Archeologische begeleiding Oijen Dorpshart (gemeente Oss) J. van der Leije

Transcriptie

1 Archeologische begeleiding Oijen Dorpshart (gemeente Oss) J. van der Leije

2 Colofon Archol Rapport 424 Archeologische begeleiding Oijen Dorpshart (gemeente Oss) Projectleiding: Auteur: Tekstredactie: Beeldmateriaal: Fotografie: Opmaak: drs. T.A. Goossens J. van der Leije MA M. van Zon MA ing. S. Shek Archol A.J. Allen Datum: 17 oktober 2018 Versie: 2 Status: definitief Autorisatie: M. van Zon MA Handtekening: 1

3 ISSN Archol, Leiden 2018 Einsteinweg CC Leiden info@archol.nl Tel

4 Inhoud Inhoud... 3 Samenvatting Inleiding Aanleiding en doelstelling Onderzoeksgebied Onderzoeksopzet en organisatie Landschappelijk, archeologisch en historisch kader Landschap Archeologie Historisch kader Onderzoeksmethodiek Doelstelling Vraagstellingen Strategie en methodiek Resultaten Synthese Conclusie Beantwoording onderzoeksvragen Literatuur Lijst van figuren Lijst van tabellen

5 Samenvatting Sinds 2015 wordt de historische kern van Oijen (gemeente Oss) herontwikkeld, waarbij op verschillende locaties bebouwing wordt gesloopt en nieuwbouw plaatsvindt. De werkzaamheden vinden plaats in vier projectgebieden (A t/m D). Archol heeft in projectgebied A een archeologische begeleiding uitgevoerd van de ontgraving van het bouwvlak voor twee woonhuizen. Ook in de overige projectgebieden waren archeologische onderzoeken gepland en de gemeente Oss was voornemens de verschillende archeologische onderzoeken binnen één project uit te laten voeren. De werkzaamheden ten behoeve van de herontwikkeling zijn echter vertraagd. Omdat het nog onduidelijk is wanneer de werkzaamheden weer worden opgestart is in overleg met de bevoegde overheid, de gemeente Oss, daarom besloten de resultaten van de archeologische begeleiding in deelgebied A alvast te rapporteren. De archeologische begeleiding heeft geen archeologische resten opgeleverd. Dit heeft te maken met de verstoring van de bodem tot ruim een halve meter onder het aangelegde bouwvlak op 5,2 m + NAP, ca. 1 m Mv. In de sterk zandige kleiafzettingen aangetroffen puinspikkels en kachelslik wijzen er op dat de bodem in de Nieuwe tijd is omgezet. In het noordoosten van het onderzochte terrein bevindt zich een pakket grof zand met daarin fragmenten pvc. Dit materiaal lijkt van buiten het gebied aangevoerd, mogelijk als fundering van een gebouw dat hier tot enkele jaren geleden heeft gestaan. 4

6 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling In 2015 bestond het voornemen in grote delen van de historische kern van Oijen nieuwbouw te plegen. Hierbij zouden verschillende gebouwen worden gesloopt, waarbij in de bodem aanwezige archeologische waarden aangetast konden worden. De gemeente Oss heeft destijds besloten het archeologisch onderzoek van de verschillende projectgebieden door middel van begeleidingen, proefsleuven en opgraving binnen één project uit te voeren. In oktober 2015 heeft de eerste fase van het onderzoek plaatsgebonden: een archeologische begeleiding. Sindsdien zijn de werkzaamheden tijdelijk stil komen te liggen. Omdat de voortgang van de herontwikkelingsplannen op het moment van schrijven (augustus 2018) nog onduidelijk is, is in overleg met het bevoegd gezag de gemeente Oss besloten de resultaten van de uitgevoerde begeleiding alvast te rapporteren. Indien het onderzoek alsnog vervolg krijgt, zal dit als apart project behandeld worden. De resultaten van eventueel toekomstig onderzoek zullen in een apart rapport worden uitgewerkt. Figuur 1.1 Ligging plangebied Oijen Dorpshart. 1.2 Onderzoeksgebied Het plangebied bestaat uit vier verschillende projectgebieden (A t/m D) binnen de bebouwde kom van Oijen (gemeente Oss) (Figuur 1.1). De projectgebieden hebben samen een omvang van ca. 1,5 ha (Figuur 1.2): A Nieuwbouw tweekapper 730 m 2 ; B Sloop en nieuwbouw DIOS 500 m 2 ; C Sloop en nieuwbouw school 5000 m 2. Een deel van dit projectgebied is reeds onderzocht middels proefsleuven; D Sloop en nieuwbouw schaapskooi 2000 m 2. Alleen het archeologisch onderzoek binnen projectgebied A heeft plaatsgevonden. 5

