DE PROFEET JOËL. Opschrift. Het woord van de HEERE dat geschied is tot Joël, de zoon van Pethuel: De sprinkhanenplaag en de droogte

Transcriptie

1 DE PROFEET JOËL Opschrift Het woord van de HEERE dat geschied is tot Joël, de zoon van Pethuel: De sprinkhanenplaag en de droogte 2 Hoor dit, oudsten, neem dit ter ore, alle inwoners van het land! Is dit gebeurd in uw dagen of in de dagen van uw vaderen? Vertel erover aan uw kinderen en laten uw kinderen erover aan hun kinderen vertellen en hun kinderen weer aan het volgende geslacht. 4 Wat de jonge sprinkhaan overliet, heeft de veldsprinkhaan opgegeten; wat de veldsprinkhaan overliet, heeft de treksprinkhaan opgegeten, en wat de treksprinkhaan overliet, heeft de zwermsprinkhaan opgegeten. 5 Ontwaak, dronkaards, en ween. Weeklaag, alle wijndrinkers, over de jonge wijn, want die is van uw mond weggerukt. 6 Want een volk is tegen Mijn land opgetrokken, machtig en ontelbaar, zijn tanden zijn leeuwentanden, het heeft het gebit van een leeuwin. 7 Het heeft Mijn wijnstok tot een verwoesting gemaakt, en Mijn vijgenboom tot een kale tak. Het heeft hem volledig afgeschild en weggeworpen, zijn ranken zijn wit geworden. 8 Weeklaag als een jonge vrouw die omgord is met een rouwgewaad, die klaagt om de man van haar jeugd. 9 Graanoffer en plengoffer zijn onttrokken aan het huis van de HEERE. De priesters, de dienaren van de HEERE, treuren. 0 Het veld is verwoest, de grond treurt,

2 want het koren is verwoest, de nieuwe wijn opgedroogd, de olie ingedroogd. Akkerbouwers staan beschaamd, wijnbouwers weeklagen, over de tarwe en over de gerst, want de oogst van het veld is verloren. 2 De wijnstok is verdord, en de vijgenboom is verkommerd, de granaatappelboom, ook de palmboom en de appelboom, alle bomen van het veld zijn verdord. Ja, de vreugde is verdord, geweken van de mensenkinderen. Priesters, omgord u en bedrijf rouw, weeklaag, dienaren van het altaar. Kom, overnacht in rouwgewaden, dienaren van mijn God, want graanoffer en plengoffer zijn aan het huis van uw God onthouden. 4 Heilig een vasten, roep een bijzondere samenkomst bijeen, verzamel de oudsten en alle inwoners van het land, in het huis van de HEERE, uw God, en roep tot de HEERE. 5 Ach, die dag! Want de dag van de HEERE is nabij, en hij zal als een verwoesting komen van de Almachtige. 6 Is niet voor onze ogen het voedsel weggerukt, uit het huis van onze God blijdschap en vreugde? 7 De zaadkorrels zijn verschrompeld onder hun aardkluiten, de voorraden verwoest, de graanschuren omvergehaald, want het koren is verdord. 8 Hoe kreunt het vee! De kudden rundvee zijn in verwarring, want ze hebben geen weide. Zelfs kudden kleinvee boeten.

3 2 9 Tot U, HEERE, roep ik, want een vuur heeft verteerd de weiden van de woestijn, en een vlam heeft verzengd alle bomen van het veld. 20 Ook de dieren van het veld smachten naar U, want de waterstromen zijn uitgedroogd. Een vuur heeft de weiden van de woestijn verteerd. De dag van de HEERE is nabij Blaas de bazuin in Sion, sla alarm op Mijn heilige berg, laat alle inwoners van het land sidderen, want de dag van de HEERE komt, ja, is nabij! 2 Het is een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis. Zoals de dageraad zich over de bergen verspreidt, verspreidt zich een groot en machtig volk, zoals er vanouds niet geweest is en na dit volk jarenlang, van geslacht tot geslacht, niet meer zijn zal. Ervóór verteert een vuur, en erachter verzengt een vlam, ervóór is het land als de hof van Eden, en erachter is het een woeste wildernis. Er is ook geen ontkomen aan. 4 Als het uiterlijk van paarden is zijn uiterlijk, en als ruiters, zo rennen zij. 5 Als het geluid van strijdwagens springen zij over de toppen van de bergen, als het geluid van een vlam die stoppels verteert, als een machtig volk opgesteld voor de strijd. 6 Bij die aanblik krimpen de volken ineen, alle gezichten verschieten van kleur. 7 Als helden rennen zij, als strijders klimmen zij tegen de muur op, ieder volgt zijn eigen weg en zij wijken niet van hun paden af.

