Beklag tegen inbeslagneming[1]

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Beklag tegen inbeslagneming[1]"

Transcriptie

1 Delikt en Delinkwent, Beklag tegen inbeslagneming Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: DD 2013/39 Bijgewerkt tot: Auteur: R.G.A. Beaujean [2] Beklag tegen inbeslagneming[1] 39.1 Rechtbank Dordrecht, 29 mei 2012, LJN BX6951 (ontvankelijkheid, enkel schriftelijk beklag) Vooropgesteld moet worden dat een beklag als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering schriftelijk moet worden gedaan. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek om teruggave van een in beslag genomen voorwerp mondeling wordt gedaan. Het is evenmin mogelijk om, na een initieel schriftelijk beklag, bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer alsnog als aanvulling of wijziging enig verzoek om teruggave van een in beslag genomen voorwerp te doen, ook niet als die aanvulling of wijziging op schrift is gesteld in de vorm van pleitaantekeningen e.d. Dit laatste volgt uit het wettelijk stelsel, dat meebrengt dat op de rechter de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt, in welk geval de rechter niet mag treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover opheffing van het beslag en teruggave aan klager wordt beoogd van andere dan de in het (initiële) klaagschrift genoemde voorwerpen Rechtbank Alkmaar, 18 juni 2012, LJN BW9486 (bevoegdheid beklagrechter en ontvankelijkheid) Ten aanzien van de ontvankelijkheid: [verzoeker] heeft het klaagschrift ex artikel 552a Sv, gedateerd 29 februari 2012, ingediend bij het gerechtshof te Amsterdam. [verzoeker] stelt op genoemde datum niet te hebben geweten dat [belanghebbende] op 5 januari 2012 het appel tegen genoemd vonnis had ingetrokken. Het hof had het klaagschrift moeten doorsturen naar de rechtbank Alkmaar. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] als derde-belanghebbende niet op de hoogte is geweest van het intrekken van het hoger beroep. Zij wordt daarvan immers niet op de hoogte gesteld. [verzoeker] heeft dan ook op goede grond het klaagschrift op 29 februari 2012 bij het gerechtshof ingediend. Na ontvangst van het klaagschrift was het hof op grond van de intrekking van het rechtsmiddel echter niet bevoegd om over het beklag te oordelen. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat het klaagschrift had dienen te worden doorgezonden naar de griffie van de rechtbank Alkmaar (Hoge Raad , LJN ZC9285). Op die wijze zou het klaagschrift binnen drie maanden na 5 januari 2012 zijn ingediend. Redelijke wetstoepassing brengt evenzeer mee dat de rechtbank, nu moet worden geconstateerd dat na de indiening van het klaagschrift ingevolge art. 552a Sv de boten bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn onttrokken aan het verkeer, het klaagschrift moet opvatten als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. (Hoge Raad 24 januari 2012, LJN BU5266). [verzoeker] zal daarom worden ontvangen in het klaagschrift, ingediend op 29 februari Hoge Raad, 4 december 2012, LJN BY0090, NbSr 2013, 16 (ontvankelijkheid, termijn indienen klaagschrift) Art. 552a, derde lid, Sv, dat blijkens art. 13d Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van overeenkomstige toepassing is in geval van een verzoek van een vreemde staat tot inbeslagneming van voorwerpen ten aanzien waarvan naar het recht van de vreemde Staat een tot verbeurdverklaring strekkende sanctie is opgelegd, luidt: Het klaagschrift wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de termijn van art. 552a, derde lid, Sv eerst aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de inbeslagneming de klager redelijkerwijs bekend moet zijn (vgl. HR 20 september 2011, LJN BQ8901, NJ 2011/439, rov ) De Rechtbank heeft geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk is op de grond dat de klager al in een (veel) eerder stadium een klaagschrift had kunnen (laten) indienen. Nu de Rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent enige omstandigheid waaruit voortvloeit dat de inbeslagneming de klager redelijkerwijs bekend moet zijn geweest in weerwil van de beschikking van 4 juli 2000 waarin de vordering van de officier van justitie als bedoeld in art. 552p Sv, voor zover betrekking hebbende op de inbeslaggenomen gelden is afgewezen, is dit oordeel niet toereikend gemotiveerd. De omstandigheid kort gezegd dat het vonnis van 14 juni 2002 dat de Rechtbank van Göteborg te Zweden in de strafzaak van de klager heeft gewezen evenals het arrest van het Gerechtshof voor West Zweden van 28 oktober 2002 gewag maken van het feit dat in Nederland beslag was gelegd op het geldbedrag, maakt dat niet anders Hoge Raad, 17 april 2012, LJN BU5840 (ontvankelijkheid na teruggave beslag) Gelet op de beslissing van de Rechtbank s-hertogenbosch van 18 oktober 2010 in de strafzaak tegen de klager sub 1 waarbij is beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen, is het oordeel van de Rechtbank dat de klagers geen belang meer hebben bij hun klaagschrift strekkende tot teruggave van die geldbedragen en daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun klaagschrift, juist. Door de beslissing omtrent het beslag in de strafzaak kan op het bestaande klaagschrift immers geen (andersluidende) beslissing meer 1

2 volgen. Voor zover wordt geklaagd dat de Rechtbank niet heeft beslist over de gevorderde wettelijke rente, faalt de klacht, reeds omdat daarbij eraan wordt voorbij gezien dat art. 552a Sv niet voorziet in de mogelijkheid om te doen vaststellen dat een recht bestaat op de uitkering van wettelijke rente (vgl. HR 3 februari 2009, LJN BG2191, NJ 2009/99). Aan een en ander doet niet af dat de beslissing in de strafzaak nog niet onherroepelijk is en de geldbedragen nog niet daadwerkelijk zijn teruggegeven Hoge Raad, 19 juni 2012, LJN BW8723, NJB 2012, 1621 (ontvankelijkheid na teruggave beslag aan ander) 2.1. De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 april 2010 de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag, voor zover dat betrekking heeft op de schilderijen van Trouillebert en Teniers, en het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van de overige schilderijen Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat de Rechtbank bij beschikking van eveneens 27 april 2010 het door The International Art & Antique Loss Register Ltd (hierna: ALR) ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave van voormelde schilderijen gegrond heeft verklaard en teruggave aan ALR heeft gelast, alsmede dat deze beschikking onherroepelijk is geworden Dat brengt mee dat de klager bij gebrek aan belang in het cassatieberoep niet kan worden ontvangen, nu het daartoe bevoegde Gerechtshof na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad de klager slechts niet-ontvankelijk kan verklaren in zijn beklag aangezien het beslag, gelet op het hiervoor onder 2.2 weergegevene, reeds is beëindigd (vgl. HR 27 maart 2012, LJN BT8757) Hoge Raad, 9 oktober 2012, LJN BX5510, NJ 2012, 598 (ontvankelijkheid, inhoud klacht) 2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking 2.1. Art. 552a Sv voorziet niet in het doen van beklag tegen kennisneming en gebruik van gegevens die zijn ontleend aan inbeslaggenomen voorwerpen. Evenmin kunnen de thans aan de orde zijnde gegevens op de twee inbeslaggenomen externe harde schijven worden beschouwd als gegevens opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank de klager ten onrechte heeft ontvangen in zijn klaagschrift voor zover dit betrekking heeft op de gegevens die zich bevonden op twee externe harde schijven die tijdens de doorzoeking in beslag zijn genomen, en daarop heeft beslist. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn klaagschrift Hoge Raad, 12 februari 2013, LJN BX4284 (ontvankelijkheid, verschoningsrecht) 2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De klager en zijn ex-echtgenote worden ervan verdacht het kind te hebben mishandeld. (ii) Het medisch dossier van het kind, waarvan de inhoud is onderworpen aan het verschoningsrecht van de behandelend arts, namens wie in verband met de inbeslagneming van het dossier [B] (mede) is opgetreden als gemachtigde, is op grond van een op art. 105 Sv gebaseerd bevel tot uitlevering van de Rechter-Commissaris door [B] in een verzegelde enveloppe overgedragen aan de Officier van Justitie. (iii) [B] heeft zich niet met een klaagschrift tegen de inbeslagneming van het medisch dossier verzet Het klaagschrift strekt ertoe dat de inbeslagneming onrechtmatig zal worden verklaard, en de Officier van Justitie zal worden verboden van het medisch dossier kennis te nemen, dat dossier te gebruiken of te verspreiden, met last tot vernietiging van het dossier of teruggave daarvan aan [B] Met betrekking tot de vraag of de klager als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan worden aangemerkt, houdt het klaagschrift in: Klager is van mening dat hij tevens een rechtens te respecteren belang heeft bij het ongerept blijven van het medisch geheim van [het kind]. Bij minderjarigen is het niet alleen in het belang van de minderjarige zelf, maar ook van diens ouders dat zij zich zonder vrees voor onthulling van door hen te verstrekken gegevens om hulp kunnen wenden tot een medicus Het is in beginsel aan de verschoningsgerechtigde om te bepalen of een inbeslaggenomen voorwerp gegevens bevat die onder zijn verschoningsrecht vallen. Diens standpunt daaromtrent dient door de bij het voorbereidend onderzoek betrokken functionarissen te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR 29 juni 2004, LJN AO5070, NJ 2005/273). Hieruit volgt dat alleen de verschoningsgerechtigde zelf in een beklagprocedure als de onderhavige waarin het verschoningsrecht in het geding is, kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv De Rechtbank had derhalve behoren te oordelen dat de klager niet als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kon worden aangemerkt en had hem deswege niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beklag. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen Hoge Raad, 12 februari 2013, LJN BV3004 (afgeleid verschoningsrecht en rechtmatigheid beslag) 4.4. Het oordeel van de Rechtbank dat de IGZ een afgeleid verschoningsrecht heeft op stukken die medische informatie bevatten van patiënten van de klager, is juist. De aard van de hier aan de orde zijnde afgeleide bevoegdheid tot verschoning brengt evenwel mee dat het oordeel omtrent de vraag of gegevens die behoren tot medische dossiers object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid (vgl. HR 29 maart 1994, LJN ZC9693, NJ 1994/552) Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet 2

