COPELAND EAZYCOOL CO2 KOELAGGREGATEN KORTE HANDLEIDING VOOR DE INBEDRIJFNAME

Transcriptie

1 Date of last update: May-19 Ref: CC7.8.9/0519/NL Application Engineering Europe COPELAND EAZYCOOL CO2 KOELAGGREGATEN KORTE HANDLEIDING VOOR DE INBEDRIJFNAME 1 Inleiding Deze handleiding geeft nuttige informatie voor de inbedrijfname van de Copeland EazyCool CO2 koelaggregaten. Het vervangt in geen geval de beschikbare richtlijnen (application guidelines), het geeft alleen een toelichting in de eerste stappen die moeten gezet worden voor een succesvolle inbedrijfname. Deze korte handleiding dient niet voor de optimalisatie van de systeemparameters en ook niet om de funktie van de koelcyclus te verstaan. 2 Eerste stappen WAARSCHUWING Warme oppervlakken! Verbranden! Wanneer de temperatuur aan de onderzijde van de compressor lager is dan 20 C wordt automatisch de carterverwarming ingeschakeld. Gelieve deze niet aan te raken. Als alle koelleidingen zijn aangesloten en het aggregaat elektrisch is aangesloten door gekwalificeerd personeel moeten de volgende stappen doorgevoerd worden als voorbereiding voor de inbedrijfname: Veiligheids-gerelateerd: Controle noodzakelijke beveiligingen in het systeem Visuele controle van alle koelleidingen, speciaal alle verbindingen Visuele controle van de elektrische bedradiging Controle van alle aangesloten verdampers en beschadigingen allerlei aard Ervan verzekeren dat geen enkel deel van het systeem nog onder druk staat van een neutraal gas Funktie-gerelateerd: Inschakelen van de hoofdschakelaar (Q01) Inschakelen van de zekering voor de éénfasige spanningsverzorging (F2) Inschakelen van de zekering voor de transformator van de veiligheidsketen (F5) Inschakelen van de zekering voor de carterverwarming (F4) Inschakelen van de zekering voor de Online Monitoring Bewaking (F1.1 = Spanningsverzorging Router), in zoverre voorhanden Figuur 1: Inschakelen sturing en kleinverbruikers CC7.8.9/0519/NL 1/7

2 3 Druksterkte- en dichtheidstest, aansluitend het vacuumeren VOORZICHTIG Voor de vulling van het systeem met koelmiddel moet het systeem vakkundig gevacuumeerd worden. Er moet een reductie van de restvochtigheid plaatsvinden tot ongeveer 50 ppm. Het vacumeren moet gebeuren met een druk lager dan 3 mbar en het vacuum moet gebroken worden met gedroogde stikstof. Afhankelijk van het koelsysteem moeten druksterkte testen en dichtheidsproeven op verschillende druk niveaus doorgevoerd worden. Het afsluiten van systeemonderdelen kan noodzakelijk zijn. In het CO2 koelaggregaat zijn meerdere afsluitventielen voorzien in de koelleidingen. Het gaat hier om de zuig- en persafsluiter van de compressor, het hogedrukregelventiel aan de gaskoeler uitlaat, het bypass ventiel tussen het vloeistofvat en de zuigleiding, het afsluitventiel aan het vloeistofvat en het afsluitventiel in de vloeistofleiding aan de uitgang van het koelaggregaat. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om te beslissen welke ventielen open of gesloten moeten zijn voor druktesten uit te voeren. Voor het vacuumeren wordt aanbevolen alle afsluitventielen te openen en zowel over de zuigzijde als aan de aansluiting van het vloeistofvat te vacuumeren. De afsluitventielen aan de zuig- en perszijde van de compressor, de uitgang van het vloeistofvat en het afsluitventiel in de vloeistofleiding laten zich traditioneel manueel bedienen. Voor het openen van het hogedrukregelventiel en het bypass regelventiel gelieve de instructies te volgen die u kunt vinden in paragraaf 4. Figuur 2: Afsluitventielen in het CO2 koelaggregaat Positie Beschrijving 1 Copeland Stream compressor 2 Geluiddemper 3 Gaskoeler/condensor 4 Vloeistoftank 5 Filter-droger 6 Kijkglas 7 Kogelkraan 8 OW5 oliebewaking 9 Hogedruk veiligeidsventiel HPV Hogedruk ventiel BPV Bypass ventiel HP Hogedruk beveiliging INV Compressor inverter B1 Zuigdruk B2 Persdruk B3 Druk in het vloeistofvat B4 Zuiggastemperatuur aggregaat B5 Zuiggastemperatuur van de compressor B6 Persgastemperatuur B7 Temperatuur van de gaskoeler B8 Olietemperatuur B9 Omgevingstemperatuur B10 Temperatuur in het elektrische compartiment CC7.8.9/0519/NL 2/7