4 8 Zij verdringen elkaar niet, ieder gaat zijn eigen weg. Al stuiten zij op weerstand, zij zijn niet tegen te houden. 9 Zij overvallen de stad. Zij rennen op de muur. Zij klimmen tegen de huizen op. Als een dief komen zij door de vensters binnen. 0 Bij die aanblik siddert de aarde, beeft de hemel. Zon en maan worden verduisterd en de sterren trekken hun schijnsel in. En de HEERE laat Zijn stem klinken voor Zijn leger uit: zeer groot is Zijn leger, want machtig is Hij die Zijn Woord ten uitvoer brengt, ja, groot is de dag van de HEERE en zeer ontzagwekkend. Wie zal hem kunnen verdragen? 2 Ook nu echter, spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij met heel uw hart, met vasten, met geween en met rouwklacht. En scheur uw hart en niet uw kleren. Bekeer u tot de HEERE, uw God, want Hij is genadig en barmhartig, geduldig en groot van goedertierenheid en Hij heeft berouw over het kwaad. 4 Wie weet zal Hij Zich omkeren en berouw hebben, zodat Hij een zegen achter Zich overlaat: een graanoffer en een plengoffer voor de HEERE, uw God. 5 Blaas de bazuin in Sion, heilig een vasten, roep een samenkomst bijeen. 6 Verzamel het volk, heilig de gemeente, breng de oudsten bijeen, verzamel de kleine kinderen en die de borst krijgen. Laat de bruidegom uit zijn binnenkamer gaan, de bruid uit haar slaapkamer.

5 7 Laten de priesters, de dienaren van de HEERE, wenen tussen de voorhal en het altaar en laten zij zeggen: Spaar Uw volk, HEERE, geef Uw erfbezit niet over aan smaad, zodat de heidenvolken over hen zouden heersen. Waarom zouden ze onder de volken zeggen: Waar is hun God? 8 Toen nam de HEERE het op voor Zijn land. Hij kreeg medelijden met Zijn volk. 9 De HEERE antwoordde en zei tegen Zijn volk: Zie, Ik zend u het koren, de nieuwe wijn en de olie, zodat u ermee verzadigd wordt. Ik zal u niet meer overgeven tot smaad onder de heidenvolken. 20 Ik zal hen uit het noorden ver van u wegdoen. Ik verdrijf hem naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de zee in het oosten, zijn achterhoede naar de zee in het westen. Zijn stank stijgt op, zijn walm stijgt op, want hij heeft grote dingen gedaan. 2 Wees niet bevreesd, land, verheug u en wees blij, want de HEERE heeft grote dingen gedaan. 22 Wees niet bevreesd, dieren van het veld, want de weiden van de woestijn worden groen, de bomen dragen hun vrucht, de wijnstok en de vijgenboom geven hun opbrengst. 2 En u, kinderen van Sion, verheug u en wees blij in de HEERE, uw God, want Hij zal u geven de Leraar tot gerechtigheid. Hij zal regen op u doen neerdalen, vroege regen en late regen in de eerste maand. 24 De dorsvloeren zullen vol koren zijn, de perskuipen stromen over van nieuwe wijn en olie.

6 25 Ik zal de jaren vergoeden, die de veldsprinkhaan, de jonge sprinkhaan, de zwermsprinkhaan en de treksprinkhaan hebben opgegeten, Mijn grote leger, dat Ik op u had afgestuurd. 26 Dan zult u overvloedig en tot verzadiging eten, en de Naam van de HEERE Uw God prijzen, Die wonderlijk met u heeft gehandeld. Mijn volk zal zich voor eeuwig niet schamen. 27 Dan zult u weten dat Ik te midden van Israël ben, dat Ik, de HEERE, uw God ben en niemand anders: Mijn volk zal zich voor eeuwig niet schamen! Belofte van de Geest 28 Daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees: uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw ouderen zullen dromen dromen, uw jongemannen zullen visioenen zien. 29 Ja, zelfs op de dienaren en op de dienaressen zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. 0 Ik zal wondertekenen geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed voor die grote en ontzagwekkende dag van de HEERE komt. 2 Het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE zal aanroepen, behouden zal worden. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft, en bij hen die ontkomen zijn die de HEERE roepen zal. Profetie van Gods oordeel over de vijanden Want zie, in die dagen en in die tijd als Ik een keer zal brengen in de gevangenschap van Juda en Jeruzalem, 2 zal Ik al de heidenvolken verzamelen, en hen doen afdalen naar het dal van Josafat. Daar zal Ik hen oordelen, vanwege Mijn volk en Mijn erfbezit Israël dat zij onder de heidenvolken verstrooid hebben.