3 compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654) Hieruit volgt dat het onderzoek in raadkamer zich wel kan uitstrekken tot vragen met betrekking tot de rechtmatigheid van het beslag zelf, waarmee wordt gedoeld op de formaliteiten waaraan een inbeslagneming moet voldoen, doch niet tot vragen die betrekking hebben op de mogelijke onrechtmatigheid van gebruik voor het bewijs van hetgeen door de inbeslagneming is verkregen De vragen met betrekking tot het nemo tenetur-beginsel houden verband met de vraag of de verdachte gehouden was de verzochte gegevens aan de IGZ te verstrekken en daarmee met de vraag of die gegevens tot bewijs kunnen strekken. Met de al dan niet rechtmatigheid van de inbeslagneming zelve, als onder 5.3 hiervoor bedoeld, hebben die vragen niet van doen Hoge Raad, 4 december 2012, LJN BY2818, NJ 2013, 15 (rechtmatigheid beslag na onrechtmatige aanhouding) 2.3. Onder de klager is gelet op het verhandelde in raadkamer kennelijk op de voet van art. 94 Sv een bedrag van 2.390,- inbeslaggenomen bij gelegenheid van zijn aanhouding. In de onderhavige beklagprocedure heeft de klager de teruggave verzocht van onder meer dit geldbedrag. De Rechter-Commissaris heeft de aanhouding van de klager als onrechtmatig aangemerkt. Volgens de Rechtbank is de inbeslagneming dan ook onrechtmatig zodat de teruggave van het geldbedrag aan de klager moet worden gelast In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter in de eerste plaats te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654) De Officier van Justitie heeft te kennen gegeven dat hij voornemens is in de strafzaak van de klager als verdachte de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag te vorderen. Gelet daarop is de Rechtbank met haar beslissing in de beklagprocedure vooruitgelopen op het in de hoofdzaak te geven oordeel. In haar beslissing ligt immers besloten dat het inbeslaggenomen geldbedrag als de vrucht van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. Het onderzoek in raadkamer had echter de vraag moeten betreffen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring daarvan zal bevelen. Dit heeft de Rechtbank miskend. Daarover klaagt het middel terecht Hoge Raad, 30 oktober 2012, LJN BU8737, NJ 2013, 128 m.nt. B.F. Keulen (rechtmatigheid beslag en interne openbaarheid) Voor zover het middel steunt op de opvatting dat de beklagrechter ambtshalve dient te onderzoeken of bij de beslagleggingen de formaliteiten in acht zijn genomen en in de beschikking daarvan moet blijk geven, faalt het. Die opvatting vindt geen steun in het recht Voor zover het middel klaagt dat de Rechtbank niet (toereikend gemotiveerd) heeft beslist op het verweer dat bij de beslagleggingen niet de formaliteiten in acht zijn genomen, wordt het volgende overwogen. Indien in een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen De klagers hebben hun stelling dat de beslagleggingen onrechtmatig zijn omdat de daarvoor geldende formaliteiten niet in acht zijn genomen enkel gebaseerd op de omstandigheid dat het dossier waarover de Rechtbank in raadkamer de beschikking heeft niet alle beslagstukken bevat, zodat niet kan worden beoordeeld of bij de beslagleggingen de formaliteiten in acht zijn genomen. De Rechtbank is in haar beschikking aan dit verweer voorbij gegaan. Blijkens het verhandelde in raadkamer heeft de raadsman van de klagers zich ertegen verzet dat de Rechtbank zou kennisnemen van het dossier dat zich ten tijde van de behandeling van het klaagschrift bij de Rechter- Commissaris bevond in het kader van de behandeling van de strafzaak. Gelet op deze proceshouding van de klagers en in aanmerking genomen dat de klagers, die naast de in de beschikking genoemde op het beslag betrekking hebbende stukken de beschikking hadden over stukken van het dossier in de strafzaak, geen relevante, de specifieke beslagleggingen betreffende feiten of omstandigheden hebben aangevoerd, is het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat zij, bij gebreke van (voldoende) feitelijke grondslag, aan dat verweer kon voorbijgaan, niet onbegrijpelijk. De klacht faalt Hoge Raad, 30 oktober 2012, LJN BU7369, NJ 2013, 129 m.nt. B.F. Keulen (onrechtmatigheid beslag, interne openbaarheid en artikel 6 EVRM) 4.3. Namens de klaagster is aangevoerd dat bij de stukken die aan haar advocaten ter beschikking zijn gesteld een machtiging van de Rechter-Commissaris voor het instellen van het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ontbreekt en daaraan is de conclusie verbonden dat die machtiging niet is verleend. De Rechtbank heeft blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen de in raadkamer door de Officier van Justitie gedane mededeling dat de Rechter-Commissaris een machtiging heeft verleend, juist bevonden. Bij dat oordeel heeft de Rechtbank betrokken de na sluiting van het onderzoek in raadkamer ingewonnen informatie bij de Rechter-Commissaris omtrent de door hem verleende machtiging tot het instellen van een SFO, zonder dat zij de klaagster in de gelegenheid heeft gesteld zich over die informatie uit te laten Op de onderhavige beklagprocedure is art. 6 EVRM in beginsel niet van toepassing, aangezien in deze procedure geen rechten of verplichtingen van burgerrechtelijke aard worden vastgesteld (vgl. onder meer HR 11 oktober 2005, LJN AU4086, NJ 2006/613) Aan de in het middel bestreden, minder gelukkige, gang van zaken kan niet worden ontleend dat de klaagster die de vaststelling van de Rechtbank dat de machtiging aanwezig is, in cassatie op zichzelf niet heeft betwist redelijkerwijze is getroffen in zodanig, door de beginselen van een behoorlijke procesorde beschermd belang met betrekking tot het onderzoek in raadkamer naar de rechtmatigheid van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, dat dit tot nietigheid van het onderzoek in raadkamer en derhalve van de bestreden beschikking zou dienen te leiden Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of 3

4 ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654). Gelet op het voorgaande maakt de omstandigheid dat de Rechtbank over een beperkt dossier beschikte het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag op de administratie, niet onbegrijpelijk Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene als het onderhavige gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654) De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter bij de beoordeling van een beklag over inbeslagneming ter motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven te hebben onderzocht of er een redelijke verhouding bestaat tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de mogelijke hoogte van de betalingsverplichting. Het oordeel van de Rechtbank dat niet onwaarschijnlijk is dat wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen voor een bedrag dat de gezamenlijke waarde van de personenauto s zal ontstijgen, behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat het onderzoek in raadkamer summier is en dat in de beklagprocedure slechts een voorlopige schatting kan worden gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel en voorts geen omstandigheden zijn aangevoerd die tot een nader onderzoek noopten. Het tweede middel faalt Hoge Raad 29 mei 2012, LJN BW6674, NJ 2012, 354 (onrechtmatigheid en artikel 6 EVRM) Het Hof heeft bij de bestreden beschikkingen gegrond verklaard het door de klaagster en de klager ingediende klaagschrift strekkende tot gedeeltelijke opheffing van de op de voet van art. 94a Sv op tegoeden bij bankrekeningen gelegde conservatoire beslagen Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het door de klaagster en de klager gestelde belang bij (gedeeltelijke) opheffing van de op de voet van art. 94a Sv gelegde beslagen zwaarder dient te wegen dan het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag. Voor zover het Hof in het verband van die afweging in zijn overwegingen tot uitdrukking heeft gebracht dat het voortduren van het beslag in de omstandigheden van het geval in strijd is met het recht op rechtsbijstand dat de klaagster en de klager op grond van art. 6 EVRM toekomt, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat de klaagster en de klager bij voortduring van het beslag niet in staat zijn de kosten van hun raadsman te betalen, levert geen schending op van art. 6, derde lid onder c, EVRM Hoge Raad, 15 mei 2012, LJN BW3780 (maatstaf artikel 94 Sv) 2.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder [betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde geldbedragen In een geval als het onderhavige, waarin een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomene hem toebehoort, zich bij de Rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem, dient de Rechtbank (a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, (b) de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van deze geldbedragen moet worden beschouwd (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 rov. 2.11). De Rechtbank heeft, blijkens haar overwegingen, het voorgaande niet miskend Hoge Raad, 4 september 2012, LJN BX4278 (maatstaf artikel 94 Sv) 2.2 De bestreden beschikking houdt het volgende in: In raadkamer is niet komen vast te staan dat bedoelde goederen klager in eigendom toebehoren. Klager wordt verdacht van heling van diverse goederen. Hij heeft zich tijdens het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en geen duidelijkheid willen verschaffen omtrent zijn wetenschap over de herkomst van de goederen. Bij aanvang van de zoeking heeft hij aan de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen in het bezit was van een gouden ketting en dat er verder geen goederen van hem in de woning waren. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken zijn er aanwijzingen dat de goederen genoemd in het klaagschrift in verband staan met enig strafbaar feit, nu er onder meer vuurwapens en inbrekerswerktuigen en bivakmutsen zijn aangetroffen, en aanzienlijke geldbedragen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de goederen verbeurd zal verklaren of teruggave aan een ander dan klager zal gelasten. Het belang van de strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard Het van de behandeling in raadkamer opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer het volgende in: De raadsman verklaart verkort en zakelijk weergegeven: Er is meerdere malen contact geweest met het openbaar ministerie. De belanghebbende heeft direct verklaard dat het bedrag van 2500,- en de sieraden in het dvd-hoesje van haar zijn. Zij verzet zich niet tegen teruggave aan klager. Op het fototoestel staan alleen foto s van klager en zijn vrouw. Op de dagvaarding die inmiddels is ingetrokken stonden deze goederen niet vermeld. De officier van justitie verklaart, verkort en zakelijk weergegeven: Ik verzet me tegen teruggave van de goederen, het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave. De dagvaarding is ingetrokken, omdat de raadsman heeft verzocht om een latere behandeling in verband met onderzoekswensen. Het is duidelijk dat klager en zijn vrouw in de woning verbleven. De goederen zijn in de woning in beslag genomen. Klager heeft geen verklaring omtrent de herkomst van de goederen af willen leggen. De rechter vraagt de officier van justitie of het alleen een beslag op grond van artikel 94 Sv betreft. 4

