Regeling impuls achterstallig onderhoud en btw-afdracht scholen voortgezet onderwijs (vo)

Transcriptie

1 Toelichting Verlaging school-gpl In de voorlichtingspublicatie kenmerk VO/FB-1997/7261 van 4 juli 1997 (Uitleg Mededelingen OCenW 1997, 18B van 16 juli 1997) is informatie gegeven over de wijzigingen met ingang van 1 juli tot en met 31 december 1997 van de premie FAOP en van de franchise OP/NP. De premiewijziging vloeit voort uit de vermogenspositie van het FAOP-fonds, die dusdanig is dat een bijstelling van de premie mogelijk is. Zie hiervoor de brief van de Stichting Pensioenfonds ABP van 9 juni 1997 aan onder andere de schoolbesturen. De wijziging van de franchise OP/NP en FPU is het gevolg van een verhoging van de AOW per 1 juli 1997 en een afwikkeling van de premie-inkomsten en de uitgaven over 1996 inzake de AOW. Zie voor deze mutatie de brief van de Stichting Pensioenfonds ABP van 26 juni 1997 aan onder andere de schoolbesturen. Het totale effect hiervan is een verlaging van de loonkosten en van de te subsidiëren activiteiten met 0,44%. Na het moment van inwerkingtreding zal deze regeling met ingang van 1 oktober worden geëffectueerd door middel van aanpassing van de school-gpl, te rekenen vanaf 1 juli Het betreft derhalve gedurende 6 maanden (is 50% van de bekostigingsperiode) een lagere premieafdracht van -/- 0,44%. Normaliter geldt voor juli het kasritme van 7,49% en vanaf 1 augustus tot en met december een kasritme van 6,4% per maand. Vanaf juli tot en met december wordt zodoende 39,49% van de personele lasten vergoed. Om 6 maanden ad. 0,44% te verrekenen onder het lumpsum betaalritme dient per maand 0,56% op de school-gpl in mindering te worden gebracht. Vier delen worden verrekend in oktober en telkens één deel in november en december. Het FAOP-fonds vanaf 1 januari 1998 Wat de periode vanaf 1 januari 1998 betreft wordt het volgende opgemerkt. Ingaande 1 januari 1998 wordt het FAOP-fonds opgeheven en valt het overheids- en onderwijspersoneel onder het Algemene arbeidsongeschiktheidsfonds. Dit fonds neemt vanaf genoemde datum de taken van het FAOP-fonds over. U wordt hier nader over geïnformeerd. T. Netelenbos Verlaging van de gemiddelde personeelslast van de school (school-gpl) in het voortgezet onderwijs (Rectificatie) OCenW-Regelingen Bestemd voor: c bevoegde gezagsorganen van scholen voor voortgezet onderwijs. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 24 september 1997 Kenmerk: VO/FB-1997/7268 Datum inwerkingtreding: zie artikel 8 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: artikel 89, eerste lid, en artikel 75 van de WVO Relatie tot eerdere mededelingen: n.v.t. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/VO, tel Gelet op artikel 89, eerste lid, en artikel 75c van de Wet op het voortgezet onderwijs; Besluit: Paragraaf 1. Begripsbepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. school of scholengemeenschap: een uit s Rijks kas bekostigde school of scholengemeenschap als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; b. gebouw hoofdvestiging: de permanente bouw en de noodbouw van de hoofdvestiging van de school of scholengemeenschap volgens het postadres van de school, zoals geregistreerd bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; c. gebouw nevenvestiging: Voortgezet onderwijs NUMMER 24a 5 8 oktober 1997