7 Mijn land hebben zij verdeeld. Zij hebben het lot geworpen over Mijn volk. Zij gaven een jongen voor een hoer; zij verkochten een meisje voor wijn, zodat zij konden drinken. 4 En ook, Tyrus en Sidon en alle gebieden van Filistea, wat wilt u van Mij? Wilt u Mij Mijn handelwijze vergelden? Als u Mij dat wilt aandoen, zal Ik onmiddellijk uw vergelding op uw hoofd doen terugkeren, 5 omdat U Mijn zilver en Mijn goud hebt weggenomen, het beste van Mijn kostbaarheden naar uw tempels gebracht. 6 U hebt de Judeeërs en de inwoners van Jeruzalem aan de Grieken verkocht, om hen ver uit hun eigen gebied weg te voeren. 7 Zie, Ik zet ze in beweging vanuit de plaats waarheen u hen verkocht hebt. Ik zal uw vergelding op uw hoofd doen terugkeren. 8 Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand van de Judeeërs. Zij zullen hen aan inwoners van Sjeba verkopen, aan een volk ver weg, want de HEERE heeft het gesproken. 9 Roep dit uit onder de heidenvolken: Heilig de strijd en kom in beweging, helden. Laten alle soldaten aantreden en optrekken. 0 Smeed uw ploegscharen tot zwaarden en uw snoeimessen tot speren. Laat de zwakke zeggen: Ik ben een held. Haast u en kom, alle heidenvolken van rondom. Verzamel u. HEERE, laat Uw helden daarheen afdalen! 2 Laten de heidenvolken zich in beweging zetten en optrekken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om te oordelen al de heidenvolken van rondom! Sla de sikkel erin, want de oogst is rijp. Kom en daal af, want de wijnpers is vol.

8 De perskuipen stromen over, want hun kwaad is groot. 4 Menigten, menigten in het dal van de dorswagen, want de dag van de HEERE is nabij in het dal van de dorswagen. 5 Zon en maan zijn verduisterd en de sterren hebben hun schijnsel ingetrokken. 6 De HEERE zal brullen vanaf Sion, vanuit Jeruzalem zal Hij Zijn stem laten klinken, zodat hemel en aarde zullen beven. Maar de HEERE is een toevlucht voor Zijn volk, en een burcht voor de Israëlieten. 7 Dan zult u weten dat Ik, de HEERE, uw God ben, Die woon op Sion, Mijn heilige berg. Jeruzalem zal een heiligdom zijn en vreemdelingen zullen er niet meer doorheen trekken. 8 Op die dag zal het geschieden dat de bergen van jonge wijn zullen druipen, de heuvels van melk zullen stromen, en alle waterstromen van Juda van water zullen kolken. Een bron zal uit het huis van de HEERE ontspringen, die het dal van Sittim zal bevloeien. 9 Egypte zal worden tot een woestenij, Edom zal worden tot een woeste wildernis vanwege het geweld tegen de Judeeërs: in hun land hebben zij onschuldig bloed vergoten. 20 Maar Juda zal voor eeuwig blijven, Jeruzalem van geslacht tot geslacht. 2 Ik zal hun bloed voor onschuldig houden, dat Ik niet voor onschuldig gehouden had. En de HEERE zal wonen in Sion.

9 DE PROFEET HABAKUK Opschrift De last a die de profeet Habakuk gezien heeft. Strafgericht door de Chaldeeën over Juda 2 HEERE, hoelang roep ik om hulp en luistert U niet, roep ik tot U: Geweld! en verlost U niet? Waarom doet U mij ongerechtigheid zien en aanschouwt U de moeite? Ja, verwoesting en geweld zijn tegenover mij: er ontstaat twist, tweedracht verheft zich. 4 Daarom verliest de wet zijn kracht en komt het recht nooit meer tevoorschijn, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige. Daarom komt het recht verdraaid tevoorschijn. 5 Zie rond onder de heidenvolken en aanschouw, verbijster u, sta verbijsterd, want Ik breng in uw dagen een werk tot stand dat u niet zult geloven wanneer het verteld wordt. 6 Want zie, Ik doe de Chaldeeën opstaan, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten van de aarde doorkruist om woningen in bezit te nemen die niet van hem zijn. 7 Schrikaanjagend en ontzagwekkend is het. Zijn recht en zijn hoogheid gaat van hem uit. 8 Zijn paarden zijn sneller dan panters, feller dan avondwolven. Zijn ruiters komen eraan in galop, zijn ruiters komen van veraf aangevlogen als een arend die toeschiet om te verslinden. 9 Ieder van hen komt om geweld te bedrijven, hun gezichten oostwaarts gericht, en men maakt gevangenen als zand. a Dat wil zeggen: een woord van God dat de profeet als een last is opgelegd.