5 De officier van justitie bevestigt dat dit inderdaad het geval is. De raadsman verklaart verkort en zakelijk weergegeven: Uit niets blijkt dat deze goederen van misdaad afkomstig zijn. Alles wijst erop dat de goederen eigendom van klager zijn. Als de stukken die de rechtbank nu ter beschikking staan niet voldoende duidelijkheid bieden, verzoek ik om aanhouding van de zaak, zodat de zaaksofficier van justitie meer duidelijkheid kan geven. Ik verzoek primair tot gegrondverklaring van het beklag en subsidiair tot aanhouding van de zaak In een geval als het onderhavige dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9) Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen verbeurd zal verklaren, is haar oordeel, mede gelet op hetgeen door de raadsman van de klager in raadkamer is aangevoerd, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat het door het hier toepasselijke art. 94 Sv gediende belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, teruggave aan een ander dan klager zal gelasten, heeft zij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting Hoge Raad, 4 september 2012, LJN BX4298 (maatstaf artikel 94 Sv belang van strafvordering) 2.3. Het Hof is kennelijk ervan uitgegaan dat het gaat om een onder de klager op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen geldbedrag. In zo een geval dient het Hof a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art 552f Sv. (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823 rov. 2.9 en 2.11) Het Hof heeft, door te oordelen dat het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld zodat niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van meergenoemd geldbedrag aan klager verzet, voormelde maatstaf niet aangelegd. Het middel is terecht voorgesteld Hoge Raad, 11 december 2012, LJN BY4874 (maatstaf artikel 94 Sv belang van strafvordering) 2.3. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat het gaat om een op de voet van art. 94 Sv onder [betrokkene 3] inbeslaggenomen personenauto Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast. Indien het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. (Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654) 2.5. Door te overwegen als hiervoor onder 2.2 is weergegeven heeft de Rechtbank, die zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, haar beslissing ontoereikend gemotiveerd Hoge Raad, 29 mei 2012, LJN BW6668 (maatstaf artikel 94 Sv) 3.2. De klaagster heeft op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave van de onder haar inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen zoals opgesomd op de beslaglijst en een ring, met uitzondering van het wapen, de munitie en de verdovende middelen. De Rechtbank heeft dit klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen: Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen zal verbeurd verklaren. De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat klaagster wordt verdacht van witwassen en wapen- en cocaïne bezit en hier ook voor wordt vervolgd. Gelet op de aangetroffen verdovende middelen, bestaat het vermoeden dat het geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is. Dit vermoeden wordt daarnaast gestaafd door de verklaring van klaagster dat zij werd onderhouden door haar verloofde. Klaagster heeft hiermee geen valide verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klaagster op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de goederen waarvan in het klaagschrift de teruggave wordt verzocht Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of 5

6 ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen. (Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.2 en 2.9) Gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer, is het oordeel van de Rechtbank dat het inbeslaggenomen geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, dit geldbedrag zal verbeurd verklaren, niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt is het tevergeefs voorgesteld Wat betreft de overige inbeslaggenomen goederen waarvan de klaagster de teruggave heeft verzocht, is mede gelet op hetgeen door de raadsman en de Officier van Justitie in raadkamer is aangevoerd het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, die goederen zal verbeurd verklaren, zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het middel klaagt daarover in zoverre terecht Hoge Raad, 17 april 2012, LJN BV9227 (maatstaf artikel 94 Sv) 2.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klager op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde auto en het geldbedrag van , In een zodanig geval dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9) Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen, is, gelet op de overweging van de Rechtbank dat de klager heeft verklaard geen eigenaar van de auto te zijn, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld Rechtbank Haarlem, 5 juli 2012, LJN BX4058 (maatstaf artikel 94 Sv, civielrechtelijke aspecten) Artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek houdt (BW) voor zover van belang onder meer het volgende in: 1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, nietregistergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij: a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; b. 4. Gelet op het bepaalde in het derde lid van dit artikel heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden dat [verzekeringsmaatschappij] in principe het recht heeft om de eigendom van de Porsche 911 op te eisen. Dat leidt slechts uitzondering, in welke situatie klager eigenaar van de auto is geworden, indien de auto anders dan om niet aan klager is verkocht, deze te goeder trouw is geweest en voorts is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:86, derde lid, sub a, BW. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de stukken en het verhandelde in raadkamer, voorshands onvoldoende gebleken of aan al deze voorwaarden is voldaan, zodat [verzekeringsmaatschappij] redelijkerwijs als rechthebbende op de Porsche 911 moet worden aangemerkt. Bij bovenstaande beslissing heeft de rechtbank betrokken dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer zijn arrest van 27 maart 2012, LJN BQ8590) de rechter in een procedure als de onderhavige civielrechtelijke aspecten mag betrekken, maar dat van hem niet wordt verlangd dat hij treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties. Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp Hoge Raad 12 juni 2012, LJN BW7955, NJ 2012, 385 (informeren derde belanghebbende) 2.3. Het wettelijk systeem brengt mee dat op het gerecht de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een of meer anderen dan de klager als belanghebbend moet(en) worden aangemerkt, in welk geval het gerecht niet de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene mag gelasten zonder dat die belanghebbende(n) indien zijn/hun adres(sen) bekend is/zijn in de gelegenheid is/zijn gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen (vgl. HR 15 februari 1994, LJN ZC9634, NJ 1994/689) In het midden kan blijven of de Rechtbank dit heeft miskend. Nu de Rechtbank het klaagschrift ongegrond heeft verklaard omdat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen verzet, en derhalve niet de teruggave van die voorwerpen heeft bevolen, kan de klager door zodanig (eventueel) verzuim immers niet in enig rechtens te respecteren belang zijn geschaad. Om die reden faalt het middel (vgl. HR 28 november 1995, LJN ZD0305, NJ 1996/383). 6

7 De Hoge Raad merkt nog op dat zich hier niet het geval voordoet dat het klaagschrift geheel (vgl. HR 8 juli 2008, LJN BC8667, NJ 2008/629) of gedeeltelijk (vlg. HR 6 januari 2009, LJN BG4193) gegrond is verklaard Hoge Raad, 27 november 2012, LJN BX5512, NbSr 2013, 12 (behandeling tijdens openbare raadkamerzitting) 3. Ambtshalve beschouwing Opmerking verdient nog het volgende. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een door de griffier van de Rechtbank vastgesteld en ondertekend stuk met opschrift proces-verbaal, waarin is vermeld dat de bestreden beschikking zonder behandeling in een openbare raadkamer is gewezen. Ingevolge art. 552a, zesde lid, Sv dient het klaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting te worden behandeld. In art. 25, eerste lid, Sv is bepaald dat van het onderzoek in raadkamer door de griffier een proces-verbaal moet worden opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en voorts hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen, terwijl dat artikel tevens voorschriften bevat ten aanzien van de wijze waarop het proces-verbaal dient te worden ingericht, vastgesteld en ondertekend en bepaalt dat het proces-verbaal bij de processtukken wordt gevoegd. Het verzuim het klaagschrift op een openbare raadkamerzitting te behandelen leidt tot nietigheid van de beschikking (vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ1663) Hoge Raad, 4 december 2012, LJN BY2839, NJB 2013, 73 (inhoud beklagdossier) 2.4. De Rechtbank heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk nu de kennisneming van die processtukken de klaagster is onthouden aangenomen dat het onderzoeksbelang eraan in de weg stond dat de stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de raadkamer worden overgelegd Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat in een geval als het onderhavige, niettegenstaande de ongegrondverklaring van het door de klaagster op de voet van art. 32 Sv ingediende bezwaarschrift, door het Openbaar Ministerie de stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de raadkamer moeten worden overgelegd als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in art. 23, vierde lid, Sv. Die opvatting is onjuist. 1Inleiding In 2008 schreef P.C. Verloop [3] in deze rubriek een bijdrage onder de titel Beklag tegen inbeslagneming. Hij concludeerde heel voorzichtig dat hoewel het beklag tegen beslag vrijwel vormvrij is, de beklagprocedure een aantal aspecten kent dat kan leiden tot problemen bij de beoordeling van een klaagschrift tegen inbeslagneming. Hoe weinig is er in de tussentijd veranderd en hoe vaak traden die problemen in de praktijk op. Had Verloop kunnen voorzien dat de Hoge Raad ruim twee jaar later zou laten weten dat de maat vol is? In zijn overzichtsbeschikking van 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010, 654, m.nt. PMe windt de Hoge Raad er geen doekjes om (zie met name r.o. 2.1). Eens in de zoveel tijd is het (kennelijk) nodig om aandacht te vestigen op de overigens niet altijd zo spannende en wellicht daarom (onterecht!) zo ondergewaardeerde beklagprocedure. [4] Die aandacht kreeg het onderwerp ten volle in wat vandaag de dag doorgaat als dé overzichtsbeschikking artikel 552a Sv van de Hoge Raad. In deze bijdrage zal die beschikking van de Hoge Raad niet tot in de diepte worden geanalyseerd. De ruimte van deze rubriek laat dat niet toe en bovendien is die jurisprudentie van alweer even geleden. Wel zal aan de hand van meer recente jurisprudentie over de maanden februari 2012 tot en met maart 2013 worden bezien of zich in die periode met betrekking tot de beklagprocedure (in aanvulling op de overzichtsbeschikking) nog relevante ontwikkelingen hebben voorgedaan. Hierna zal blijken dat met name de rechtmatigheid van het beslag aandacht vraagt. Degenen die na het lezen van deze rubriek nog niet genoeg kunnen krijgen van het onderwerp hoeven zich niet te beklagen. Het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (inmiddels, als gevolg van de Wet herziening gerechtelijke kaart, omgedoopt tot het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) heeft namelijk toestemming gegeven om een interne handreiking over de beklagprocedure toegankelijk te maken voor derden. Daarin worden aan de hand van de jurisprudentie van de Hoge Raad de belangrijkste aandachtspunten van de beklagprocedure op een rij en in schema gezet. Hoewel primair bedoeld voor de gerechten want ja, daar gaat het dus ook wel eens mis en zelfs zo mis dat er geluiden opgaan dat de Hoge Raad de behandeling van het beroep tegen de beklagbeslissingen van de rechtbanken mogelijk liever zou overlaten aan de gerechtshoven omdat deze zaken nogal eens niet voldoende rijp blijken voor cassatie [5] kunnen voortaan ook het openbaar ministerie en de advocatuur hun voordeel met deze handreiking doen. De handreiking is vanaf heden te raadplegen op [6] 2Beoordelingskader De route binnen de beklagprocedure laat zich niet eenvoudig in een schema zetten. In de al eerder genoemde handreiking is daartoe desalniettemin een poging gewaagd. Uit de wetgeving en jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit een zeker stappenplan voort. [7] In de praktijk blijken daarbinnen nogal eens essentiële stappen te worden overgeslagen. Daardoor wordt een verkeerde weg ingeslagen en dreigt men soms zelfs even te verdwalen. Enkele van die stappen passeren hierna aan de hand van de hiervoor geciteerde jurisprudentie de revue. Daarmee wordt geenszins beoogd volledig te zijn. Voor een completer overzicht van de formele en materiële aspecten van de beklagprocedure wordt verwezen naar de digitale handreiking beklag tegen beslag ex artikel 552a Sv. 2.1 Enkel schriftelijk beklag Beklag kan enkel schriftelijk worden gedaan (artikel 552a lid 1 Sv). De wet kent geen mogelijkheid een verzoek tot teruggave van het beslag mondeling te doen. [8] Het is evenmin mogelijk om het klaagschrift mondeling uit te breiden met een beklag tegen (het voortduren van) de inbeslagneming van andere dan de in het klaagschrift genoemde goederen. Zo oordeelde ook de Rechtbank Dordrecht in de hiervoor geciteerde beschikking van 29 mei 2012 (39.1) waarbij het beklag mondeling (en in een aan de raadkamer overgelegde pleitnota) werd uitgebreid met een beklag tegen de inbeslagneming van andere dan de in het initiële klaagschrift genoemde inbeslaggenomen voorwerpen. [9] In zoverre was de klager in dat (mondelinge) beklag niet-ontvankelijk. De ratio achter deze beperking is gelegen in het feit dat de rechter aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens zal moeten 7