2 de permanente bouw en de noodbouw van de nevenvestiging of dislocatie van de school of scholengemeenschap; d. werkelijk aantal m 2 : het werkelijk aantal m 2 op 15 september 1996 zoals geregistreerd bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; e. normatief aantal m 2 : het aantal m 2 berekend volgens de bijlage bij deze regeling, waarbij wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober Paragraaf 2. onderhoud Artikel 2. Aanvullende vergoeding ten behoeve van achterstallig vergoedingsplafond 1. Aan het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap wordt een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 89, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs toegekend in verband met achterstallig onderhoud aan het gebouw van de hoofdvestiging of van de nevenvestiging voorzover het betreft permanente bouw tot 1 januari 1976 en noodbouw tot 1 januari De aanvullende vergoeding bedraagt ƒ 13,00 per m 2. Het aantal m 2 wordt berekend volgens artikel Ten behoeve van deze regeling is ƒ ,- beschikbaar. Indien door het aantal toekenningen dit bedrag zal worden overschreden of niet volledig zal worden benut, kan de staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen het bedrag, genoemd in het tweede lid, verlagen onderscheidenlijk verhogen. Artikel 3. Uitsluiting van aanvullende vergoeding Het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap komt niet in aanmerking voor de vergoeding, bedoeld in artikel 2, indien: 1. het een school betreft voor voorbereidend beroepsonderwijs met uitsluitend een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving of een afdeling levensmiddelentechnologie, 2. op grond van artikel 107 van de Wet op het voortgezet onderwijs de school of scholen- gemeenschap voorzover het openbaar onderwijs betreft wordt opgeheven dan wel ten aanzien van die school of scholengemeenschap voorzover het bijzonder onderwijs betreft de aanspraak op bekostiging verloren gaat, of 3. het bevoegd gezag de school of scholengemeenschap opheft. Artikel 4. Berekening m 2 1. Het aantal m 2, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt berekend op de grondslag van een vergelijking tussen het werkelijke aantal m 2 van het gebouw hoofdvestiging en de nevenvestiging en het normatief aantal m 2 van de school of scholengemeenschap, volgens het tweede tot en met het vierde lid. 2. Indien het werkelijk aantal m 2 van het gebouw hoofdvestiging groter is dan het normatief aantal m 2 van de school of scholengemeenschap, wordt het aantal m 2 berekend door het normatief aantal m 2 te verminderen met het werkelijke aantal m 2 van het gebouw hoofdvestiging voorzover het betreft permanente bouw na 31 december 1975 en noodbouw na 31 december Indien het werkelijke aantal m 2 van het gebouw hoofdvestiging kleiner is dan het aantal normatieve m 2 van de school of scholengemeenschap, is het aantal m 2 van het gebouw hoofdvestiging, voorzover het betreft permanente bouw tot 1 januari 1976 en noodbouw tot 1 januari 1986, het berekende aantal m Indien: a. het derde lid van toepassing is, en b. de resterende normatieve m 2, op grond van het derde lid, verminderd met het werkelijk aantal m 2 van de nevenvestigingen, voorzover het permanente bouw betreft na 31 december 1975 en noodbouw na 31 december 1985 een positief aantal m 2 oplevert, c. wordt dit aantal m 2, tot ten hoogste het werkelijke aantal m 2 van de nevenvestigingen, voorzover het betreft permanente bouw tot 1 januari 1976 en noodbouw tot 1 januari 1986, toegevoegd aan het op grond van lid 3, berekende aantal m 2. Artikel 5. Toekenning en betaling 1. De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen zendt het bevoegd gezag in november 1997 een beschikking omtrent de toekenning van de vergoeding, bedoeld in artikel 2. Een aanvraag is niet vereist. 2. Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt in twee termijnen uitgekeerd. De eerste betaling vindt plaats in december 1997, de tweede in maart Paragraaf 3. btw-afdracht in verband met studiekeuzevoorlichting Artikel 6. Vergoeding studiekeuzevoorlichting in verband met afdracht btw; toekenning en betaling 1. Ten behoeve van de vergoeding van studiekeuze- NUMMER 24a 6 8 oktober 1997 Voortgezet onderwijs