3 4 Evacuatie van het systeem BELANGRIJK De evacuatie procedure is gebaseerd op het bereiken van een vacuüm standaard en is NIET TIJDSAFHANKELIJK! Voor de ingebruikname van het systeem moet lucht in het systeem worden geëvacueerd met een vacuümpomp. Een goede afvoer van de lucht kan het restvocht reduceren tot 50 ppm. De installatie van voldoende grote toegangsventielen op de verste punten gelegen van de compressor in de zuig- en vloeistofleidingen is aan te raden. Het systeem moet worden geëvacueerd tot er een druk wordt van minder dan 3 mbar, daarna kunt u vacuüm breken met droge stikstof en de procedure herhalen. De druk moet worden gemeten met behulp van een vacuüm manometer die geplaatst wordt aan de toegangsventielen en niet aan dee vacuümpomp. Dit dient om meetfouten ten gevolge van de drukvariatie langs de verbindingsleidingen naar de vacuümpomp te voorkomen. BELANGRIJK Zorg ervoor dat alle componenten (regelventielen, expansieventielen...) in de koelinstallatie, die een deel van de installatie bij spanningsuitval scheiden, geopend zijn, indien nodig manueel openen, om een succesvolle evacuatie in het hele leidingsysteem te garanderen NOTA: De regelaar moet worden aangezet om de evacuatie te kunnen starten. NOTA: Voor een goede evacuatie moeten het HPV en het BPV ventielen geopend worden door gebruik te maken van de "evacuatie mode" in de regelaar. Het activeren van de evacuatie mode: 1) Druk op de SERVICE knop vanuit het hoofdscherm om het "Service" menu te openen. Figuur 3 2) Gebruik de UP en DOWN knoppen om het "Evacuation mode" submenu te selecteren 3) Druk ENB om de evacuatie modus te activeren (zie Figuur 4): Figuur 4 CC7.8.9/0519/NL 3/7

4 Het starten van de evacuatie modus: De evacuatie modus zal enkel starten met de ENB knop in te drukken als de volgende drie voorwaarden zijn vervuld: Zuiggasdruk P1 waarde < SPF6 Gaskoelerdruk (condensor) P2 waarde < SPF6 Vloeistofvatdruk P3 waarde < SPF6 NOTA: SPF6 = Setpunt van de druk om de evacuatie mode te stoppen (fabrieksinstelling 10 bar). De ENB knop zal de hele tijd zichtbaar blijven. Als de evacuatiefunctie is ingeschakeld maar één van de drie hierboven condities is niet voldaan zal de volgende boodschap op het display worden weergegegeven: "Enabling condition for Evacuation Mode not met, waiting for it" Vervolgens: 1) Het HP- en het BP-ventielen gaan direct voor 100% open (de evacuatie mode heeft voorang op de ventielen override functie). 2) De compressor wordt uitgeschakeld (beveiligingsinstellingen worden niet in acht genomen). 3) De ventilator wordt uigeschakeld, hulpuitgangen worden niet beïnvloed (veiligheidsinstelling worden niet in acht genomen). 4) De alarmen worden uitgeschakeld, uitgezondert de communicatie alarmen. Stop de evacuatiefunctie: De evacuatie mode zal gedeactiveerd worden als: 1) een van de drie dukken P1, P2 of P3 waarde > SPF6 of 2) de DISB knop wordt ingedrukt. Wanneer de evacuatie functie wordt gestopt zal de regelaar terugkeren naar zijn vorige status, "Off" of regeling. NOTA: Zolang de evacuatiefunctie actief is zal op het display het "evacuation label" flikkeren zie Figuur 5 hieronder. Waneer de "EXIT" knop wordt ingedrukt zal het display van de regelaar terugkeren naar zijn vorige stand. Figuur 5 NOTA: Als één van de 3 drukken (zuigdruk, gaskoelerdruk of vloeistofvatdruk) niet is geconfigureerd of in error staat, zal de evacatie modus niet gestart worden. CC7.8.9/0519/NL 4/7