8 nagaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt, in welk geval de rechter niet zal mogen treden in de inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift zonder dat die belanghebbende indien deze bekend of gemakkelijk traceerbaar is in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen. 2.2 De bevoegdheid van de rechter Op de beklagprocedure is een aantal competentieregels van toepassing. In grote lijnen kunnen daarbij de volgende twee situaties worden onderscheiden. Indien voorafgaand aan de behandeling van het klaagschrift (nog) géén vervolging is ingesteld, wordt het klaagschrift behandeld door de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de inbeslagneming is geschied (artikel 552a lid 4 Sv). Is het klaagschrift niet bij de griffie van die rechtbank ingediend, dan is het gerecht onbevoegd. Dat hoeft er echter niet toe te leiden dat het klaagschrift niet inhoudelijk wordt behandeld. In de beslissing bepaalt de (onbevoegde) rechter namelijk dat de griffier het klaagschrift doorzendt naar het (wel) bevoegde gerecht. [10] Is voorafgaand aan de behandeling van het klaagschrift wèl al een vervolging ingesteld, dan wordt het klaagschrift behandeld door het gerecht in feitelijke aanleg (dus de rechtbank of het hof) waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd (artikel 552a lid 3 Sv). Ook hier geldt dat de (onbevoegde) rechter in zijn beslissing zal moeten bepalen dat de griffier het klaagschrift naar het (wel) bevoegde gerecht doorzendt. In Rb. Alkmaar, 18 juni 2012 (39.2) had de vervolging inmiddels een aanvang genomen. Er was zelfs door de rechtbank al een vonnis gewezen. Daartegen had de verdachte hoger beroep ingesteld, maar dat appel was vervolgens ook weer door hem ingetrokken. De belanghebbende had het klaagschrift tegen de inbeslagneming aan het hof gericht. Het hof had het klaagschrift vervolgens moeten doorsturen. Dat doorzenden bleef kennelijk uit, waarna de klager zich alsnog maar te laat richtte tot de rechtbank. De rechtbank zag de termijnoverschrijding door de vingers omdat het hof had nagelaten het klaagschrift tijdig door te zenden. Overigens volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat, in het geval de hoofdzaak inmiddels in hoger beroep door het hof wordt behandeld, de rechtbank weliswaar niet bevoegd is tot kennisneming van het beklag voor zover het op de voet van artikel 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen betreft, maar dat de rechtbank, als gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de ontnemingszaak wordt vervolgd, wel bevoegd is tot kennisneming van het beklag tegen beslag op de voet van artikel 94a lid 2 Sv (lees: conservatoir beslag met het oog op de betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel). [11] 2.3 Termijn indienen klaagschrift De beklagprocedure is aan een aantal wettelijke termijnen gebonden. Net als bij het bepalen van de competentie van de beklagrechter kunnen twee situaties worden onderscheiden. Indien (nog) geen vervolging is ingesteld, dient het klaagschrift zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee jaar na de inbeslagneming te zijn ingediend (artikel 552a lid 4 Sv). Voor het ingaan van de termijn van twee jaar is niet vereist dat de klager van de (kennisgeving van de) inbeslagneming op de hoogste is. [12] Is wel een vervolging ingesteld, dan zal het klaagschrift zo spoedig mogelijk moeten zijn ingediend, maar in ieder geval drie maanden nadat de vervolgde zaak tot een einde is gekomen (artikel 552a lid 3 Sv). [13] Een redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat de termijn van artikel 552a lid 3 Sv eerst aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de inbeslagneming de klager redelijkerwijs bekend moet zijn. [14] In HR 4 december 2012, LJN BY0090, NbSr 2013, 16 benadrukte de Hoge Raad nog eens dat de rechtbank, die tot het oordeel kwam dat het klaagschrift te laat was ingediend, die omstandigheid wel zal moeten vaststellen. 2.4 Beklag staat niet (langer) open Om verschillende redenen kan beklag als bedoeld in artikel 552a Sv niet (langer) openstaan. Dat is in ieder geval aan de orde als het beslag inmiddels is geëindigd door een (onherroepelijke) beslissing ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp. Dat kan bijvoorbeeld zijn een beslissing tot onttrekking van het beslag aan het verkeer of de verbeurdverklaring van het beslag, maar bijvoorbeeld ook de onherroepelijke beslissing op het klaagschrift van een ander strekkende tot teruggave van het beslag aan die ander. [15] Door de onherroepelijke beslissing kan immers geen (andersluidende) beschikking meer volgen en dus kan de klager niet in het beklag worden ontvangen. Zie HR 17 april 2012 (39.4) en HR 19 juni 2012 (39.5). Overigens staat de derde belanghebbende na de beëindiging van het beslag niet altijd met lege handen. Zo zal een klaagschrift ex artikel 552a Sv van een belanghebbende niet zijnde de veroordeelde na een uitvoerbare beslissing tot verbeurdverklaring onttrekking aan het verkeer moeten worden opgevat als een klaagschrift ex artikel 552b Sv. Dat wil zeggen als een beklag tegen de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van hem toekomende voorwerpen. [16] 2.5 Er wordt een beslissing gevraagd die op grond van artikel 552a Sv niet kan worden genomen Niet-ontvankelijkheid zal ook volgen als in het klaagschrift om iets wordt verzocht waarin de beklagprocedure niet voorziet, zoals de wettelijke rente in de hiervoor geciteerde beslissing HR 17 april 2012 (39.4). Dat geldt eveneens voor een verzoek om via de weg van artikel 552a Sv de beschikking te krijgen over stukken uit het procesdossier die de verdediging worden onthouden [17] of het omgekeerde geval processtukken uit het dossier te doen verwijderen. [18] In HR 9 oktober 2012 (39.6) kwam de vraag aan de orde of artikel 552a Sv voorziet in het doen van beklag tegen kennisneming en gebruik van gegevens die zijn ontleend aan inbeslaggenomen voorwerpen (in casu twee externe harde schijven). De Hoge Raad beantwoordde deze vraag ontkennend. [19] Vaker gaat het mis in gevallen waarin een klaagschrift strekt tot teruggave van het beslag aan een ander dan de klager. De wet voorziet namelijk niet in die mogelijkheid. [20] Die ander zal zelfs als zij de partner van klager is [21] zelfstandig als belanghebbende een klaagschrift moeten indienen. In de handreiking procedure beklag tegen beslag ex artikel 552a Sv wordt een completer overzicht van voorbeelden weergegeven waarin beklag niet (langer) openstaat. 8

9 2.6 De klager is geen belanghebbende Uitsluitend belanghebbenden kunnen zich op grond van artikel 552a Sv beklagen. Anderen worden in hun beklag niet-ontvankelijk verklaard. Hiervoor is al kort aan de orde geweest dat artikel 552a Sv niet voorziet in de teruggave van beslag aan een ander dan de klager. Een klager die daar desondanks om verzoekt, heeft derhalve geen (direct) belang bij de behandeling van het beklag. Of de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt, zal ook in andere gevallen vaak mede afhankelijk zijn van de strekking van het beklag. Een sprekend voorbeeld daarvan is HR 12 februari 2013 (39.7). De klager werd ervan verdacht zijn kind te hebben mishandeld. Het medisch dossier van het kind was op grond van een op artikel 105 Sv gebaseerd bevel overgedragen aan de officier van justitie. Klager maakte tegen die inbeslagneming bezwaar en diende een klaagschrift in dat ertoe strekte de inbeslagneming van het medisch dossier onrechtmatig te verklaren. Daarin werd overwogen dat klager een rechtens te respecteren belang zou hebben bij het ongerept blijven van het medisch geheim van het kind. De raadsvrouw van klager deed bij de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer een beroep op het maatschappelijk belang dat ouders zich vrijelijk tot een geheimhouder kunnen wenden en dat het medisch geheim bewaard blijft. De rechtbank merkte klager zijnde verdachte in een zaak waarin de inbeslaggenomen stukken een (cruciale) rol zouden kunnen gaan spelen aan als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv. De Hoge Raad oordeelde echter anders. Volgens dit rechtscollege is het in beginsel aan de verschoningsgerechtigde om te bepalen of een inbeslaggenomen voorwerp gegevens bevat die onder zijn verschoningsrecht vallen. Daarom kan volgens de Hoge Raad in een beklagprocedure waarin het verschoningsrecht in het geding is enkel de verschoningsgerechtigde als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv worden aangemerkt. Klager werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. In dit verband is nog vermeldenswaard dat de Hoge Raad in HR 12 februari 2012 (39.8) oordeelde dat ook bij een afgeleid verschoningsrecht het oordeel omtrent de vraag of gegevens die behoren tot medische dossiers onderdeel van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel slechts toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid. 2.7 De rechtmatigheid van het beslag Indien de klager degene is onder wie het voorwerp in beslag is genomen, zal de rechter mede oordelen over de rechtmatigheid van het beslag. Een eventuele onrechtmatigheid zal niet in alle gevallen consequenties hebben. In het geval de belangen van de betrokkene door het verzuim redelijkerwijze niet kunnen zijn geschaad, leidt de onrechtmatigheid bijvoorbeeld niet tot de gegrondverklaring van het beklag en dus evenmin tot teruggave. [22] Gegrondverklaring van het beklag wegens een onrechtmatigheid zou kunnen leiden tot een ongecontroleerd bezit dat in strijd is met de wet of het algemeen belang. Ook dan volgt geen teruggave. [23] Het voorwerp kan alsnog worden onttrokken aan het verkeer, desnoods op afzonderlijke vordering van het openbaar ministerie. In de kern komt de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag erop neer dat de beklagrechter op de gebruikelijke wijze aan de wet en de beginselen van een goede procesorde toetst of de inbeslagneming op rechtens juiste wijze tot stand is gekomen. Het (summiere) onderzoek richt zich enkel op de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen en niet op de vraag of de inbeslaggenomen gegevens voor het bewijs kunnen worden gebezigd. [24] Van de beklagrechter kan immers niet worden gevergd dat hij ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure treedt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit HR 12 februari 2013 (39.8), waarin de Hoge Raad overweegt dat daarvoor in de beklagprocedure geen plaats is omdat ten tijde van een dergelijke procedure het dossier dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. In de onderhavige zaak werd erover geklaagd dat de inbeslagneming van stukken, waarin door klager (arts, tevens verdachte) op verzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verstrekte gegevens waren vastgelegd, in strijd is met het nemo tenetur-beginsel. De Hoge Raad overweegt dat vragen met betrekking tot het nemo tenetur-beginsel verband houden met de vraag of verdachte gehouden was de verzochte gegevens aan de IGZ te verstrekken en daarmee met de vraag of die gegevens tot het bewijs kunnen strekken. De beklagrechter zal zich dan ook volgens de Hoge Raad geen oordeel kunnen aanmeten over de vraag of het nemo tenetur-beginsel is geschonden. [25] Een soortgelijke situatie speelde in HR 4 december 2012 (39.9). Daarin betrof het een klager wiens aanhouding door de rechter-commissaris als onrechtmatig was aangemerkt. Volgens de rechtbank was daardoor ook de inbeslagneming van een geldbedrag onder de verdachte onrechtmatig. De rechtbank gelastte de teruggave van dat geld en de officier van justitie die tijdens de behandeling in raadkamer te kennen had gegeven dat hij voornemens was de verbeurdverklaring van het beslag te vorderen stelde daartegen beroep in cassatie in. In het oordeel van de rechtbank ligt volgens de Hoge Raad besloten dat het inbeslaggenomen geldbedrag als de vrucht van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. Met dat oordeel was de beklagrechter vooruitgelopen op de te geven beslissing in de hoofdzaak. De Hoge Raad overweegt dat in geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag de rechter in de eerste plaats dient beoordelen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag verzet omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring daarvan zal bevelen. In zijn annotatie bij de hierna te bespreken beschikking HR 30 oktober 2012 (39.10) overweegt Keulen, mede naar aanleiding van NJ 2013, 15, dat het in de lijn der verwachting ligt dat voortaan niet langer het belangenschadecriterium, maar het belang van strafvordering doorslaggevend is voor teruggave. In de eerstgenoemde zaak hadden klagers onder meer het verweer gevoerd dat aan de beslagen speculaties en vermoedens ten grondslag liggen en dat bij de gelegde beslagen de proportionaliteit en subsidiariteit uit het oog zijn verloren. De Hoge Raad leest in de in cassatie bestreden beslissing van de rechtbank dat deze heeft vastgesteld dat aan de criteria voor het voortduren van het beslag op grond van de artikelen 94 en 94a Sv is voldaan en dat alleen al om die reden aan de verweren voorbij kon worden gegaan. Daarbij merkt de Hoge Raad nog wel op dat hetgeen door klagers ter onderbouwing van de proportionaliteit en subsidiariteit is aangevoerd, niet noopte tot een nadere motivering. Volgens Keulen spreekt uit deze beschikking van de Hoge Raad dat de klacht in die zaak over de (rechtmatigheid van de) inbeslagneming niet tot gegrondverklaring (en teruggave) leidt als aan de criteria voor het voortduren van het beslag is voldaan. Duidelijk is in ieder geval aldus Keulen dat een aan de inbeslagneming klevend gebrek niet altijd een toereikende grond voor teruggave is. Wel is het een factor die bij de afweging of het inbeslaggenomen voorwerp moet worden teruggegeven van belang is, en soms van doorslaggevend belang. 9