10 2 0 Ja, zelf drijft hij de spot met de koningen, vorsten zijn hem een bespotting. Zelf lacht hij om elke vesting, hij werpt er aarde tegenop en neemt hem in. Dan zal hij als de wind veranderen, verder trekken. Zo maakt hij zich schuldig die van zijn kracht zijn god maakt. Gebed en klacht van de profeet 2 Bent U niet van oudsher de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven. HEERE, U hebt hem gesteld tot een oordeel. Rots, U hebt hem gegrondvest om te straffen. U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien, moeite kunt U niet aanschouwen. Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf? 4 U maakt de mensen als vissen in de zee, als krioelend gedierte, dat geen heerser heeft. 5 Hij haalt ze alle met een vishaak op, brengt ze bijeen met zijn sleepnet, en verzamelt ze met zijn werpnet. Daarom verblijdt en verheugt hij zich. 6 Daarom offert hij aan zijn sleepnet, brengt hij een reukoffer aan zijn werpnet, want daardoor is zijn vangst groot b en zijn voedsel overvloedig. 7 Mag hij daarom zijn sleepnet blijven leegmaken, volken meedogenloos blijven uitmoorden? Het antwoord van God aan Habakuk Ik ging op mijn wachtpost staan, nam mijn plaats in op het bolwerk, en keek uit om te zien wat Hij in mij spreken zou en wat ik antwoorden zou op mijn aanklacht. 2 Toen antwoordde de HEERE mij: Schrijf het visioen op, grif het duidelijk in tafelen, zodat het in het snel voorbijlopen te lezen is. Voorzeker, het visioen is nog voor de bepaalde tijd, aan het einde zal Hij het werkelijkheid maken. Hij liegt niet. b Letterlijk: zijn deel vet.

11 Als Hij uitblijft, verwacht Hem, want Hij komt zeker, Hij zal niet wegblijven. 4 Zie, zijn ziel is hoogmoedig, niet oprecht in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. 5 En ook omdat hij trouweloos handelt bij de wijn, en een trots man is, maar hij zal niet slagen; hij die zijn keel wijd openspert als het graf, en net als de dood is, die niet verzadigd wordt, en alle heidenvolken bij zich verzameld heeft, en alle volken bij zich bijeengebracht heeft. 6 Zullen dan die allen niet een spreuk en een spotlied, vol raadsels, over hem aanheffen? Men zal zeggen: Wee hem die zich verrijkt met wat niet van hem is -- hoelang nog? -- die gepand goed op zich laadt! 7 Zullen niet, plotseling, zij die u bijten, opstaan, ontwaken wie u doen trillen, zodat u hun tot prooi wordt? 8 Omdat ú vele heidenvolken beroofd hebt, zullen alle overgebleven volken u beroven vanwege de bloedschuld van de mensen en het geweld aan het land, de stad en al zijn inwoners. 9 Wee hem die woekerwinst maakt voor zijn huis, om zijn nest in de hoogte te bouwen, om zich te redden uit de greep van het kwaad! 0 U hebt beraamd wat een schande is voor uw huis. Door vele volken weg te vagen hebt u uw leven verspeeld, c want de steen schreeuwt vanuit de muur, en de balk antwoordt erop vanuit het gebinte. 2 Wee hem die een stad met bloedschuld bouwt, die een stad op onrecht grondvest! Zie, is het niet van de HEERE van de legermachten dat volken zwoegen voor het vuur en natiën zich afmatten voor wat zinloos is? 4 Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE zoals het water de bodem van de zee bedekt. 5 Wee hem die zijn naaste te drinken geeft, u, die uw gif daaraan toevoegt, en hem ook dronken maakt om hun naaktheid te aanschouwen. c Letterlijk: Door vele volken weg te vagen en uw ziel zondigde.

12 6 U bent meer met schande verzadigd dan met eer. Ook u zult drinken en de voorhuid laten zien. De beker in de rechterhand van de HEERE zal rondgaan naar u toe: schandelijk braaksel over uw eer. 7 Want het geweld, Libanon aangedaan, zal u bedekken en de verwoesting van de dieren schrik teweegbrengen vanwege de bloedschuld van de mensen, en het geweld aan het land, de stad en al zijn inwoners. 8 Wat is het nut van een gesneden beeld, wanneer zijn maker het gesneden heeft, of van een gegoten beeld, dat leugens onderwijst, wanneer de maker op zijn werkstuk vertrouwt terwijl het stomme afgoden zijn die hij maakt? 9 Wee hem die tegen het stuk hout zegt: Word wakker! Ontwaak! tegen een zwijgende steen. Zouden zij iemand kunnen onderwijzen? Zie, het is met goud en zilver overtrokken, maar er zit volstrekt geen levensgeest in. 20 Maar de HEERE is in Zijn heilige tempel. Wees stil voor Zijn aangezicht, heel de aarde! Gebed van Habakuk Een gebed van Habakuk, de profeet. Op Sjigjonot. 2 HEERE, ik heb Uw tijding gehoord, ik heb Uw werk gevreesd, HEERE! Behoud het in het leven in het midden van de jaren, maak het bekend in het midden van de jaren; denk in Uw toorn aan ontferming! God kwam van Theman, de Heilige van het gebergte Paran. Sela Zijn majesteit bedekte de hemel, de aarde was vol van Zijn lof. 4 Er was een glans als van het zonlicht; lichtstralen kwamen uit Zijn hand, daarin ging Zijn kracht schuil. 5 Voor Hem uit ging de pest, de gloed ervan volgde Hem op de voet. 6 Hij stond en deed de aarde schudden, Hij keek en liet heidenvolken opspringen. De aloude bergen werden verpletterd, de eeuwige heuvels hebben zich gebukt.

