Antwoorden Biologie Hoofdstuk 4

Transcriptie

1 Antwoorden Biologie Hoofdstuk 4 Antwoorden door een scholier 2843 woorden 9 jaar geleden 7,2 79 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou BIOLOGIE Opdrachten H4 Basisstof 1 Opdracht1 1. Witte dovenetel: 1=bloemkelk 2=bloemkroon 3=stamper 4=meeldraad Tulp: 1=kelkblad 2=meeldraad 3=stamper 4=kroonblad 2. De dovenetel heeft een vergroeide bloemkroon. 3. Het is tweezijdig symmetrisch. Opdracht 2 1. Het is zelfbestuiving, de bloemen zijn van dezelfde plant. 2. Kruisbestuiving nieuwe combinaties van genen. 3. Plant P behoort er wel bij. Alleen stuifmeelkorrels van andere planten kunnen stuifmeelbuizen vormen. 4. Door gebruik colchine ontstaan uit triploïde cellen (3n), haploïde cellen(6n). Dus 60 chromosomen per cel. 5. Er zijn 9 zaadbeginsels bij de vorming, elke pit is een zaad. En elke pit ontstaat uit een zaadbeginsel. 6. De cellen van het vruchtvlees van de appels die door de kruising zijn ontstaan hebben hetzelfde genotype als de cellen van het vruchtvlees van de appels vóór de kruising. Het vruchtvlees ontstaat uit de bloembodem, het genotype wordt dus bepaald door de ouderplant. 7. De kweker moet dat bomen kweken uit de zaden die na de kruising zijn ontstaan. Opdracht 3 Practicum Pagina 1 van 8

2 Basisstof 2 Opdracht 4 1. Je kunt hier amylase in vinden, onder invloed van die amylase wordt het zetmeel afgebroken. Dit wordt uiteindelijk glucose. 2. Tweezaadlobbigen, want het zaad van de aardnoot bestaat uit twee zaadlobben. 3. Planten groeien veel sneller dan dieren omdat plantencellen celstrekking ondergaan en dierlijke cellen niet. 4. Allebei niet, want bij plantengroei vindt de lengtegroei alleen maar plaats vanuit de knoppen van de plant. 5. Zo krijgen ze informatie over de toe- / afname van de hoeveelheid organische stof. 6. Vanaf de zesde dag. De totale droge massa neemt vanaf nu niet meer af, fotosynthese intensiteit is hoger dan die van de dissimilatie. Opdracht 5 - Practicum Opdracht 6 1. De dikte ervan hangt af van de omstandigheden, gunstige omstandigheden betekent een dikke jaarring. 2. Het kernhout ontbreekt. 3. Ja, de wilg kan in leven blijven omdat het vervoer van water met de opgeloste stoffen dan via het spinthout gaat. 4. Hij moet de jaarringen op plek twee tellen, want hier is het vanaf het eerste levensjaar. 5. Op plaats twee is de omtrek groter, daar zijn meer jaarringen aanwezig. 6. Voorjaarshout bij 1&5, en zomerhout bij 3&7. 7. De jaargrenzen zijn bij 2&6. 8. Bij nummer Het cambium bevindt zich richting P, en het midden van de stam richting Q. 10. Het cambium vormt cellen naar buiten en naar binnen en ook naar links en rechts om de groei in de omvang bij te kunnen houden, anders zou dit niet gaan. Opdracht 7 1. Onderzoeksvraag: Wordt de lengtegroei van de stengel van een haverkiemplantje vanuit de top geregeld? 2. Hypothese: De lengte van de stengel van een haverkiemplantje wordt vanuit de top geregeld. Verwachting: Als de lengte van de stengel wordt geregeld in de top van een haverkiemplantje, zal een stengel zonder top niet meer in de lengte toenemen. Wanneer de top weer geplaatst wordt, gaat de stengel weer in de lengte groeien. 3. Ja, de resultaten ondersteunen deze stelling. De lengtegroei gaat door als er stoffen van de top naar de rest kunnen gaan, is dit echter niet het geval dan zal de groei in de lengte stoppen. 4. Hij deed dit om aan te tonen dat de hypothese juist was en dat de lengte word bepaald door een stof in de top van de stengel. 5. Zet een agarblokje op een stengel zonder top, op dit blokje moet de top niet zijn neergezet. Opdracht 8 1. Omdat de auxineconcentratie aan de belichte zijde van de top lager is dan aan de andere zijde. Zo Pagina 2 van 8