3 voorlichting wordt aan het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap in verband met de afdracht van belasting toegevoegde waarde ƒ 1,- per leerling voor het kalenderjaar 1997 en ƒ 1,75 per leerling voor het kalenderjaar 1998 toegekend. Voor het kalenderjaar 1997 wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober 1996 en voor het kalenderjaar 1998 van het aantal leerlingen op 1 oktober De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen zendt het bevoegd gezag in november 1997 een beschikking omtrent de toekenning, bedoeld in het eerste lid, van de vergoeding in 1997 en in februari 1998 een beschikking omtrent de toekenning in Een aanvraag is niet vereist. 3. De betaling voor 1997 vindt plaats in december 1997, de betaling voor 1998 in maart Paragraaf 4. Slotbepalingen Artikel 7. Bekendmaking Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de dag van publicatie van Uitleg OCenW- Regelingen waarin deze regeling is geplaatst. Artikel 9. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: onderhoud alsmede btw-afdracht scholen vo. T.Netelenbos Toelichting onderhoud scholen voortgezet onderwijs 1. Algemeen De evaluatie van het Bekostigingsstelsel Materieel (BSM), de Rijksbekostiging van de materiële exploitatiekosten, heeft geleid tot het besluit het totaalbudget per 1 augustus 1998 te verhogen. Tot dat tijdstip is bovendien een budget beschikbaar voor een incidentele impuls. Die impuls is bestemd voor het wegwerken van onderhoudsachterstanden bij schoolgebouwen met een bouwjaar van voor 1 januari 1976 (als het gaat om permanente bouw) of van voor 1 januari 1986 (als het gaat om noodbouw). In bovenstaande regeling is het juridisch kader aangegeven en zijn de criteria uitgewerkt op grond waarvan scholen in aanmerking kunnen komen voor deze extra middelen voor onderhoud. De toepassing van de regeling wordt hier onder toegelicht. a. Scholen die geen gebouwen hebben met een bouwjaar van voor 1 januari 1976 (permanente bouw) of van voor 1 januari 1986 (noodbouw) komen niet in aanmerking voor extra middelen. Ook scholen met minder dan 240 leerlingen en scholen die het bevoegd gezag zal opheffen zijn van extra middelen uitgesloten, evenals scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs met uitsluitend een afdeling landbouw en natuurlijke omgeving of een afdeling levensmiddelentechnologie. b. Bij de toekenning zal het aantal m 2 dat de school normatief ter beschikking staat worden vergeleken met het werkelijk aantal m 2 waar de school over beschikt: c het normatieve aantal m 2 wordt berekend volgens bijlage 2 van de Regeling exploitatiekosten scholen voor vwo-avo-vbo schooljaar ; c het werkelijk aantal m 2 is het aantal werkelijk m 2 zoals dat op 15 september 1996 is geregistreerd bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. c. De toekenning verloopt in twee stappen: eerst wordt, aan de hand van het onder 2 genoemde, voor de hoofdvestiging van de school bepaald of extra middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. Vervolgens wordt bekeken of ook de nevenvestigingen voor extra middelen in aanmerking komen. d. Bij gefuseerde scholen per 1 augustus 1997 wordt uitgegaan van het totaal aantal leerlingen op 1 oktober 1996 en het totaal aantal m 2 per 15 september 1996 van de scholen die zijn gefuseerd. 2. Bepaling van de vergoeding Er kunnen zich twee situaties voordoen: òf het aantal m 2 van de hoofdvestiging is groter dan het aantal normatieve m 2 òf dit aantal is kleiner. Bij deze berekeningen gaat het wat de noodbouw betreft om de noodbouw van voor 1 januari a. Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is groter dan het aantal normatieve m 2 c Eerst maakt men de berekening: normatieve m 2 min het aantal werkelijk m 2 van de hoofdvestiging van na 31 december De school krijgt extra middelen voor de m 2 van voor 1 januari 1976 voor ten hoogste het verschil hier tussen. c Met deze berekening zijn de normatieve m 2 opgebruikt ; er vindt daarom geen toekenning plaats voor de nevenvestigingen. Voortgezet onderwijs NUMMER 24a 7 8 oktober 1997

