Plan-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport in functie van de verdere besluitvorming

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Plan-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport in functie van de verdere besluitvorming t.b.v. RUP Afbakening Regionaal Stedelijk Gebied Brugge Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Afdeling Ruimtelijke Planning Brussel 23 oktober 2008 PLMER-0068-GK

2 1. Inleiding Voor de afbakening van het regionaal stedelijk gebied Brugge wordt een voorontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt. In 2003 werd het voorbereidend planningsproces tot de opmaak van het voorontwerp hiervoor afgerond. Op 24 mei 2007 werd vervolgens de plenaire vergadering georganiseerd. Op deze vergadering werd geoordeeld dat de voorgestelde integratiespoorbenadering niet voldoende werd ingevuld en er niet voldaan werd aan de 3 essentiële mer-kenmerken volgens art van het mer-vr-decreet. Er werden vanuit diverse instanties nieuwe voorstellen geformuleerd waarvoor geen milieuafweging was gebeurd. In functie van de opmaak van een nieuw aangepast voorontwerp-rup, wordt een plan-mer opgemaakt. Hierin worden de milieu-effecten van de mogelijke uitvoering van de voorgestelde planelementen beoordeeld; ook de aspecten die geen ruimtelijke gevolgen hebben voor opname in het voorontwerp-rup worden uiteraard beoordeeld. De afbakeningslijn voor het stedelijk gebied en de afbakening van de verschillende planelementen kunnen ingevolge de alternatievenafweging en de beoordeling van milieueffecten nog aan wijzigingen onderhevig zijn. Het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO), Afdeling Ruimtelijke Planning is de initiatiefnemer voor de opmaak van het gewestelijk RUP Afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge en voor het plan-mer. De scopingnota is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 28 februari De publieke consultatie liep van 29 februari 2008 tot en met 29 maart De scopingnota was gedurende de publieke consultatie te raadplegen op de website van de Dienst Mer en RWO. Parallel aan de publieke consultatie werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. De ontvangen inspraakreacties en adviezen werden behandeld op de vergadering van 3 april 2008 i.f.v. het opstellen van de richtlijnen. Ook met de reacties die tot 18 april 2008 zijn binnengekomen wordt rekening gehouden. De richtlijnen dateren van 28 april 2008 en bevatten als bijlage het verslag van de 1 ste plenaire vergadering en een bijkomende nota Motivatie inhoud van het te onderzoeken plan (overzicht van de opgenomen gebieden - redactie RWO-Ruimtelijke Planning) dit ten behoeve het Meronderzoek en het verdere besluitvormingsproces. Of een aantal van de discussiepunten ( bv. de afweging tussen al dan niet lokaal belang t.o.v. gewestelijk belang, of de ruimtelijke afweging van de afbakeningslijn van enerzijds het stedelijk gebied met daarnaast afzonderlijke externe delen te Zedelgem, Jabbeke, Damme, Loppem ) sinds die 1 ste plenaire vergadering daarmee vervuld zijn zal de verdere besluitvorming uitmaken. Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft invulling gegeven aan de elementen die overeenkomstig artikel van het decreet van 27 april 2007 noodzakelijk zijn. Het Mer bevat de informatie waarvan beoordeeld is dat ze volgens het stadium van het planningsproces relevant is geacht en gebaseerd is op bestaande kennis en beoordelingsmethodes ( in voorname mate expertenoordeel ) waar wel met toevoeging van een belangrijk tekstonderdeel verdere onderzoeksvragen en leemten in de kennis. In de loop van het mer-proces zijn de tekst- Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 2 van 8

