schakelen: > Zet de versnellingspook in de stand 'M' > Duw tegen de versnellingspook (+/-) om van versnelling te veranderen In de manuele modus kan men ook met de hendels + en - aan het stuur een hogere of lagere versnelling inschakelen. De overgang van de manuele naar de automatische modus is mogelijk tijdens het rijden.

5 5 BESTUURDERSPLAATS AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET TWEE ZONES (naargelang de versie) Om de automatische modus te selecteren: druk op de toets 'AUTO' (1). De bestuurder en voorpassagier kunnen hun gewenste interieurtemperatuur afzonderlijk instellen. Om aan passagierszijde dezelfde temperatuur in te stellen als aan bestuurderszijde (modus met 1 zone), drukt u op de toets 'MONO' (9). 6 RIJHULPSYSTEMEN EN VEILIGHEID TRAJECTCONTROLE (naargelang de versie) Dit systeem omvat de antispinregeling (ASR) en de dynamische stabiliteitsregeling (ESP). De antispinregeling optimaliseert de grip om te vermijden dat de wielen doorslippen door de aandrijfwielen af te remmen en het motorkoppel te beperken. De dynamische stabiliteitsregeling werkt in op de remmen van een of meer wielen en op de motor om de wagen op het juiste spoor te houden, en dat binnen de grenzen van de fysica. Activering Deze systemen worden automatisch ingeschakeld telkens men de auto start. Wanneer het systeem is uitgeschakeld, wordt het vanaf 40 km/u automatisch weer ingeschakeld. Bij tractie- of trajectproblemen schieten deze systemen in actie. Dat wordt aangegeven door het knipperen van deze verklikker in het dashboard. Uitschakelen In uitzonderlijke omstandigheden (vertrekken met een wagen die vastzit in modder, sneeuw, een losse ondergrond, enz.) kan het nuttig zijn om het ASR- en ESP-systeem uit te schakelen om de wielen te laten spinnen tot ze grip vinden. Druk op de knop in het midden van het dashboard. Door de verklikker in het dashboard en de verklikker op de knop te doen oplichten, geeft het systeem aan dat het ASR en ESP zijn uitgeschakeld. PARKEERHULP ACHTERAAN (naargelang de versie) Dit systeem, bestaande uit vier sensoren in de achterbumper, wordt actief zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De parkeerhulp geeft de afstand tot een obstakel weer met een onderbroken geluidssignaal dat versnelt naarmate de auto dichter bij het obstakel komt. Op het scherm verschijnt ook een visuele weergave (naargelang de versie). Wanneer de afstand tussen de achterkant van de auto en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt, weerklinkt een continu signaal en verschijnt het symbool op het navigatiescherm. Het systeem kan worden uitgeschakeld met de drukknop bovenaan de middenconsole. PARKEERCAMERA (afhankelijk van het afwerkingsniveau) De parkeercamera wordt automatisch geactiveerd wanneer men de achteruitversnelling inschakelt. Deze is gekoppeld aan de parkeerhulp. De volgende visuele feedback verschijnt op het navigatiescherm: De blauwe lijnen geven de algemene richting van de wagen aan. De rode lijn geeft de afstand van ongeveer 30 cm achter de achterbumper aan. Vanaf die limiet weerklinkt het geluidssignaal continu. De groene lijnen geven afstanden van ongeveer 1 en 2 meter achter de achterbumper weer. VERTREKHULP VOOR HELLINGEN (met BMP6) Dit systeem houdt uw wagen even (ongeveer 2 seconden) ter plaatse wanneer u vertrekt op een helling. Deze functie is actief wanneer de wagen volledig stil heeft gestaan terwijl de bestuurder zijn voet op de rem hield en zonder dat zijn deur werd geopend. De vertrekhulp voor hellingen kan niet worden uitgeschakeld.

6 6 RIJHULPSYSTEMEN EN VEILIGHEID PASSAGIERSAIRBAG Schakel de passagiersairbag uit wanneer u een kinderzitje ' tegen de rijrichting' op de voorste passagierszetel plaatst. De passagiersairbag uitschakelen: > Zet het contact uit > Steek de sleutel in het slot van de passagiersairbag opzij van de middenconsole (1) > Draai de sleutel in de stand 'OFF' > Verwijder de sleutel zonder de positie te wijzigen De passagiersairbag opnieuw activeren: > Zet het contact uit > Steek de sleutel in het slot van de passagiersairbag opzij van de middenconsole (1) > Draai de sleutel in de stand 'ON' > Verwijder de sleutel zonder de positie te wijzigen Als de verklikker oplicht in het dashboard, neem dan contact op met het Citroën-netwerk om het airbagsysteem te laten controleren. Anders loopt u het risico dat hij niet meer afgaat bij zware aanrijdingen. ISOFIX-BEVESTIGINGEN Dit systeem maakt het mogelijk om een autostoel te bevestigen op twee ringen (A) tussen de zitting en de rugleuning van de achterbank. Een derde bevestigingspunt, het topanker (B) voorkomt dat de kinderstoel bij een schok naar voren of achteren kantelt. MANUEEL KINDERSLOT (naargelang de versie) Met dit mechanische slot kan men verhinderen dat de achterdeuren van binnenuit worden geopend. Het kinderslot inschakelen > Steek de contactsleutel in het rode slot in de smalle zijde van de deur. > Draai de sleutel in de richting aangegeven door het gegraveerde pijltje Het kinderslot uitschakelen > Steek de contactsleutel in het rode slot in de smalle zijde van de deur. > Draai de sleutel in de tegengestelde richting van het gegraveerde pijltje op de deur Op bepaalde versies wordt dit mechanische kinderslot vervangen door een elektrische schakelaar in het paneel met de ruittoetsen op de bestuurdersdeur. 7 MULTIMEDIA & AANSLUITINGEN AUDIO (naargelang de versie) De voornaamste functies op het audiopaneel: 1 Aan/Uit 2 Volumeregeling 3 Keuze van de muziekspeler: radio, cd, USB, AUX, BT-streaming (naargelang de versie) 4 Keuze van het frequentiebereik (FM, AM, enz.) 5 Audio-instellingen (ambiance, bass, trebble, loudness, enz.) 6 De zenderlijst (radio) of lijst van audiodragers (cd-speler, USB-stick) weergeven 7 Keuze van de weergavemodus: audio, boordcomputer, telefoon (naargelang de versie) 8 Algemeen menu: audio-instellingen, boordcomputer, configuraties (het uur instellen), telefoon (naargelang de versie) Door de verschillende menu's bladeren, doet men met de toetsen (9). Om keuzes in de verschillende menu s te bevestigen, drukt u op de toets OK (10). Met toets (11) kan men de huidige handeling afbreken en terugkeren naar het vorige menu. De BLACK PANEL -functie activeren (zwarte weergave van het scherm): Deze functie wordt geactiveerd door twee keer na elkaar op toets (12) te drukken. De functie TA activeren (Traffic Annoncement): De TA-berichten (Traffic Announcement) bestaan uit verkeersinformatie die door bepaalde radiozenders wordt doorgestuurd. Deze functie wordt geactiveerd door twee keer na elkaar op toets (13) te drukken.