4 Voorbeeld bij 4a A na na B vóór vóór C totaal m 2 D aantal m 2 waarvoor toekenning werkelijke m 2 hoofdvestiging A B C werkelijke m 2 nevenvestigingen A B C totale werkelijke m 2 C normatieve m 2 C normatieve m 2 min werkelijke m 2 hoofdvestiging C c Het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging (C1= m 2 ) is groter dan het aantal normatieve m 2 (C4= m 2 ); c Toekenning van extra middelen voor het normatief aantal m 2 (C4) met aftrek van het aantal werkelijke m 2 van de hoofdvestiging van na 31 december 1975 (A1= m 2 ): m 2 ; c Na toekenning van extra middelen voor de hoofdvestiging resteren geen normatieve m 2 (C5); c Geen toekenning voor de nevenvestigingen. b. het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is kleiner dan het aantal normatieve m 2 de hoofdvestiging c De De school krijgt extra middelen voor het aantal werkelijke m 2 van de hoofdvestiging van voor 1 januari c Vervolgens kan worden bezien of ook voor de nevenvestigingen extra middelen beschikbaar zijn. Bij aftrek van het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging van het normatief aantal m 2 resteren er normatieve m 2 ; het werkelijk aantal m 2 van de hoofdvestiging is immers kleiner dan het normatieve aantal m 2. Dit resterende deel van de normatieve m 2 is uitgangspunt bij de bepaling van de toekenning van extra middelen voor de nevenvestigingen de nevenvestigingen c Is het werkelijk aantal m 2 van de nevenvestigingen van na 31 december 1975 kleiner dan het resterende aantal normatieve m 2? Dan kan de school ook in aanmerking komen voor extra middelen voor de nevenvestigingen. c Om dat te bepalen wordt berekend wat het verschil is tussen het resterende aantal normatieve m 2 (d.i. het aantal normatieve m 2 dat resteert na de berekening voor de hoofdvestiging) en het aantal m 2 van de nevenvestigingen van na 31 december De school krijgt extra middelen voor de m 2 van de nevenvestigingen van voor 1 januari 1976 voor ten hoogste het verschil hier tussen. NUMMER 24a 8 8 oktober 1997 Voortgezet onderwijs

5 Voorbeeld bij 4b: A B C D totaal m 2 aantal m 2 na vóór waarvoor toekenning na vóór werkelijke m 2 hoofdvestiging A B C werkelijke m 2 nevenvestigingen A B C totale werkelijke m 2 C normatieve m 2 C normatieve m 2 C min werkelijke m 2 hoofdvestiging de hoofdvestiging c Het aantal werkelijke m 2 van de hoofdvestiging (C1= m 2 ) is kleiner dan het aantal normatieve m 2 c (C4= m 2 ); Toekenning van extra middelen voor de werkelijke m 2 van vóór 1 januari 1976 van de hoofdvestiging (B1); c Na aftrek van de werkelijke m 2 van de hoofdvestiging resteren normatieve m 2 (C5); de nevenvestigingen c Het werkelijk aantal m 2 van de nevenvestigingen van na 31 december 1975 (A2= 4.000) is kleiner dan het aantal normatieve m 2 dat resteert (C5= m 2 ); c Het aantal m 2 nevenvestigingen van vóór 1 januari 1976 bedraagt m 2 (B2); c Voor de nevenvestigingen toekenning van extra middelen voor het aantal normatieve m 2 dat resteert met aftrek van het aantal m 2 van de nevenvestigingen van na 31 december 1975: m 2 (C5) m 2 (A2) = m 2. Nogmaals: bij al deze berekeningen worden de m 2 van noodbouw voor 1 januari 1986 meegenomen in de berekening. Toelichting vergoeding studiekeuzevoorlichting in verband met afdracht btw Dit artikel houdt verband met de middelen die scholen en scholengemeenschappen voortgezet onderwijs ontvangen ingaande per januari 1997 vanwege de begeleiding van studie- en beroepskeuze (sbkb). Vanaf die datum krijgen de scholen hiervoor rechtstreeks middelen uitgekeerd. Zie de Regeling Studie- en beroepskeuzebegeleiding Voortgezet Onderwijs (Uitleg Regelingen 31 juli 1996 en 5 maart 1997). Ter aanvulling op de bedragen, die in die Regeling zijn toegekend gaat het in onderhavige artikel om een extra bedrag per leerling. Dit