13 De eeuwenoude wegen zijn van Hem. 7 Ik zag de tenten van Kusjan onder onrecht: de tentdoeken van het land Midian sidderden. 8 Was de HEERE tegen de rivieren ontbrand? Woedde Uw toorn tegen de rivieren, of was Uw verbolgenheid tegen de zee, dat U op Uw paarden reed? Uw wagens brachten heil. 9 U haalde Uw boog tevoorschijn, om de eden, aan de stammen gedaan door het woord. Sela Met rivieren spleet U de aarde. 0 De bergen zagen U, zij beefden van angst. Een vloed van water stroomde voorbij, de afgrond verhief zijn stem, hoog hief hij zijn handen op. Zon en maan stonden stil in hun woning; met het licht bewogen Uw pijlen zich voort, met de gloed Uw bliksemende lans. 2 In gramschap schreed U voort over de aarde, in toorn vertrad U de heidenvolken. U bent uitgetrokken tot redding van Uw volk, tot verlossing van Uw Gezalfde. U hebt het dak van het huis van de goddeloze vernield, U legt het fundament bloot tot de hals toe. Sela 4 U doorboorde met zijn eigen pijlen de aanvoerder van zijn strijders. Zij stormden aan om mij te verstrooien, zij die zich verheugden alsof zij de ellendige in een verborgen plaats wilden verslinden. 5 U trad met Uw paarden de zee, de schuimkoppen van grote wateren. 6 Ik hoorde het en mijn buik sidderde. Bij het geluid trilden mijn lippen. Verrotting tastte mijn gebeente aan. Ik sidderde op de plaats waar ik stond. Zeker, ik zal rustig wachten op de dag van de benauwdheid, als die aanbreekt voor het volk dat ons zal aanvallen. 7 Al zou de vijgenboom niet bloeien, en er geen vrucht aan de wijnstok zijn, al zou de opbrengst van de olijfboom teleurstellen en zouden de akkers geen voedsel voortbrengen, al zou het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn, en er geen rund in de stallen over zijn --

14 8 ik zou dan toch in de HEERE van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil. 9 De HEERE Heere is mijn Sterkte, Hij maakt mijn voeten als die van de hinden, en Hij doet mij treden op mijn hoogten. Voor de koorleider, bij mijn snarenspel. DE PROFEET Zefanja Opschrift Het woord van de HEERE dat geschied is tot Zefanja, de zoon van Cusji, de zoon van Gedalja, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in de dagen van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda. Bedreigingen tegen Jeruzalem en Juda 2 Ik zal alles volkomen wegvagen van de aardbodem, spreekt de HEERE. Ik zal mens en dier wegvagen, Ik zal de vogels in de lucht en de vissen in de zee wegvagen en de struikelblokken, samen met de goddelozen. ja, Ik zal de mensen van de aardbodem uitroeien, spreekt de HEERE. 4 Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem. Ik zal van deze plaats uitroeien het overblijfsel van de Baäl, de naam van de afgodspriesters met de priesters, 5 en hen die zich neerbuigen op de daken voor het leger aan de hemel, en hen die zich neerbuigen en zweren bij de HEERE én zweren bij Malcham, 6 en die zich van achter de HEERE vandaan afkeren, en die niet naar de HEERE hebben gezocht en niet naar Hem hebben gevraagd. 7 Wees stil voor het aangezicht van de Heere HEERE, want nabij is de dag van de HEERE.