10 In zijn beschikking van 30 oktober 2012 oordeelde de Hoge Raad ook nog over iets anders. De opvatting dat de beklagrechter ambtshalve dient te onderzoeken of bij de beslagleggingen de formaliteiten in acht zijn genomen en in de beschikking daarvan blijk moet geven, vindt volgens de Hoge Raad geen steun in het recht. [26] Als echter in het klaagschrift de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht (een beklag over de inbeslagneming zelf), zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. Het klaagschrift moet derhalve niet alleen argumenten bevatten die tot gegrondverklaring kunnen leiden, maar ook zijn voorzien van een onderbouwing met feiten en omstandigheden. De rechter zal in zo een geval dus waarin voldoende specifieke feiten en omstandigheden worden gesteld de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager mogen leggen, aldus de Hoge Raad. De onderhavige beklagzaak is overigens bijzonder en door Keulen bekritiseerd in zijn annotatie. Door de klagers werd naar voren gebracht dat de formaliteiten bij de inbeslagneming niet in acht waren genomen, zodat de inbeslagneming onrechtmatig is. Die stelling werd vervolgens enkel gebaseerd op de omstandigheid dat het dossier waarover de raadkamer beschikte niet alle beslagstukken bevatte en derhalve onvolledig was. De raadsman van de klagers verzette zich er echter tegen dat de raadkamer kennis zou nemen van het complete procesdossier dat zich op dat moment bij de rechter-commissaris bevond in het kader van de behandeling van de strafzaak. De inhoud daarvan zou namelijk kunnen afwijken van het dossier waarover de raadsman zelf beschikte en dat zou het beginsel van interne openbaarheid kunnen schaden. De officier van justitie toonde zich weliswaar bereid stukken aan te leveren als de rechtbank hem dat zou opdragen, maar hij weigerde uit zichzelf stukken aan te leveren. De raadkamer nam verder geen actie op dit punt en besliste op het beklag op basis van de beschikbare stukken: een incompleet dossier. De Hoge Raad oordeelt in cassatie dat de raadkamer, gelet op de proceshouding van klagers en op het feit dat zij (wel) de beschikking hadden over stukken van het dossier in de strafzaak, maar geen relevante, de specifieke beslaglegging betreffende feiten of omstandigheden hebben aangevoerd, voorbij mocht gaan aan het verweer dat het beslag onrechtmatig was. Dat zijn proceshouding de raadsman wordt tegengeworpen, is opmerkelijk nu het in lijn is met het beginsel van de interne openbaarheid dat de raadkamer niet over meer stukken beschikt dan klagers. Vast moet komen te staan op grond van welke stukken de beslissing op het beklag wordt genomen, zodat partijen daarop kunnen reageren. Ook uit HR 30 oktober 2012 (39.11) volgt dat een beperkt beklagdossier de rechter er niet van hoeft te weerhouden om in een beklag over de inbeslagneming zelf te komen tot het oordeel dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen de opheffing van het beslag. In die zaak was de interne openbaarheid eveneens in het geding. Er werd geklaagd dat een machtiging van de rechtercommissaris voor het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek ontbrak en dat die machtiging dus niet was verleend. De raadkamer had na sluiting van het onderzoek informatie ingewonnen bij de rechter-commissaris. Die informatie betrok de raadkamer bij het oordeel dat de rechter-commissaris die machtiging wel had verleend. De Hoge Raad oordeelt in cassatie dat de klaagster door deze (minder gelukkig) gang van zaken niet is getroffen in een zodanig, door de beginselen van een behoorlijke procesorde beschermd belang met betrekking tot het onderzoek in raadkamer naar de rechtmatigheid van het beslag, dat dit tot nietigheid van het onderzoek in raadkamer zou dienen te leiden. Overigens wordt in deze beschikking van de Hoge Raad nog eens benadrukt dat artikel 6 EVRM in beginsel niet op de beklagprocedure van toepassing is, omdat in deze procedure geen rechten of verplichtingen van burgerrechtelijke aard worden vastgesteld. [27] Artikel 6 EVRM kwam in de periode van april 2012 tot en met maart 2013 ook nog in een andere beklagzaak aan de orde. In HR 29 mei 2012 (39.12) ging het om een conservatoir beslag op de voet van artikel 94a Sv. Het klaagschrift strekte tot de conclusie dat met dit beslag artikel 6 lid 3 onder c EVRM (het recht op rechtsbijstand) werd geschonden. Door de weigering van het openbaar ministerie om het beslag op te heffen, zodat klager kon voldoen aan de honoraria van de gekozen raadsman, zou het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op vrije keuze van een raadsman worden ondermijnd. Het hof maakte een afweging van belangen en oordeelde dat het belang bij (gedeeltelijke) opheffing van het beslag zwaarder diende te wegen dan het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag. De Hoge Raad maakte in cassatie korte metten met dit oordeel. De omstandigheid dat de klaagster en de klager bij voortduring van het beslag niet in staat zijn de kosten van hun raadsman te betalen, levert volgens de Hoge Raad geen schending op van artikel 6 lid 3 onder c EVRM. [28] 2.8 Toetsingsmaatstaven beslag ex artikel 94 Sv [29] De grondslag van het beslag (artikel 94 en/of 94a Sv) is doorslaggevend voor de bij de beoordeling van een klaagschrift toe te passen maatstaf. In zijn overzichtsbeschikking van 20 september 2010 zet de Hoge Raad dit beoordelingskader helder op een rijtje. Maar ook bij de beoordeling van andere cassatieberoepen tegen beslissingen van de beklagrechter pleegt de Hoge Raad de toepasselijke toetsingsmaatstaven steeds vaker uit te schrijven. Zie bijvoorbeeld de hiervoor geciteerde beschikking HR 15 mei 2012 (39.13). Bij een beklag tegen een beslag dat op grond van artikel 94 Sv is gelegd, dient de rechter: (a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, [30] (b) de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van deze geldbedragen moet worden beschouwd. Of het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag verzet, staat allereerst ter beoordeling van het openbaar ministerie. Als de officier van justitie te kennen geeft dat dit belang zich niet (langer) tegen die teruggave gelast, zal de beklagrechter de officier van justitie hierin moeten volgen. [31] Hij treedt dan niet zelf in een beoordeling van het strafvorderlijk belang. [32] De rechter kan echter ook in weerwil van het openbaar ministerie van oordeel zijn dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (langer) vordert. [33] Onder het belang van strafvordering wordt onder meer begrepen het belang van waarheidsvinding, [34] ook in een zaak betreffende een ander dan klager, [35] het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel [36] en het belang van het verwijderen uit het maatschappelijk verkeer van voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen. In het laatstgenoemde geval is het toepasselijke criterium of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen. [37] Toepassing van dit criterium vergt een nadere motivering, met name als uitdrukkelijk en onderbouwd wordt betwist dat de inbeslaggenomen goederen uit misdrijf afkomstig zijn. De rechter zal echter ook in andere gevallen moeten motiveren waarom het belang van strafvordering zich tegen de teruggave verzet. [38] Hij zal zich een oordeel 10