3 groeit de schaduwzijde sneller omdat auxine de celstrekking bevorderd. 2. Als je de top van de stengel afdekt, zal de stengel niet naar het licht groeien maar gewoon omhoog. 3. Aan de onderkant, bij allebei. 4. Dit komt omdat bij een stengeltop de onderzijde sneller groeit dan de bovenzijde. De oorzaak hiervan is dat de normale auxineconcentratie onder het optimum ligt. De worteltop is het omgekeerde geval. Doordat de normale auxineconcentratie boven het optimum ligt, wordt de celstrekking afgeremd. Zo groeit de bovenzijde sneller. 5. Hier draait de plant horizontaal om zijn as, beide zijden van de stengel zijn omstebeurt boven of onder, hierdoor wordt de auxine verdeeld en zal de stengel horizontaal groeien. 6. Bij stijgende temperatuur gaat de bloem open omdat de binnenkant van de bloem groeit sneller dan de buitenkant. Als de temperatuur dalend is sluit de bloem omdat dat juist de buitenkant van de bloem sneller groeit. 7. Er vind dan geen groei van de bloem meer plaats. 8. Experiment 1: hieruit blijkt dat de eindknop het uitlopen van de okselknoppen remt. Experiment 2: hieruit blijkt dat auxine voor de rem van het uitlopen van de knoppen zorgt. Conclusie: Auxine wordt in de top van de stengel gemaakt en vanuit daar door de plant gevoerd. De auxine remt zo dan het uitlopen van de okselknoppen. 9. Blancoproef experiment 2: Toppen verwijderen en hier blokjes agar opleggen zonder auxine. Opdracht 9 1. Ze zijn harder omdat ze vaak meer steunweefsel bezitten dan de binnenste planten. 2. Nee, want er is geen fotosynthese. 3. Celstrekking, hierdoor ontstaan lange cellen met wandstandig cytoplasma en dunne celwanden. 4. Bij planten die in het donker groeien, want deze planten nemen enorm veel water op om de celstrekking mogelijk te maken. Opdracht 10 Twee verwachtingen op grond van de hypothese zijn: -Als de planten in het donker sneller groeien dan de planten in het licht zal de cellengte van de planten uit het donker langer zijn dan de cellengte van de planten uit het licht. -Als planten in het donker sneller groeien dan planten in het licht doordat er meer celstrekking is, zal het versgewicht van de planten in het donker hoger zijn dan die van de planten uit het licht. Opdracht 11 - Practicum Basisstof 3 Opdracht In bak 2. Deze bak staat in het licht waardoor er veel fotosynthese plaatsvindt, wat betekent dat er veel zuurstof geproduceerd wordt. 2. In bak 1, 3 en 4. Hier vind namelijk alleen dissimilatie plaats, de bloem in bak 1 heeft wel bladgroenkorrels alleen staat in het donker. 3. Palissadeparenchym bevat meer bladgroenkorrels. Ze liggen aan de bovenkant waardoor ze meer licht vangen. Pagina 3 van 8