wordt toegekend om daarmee de prijsverhoging te compenseren, die het gevolg is van het feit dat de Regionale Dienstencentra (RDC s) btw in rekening moeten brengen. Nu scholen zelf middelen ontvangen voor hun sbkb-beleid en RDC s prijzen moeten berekenen voor hun dienstverlening moeten deze instellingen krachtens Europese regelgeving btw afdragen à 17,5 %, die zij doorberekenen in hun prijsstelling. In het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 (post b bijlage B) is bepaald dat btw moet worden afgedragen voor alle geleverde prestaties, waartegenover geen rechtstreekse overheidssubsidie of geoormerkte middelen staan. Dat wil dus zeggen dat de btw-plicht niet geldt voor alle prestaties van de RDC s. Een deel van de sbkb-middelen van de scholen zijn thans geoormerkt, omdat daar voor een tijdelijke inkoopverplichting geldt bij de RDC s. Voor de producten en diensten die scholen met deze middelen inkopen behoeft geen btw te worden afgedragen. Evenmin behoeft dat voor de producten en diensten, die de RDC s financieren met de middelen, die zij tot augustus 2000 rechtstreeks van overheidswege blijven ontvangen. De compensatie is tijdelijk: scholen ontvangen, ingaande per 1997, gedurende drie jaar een volledige compensatie. Daarna volgt een afbouwperiode van twee jaar. Onderhavige artikel regelt de bedragen voor respectievelijk 1997 en Voor deze termijn is gekozen naar analogie van de werkingsduur van de Regeling Studie en beroepskeuzebegeleiding Voortgezet Onderwijs, die ook voor deze beide jaren geldt. De hoogte van het bedragen voor de jaren daarna wordt afzonderlijk vastgesteld. T.Netelenbos Voortgezet onderwijs NUMMER 24a 9 8 oktober 1997

6 Bijlage Soort onderwijs Leerjaren Oppervlakte Per instelling m 2 per instelling vwo/avo leerjaar 1 en m 2 per leerling vwo/avo leerjaar 3 t/m m 2 per leerling avo/vbo leerjaar 1 en m 2 per leerling vwo/vbo leerjaar 1 en m 2 per leerling vwo/avo/vbo leerjaar 1 en m 2 per leerling vbo leerjaar 1 en m 2 per leerling ivbo leerjaar 1 en m 2 per leerling vbo Verzorging leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Uiterlijke verzorging leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Mode en kleding leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Administratie leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Handel leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Verkoop leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Bouwtechniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Mechanische techniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Electrotechniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Installatietechniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Motorvoertuigentechniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Consumptieve techniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Grafische techniek leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo Edelsmeden leerjaar 3 en m 2 per leerling vbo/ivbo Landbouwonderwijs leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Verzorging leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Uiterlijke verzorging leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Mode en kleding leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Administratie leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Verkoop leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Bouwtechniek leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Mechanische techniek leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Consumptieve techniek leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo AVMB leerjaar 3 en m 2 per leerling ivbo Keramiek leerjaar 3 en m 2 per leerling uurwerk maken leerjaar 1 t/m m 2 per leerling nautisch onderwijs leerjaar 1 t/m m 2 per leerling NUMMER 24a 10 8 oktober 1997 Voortgezet onderwijs