15 Ja, de HEERE heeft een offer bereid, Zijn genodigden geheiligd. 8 Het zal geschieden op de dag van het offer van de HEERE dat Ik de vorsten zal straffen, en de koningskinderen, en allen die in buitenlandse kleding gekleed gaan. 9 Ook zal Ik op die dag straffen allen die over de drempel springen, die het huis van hun heren vullen met geweld en bedrog. 0 En op die dag, spreekt de HEERE, zal er geschreeuw klinken vanuit de Vispoort, gejammer vanuit het nieuwe stadsdeel, en groot rumoer vanuit de heuvels. Weeklaag, inwoners van de Vijzelwijk, want heel het volk van handelaren is omgebracht, allen die geld afwegen zijn uitgeroeid. 2 En in die tijd zal het gebeuren dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken. Ik zal de mannen straffen die op hun droesem blijven liggen, die in hun hart zeggen: De HEERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad. Daarom zal hun vermogen tot buit worden, hun huizen tot een woestenij. Zij zullen huizen bouwen, maar die niet bewonen; zij planten wijngaarden, maar zullen daarvan de wijn niet drinken. De dag van de HEERE 4 Nabij is de grote dag van de HEERE; hij is nabij en nadert heel snel. Hoor, de dag van de HEERE! De held zal daar bitter schreeuwen! 5 Een dag van verbolgenheid is die dag, een dag van benauwdheid en angst, een dag van verwoesting en vernietiging, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van donkere wolken, 6 een dag van bazuingeschal en geschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens.

16 2 7 Ik zal de mensen in het nauw drijven, zodat zij zullen lopen als de blinden, want tegen de HEERE hebben zij gezondigd. Hun bloed zal uitgegoten worden als stof en hun lichaam als uitwerpselen. 8 Ook hun zilver, ook hun goud zal hen niet kunnen redden op de dag van de verbolgenheid van de HEERE. Door het vuur van Zijn ijver zal heel dit land verteerd worden, want Hij zal een volkomen, ja een spoedig einde maken aan alle inwoners van het land. Bedreigingen tegen verschillende volken Onderzoek uzelf nauwkeurig, ja onderzoek uzelf, volk zonder verlangen naar God, 2 voordat het besluit het licht ziet --een dag gaat als kaf voorbij-- voordat over u komt de gloed van de toorn van de HEERE, voordat over u komt de dag van de toorn van de HEERE. Zoek de HEERE, alle zachtmoedigen van het land, die Zijn recht beoefenen. Zoek gerechtigheid, zoek zachtmoedigheid, misschien zult u dan verborgen worden op de dag van de toorn van de HEERE. 4 Want Gaza zal verlaten worden, en Askelon tot woestenij; Asdod, op klaarlichte dag zal men het verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners van het kustgebied, volk van Kretenzen, het woord van de HEERE is tegen u! Kanaän, land van de Filistijnen! Ik zal u doen ondergaan, zodat er geen inwoner meer is. 6 Het kustgebied zal tot weiden worden met putten voor herders en kooien voor kleinvee. 7 En het gebied zal zijn voor het overblijfsel van het huis van Juda,

17 zodat zij daarin zullen weiden. 's Avonds zullen zij in de huizen van Askelon neerliggen, want de HEERE, hun God, zal naar hen omzien en een keer in hun gevangenschap brengen. 8 Ik heb de smadelijke woorden van Moab gehoord, en de beschimping door de Ammonieten, waarmee zij Mijn volk gesmaad hebben, zich verheven hebben tegen hun gebied. 9 Daarom, zo waar als Ik leef, spreekt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Voorzeker, Moab zal als Sodom worden, en de Ammonieten als Gomorra: een distelveld, een zoutgroeve, en een woestenij tot in eeuwigheid! De rest van Mijn volk zal hen plunderen, het overblijfsel van Mijn volk zal hen in bezit nemen. 0 Dit overkomt hun vanwege hun trots, omdat zij zich al smadend verheven hebben tegen het volk van de HEERE van de legermachten. Ontzagwekkend zal de HEERE voor hen zijn, want Hij zal alle goden van de aarde doen verschrompelen. Alle kuststreken van de heidenvolken zullen zich voor Hem neerbuigen, ieder vanuit zijn plaats. 2 Ook u, Cusjieten, zult verslagenen zijn door Mijn zwaard! Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het noorden en Assur doen ondergaan. Hij zal Nineve tot een woestenij maken, dor als een woestijn. 4 In het midden ervan zullen kudden neerliggen, allerlei in groepen levende dieren. Zowel kauw als nachtuil zal op zijn kapitelen overnachten. Een stem zal door het venster zingen, puin zal op de drempel liggen, want het cederwerk ligt open en bloot. 5 Dit is de uitgelaten stad, die zo veilig woonde, die in haar hart zei: Ik en niemand meer. Hoe is zij tot een woestenij geworden, een rustplaats voor de wilde dieren!