4 4. Opperhuidcellen niet en de sluitcellen van huidmondjes wel. 5. Er moet lucht bij de wortels kunnen komen. 6. Zo kan er gemakkelijk diffusie van gassen van en naar de centraal gelegen delen van de stengel plaatsvinden. 8. De hoeveelheid koolstofdioxide is toegenomen. Dit gaat via de huidmondjes de bladeren in. Omdat het gestegen is zal er meer koolstofdioxide het blad binnengaan dan nodig, hierdoor kan een wintereik met minder huidmondjes volstaan dan hiervoor het geval was. Opdracht 13 - Practicum Opdracht Nee, aërobe dissimilatie wel ml. 3. Bij allebei verbruikt de plant 200 ml per uur voor de aërobe dissimilatie ml zuurstof per uur ml zuurstof per uur De beperkende factor is de verlichtingssterkte. Opdracht Ja, er vindt fotosynthese plaats. 2. De beperkende factor is de CO2 concentratie. 3. De hoeveelheid bladgroen, de beschikbare hoeveelheid water en de temperatuur. 4. De beperkende factor is de CO2 concentratie. 5. Als hier de verlichtingssterkte wordt verhoogd van 1 naar 2, zal de fotosynthese toenemen. Daaruit blijkt dus dat de verlichtingssterkte de beperkende factor is. 6. Bij punt P, de plant neemt hier geen zuurstof op en geeft het ook niet af. Opdracht Bij: 7 C : 1,6 mg/uur 10 C : 2,9 mg/uur 15 C : 3,5 mg/uur 19 C : 4,3 mg/uur 22 C : 4,6 mg/uur 28 C : 4,6 mg/uur 31 C : 4,5 mg/uur 3. Opdracht Hoe meer verlichtingssterkte, hoe meer fotosynthese er plaatsvindt in de zonnebladeren dan in de schaduwbladeren. De CO2 opname door zonnebladeren neemt ook toe naarmate de verlichtingssterkte stijgt, ten opzichte van de schaduwbladeren. 2. Nee, de opname is gelijk alleen de zonnebladeren geven in het donker veel meer af door dissimilatie. Pagina 4 van 8

5 3. Het is alleen een beperkende factor voor de fotosynthese in de zonnebladeren. Hier stijgt de CO2 opname nog wel bij een toenemende verlichtingssterkte. Opdracht Ringvaten en spiraalvaten kunnen meerekken bij de groei, terwijl de secundaire celwand bij de netvaten of de stippelvaten niet mee rekken. 2. Hierdoor blijft zijwaarts transport mogelijk. 3. Anorganische sapstroom is het transport van water en zouten van de wortels via de stengels naar de bladeren. Dit gaat via de houtvaten. Organische sapstroom is het transport van water en assimilatieproducten van de bladeren naar de andere delen van de plant. Dit gaat via de bastvaten. 4. In bastvaten komen zeefplaten voor. Opdracht Hierdoor kan een plant ook nog vocht opnemen als het erg droog is. Er zijn zo altijd wel een paar wortelharen die bodemvocht aanraken. 2. De energie die nodig is om zouten te verplaatsen naar de centrale cilinder worden door de mitochondriën vrijgemaakt. 3. Endodermiscellen zorgen voor het transport van zouten naar de centrale cilinder. Door osmose gaat er dan water van de schors naar de cilinder. Ze zijn dan semi-permeabel membraan. De bandjes van Caspary zorgen er dan voor dat het water niet terugstroomt naar de schors. 4. Nee, want dan kan er geen energie worden vrijgemaakt. 5. Nee, doordat de endodermiscellen zorgen voor het transport van de zouten naar de centrale cilinder. Dit zal dus ophouden. 6. Het is verdampt. 7. -Water is een belangrijke bouwstof -Het transport van stoffen in de plant 8. s Nachts zijn alle huidmondjes gesloten waardoor er geen verdamping plaatsvindt. De worteldruk zorgt dan dus voor het watertransport. 9. Tot in de houtvaten. 10. Door een hoge bodemtemperatuur, bij hoge bodemtemperatuur is de worteldruk hoger. 11. Door een hoge luchtvochtigheid, bij een hoge luchtvochtigheid vindt er weinig verdamping plaats. 12. Dan komt er door de worteldruk vocht uit de afgesneden takken. Ze drogen uit omdat er erg veel water verloren gaat. Opdracht 20 Practicum Opdracht Omdat een plant koolstof opneemt uit de lucht. 2. De plant kan dan geen chlorofyl maken, hierdoor ziet het er wat bleek uit. 3. Het is een co-enzym. 4. Actief. 5. Endodermis. 6. De ionen worden steeds op dezelfde manier gebruikt, zo kan er een gebrek ontstaan aan bepaalde middelen uit de bodem. Pagina 5 van 8