3 visies getoetst aan de opmerkingen die tijdens het veelvuldig overleg tussen de initiatiefnemer, het studiebureau, het agentschap ANB en de dienst Mer zijn gemaakt. 2. MER - aanpak en -inhoud Het MER vertoont niet helemaal de klassieke opbouw. Dit heeft in voorname mate te maken met het nieuw planelement voetbalstadion, al dan niet met een flankerend programma, waarbij dan gezien de selectie van zoeklocaties die gebeurd is, ook potentieel dubbelgebruik ( al dan niet gedeeltelijk) van de oorspronkelijk voorziene planelementen aan de orde is o.a. voor de planelementen Blankenbergsesteenweg-West, De Spie en Chartreuze naast het voorstel Oostkampsebaan-Loppem en de huidige locatie J. Breydel. Daarnaast zijn nog twee nieuwe onderzoekelementen toegevoegd : - het voorgenomen plan om een wachtbekken te realiseren binnen het stroomgebied van de Kerkebeek ( zie ook het Bekkenbeheersplan met actieplannen) als voorafgaande maatregel voor de ontwikkeling van planelementen binnen het stroomgebied is beoordeeld - de KMO-zone omgeving Ten Briele, gericht op het behoud van het huidig bos. Gezien de latere toevoeging in de loop van het mer-proces zijn ze niet opgenomen op de bijgevoegde kaarten als planelement maar worden ze telkens afzonderlijk beoordeeld bij de relevante disciplines. In de leeswijzer komt dit duidelijk tot uiting, waarbij wordt gewezen of het afzonderlijk deel 3 afweging zoeklocaties voetbal en deel 4. Potentie-analyse Kasteeldomeinen. Gezien de te beoordelen planelementen voornamelijk betrekking hebben op voorstellen voor woongebieden, bedrijvigheid, stedelijke functies, recreatie met o.a. golf, voetbal, betekent dit een voorname mobiliteitsgenererende factor, zodat logischerwijze Mobiliteit als eerste aan bod komt in deel 2. Milieueffecten per planelement, waarin achtereenvolgens de relevante disciplines aan bod komen. Gezien het feit dat in en rond het stedelijk gebied verschillende clusters van planelementen voorkomen, al dan niet te combineren met gekende plannen en/of bestaande of geplande activiteiten in de onmiddellijke omgeving, maakt dat op basis van de richtlijnen voorname aandacht is gevraagd voor de cumulatieve effecten. Voor mobiliteit is te wijzen op de beschrijving van het ontwikkelingsscenario, waarin sprake is van het Neptunusplan met potenties voor lightrail met mogelijke stations of haltes; ook in relatie tot de voetbal-zoeklocaties zal sprake zijn van (evenementen-)stations ; het gaat hierbij dus nog maar over potenties, nog niet over intensies en zeker nog niet over engagementen. Voor de verkeersgeneratie van de respectievelijke planelementen is uitgegaan van kengetallen, gemiddelde aannames,.. voor zover geen concrete tel- of onderzoeksgegevens aanwezig waren met verwijzing naar leemten in de kennis. Er wordt dus in voorname mate gesteund op het expertenoordeel ; wellicht is het aangewezen om de respectievelijke mobiliteitssplannen van de betrokken gemeenten te actualiseren, samen te leggen met de recentste mobiliteitsgegevens van het Vlaams gewest om zo de inschattingen in dit MER te kunnen evalueren i.f.v. de verdere onderbouwing van de voorstellen tot bestemmingwijziging. Immers de betreffende gegevens zijn ook van belang voor de inschatting en (post-)evaluatie van verkeersleefbaarheid, geluidshinder en de toe- of afname van de luchtimmissiekwaliteit. Het kan verwarrend zijn dat soms sprake is van de voorziene elementen of maatregelen binnen de planperiode (excl. Retailpark Blauwe Toren Noord) dit als voorbeeld- die moet gelinkt worden Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 3 van 8

4 aan de timing die loopt tot 2007 (cfr Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) terwijl anderzijds het park open is in oktober Bij de cumulatieve effecten is de cluster van activiteiten rond de Blankenbergsesteenweg (planelement 18) samen met Waggelwater, en de bestaande en autonome groei van verkeer in en rond Brugge niet aangehaald. De cijfers inzake verwachte intensiteiten op de N31 als een van de kwetsbare ontsluitingswegen (aangevuld met citaten uit het MER van Retail Park Blauwe Toren Noord) kloppen niet met de cijfers onder de hoofding toetsing aan het ontwikkelingsscenario. Aangezien de deskundigen geluid en lucht zich op dezelfde cijfers uit mobiliteit baseren, geldt daarvoor dezelfde bemerking. De invulling van de significantiekaders ter beoordeling van de grootte en de ernst van de effecten in bij de respectievelijke disciplines is uiteindelijk de visie volgens het expertenoordeel. Hierbij moet evenzeer erkend worden dat niet alle criteria kwantitatief kunnen verrekend worden. Eigen aan kwalitatieve criteria is dan weer dat ze in een aantal gevallen tot interpretaties en individuele beoordeling aanleiding kunnen geven zowel in een MER als daarbuiten. Bewoners, deskundigen, de stad Brugge en omliggende gemeenten, de initiatiefnemers hebben elk hun visie en wensen, de enen meer op lokaal niveau en meer specifiek op hun woonomgeving, de anderen ook nog meer op stadsniveau en/of ruimer. De verdere beoordeling-en besluitvormingsprocedure zal uitwijzen in hoeverre de significantiebeoordeling stand houdt. De disciplines bodem, water, landschap en erfgoed zijn voldoende ingevuld voor verdere besluitvorming. Voor fauna-flora met passende beoordeling wordt verwezen naar het advies van ANB in bijlage. Voor geluid en lucht is de beoordeling mede afhankelijk van de uitgangsgegevens van het deel mobiliteit. Gezien de milieukwaliteitsnormen voor lucht en geluid vandaag slecht zijn of onder druk staan is hiervoor dus verdere opvolging en postevaluatie van belang die samenhangen met maatregelen die op korte termijn genomen worden bv inzake het terugdringen van fijnstof waarvoor respectievelijk de overheden op lokaal niveau dan wel op gewestelijk niveau maatregelen nemen volgens hun verantwoordelijkheid. Deel 3 behandelt de Afweging van zoeklocaties voetbalstadion en eventueel gekoppeld programma. In punt 1. kanttekening aannames inzake het ruimtelijk programma wordt verwezen naar 3.1. met duiding van het programma J. Breydel en Oostkampsebaan en een mogelijk programma van globale maximale oppervlakten. In onderzoeksstap 1 onder punt 2.1. wordt echter vertrokken van minimale ruimtebehoefte. Waarom dan voor het flankerend programma als minimum wordt uitgegaan van 6 ha terwijl het winkelcentrum Oostkampsebaan slechts uitgaat van 4 ha wordt niet uitgelegd. Voor de minimale ruimtebehoefte voor parkeren van 6 ha in lagen wordt evenmin voldoende verklarende uitleg gegeven. Daarenboven wordt geen melding gemaakt van de parking voor bussen (2ha). Het is niet duidelijk waarom voor de selectie van de locaties met flankerend programma p.8 kleiner dan 17 ha wordt gehanteerd en niet minimum 18 ha ( cf. voorstel flankerend programma van 6 ha zie hoger )? Voor piekmomenten in- uitgaand verkeer uit het dossier Oostkampsebaan worden niet de juiste cijfers gehanteerd. Vermits het flankerend programma (6 ha) ruim is ( tov vertrekbasis Oostkampsebaan 4ha) is de ruimtevraag grootte-orde tot 25 ha onvoldoende uitgelegd. Van belang is de kanttekening in de tekst over de leemte in de kennis inzake de eventueel noodzakelijke infrastructurele voorzieningen, die nog niet zijn uitgetekend voor de mogelijke Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 4 van 8