18 Ieder die er voorbij trekt, fluit, en gebaart met zijn hand. Het oordeel over Jeruzalem Wee de rebelse, de bezoedelde, de stad die onderdrukt! 2 Zij luistert niet naar de roepstem, geen bestraffing neemt zij aan. Op de HEERE vertrouwt zij niet; tot haar God nadert zij niet. Haar vorsten zijn in haar midden brullende leeuwen. Haar rechters zijn avondwolven, die geen botten overlaten tot de morgen. 4 Haar profeten zijn lichtzinnig, mannen vol trouweloosheid. Haar priesters ontheiligen het heilige, zij doen de wet geweld aan. 5 De rechtvaardige HEERE is in haar midden, Hij doet geen onrecht. Elke morgen brengt Hij Zijn recht aan het licht. Er ontbreekt niets aan, maar wie onrecht doet kent geen schaamte. 6 Ik heb heidenvolken uitgeroeid, hun hoektorens zijn verwoest. Ik heb hun straten leeg gemaakt, niemand gaat er nog door. Hun steden liggen in puin; er is niemand meer, geen enkele inwoner. 7 Ik zei: U zou Mij moeten vrezen, u zou de bestraffing moeten aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden. Hoe Ik haar ook strafte, toch waren zij er vroeg bij en handelden totaal verderfelijk. 8 Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, op de dag dat Ik opsta om buit te halen, want Mijn oordeel is de heidenvolken te verzamelen,

19 de koninkrijken bijeen te brengen, om over hen Mijn gramschap uit te storten, heel de gloed van Mijn toorn. Want door het vuur van Mijn ijver zal heel dit land verteerd worden. Heil na het oordeel 9 Voorzeker, dan zal Ik bij de volken de lippen veranderen in reine lippen, zodat zij allen de Naam van de HEERE aan zullen roepen, om Hem schouder aan schouder a te dienen. 0 Van over de rivieren van Cusj zullen zij die vurig tot Mij bidden, met de dochter van Mijn verstrooiden, Mijn offer brengen. Op die dag zult u zich niet schamen over al uw daden, waarmee u tegen Mij in opstand kwam, want dan zal Ik hen uit uw midden wegdoen die uitgelaten zijn over uw hoogmoed. Voortaan zult u zich niet meer verheffen omwille van Mijn heilige berg. 2 Maar Ik zal in uw midden doen overblijven een ellendig en arm volk. Zij zullen op de Naam van de HEERE vertrouwen. Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen en geen leugen spreken, en in hun mond zal niet gevonden worden een tong die bedriegt. Ja, zij zullen weiden en neerliggen, en niemand zal hen verschrikken. 4 Zing vrolijk, dochter van Sion! Juich, Israël! Wees blij en spring op van vreugde met heel uw hart, dochter van Jeruzalem! 5 De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggejaagd. De Koning van Israël, de HEERE, is in uw midden: u zult geen kwaad meer zien. a Letterlijk: met een eenparige schouder.

20 6 Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden: Wees niet bevreesd, Sion! Laat uw handen niet slap worden. 7 De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held, Die verlossen zal. Hij zal Zich over u verblijden met vreugde. Hij zal zwijgen in Zijn liefde. Hij zal zich over u verheugen met gejuich. 8 Wie bedroefd zijn vanwege de samenkomst zal Ik verzamelen, zij zijn uit u; de smaad drukt als een last op haar. 9 Zie, in die tijd zal Ik optreden tegen al uw verdrukkers. Ik zal verlossen wie hinkt, bijeenbrengen wie verdreven is. Ik zal hen maken tot een lof en tot een naam in heel het land waar zij beschaamd waren. 20 In die tijd zal Ik u hierheen brengen, namelijk in de tijd dat Ik u zal bijeenbrengen. Voorzeker, Ik zal u zetten tot een naam en tot lof onder alle volken van de aarde, wanneer Ik voor uw ogen een keer in uw gevangenschap breng, zegt de HEERE. DE PROFEET HAGGAÏ Strafprediking vanwege nalatigheid in de tempelbouw In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag van de maand, geschiedde het woord van de HEERE, door de dienst van de profeet Haggaï, tot Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, gouverneur van Juda, en tot Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester: 2 Zo spreekt de HEERE van de legermachten: Dit volk zegt: Het is nog niet de tijd om te komen, de tijd om het huis van de HEERE te herbouwen. Toen geschiedde het woord van de HEERE door de dienst van de profeet Haggaï:

21 4 Is het voor u wel de tijd om in uw fraai overdekte huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? 5 Nu dan, zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. 6 U zaait veel maar brengt weinig binnen. U eet maar niet tot verzadiging. U drinkt maar wordt niet dronken. U kleedt u maar wordt niet warm. De dagloner ontvangt zijn loon in een doorboorde buidel. 7 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. 8 Ga het gebergte in, haal hout en herbouw dit huis. Ik zal er welgevallen in hebben, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE. 9 U wendt u tot veel, maar zie, het wordt weinig. Wat u in het huis bracht, daar blies Ik in. Waarom? spreekt de HEERE van de legermachten. Vanwege Mijn huis, dat verwoest is, terwijl u snel loopt, ieder voor zijn eigen huis. 0 Daarom onthoudt de hemel u dauw, en het land onthoudt u zijn opbrengst, want Ik riep droogte uit over het land, over de bergen en over het koren, over de nieuwe wijn en over de olie, en over wat het land oplevert, over de mensen en over de dieren en over al het werk van uw handen. 2 Toen luisterde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en heel de rest van het volk naar de stem van de HEERE, hun God, en naar de woorden van de profeet Haggaï, die de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk was bevreesd voor het aangezicht van de HEERE. Daarop sprak Haggaï, de bode van de HEERE, krachtens de boodschap van de HEERE tot het volk: Ik ben met u, spreekt de HEERE. 4 En de HEERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, gouverneur van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en de geest van heel de rest van het volk. Toen kwamen zij en