6 Basisstof 4 Opdracht Middag, wel een beetje laat. Want s nachts wordt het zetmeel omgezet in sacharose. 2. Glucose is goed oplosbaar in water, zetmeel niet. Veel glucosemoleculen samen kunnen een zetmeelmolecuul vormen. 3. Hier is het het gemakkelijkst voor hen om vocht uit de bastvaten te zuigen. 4. Voor de eiwitvoorziening van bladluizen moeten ze een bepaalde hoeveelheid bastvatsap opzuigen, datgene dat teveel is wordt eruit geperst. 5. Ja, het stopt omdat het transport plaatsvindt via de bastvaten. 6. Ja, via de houtvaten. 7. De vruchten worden groter omdat de assimilatieproducten niet kunnen worden afgevoerd uit deze takken. Het wordt dan dus opgeslagen/opgenomen in de vruchten aan deze takken. 8. Voor de eiwitten. Opdracht 23 Practicum Opdracht De turgor neemt af. De plant kan geen water opnemen terwijl het wel water verdampt. 2. De plant heeft ook houtvaten en speciale steunweefsels. 3. Van de wilg, dit omdat bij de wilg de cuticula veel minder dik is. 4. Openen van huidmondjes hangt af van de turgor, de turgor hangt af van de osmotische waarde. 5. Het neemt toe. 6. Groter, osmose diffundeert water de cellen in. 7. Het zal kleiner worden, water zal de sluitcellen uit diffunderen waardoor de turgor afneemt. 8. Door een lage CO2 waarde in de bladeren, in het donker wordt dit in appelzuur vastgelegd. 9. Warme streken waar het ook droog is. Als de huidmondjes overdag open waren zou de verdamping te groot zijn. 10. Lager dan aan het eind van de nacht, door het appelzuur die s nachts gevormd wordt neemt het vacuolevocht toe. (Alleen s nachts is dit het geval) 11. Aan de binnenkant. 12. Verdamping wordt tegengegaan. Opdracht Bij: 7 C : 1,6 mg/uur 10 C : 2,9 mg/uur 15 C : 3,5 mg/uur 19 C : 4,3 mg/uur 22 C : 4,6 mg/uur 28 C : 4,6 mg/uur 31 C : 4,5 mg/uur 3. Opdracht 17 Pagina 6 van 8