5 locaties Blankenbergsesteenweg, De Spie en maar beperkt voor Chartreuze en J. Breydel wat wegenis betreft en evenmin voor wat openbaar vervoersinfrastructuur betreft en dit voor alle locaties. Bij mobiliteit en vervoerswijze word geen duiding gegeven over voetgangers. Ook blijft er onduidelijkheid bestaan over de verkeersgeneratie voor en na de wedstrijd al dan niet met VIP s. Voor de cijfers en de berekeningen wordt uitgegaan van de expertise van de mer-deskundigen, rekening houdend met de overwegingen die hieromtrent gemaakt zijn in de loop van het mer-proces. Sommige beoordelingen in de synthesetabellen per voetballocatie kunnen wellicht discussies uitlokken. Over de interferentie van voetbal en flankerend programma t.a.v de restcapaciteit van wegen is er onvoldoende duidelijkheid geformuleerd. Op het einde van deel 3 wordt een integratie en eindsynthese gevoegd die qua mogelijkheden van dubbel gebruik van planelementen of de grootte orde-indicatie van flankerend programma geen omschrijving meer geeft van mogelijk ruimtebeslag. Daarvoor moeten de voorgaande teksten van deel 3 mee gelezen worden. Dit geldt ook voor deel 5. integratie en eindsynthese. Hierbij is de samenlezing met het onderdeel verdere onderzoeksvragen en leemten in de kennis van groot belang. Een discussie-element dat meespoort met het mer-proces en in de leemten in de kennis is opgenomen betreft het al dan niet opnemen van de landbouweffectgevoeligheidsanalyse dan wel het landbouweffectenrapport op planniveau i.f.v. de onderbouwing van de wijziging van de landbouwbestemming op termijn dan wel de doorverwijzing naar het flankerend beleid op projectniveau naar de individuele bedrijfsvoering. qua inhoud ook van toepassing op de niet- De voorgaande elementen en bemerkingen zijn technische samenvatting. 3. Besluit Gelet op wat voorafgaat en gezien het verdere besluitvormingsproces bevat het MER de nodige informatie om het aspect leefmilieu een volwaardige plaats te geven bij de verdere besluitvorming over het ruimtelijk uitvoeringsplan. Hierbij geldt de bemerking dat het plan-mer als onderbouwing kan dienen voor een voorontwerp- RUP alhoewel dus nog qua ruimtelijke en milieu verfijningen nodig zijn om de afbakening op perceelsniveau te kunnen intekenen, aangezien dit op planniveau nog niet de doelstelling was.. Het plan-mer ingediend door het de Afdeling Ruimtelijke Planning van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed wordt goedgekeurd i.f.v. de verdere besluitvorming. Brussel, 23 oktober 2008 Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 5 van 8

6 Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 6 van 8

7 Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 7 van 8

8 Dienst Mer - PLMER-0068-GK RUP Afbakening Regionaal Stedelijk gebied Brugge 8 van 8