22 begonnen het werk aan het huis van de HEERE van de legermachten, hun God te doen. 2 De luister van de herbouwde tempel Op de vierentwintigste dag van de zesde maand, in het tweede jaar van koning Darius, 2 in de zevende maand, op de eenentwintigste van de maand, geschiedde het woord van de HEERE door de dienst van de profeet Haggaï: Zeg toch tegen Zerubbabel, de zoon van Sealthiël en gouverneur van Juda, tegen Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en tegen de rest van het volk: 4 Wie is er onder u overgebleven die dit huis in zijn eerste luister gezien heeft? En hoe ziet u het nu? Is het niet als niets in uw ogen? 5 Nu dan, wees sterk, Zerubbabel, spreekt de HEERE, wees sterk, Jozua, zoon van Jozadak, hogepriester, en wees sterk, al het volk van het land, spreekt de HEERE. Werk door, want Ik ben met u, spreekt de HEERE van de legermachten. 6 Volgens het woord van het verbond dat Ik met u sloot, toen u uit Egypte vertrok en Mijn Geest in uw midden stond: Wees niet bevreesd! 7 Want zo zegt de HEERE van de legermachten: Nog één ogenblik, en dat is een korte tijd, dan zal Ik de hemel, de aarde, de zee en het droge doen beven. 8 Ik zal al de heidenvolken doen beven. Zij zullen komen naar de wens van alle heidenvolken en Ik zal dit huis vullen met luister, zegt de HEERE van de legermachten. 9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, spreekt de HEERE van de legermachten. 0 De luister van dit toekomstige huis zal groter zijn dan die van het eerste, zegt de HEERE van de legermachten. Op deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE van de legermachten.

23 Bedreiging en belofte Op de vierentwintigste dag van de negende maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord van de HEERE tot de profeet Haggaï: 2 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Vraag toch de priesters onderwijs in de wet. Zie, iemand draagt geheiligd vlees in de slip van zijn mantel en raakt met zijn slip brood, gekookt voedsel, wijn, olie, of welk voedsel dan ook, aan, wordt het dan heilig? Toen antwoordden de priesters en zeiden: Nee. 4 Daarop zei Haggaï: Als iemand die onrein geworden is door een dood lichaam iets van al die dingen aanraakt, wordt het dan onrein? Toen antwoordden de priesters en zeiden: Het wordt onrein. 5 Toen antwoordde Haggaï en zei: Zo is dit volk, zo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en zo is al het werk van hun handen. Wat zij daar aanbieden, onrein is het! 6 Nu dan, let toch vanaf deze dag en daarna aandachtig op wat er gebeurde, voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel van de HEERE. 7 Kwam voordien iemand bij een korenhoop van twintig maten, dan waren er maar tien, kwam hij bij de perskuip om er vijftig maten uit de wijnpers te scheppen, dan waren er maar twintig. 8 Ik sloeg u met brandkoren en met honingdauw en met hagel, al het werk van uw handen, maar u keerde u niet naar Mij, spreekt de HEERE. 9 Let toch aandachtig op wat er gebeurde, vanaf deze dag en daarna, vanaf de vierentwintigste dag van de negende maand, vanaf de dag dat de tempel van de HEERE gegrondvest is; let aandachtig op wat er gebeurde. 20 Ligt er nog zaad in de schuur? Zelfs tot de wijnstok, de vijgenboom, de granaatappelboom toe, en de olijfboom die geen vrucht gedragen heeft, die zal Ik vanaf deze dag zegenen. De messiaanse koning 2 Het woord van de HEERE geschiedde voor de tweede keer tot Haggaï, op de vierentwintigste van de maand:

24 22 Zeg tegen Zerubbabel, de gouverneur van Juda: Ik zal doen beven de hemel en de aarde. 2 Ik zal de troon van de koninkrijken omverwerpen en de sterkte van de koninkrijken van de heidenvolken wegvagen. Ik zal de strijdwagen met zijn ruiter omverwerpen; de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van zijn broeder. 24 Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealthiël, Mijn knecht, nemen, spreekt de HEERE. Ik zal u maken tot een zegelring, want u heb Ik uitverkoren, spreekt de HEERE van de legermachten.