7 1. Hoe meer verlichtingssterkte, hoe meer fotosynthese er plaatsvindt in de zonnebladeren dan in de schaduwbladeren. De CO2 opname door zonnebladeren neemt ook toe naarmate de verlichtingssterkte stijgt, ten opzichte van de schaduwbladeren. 2. Nee, de opname is gelijk alleen de zonnebladeren geven in het donker veel meer af door dissimilatie. 3. Het is alleen een beperkende factor voor de fotosynthese in de zonnebladeren. Hier stijgt de CO2 opname nog wel bij een toenemende verlichtingssterkte. Opdracht Ringvaten en spiraalvaten kunnen meerekken bij de groei, terwijl de secundaire celwand bij de netvaten of de stippelvaten niet mee rekken. 2. Hierdoor blijft zijwaarts transport mogelijk. 3. Anorganische sapstroom is het transport van water en zouten van de wortels via de stengels naar de bladeren. Dit gaat via de houtvaten. Organische sapstroom is het transport van water en assimilatieproducten van de bladeren naar de andere delen van de plant. Dit gaat via de bastvaten. 4. In bastvaten komen zeefplaten voor. Opdracht Hierdoor kan een plant ook nog vocht opnemen als het erg droog is. Er zijn zo altijd wel een paar wortelharen die bodemvocht aanraken. 2. De energie die nodig is om zouten te verplaatsen naar de centrale cilinder worden door de mitochondriën vrijgemaakt. 3. Endodermiscellen zorgen voor het transport van zouten naar de centrale cilinder. Door osmose gaat er dan water van de schors naar de cilinder. Ze zijn dan semi-permeabel membraan. De bandjes van Caspary zorgen er dan voor dat het water niet terugstroomt naar de schors. 4. Nee, want dan kan er geen energie worden vrijgemaakt. 5. Nee, doordat de endodermiscellen zorgen voor het transport van de zouten naar de centrale cilinder. Dit zal dus ophouden. 6. Het is verdampt. 7. -Water is een belangrijke bouwstof -Het transport van stoffen in de plant 8. s Nachts zijn alle huidmondjes gesloten waardoor er geen verdamping plaatsvindt. De worteldruk zorgt dan dus voor het watertransport. 9. Tot in de houtvaten. 10. Door een hoge bodemtemperatuur, bij hoge bodemtemperatuur is de worteldruk hoger. 11. Door een hoge luchtvochtigheid, bij een hoge luchtvochtigheid vindt er weinig verdamping plaats. 12. Dan komt er door de worteldruk vocht uit de afgesneden takken. Ze drogen uit omdat er erg veel water verloren gaat. Opdracht 20 Practicum Opdracht Omdat een plant koolstof opneemt uit de lucht. 2. De plant kan dan geen chlorofyl maken, hierdoor ziet het er wat bleek uit. 3. Het is een co-enzym. 4. Actief. Pagina 7 van 8

8 5. Endodermis. 6. De ionen worden steeds op dezelfde manier gebruikt, zo kan er een gebrek ontstaan aan bepaalde middelen uit de bodem. Basisstof 5 Opdracht Middag, wel een beetje laat. Want s nachts wordt het zetmeel omgezet in sacharose. 2. Glucose is goed oplosbaar in water, zetmeel niet. Veel glucosemoleculen samen kunnen een zetmeelmolecuul vormen. 3. Hier is het het gemakkelijkst voor hen om vocht uit de bastvaten te zuigen. 4. Voor de eiwitvoorziening van bladluizen moeten ze een bepaalde hoeveelheid bastvatsap opzuigen, datgene dat teveel is wordt eruit geperst. 5. Ja, het stopt omdat het transport plaatsvindt via de bastvaten. 6. Ja, via de houtvaten. 7. De vruchten worden groter omdat de assimilatieproducten niet kunnen worden afgevoerd uit deze takken. Het wordt dan dus opgeslagen/opgenomen in de vruchten aan deze takken. 8. Voor de eiwitten. Opdracht 23 Practicum Opdracht De turgor neemt af. De plant kan geen water opnemen terwijl het wel water verdampt. 2. De plant heeft ook houtvaten en speciale steunweefsels. 3. Van de wilg, dit omdat bij de wilg de cuticula veel minder dik is. 4. Openen van huidmondjes hangt af van de turgor, de turgor hangt af van de osmotische waarde. 5. Het neemt toe. 6. Groter, osmose diffundeert water de cellen in. 7. Het zal kleiner worden, water zal de sluitcellen uit diffunderen waardoor de turgor afneemt. 8. Door een lage CO2 waarde in de bladeren, in het donker wordt dit in appelzuur vastgelegd. 9. Warme streken waar het ook droog is. Als de huidmondjes overdag open waren zou de verdamping te groot zijn. 10. Lager dan aan het eind van de nacht, door het appelzuur die s nachts gevormd wordt neemt het vacuolevocht toe. (Alleen s nachts is dit het geval) 11. Aan de binnenkant. 12. Verdamping wordt tegengegaan. Pagina 8 van 8