5 5 Vulling van een CO 2 systeem OPGELET Hoge drukken! Risico van systeemschade! Uitsluitend manometers gebruiken die voor systemen met hoge drukken kunnen gebruikt worden. Controleer als de slangen gebruikt kunnen worden voor de hoge drukken die kunnen voorkomen bij CO2. Na de dichtheidsproef en het vacumeren kan de vulling gebeuren met R744. Om te vermijden dat er droog ijs gevormd wordt moet in eerste instantie de vulling gebeuren met gasvorming koelmiddel aan biede zijden. De gasvorminge vulling tot 10 bar is gangbare praktijk. NOTA: Gebruik van een manometer en slangen die geschikt zijn voor een hogedruk koelmidde. Figuur 6: Gebruik een aangepaste manometer set Als er aan beide zijden gasvormig koelmiddel gevuld is tot ongeveer 10bar kan men starten met het vloeistofvat te vullen met vloeibare CO2. Nadat er evenwicht is tussen de druk in het systeem en het vloeisofvat kan men aan de zuigzijde het missende koelmidden navullen in gasvormige toestand. Hiervoor moet de zekering tussen de compressor (F1) en de gaskoeler ventilator (F3) ingeschakeld worden alsook de frequentieomvormer (variabele snelheidsregelaar) (SB1). Figuur 7: Inschakelen compressor, ventilator & frequentieomvormer Het koelaggregaat zal zelfstandig starten. Als eerste zal de gaskoeler ventilator aanlopen, daarna volgt de compressor en begint de regeling te werken naar de zuigdruk. Het vullen aan de zuigzijde kan nu worden afgesloten. De vulling dient te gebeuren door het onderste kijkglas van het vloeistofvat in de gaten te houden. Van zodra dit kijkglas volledig met vloeibaar CO2 gevuld is kan men spreken over een voldoende koelmiddelvulling. De invloed van de omgevingstemperatuur kan verwaarloosd worden omdat er in het vat een constante temperatuur heerst door de drukregeling. Bij een te lage druk in het vloeistofvat kan men de verdampingsdruk "SETC1" nog lager instellen om verdere vulling via de zuigzijde mogelijk te maken. Tijdens de normale werking van het aggregaat moet er geen koelmiddel aanwezig zijn in het bovenste kijkglas van het vloeistofvat. Tijdens een pump down kan er zich koelmiddel bevinden in dit kijkglas maar als er koelmiddel te zien is gedurende de normale werking duidt dit op overvulling. CC7.8.9/0519/NL 5/7