11 moeten vormen aan de hand van het voorhanden zijnde (bewijs)materiaal. Aan de motiveringsplicht worden overigens gelet op het summiere karakter van de beklagprocedure niet al te hoge eisen gesteld. [39] Toch schiet deze regelmatig tekort. Zie bijvoorbeeld de hiervoor geciteerde beschikkingen HR17 april 2012 (39.18), HR 29 mei 2012 (39.17) en HR 4 september 2012 (39.14). Onder het belang van strafvordering wordt niet begrepen de omstandigheid dat het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld. Zie hierover HR 4 september 2012 (39.15). Evenmin wordt daaronder begrepen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de teruggave aan een ander dan de klager zal gelasten. Zie HR 4 september 2012 (39.14). Als uitgangspunt geldt dat het beslag aan de beslagene wordt teruggeven indien het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet. Teruggave blijft echter achterwege als blijkt dat niet de klager, maar een derde redelijkerwijs rechthebbende is (zie onder b hierboven). Een aantal situaties kan hierbij worden onderscheiden. Indien de derde zelf geen klaagschrift heeft ingediend en evenmin de teruggave tijdens de behandeling in raadkamer heeft verzocht, dan moet worden volstaan met het ongegrond verklaren van de klacht. [40] Hiervoor is immers reeds overwogen dat de wet niet voorziet in het gelasten van teruggave van het beslag aan een ander dan degene die het (of een) klaagschrift heeft ingediend. Heeft (ook) de derde een klaagschrift ingediend en als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht dan zal de rechter moeten beoordelen of die derde die stelt rechthebbende te zijn inderdaad als zodanig moet worden aangemerkt. [41] De rechter zal daarbij niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. [42] Zo betrok de rechtbank Haarlem in zijn beschikking van 5 juli 2012 (39.19) het voorschrift van artikel 3:86 lid 3 BW in haar beslissing op het beklag. Het betrof een verzekeringsmaatschappij die tegelijk met degene die de auto laatstelijk onder zich had en deze via internet had gekocht het recht op een inbeslaggenomen Porsche 911 opeiste. De auto bleek te zijn omgekat. De verzekeringsmaatschappij was in de rechten getreden van de oorspronkelijke eigenaar van wie de auto was gestolen en vorderde teruggave. De rechtbank oordeelt in zijn beslissing op het beklag van de beslagene onder verwijzing naar artikel 3:86 lid 3 BW dat voorshands onvoldoende is gebleken dat de auto anders dan om niet aan klager is verkocht, deze te goeder trouw is geweest en voorts is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:86 lid 3 sub a BW. Daarom werd de verzekeringsmaatschappij als rechthebbende op de Porsche 911 aangemerkt. Het beklag van de belanghebbende die de Porsche 911 via internet had gekocht, werd ongegrond verklaard. Het beklag van de verzekeringsmaatschappij (als zijnde de rechthebbende) werd daarentegen gegrond verklaard en daarbij werd ook de teruggave van de auto gelast. Kan de derde niet zijnde de beslagene die ook zelf een klaagschrift heeft ingediend niet redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt, dan is het beklag van die derde ongegrond, zelfs al zou het belang van strafvordering zich niet tegen de teruggave verzetten. [43] 3Enkele procedurele aspecten van de beklagprocedure Hiervoor zijn al enkele procedurele aspecten van de beklagprocedure aan de orde geweest. In de handreiking beklag tegen beslag is daarover meer terug te lezen. Hierna zullen kort (en volstrekt willekeurig) nog enkele andere aspecten worden besproken die aandacht kregen in de gepubliceerde jurisprudentie over de periode van februari 2012 tot en met maart Uit het wettelijk systeem vloeit voort dat de rechter, alvorens op het beklag te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens dient na te gaan of een of meer anderen dan de klager als belanghebbend moet(en) worden aangemerkt, in welk geval de rechter niet de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene mag gelasten zonder dat die belanghebbende(n) indien zijn/hun adres(sen) bekend is/zijn in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen. [44] De wetgever heeft daarmee beoogd de teruggave aan de rechthebbende te bevorderen. Dat gaat nog wel eens mis. Toch hoeft dat niet altijd gevolgen te hebben. In HR 12 juni 2012 (39.20) was sprake van een inbeslaggenomen geldbedrag waarover de beslagene (tevens verdachte) verklaarde dat het aan een vriend toebehoorde. De raadkamer liet zich in de beslissing op het beklag niet uit over de geloofwaardigheid van die verklaring en hield de behandeling van het klaagschrift evenmin aan teneinde de vriend in de gelegenheid te stellen te worden gehoord of zelf een klaagschrift in te dienen. Hierbij is nog van belang dat andere belanghebbenden die niet zelf in eerste instantie een klaagschrift hebben ingediend, niet in cassatie kunnen gaan. [45] De Hoge Raad oordeelt in het cassatieberoep van de beslagene dat in het midden kan blijven of de rechtbank het hiervoor beschreven uitgangspunt heeft miskend. De rechtbank had immers het klaagschrift ongegrond verklaard omdat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag verzette en had niet de teruggave bevolen. Daardoor kon de klager door het (eventuele) verzuim niet in enig rechtens te respecteren belang zijn geschaad. Aan de samenstelling van het beklagdossier is hiervoor al enige aandacht besteed. Artikel 23 lid 4 Sv schrijft voor dat het openbaar ministerie aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebben stukken dient te overleggen. Klager is bevoegd van de inhoud daarvan kennis te nemen. In HR 4 december 2012 (39.22) werd geklaagd dat het openbaar ministerie stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de raadkamer had moeten overleggen als op de zaak betrekking hebbende stukken. De raadkamer had echter aangenomen dat het onderzoeksbelang eraan in de weg stond dat deze stukken aan de raadkamer zouden worden overgelegd. Klaagster had met betrekking tot deze stukken namelijk al eerder een bezwaarschrift op de voet van artikel 32 Sv ingediend en dit bezwaarschrift was ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde in lijn met de raadkamer dat de stukken in dit geval niet hadden hoeven te worden overgelegd. De behandeling van het klaagschrift vindt plaats in een openbare raadkamerzitting. Dat volgt uit artikel 552a lid 6 Sv. Op grond van artikel 25 lid 1 Sv dient van het onderzoek in raadkamer door de griffier een proces-verbaal te worden opgemaakt waarin de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en hetgeen verder bij het onderzoek is voorgevallen, is opgenomen. Daaraan worden overigens geen hoge eisen gesteld. Van de procesdeelnemer die wenst dat enige opgave in eigen woorden zal worden opgenomen in het proces-verbaal mag worden verlangd dat hij of zij zich beroept op artikel 25 lid 2 Sv (verbatim uitwerking van eenige opgave ). [46] Indien het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift niet inhoudt dat deze in het openbaar heeft plaatsgevonden, moet het ervoor worden gehouden dat dit in strijd met artikel 552 lid 6 Sv niet is gebeurd. Dat kan tot nietigheid leiden. [47] In HR 27 november 2012 (39.21) stelde de Hoge Raad vast dat zich bij de aan hem toegezonden stukken een proces-verbaal bevond, waarin was vermeld dat de bestreden beschikking zonder behandeling in openbare raadkamer was gewezen. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de beschikking. [48] 11

12 4Tot slot De jurisprudentie laat zien dat (zelfs na de overzichtsbeschikking van 28 september 2010) veel beklagzaken bij de Hoge Raad stranden, terwijl dat wat daarin is misgegaan in een eerder stadium had kunnen worden voorkomen. [49] De Hoge Raad zou daar niet teveel mee moeten worden belast en zal misschien steeds vaker geneigd zijn het beroep in dit type zaken onder verwijzing naar artikel 80a Wet RO nietontvankelijk te verklaren of af te doen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO. Tegelijk staan in de beklagprocedure soms zeer fundamentele belangen op het spel, zodat cassatie ook weer niet kan worden gemist. Dat geldt met name voor de bescherming van het verschoningsrecht en van persoonsgegevens. Wellicht zou de oplossing voor deze beslagperikelen kunnen worden gezocht in het openstellen van hoger beroep (en daarna toch maar weer cassatie) tegen de beslissing op het beklag. Of zou deze toch (slechts) gevonden moeten worden in een betere rechtstoepassing door de rechtbanken? [50] Voorlopig zal toch vooral dat laatste moeten worden nagestreefd. Moge het bovenstaande en de handreiking beklag tegen beslag daartoe bijdragen. De wetgever heeft inmiddels aandacht voor de inbeslagneming. In het kader van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen wordt het geheel aan wetgeving op het gebied van dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden nog eens bekeken. Deze regelingen (waaronder die van de inbeslagneming) zullen worden vereenvoudigd, zodat deze wetgeving beter uitvoerbaar is in de praktijk. Er worden maar liefst vier wetsvoorstellen aangekondigd die volgens een brief van de minister van 29 juni 2012 in 2013 in consultatie zullen gaan. [51] De inwerkingtreding daarvan wordt beoogd in januari Deze wetgevingsoperatie lijkt een mooie gelegenheid om ook (de wetgeving met betrekking tot) de beklagprocedure eens tegen het licht te houden. Daarbij zou dan vooral geen aansluiting moet worden gezocht bij de ontwikkeling die is ingezet met het ontwerp van een wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden ter bestrijding van financieel-economische criminaliteit. [52] Daarin werd namelijk aanvankelijk voorgesteld een (spoed) bezwaarprocedure bij de rechtbank te introduceren tegen het oordeel van de rechter-commissaris over het bereik van het verschoningsrecht. Daartegen zou vervolgens geen beroep in cassatie mogelijk zijn. De beklagrechter die later oordeelt over een beklag ex artikel 552a Sv zou bij zijn beslissing gebonden zijn aan het oordeel over het verschoningsrecht en zich voortaan in dit verband moeten beperken tot een oordeel over het voortduren van het beslag. Het zal niet verbazen dat zelfs vanuit de rechtspraak kritiek op dit voorstel niet is uitgebleven. [53] Dat beklag is overigens niet zonder gevolgen gebleven. De wetgever bracht namelijk in november 2012 een gewijzigd voorstel in consultatie waarin de mogelijkheden van hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris en beroep in cassatie herleefden. [54] Dat geeft goede hoop. Voetnoten Voetnoten [1] Citeerwijze: R.G.A. Beaujean, Beklag tegen inbeslagneming, DD 2013, 39. [2] Stafjurist bij het Stafbureau LOVS, Raad voor de rechtspraak te s-gravenhage. Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven. [3] P.C. Verloop, Beklag tegen inbeslagneming, DD 2008, p [4] Heel veel is daarover niet geschreven. Zie naast het artikel van P.C. Verloop bijvoorbeeld publicaties als (op alfabetische volgorde): M.J. Borgers, Beslagformaliteiten, DD 2008, p ; R. Kuiper, Beklag tegen beslag: beklag op grond van artikel 552a tegen beslag ingevolge de artikelen 94 en 94a Sv, NJB 2005, p ; R. Kuiper, 552a-beklag tegen 94(a)beslag, Strafblad 2008, p ; F. Vellinga-Schootstra, Inbeslagneming en huiszoeking, Alphen aan den Rijn: H.D. Tjeenk Willink 1982; F. Vellinga-Schootstra, Beklagenswaardig beslag, enkele opmerkingen over de positie van de derde-belanghebbende, DD 1988, p ; R.M. Vennix, Boef en beslag: de strafvorderlijke inbeslagneming van voorwerpen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1998; P.C. Verloop, Klaagschrift tegen inbeslagneming, in: Kluwer Handboek Strafzaken, hoofdstuk 77; J. Wöretshofer in: Tekst & Commentaar Wetboek van Strafvordering en in: Melai-Groenhuijsen Wetboek van Strafvordering, commentaar bij de artikelen 94, 94a en 552a Sv. [5] Zie hierover ook A.J.M. Machielse in: F.W. Bleichrodt, J.A.W. Lensing & P.C. Vegter (red.), De rechter in het geding. Liber amicorumj.p. Balkema, Deventer: Kluwer 2011, p Machielse merkt op dat in beklagzaken waar de rechter te maken heeft met een onvolledig dossier en op basis daarvan voorlopige beslissingen moet nemen de rechtsvormende arbeid die de Hoge Raad kan verrichten wat beperkt is. [6] Zie procedures > landelijke regelingen > (meer regelingen) strafrecht. [7] Hoewel die stappen elkaar niet noodzakelijkerwijs alle in een chronologische volgorde opvolgen. Ook zal het overslaan van een stap, zoals hierna nog zal blijken, niet altijd gevolgen hoeven hebben. [8] Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823 en BN0012. [9] Vgl. HR 28 februari 2012, LJN BU8768. [10] Vgl. HR 23 november 1993, LJN ZC9285, NJ 1994, 264 en HR 19 april 2011, LJN BM0781. [11] Zie HR 14 november 2006, LJN AY9239, NJ 2006, 628. [12] HR 16 maart 1993, LJN ZC9273, NJ 1993, 694. [13] Zie bijvoorbeeld HR 24 augustus 2004, LJN AP1482 en HR 24 mei 2011, LJN BQ5692. [14] HR 20 september 2011, LJN BQ8901, NJ 2011, 439. [15] Zie bijvoorbeeld HR 23 januari 2007, LJN AZ3560, HR 27 maart 2012, LJN BT8757. [16] Zie hierover HR 23 november 1993, LJN ZC9284, NJ 1994, 263, HR 19 april 2011, LJN BM0781, HR 17 april 2012, LJN BU5263, HR 11 december 2012, LJN BY2813 alsook de hiervoor geciteerde beschikking Rb. Alkmaar, 18 juni 2012, LJN BW9486. [17] HR 4 december 2012, LJN BY2839 en BY4985. [18] HR 17 januari 2012, LJN BU2046. [19] Hier was niet voldaan aan de voorwaarde dat de gegevens die zijn opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk ook waren vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk. Vgl. HR 3 juni 2003, LJN AF6594, NbSr 2003, 233. [20] Zie onder meer HR 2 april 1991, LJN ZC8769, NJ 1991, 633; HR 25 juni 2002, LJN AE2644 en HR 7 september 2004, LJN AP1533, NJ 12