7 7 MULTIMEDIA & AANSLUITINGEN CONNECTING BOX (naargelang de versie en behalve het emyway-navigatiesysteem) Een Bluetooth-gsm koppelen (de lijst met compatibele telefoons is beschikbaar op de site > activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en vergewis u ervan dat hij is ingesteld als 'steeds zichtbaar'. > Druk op de toets MENU op het radiopaneel. > Kies 'Bluetooth: Telefonie - Audio' en bevestig met de toets 'OK'. > Kies 'Bluetooth-configuraties' en bevestig met de toets 'OK'. > Kies 'Een Bluetooth-toestel zoeken' en bevestig. > Kies de gewenste telefoon uit de lijst en bevestig. > Kies 'OK' en bevestig. > Voer de pincode (4 cijfers) in met het virtuele klavier door de cijfers een na een te selecteren en te bevestigen met de toetsen 9. > Kies 'OK' en bevestig. > Aanvaard de verbinding op de telefoon. > Voer dezelfde pincode in op de telefoon en bevestig. Een oproep naar een persoon uit de telefoonlijst starten: > Kies 'Bluetooth: Telefonie - Audio' en bevestig met de toets 'OK'. > Kies 'Telefoonlijst' en bevestig. > Kies de gewenste contactpersoon uit de lijst en bevestig. Om de oproep te beëindigen, drukt u langdurig op toets C van het stuur. Audiobestanden van de telefoon afspelen via de luidsprekers van de wagen met de functie Bluetooth-audiostreaming: > Druk op de toets SOURCE op het voorpaneel. > Kies de audiobron 'naam van de gekoppelde telefoon'. > Het spelen begint automatisch. Als het lezen niet automatisch begint, moet u het afspelen mogelijk starten op de gsm. Een USB-stick of een draagbare muziekspeler met USB-aansluiting (mp3, ipod, enz.) kiezen: > Druk op de toets SOURCE op het voorpaneel. > Kies de audiobron 'USB' en bevestig. > De bestanden op de USB-stick of mobiele muziekspeler worden automatisch afgespeeld. Als het lezen niet automatisch begint, moet u het afspelen mogelijk starten op de mobiele muziekspeler. NAVIGATIESYSTEEM emyway (naargelang de versie) Zie afleveringsfiche Navigatiesysteem emyway. 8 DYNAMISCHE AFLEVERING MICROHYBRIDE e-hdi-technologie (naargelang de versie) Deze technologie omvat een stop-startsysteem dat de motor tijdelijk uitschakelt wanneer de auto stilstaat in het verkeer (verkeerslicht, file, enz.) om zo het brandstofverbruik, de CO2 -emissies en het geluidspeil te reduceren. Het systeem wordt automatisch geactiveerd nadat een snelheid van ten minste 10 km/u werd gehaald. De motor automatisch in de waakstand plaatsen De motor wordt in de waakstand geplaatst wanneer de snelheid lager ligt dan 8 km/u, het rempedaal is ingetrapt of de versnellingspook in vrijloop (N) staat. Het ECO -lampje in het dashboard gaat branden. De motor automatisch herstarten De motor wordt herstart wanneer het rempedaal wordt losgelaten en de versnellingspook in de stand A, M of R wordt gezet. De 'ECO'-verklikker gaat uit. In bepaalde bijzondere gevallen (zwakke batterij, koude motor, hoge belasting van de airconditioning, enz.) kan de waakstand onbeschikbaar zijn of kan de motor automatisch vervroegd worden gestart. De 'ECO'-verklikker knippert dan enkele seconden en gaat dan uit. Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt wordt, herstart de motor om te vermijden dat men de motor vergeet uit te schakelen. Tijdsteller van het stop-startsysteem Teller voor de tijd dat de motor in waakstand staat op de boordcomputerpagina van het scherm. De teller wordt opnieuw geïnitialiseerd telkens men de motor start. Het stop-startsysteem uitschakelen met de knop 'ECO OFF'. Telkens men de wagen start, wordt het systeem automatisch opnieuw geactiveerd. Alvorens de brandstoftank te vullen of interventies onder de motorkap uit te voeren, moet men steeds het contact uitschakelen.

8 CITROËN BELUX RDQC /RC NOVEMBER 2012 COPYRIGHT FOTO S: CITROËN