6 6 Instelling van de verdampingstemperatuur De regeling van het CO2 koelaggregaat gebeurt naar de zuigdruk. De gewenste verdampingstemperatuur kan met de parameter SETC1 ingesteld worden. 1) Druk op de PARAM knop om het programmer menu te openen 2) Gebruik de UP en DOWN knoppen om het Pr1 menu te selecteren en druk op Pr1 om dit menu te openen 3) SETPOINT selecteren 4) Setpoint (SETC1) selecteren met de SET knop 5) Gebruik de UP en DOWN knoppen om SETC1 op de gewenste waarde te zetten 6) Druk op de SET knop om de instelling te overnemen 7) Druk op EXIT om het menu te verlaten NOTA: De instelling van de gaskoeler ventilator wordt in de fabriek ingesteld en moet niet veranderd worden. 7 Instelling van de middendruk 1) Druk op de PARAM knop om het programmer menu te openen 2) Gebruik de UP en DOWN knoppen om het Pr1 menu te selecteren en druk op Pr1 om dit menu te openen 3) GAS COOLER selecteren 4) Parameter GC20 "Medium pressure vessel setpoint" selecteren met de SET knop (Instelling middendruk vloeistofvat) 5) Gebruik de UP en DOWN knoppen om GC20 op de gewenste waarde te zetten 6) Druk op de SET knop om de instelling te overnemen 7) Parameter GC78 "Bypass/medium pressure vessel pressure with compressor OFF" selecteren met de SET knop (Bypass/middendruk vloeisofvat met compressor uit) 8) Gebruik de UP en DOWN knoppen om GC78 op de gewenste waarde te zetten 9) Druk op de SET knop om de instelling te overnemen 10) Druk op EXIT om het menu te verlaten GC20 "Instelling middendruk vloeistofvat" : Instelling van de druk in het vloeistofvat bij normale werking. GC78 "Bypass/middendruk vloeistofvat met compressor uit": De maximale druk in het vloeistofvat gedurende de stilstand van het aggregaat. Bij het bereiken van deze druk start het aggregaat om de middendruk terug te brengen naar een acceptabel niveau als er geen koudevraag is. 8 Pumpdown instelling Als de parameter SPF4 op yes staat zal er een pumpdown plaatsvinden vooraleer de compressor stopt. Als de parameter SPF4 op "no" staat vindt er alleen een manuele pumpdown plaats of een automatische wanneer er een bypass optimalisatie is. SPF1 Bereik: Eenheid: Compressor setpunt gedurende pumpdown -70 C tot -10 C [ C] Parameter Beschrijving Niveau Min waarde Max waarde Fabrieksinstelling SPF1 SPF2 Verschil dat moet afgetrokken worden van het setpunt van de compressor Compressor frequentie gedurende de pumpdown Pr1 0K 20K 8K Pr1 0% (min snelheid 25 Hz) 100% (max snelheid 60 Hz) SPF3 Maximale pumpdown tijd Pr1 0 min 25 min 3 min SPF4 Automatische pumpdown Pr1 yes SPF5 Pumpdown offset Pr2 0 C 40 C 20 C Tabel 1: Pumpdown parameters 0% CC7.8.9/0519/NL 6/7

7 De pumpdown functie van het koelaggregaat werkt niet zoals gebruikelijk in andere koelaggregaten werkend met standaard koelmiddelen. Gebaseerd op de omgevingstemperatuur en het setpunt van de compressor zal de regelaar twee verschillende setpunten berekenen: Setpunt gebaseerd op de omgevingstemperatuur = TAmbient SPF5 Setpunt gebaseerd op het compressor setpunt = SETC1 SPF1 Het laagste setpunt zal altijd worden toegepast. De hierna volgende voorbeelden illustreren de logica van de regelaar: Omgevingstemperatuur: TAmbient = 20 C SPF5 = 20K Compressor setpunt: SETC1 = -10 C SPF1 = 8K Pumpdown setpunt gebaseerd op de omgevingstemperatuur: T Ambient - SPF5 = 0 C Pumpdown setpunt gebaseerd ophet compressor setpunt: SETC1- SPF1 = -18 C -18 C < 0 C De regelaar voort een pumpdown uit tot -18 C Figuur 8: Logica van de regelaar voor de pumpdown functie NOTA: Het setpunt van de pumpdown zal nooit lager zijn dan ingesteld met RC02. CC7.8.9/0519/NL 7/7