13 2004, 593. [21] HR 10 januari 2012, LJN BT8932. [22] Vgl. HR 11 februari 1997, LJN ZD0640, NJ 1998, 23 en HR 18 december 2001, LJN AD5395, NJ 2002, 326. [23] Vgl. HR 14 februari 1995, LJN ZC9958, NJ 1988, 24. [24] In zijn conclusie bij HR 30 oktober 2012, LJN BU8735, NJ 2013, 128 overweegt Knigge overigens dat hoewel kan worden volgehouden dat de procedure ook ingeval van beklag over de inbeslagneming zelf een summier karakter draagt, van een marginale toetsing van de rechtmatigheid van de beslaglegging geen sprake is (r.o. 4.20). [25] Zie hierover C.W. Noorduyn & Th.J. Kelder, Klager over nemo tenetur? Niet langer bij de beklagrechter!, NJB 2013, 12, blz [26] Zie de hiervoor geciteerde beschikking HR 30 oktober 2012 (39.10). [27] HR 11 oktober 2005, LJN AU4086, NJ 2006, 613. [28] Overigens valt op dat de Hoge Raad hier in het beroep tegen verschillende beschikkingen in cassatie één (verzamel)beschikking wees. [29] Vanwege de beperkte omvang van deze rubriek worden de toetsingsmaatstaven ex artikel 94a Sv hier niet behandeld. Zie hierover de handreiking beklag tegen beslag ex artikel 552a Sv. [30] En slechts in die volgorde. Vergelijk bijvoorbeeld de hiervoor geciteerde beschikking HR 11 december 2012 (39.16) alsmede van diezelfde datum LJN BY4870 en BY4873 waarin de rechtbank zich naar het oordeel van de Hoge Raad ten onrechte niet had uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering de voortduring van het beslag vorderde. [31] HR 25 november 2003, LJN AL8421, HR 22 mei 2007, LJN BA1637, NJ 2007, 316 en HR 3 januari 2012, LJN BU2053. [32] HR 28 september 2001, LJN BL2823, NJ 2010, 654, m.nt. PMe. [33] Zie bijvoorbeeld HR 11 maart 2008, LJN BC6224. [34] Bijvoorbeeld HR 1 september 2009, LJN BI4701, NJ 2009, 408. [35] Bijvoorbeeld HR 20 maart 2001, LJN ZD2496. [36] Bijvoorbeeld HR 1 september 2009, LJN BI4701, NJ 2009, 408. [37] Bijvoorbeeld HR 10 maart 2009, LJN BG9151, NJ 2009, 149 en de hiervoor geciteerde beschikking HR 4 december 2012 (39.9). [38] Zie HR 14 december 2010, LJN BO7233, NJ 2011, 10 en HR 10 januari 2012, LJN BT2182; zie ook HR 3 januari 2012, LJN BU2053. [39] Vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BN2300, HR 28 juni 2011, LJN BP9384 en HR 28 juni 2011, LJN BP9383. [40] HR 10 mei 1994, LJN ZC9727, NJ 1994, 642, HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109 en HR 27 september 2011, LJN BQ9058. [41] HR 15 februari 2005, LJN AS1803 en HR 18 december 2007, LJN BB8869, NJ 2008, 35. [42] Zie onder meer HR 2 maart 1993, LJN ZC9244, NJ 1993, 662, HR 6 mei 2003, LJN AF3826, NJ 2003, 459, HR 10 januari 2012, LJN BT8950 en HR 27 maart 2012, LJN BQ8590, NbSr 2012, 202. [43] Vgl. HR 6 september 2011, LJN BQ8028 en HR 20 december 2011, LJN BR2082, HR 31 januari 2012, LJN BS7974. [44] Vgl. artikel 552a lid 5 Sv en HR 15 februari 1994, LJN ZC9634, NJ 1994, 689. [45] HR 26 november 1991, DD 22 (1992), nr , p. 762 en HR 3 februari 2004, LJN AO0610. [46] HR 30 maart 2010, LJN BK7077. [47] Vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BN2308, HR 12 oktober 2010, LJN BL8796 en HR 8 november 2011, LJN BT2087. [48] Zie ook HR 19 december 2006, LJN AZ1663. [49] Dat geldt overigens niet voor alle hier geselecteerde voorbeelden. [50] Zou concentratie en specialisatie ter zake van de behandeling van beklagzaken hier nog enig soelaas kunnen bieden? [51] Zie Kamerstukken II 2011/12, , nr. 47, p [52] Zie hierover M.J. Borgers & T. Kooijmans, Een lichtzinnig voorstel omtrent het verschoningsrecht in strafzaken, DD 2012, 56, p [53] Zie het wetgevingsadvies van de Raad voor de rechtspraak van 9 augustus 2012, nr. 2012/26. Het advies is te raadplegen op de website onder Organisatie > Raad voor de rechtspraak > Wetgevingsadvisering. [54] Zie het advies van de Raad voor de rechtspraak van 14 november 2012, nr. 2012/45. 13

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714 ECLI:NL:RBAMS:2017:2714 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 25-04-2017 Datum publicatie 01-05-2017 Zaaknummer RK 16/7321 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Rekestprocedure

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:234

ECLI:NL:RBOVE:2017:234 ECLI:NL:RBOVE:2017:234 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 18-01-2017 Datum publicatie 23-01-2017 Zaaknummer 17/39 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer Klaagschrift.

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158 ECLI:NL:HR:2017:479 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 21-03-2017 Datum publicatie 21-03-2017 Zaaknummer 16/01158 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:167,

Nadere informatie

3. Alvorens ik toekom aan de bespreking van het middel, besteed ik aandacht aan de vraag of de klager in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.

3. Alvorens ik toekom aan de bespreking van het middel, besteed ik aandacht aan de vraag of de klager in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. ECLI:NL:PHR:2016:606 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 07-06-2016 Datum publicatie 07-07-2016 Zaaknummer 15/03064 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1420, Gevolgd Rechtsgebieden

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:9239

ECLI:NL:RBAMS:2016:9239 ECLI:NL:RBAMS:2016:9239 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 08-11-2016 Datum publicatie 23-01-2017 Zaaknummer 16/4106 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Rekestprocedure Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2017:3217

ECLI:NL:RBAMS:2017:3217 ECLI:NL:RBAMS:2017:3217 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 07-03-2017 Datum publicatie 15-05-2017 Zaaknummer 16-6064 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Rekestprocedure Inhoudsindicatie

Nadere informatie

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard.

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard. ECLI:NL:PHR:2016:86 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 05-01-2016 Datum publicatie 08-03-2016 Zaaknummer 15/02696 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:385, Gevolgd

Nadere informatie

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING Gelezen het namens [klager] ingediend verzoekschrift, welke ertoe strekt dat het Hof

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 320 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop JURISPRUDENTIE STRAFRECHT Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop HR uitspraken 10 februari 2015 Beslissingen voorlopige hechtenis (Cassatie in het belang der wet) HR:2015:247 HR:2015:255 HR:2015:256

Nadere informatie

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de inbeslagname van een scooter. Oordeel

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de inbeslagname van een scooter. Oordeel Rapport Een onderzoek naar een klacht over de inbeslagname van een scooter. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag gegrond. Datum: 13 november 2017

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018

RAAD VAN DISCIPLINE. Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van 25 april 2018 18-194/DB/ZWB ECLI:NL:TADRSHE:2018:65 RAAD VAN DISCIPLINE Beslissing in de zaak onder nummer van: 18-194/DB/ZWB Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort s-hertogenbosch van

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222 Rapport Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Maastricht geen uitvoering heeft gegeven aan de door het gerechtshof te 's-hertogenbosch

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag Rapport Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over het Openbaar Ministerie

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Uitspraak op het hoger beroep van * ^ p n i a w a ï i i b.v., gevestigd te > hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ontnemingsbeslissing

ontnemingsbeslissing ontnemingsbeslissing GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO Parketnummer: 500.00339/16 Uitspraak: : 8 mei 2019 Tegenspraak Beslissing van dit gerecht van 8 mei 2019 gegeven op de vordering van het openbaar

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2005 2006 30 320 Wijziging van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2010

ECLI:NL:GHSHE:2016:2010 ECLI:NL:GHSHE:2016:2010 Instantie Datum uitspraak 23-05-2016 Datum publicatie 24-05-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 20-002203-14OWV Strafrecht

Nadere informatie

VOORSTEL VAN WET. Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

VOORSTEL VAN WET. Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. 32 194 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2012:BT8778 ECLI:NL:HR:2012:BT8778 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-01-2012 Datum publicatie 10-01-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 10/02260 P Conclusie:

Nadere informatie

Citeertitel: Landsbesluit bewaring inbeslaggenomen voorwerpen =====================================================================

Citeertitel: Landsbesluit bewaring inbeslaggenomen voorwerpen ===================================================================== Intitulé : LANDSBESLUIT, houdende algemene maatregelen, van ter uitvoering van enkele artikelen van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996 no. 75) inzake de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 04-02-2009 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure:

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 28 juli 2014 Rapportnummer: 2014/082 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de politie-eenheid

Nadere informatie

Werkwijze (rolreglement) Rekestenkamer Strafsector. Rechtbank Amsterdam

Werkwijze (rolreglement) Rekestenkamer Strafsector. Rechtbank Amsterdam Werkwijze (rolreglement) Rekestenkamer Strafsector Rechtbank Amsterdam I Algemeen deel 1.1 Algemene bepalingen 1.1.1 Strekking werkwijze Dit reglement heeft betrekking op de behandeling van strafrechtelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHARL:2015:20 ECLI:NL:GHARL:2015:20 Instantie Datum uitspraak 06-01-2015 Datum publicatie 16-01-2015 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 14/00053, 14/00054 en 14/00055 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890 ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890 Instantie Rechtbank Groningen Datum uitspraak 21-10-2010 Datum publicatie 24-12-2010 Zaaknummer AWB 09/1378 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011 ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 16-11-2011 Datum publicatie 18-11-2011 Zaaknummer 13/656781-11 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

No.W /II 's-gravenhage, 2 maart 2012

No.W /II 's-gravenhage, 2 maart 2012 ... No.W03.12.0005/II 's-gravenhage, 2 maart 2012 Bij Kabinetsmissive van 6 januari 2012, no.12.000013, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant bij brief gedateerd 10 februari 2005 zijn

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur. Kenmerk: 99/03616 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen

Nadere informatie

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak vonnis GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO Parketnummer: 500.00480/17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak tegen de verdachte: R.M.C., geboren op Curaçao, wonende

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 Instantie Datum uitspraak 16-11-2010 Datum publicatie 16-11-2010 Zaaknummer 09/03684 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad

Nadere informatie

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches. MIDDEL 1 Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.2662 (068.05) ingediend door: hierna te noemen 'klagers', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht

Nadere informatie

Handleiding voor de deken ter waarborging van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van advocaten bij extern onderzoek.

Handleiding voor de deken ter waarborging van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van advocaten bij extern onderzoek. Handleiding voor de deken ter waarborging van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van advocaten bij extern onderzoek Maart 2013 Vastgesteld door de algemene raad op 4 maart 2013 1 Voorwoord

Nadere informatie

3 Beroep bij de rechtbank

3 Beroep bij de rechtbank Beroep bij de rechtbank A8/3.1.3 3 Beroep bij de rechtbank 3.1 Algemeen De rechtbank te Den Haag is bevoegd kennis te nemen van beroepen op grond van de artt. 33a en 34a Vw. De rechtbank te Den Haag heeft

Nadere informatie

Besch ikking van het gerechtshof 's-hertogenbosch van 12 februari 2013 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

Besch ikking van het gerechtshof 's-hertogenbosch van 12 februari 2013 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: beschikking GERECHTSHOF 's-hertogenbosch Afdeling strafrecht Klachtnummer: K 11 /0505 Besch ikking van het gerechtshof 's-hertogenbosch van 12 februari 2013 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr.

ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr. ECLI:NL:HR:2013:898 Uitspraak 8 oktober 2013 Strafkamer nr. 11/04842 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2011,

Nadere informatie

GERECHTSHOF AMSTERDAM

GERECHTSHOF AMSTERDAM Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM kenmerk 13/00004 en 13/00005 30 juli 2014 uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van [X] te Uithoorn, belanghebbende, gemachtigde: [A]

Nadere informatie

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Beslissingen omtrent vervolging

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Beslissingen omtrent vervolging CONCEPT Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Beslissingen omtrent vervolging BOEK 3 Beslissingen omtrent vervolging INDELING 1 De beslissing tot vervolging

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329 ECLI:NL:RBMNE:2014:1329 Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 28-03-2014 Datum publicatie 10-04-2014 Zaaknummer 16-655450-12 (ontneming) Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 42 d.d. 22 februari 2011 (mr. B.F. Keulen, voorzitter, mw. mr. E.M. Dil-Stork en prof.mr. M.L. Hendrikse) Samenvatting Autoverzekering. Verzwijging

Nadere informatie

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen de beslissing van 4 september 2001, kenmerk 2269-95.F.049. Zaaknummer 2705-19/ Vebega I.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234 ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 08-04-2010 Datum publicatie 15-04-2010 Zaaknummer 09/3509 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 26407/2011016537 Betreft: beslissing op bezwaar inzake het besluit tot openbaarmaking van het besluit van 13 september 2011 betreffende aanvraag toestemming ex artikel 3.1,

Nadere informatie

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling Titel 9.1. Klachtbehandeling door een bestuursorgaan Afdeling 9.1.1. Algemene bepalingen Art. 9:1. 1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan

Nadere informatie

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065 LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-10-2010 Datum publicatie: 29-10-2010 Rechtsgebied: Bouwen Soort procedure: Voorlopige

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHARN:2007:208 ECLI:NL:GHARN:2007:208 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 25-05-2007 Datum publicatie 11-04-2016 Zaaknummer 21-004591-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 240 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet en de Wet economische delicten betreffende de bepalingen aangaande de procedure

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2009 33 Wet van 22 januari 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot verbetering van de regeling van de positie van de deskundige

Nadere informatie

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 JUNI 2015 P.15.0224.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0224.N L S P V H, inverdenkinggestelde, eiser, met als raadsman mr. Hans Rieder, advocaat bij de balie te Gent, tegen 1. L F, burgerlijke

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 29 JANUARI 2019 P.18.0422.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr P.18.0422.N A M G M M, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Peter Verpoorten, advocaat bij de balie Antwerpen. I. RECHTSPLEGING VOOR

Nadere informatie

3. Het beroep richt zich kennelijk niet tegen de bestreden beschikking voor zover het klaagschrift daarbij gegrond is verklaard.

3. Het beroep richt zich kennelijk niet tegen de bestreden beschikking voor zover het klaagschrift daarbij gegrond is verklaard. ECLI:NL:PHR:2015:955 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 21-04-2015 Datum publicatie 25-06-2015 Zaaknummer 13/05488 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1701,

Nadere informatie

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:OGEAA:2016:411 ECLI:NL:OGEAA:2016:411 Instantie Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Datum uitspraak 05-02-2016 Datum publicatie 22-06-2016 Zaaknummer 426 van 2015, P-2015/06927 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

pagina 1 van 5 ECLI:NL:RBDHA:2014:6145 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 20-05-2014 Datum publicatie 04-06-2014 Zaaknummer Rechtsgebieden AWB-13_10151 Belastingrecht Bijzondere kenmerken Bodemzaak

Nadere informatie

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING. Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 16-10-2012 Datum publicatie 31-01-2013 Zaaknummer 200.107.628/01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Géén appelverbod

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805 ECLI:NL:RBNHO:2015:1805 Uitspraak Vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND, LOCATIE HAARLEM Strafrecht Datum uitspraak : 10 maart 2015 Parketnummer: 15/840083-08 (ontneming) Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320 ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-01-2014 Datum publicatie 22-01-2014 Zaaknummer K13/0320 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014 arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer :200.140.465101 KG zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/5545011KG ZA 13-1428 arrest van de meervoudige burgerlijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 171 Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering

Nadere informatie

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 13/00784 Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats], hierna: belanghebbende,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar Beslissing op bezwaar Kenmerk: 700087/701936 Betreft: Beslissing op het bezwaar inzake het besluit op het ontheffingsverzoek van T-Mobile Netherlands BV met kenmerk 666340/688335. Het Commissariaat voor

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032 Rapport Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de griffie van het gerechtshof Den Haag hem het arrest van 17 juli 2008 niet heeft toegestuurd met als gevolg

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070 ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070 Instantie Datum uitspraak 12-05-2010 Datum publicatie 19-05-2010 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer 365458 - KG ZA 10-564 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 06-07-2010 Datum publicatie 23-07-2010 Zaaknummer AWB 10/180, 10/181, 10/508, 10/513, 10/684 en 10/685 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2015:1768 ECLI:NL:RVS:2015:1768 Instantie Raad van State Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201407801/1/A3 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 04052017 Datum publicatie 15052017 Zaaknummer C/03/232895 / KG ZA 17112 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012 Rapport Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012 Rapportnummer: 2012/197 2 Klacht Verzoeker is in 2005 het

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5286 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 13-12-2016 Zaaknummer 23-000227-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Reglement Commissie van Toezicht en College van Beroep van de Stichting GFB versie 2002

Reglement Commissie van Toezicht en College van Beroep van de Stichting GFB versie 2002 REGLEMENT van de Commissie van Toezicht en het College van Beroep van de Stichting Gedragscode Farmaceutische Bedrijfstak (Stichting GFB) I ALGEMEEN 1. De behandeling van klachten wegens niet naleving

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 200702235/2. Datum uitspraak: 1 2 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 19-04-2011 Datum publicatie 13-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie awb 09-5337 wwb en awb 10-4936

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 07-09-2011 Datum publicatie 15-09-2011 Zaaknummer 16-600572-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2016:2279

ECLI:NL:RVS:2016:2279 ECLI:NL:RVS:2016:2279 Instantie Raad van State Datum uitspraak 10-08-2016 Datum publicatie 17-08-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201602806/1/V3 Eerste

Nadere informatie