7 1.3 Onderzoeksopzet en organisatie Het uitgevoerde onderzoek betreft een archeologische begeleiding conform protocol opgraven. De gemeente Oss heeft in dit geval gekozen voor een archeologische begeleiding omdat het te verstoren terrein een relatief kleine omvang had, namelijk alleen het bouwvlak van de te bouwen tweekapper (249 m 2 ). Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de firma Van der Maazen. De gemeente Oss vervulde de rol van bevoegd gezag. Voorafgaand aan het veldwerk heeft de gemeente een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. 1 Het veldwerk in projectgebied A is conform de eisen in dit PvE uitgevoerd op 29 oktober Soort onderzoek: Archeologische begeleiding conform protocol opgraven Projectnaam: Oijen Dorpshart Archolprojectcode: ODH1571 Archis zaaknummer: Opdrachtgever: Bevoegd gezag: Van der Maazen duurzame ontwikkeling bv, dhr. T.J.M. van der Maazen Gemeente Oss, drs. J. Jansen Uitvoerder: Archeologisch Onderzoek Leiden bv Periode van uitvoering veldwerk: 29 oktober 2015 Rapport gereed: 17 oktober 2018 Versie: 2.0 (definitief) Goedkeuring bevoegd gezag : Ja Provincie: Noord Brabant Gemeente: Oss Plaats: Oijen Toponiem: Dorpshart Coördinaten gebied: / Oppervlakte plangebied: ca. 1,5 ha Oppervlakte onderzoeksgebied: 249 m 2 Huidig grondgebruik: braakliggend Beheer en plaats van documentatie en vondsten: Tabel 1.1 Administratieve gegevens. Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Provincie Noord Brabant/ E depot 1 Jansen

8 Figuur 1.2 Locatie Oijen Dorpshart met in rood de contouren van de verschillende projectgebieden. 7

9 2 Landschappelijk, archeologisch en historisch kader 2.1 Landschap Het plangebied ligt net ten zuiden van de Maas in een gebied waar de dieper gelegen pleistocene sedimenten in de loop der tijd door jongere, holocene sedimenten zijn afgedekt (de Maaskant). Geomorfologisch gezien ligt het op een oeverwal van de Maas en volgens de geologische kaart bestaan de holocene rivierafzettingen in het plangebied uit oeverafzettingen op kom en oeverafzettingen. De noordelijke rand van het gebied ligt op geulafzettingen van de Maas Archeologie In 2008 heeft Syntegra een gebiedsspecifiek verwachtingsmodel opgesteld voor het plangebied, op basis van landschappelijke kenmerken en archeologische waarnemingen in Oijen. Hieruit blijkt dat voor het gebied een (middel)hoge verwachting geldt voor de volgende perioden: het neolithicum tot en met de bronstijd, de Romeinse tijd tot en met de vroege middeleeuwen en de late middeleeuwen. 3 In Archis zijn uit de omgeving van het plangebied diverse waarnemingen geregistreerd. Het betreft vondsten (deels van veldkarteringen) uit de ijzertijd, Romeinse tijd en middeleeuwen. Er bevinden zich in de directe nabijheid van het plangebied twee monumenten: ca. 200 m ten westen van onderhavig plangebied is tijdens een veldkartering aardewerk uit de ijzertijd, Romeinse tijd en late middeleeuwen (Pingsdorf, Andenne en Paffrath) gevonden. 4 Ca. 450 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich een terrein met sporen van bewoning uit de late middeleeuwen en de Nieuwe tijd (14 e 18 e eeuw). 5 In 2009 heeft binnen het plangebied een verkennend en waarderend archeologisch proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden, ten zuiden van de Kloosterstraat en ten oosten van de Bernhardweg. 6 Het onderzoek is destijds uitgevoerd op plaatsen die tussen de gebouwen toegankelijk waren. Het onderzochte terrein bevond zich ca. 50 m ten zuiden van het in dit rapport besproken projectgebied A. Het proefsleuvenonderzoek heeft sporen opgeleverd die deel uitmaken van een bootvormige structuur uit de volle middeleeuwen (12 e 13 e eeuw). Daarnaast zijn sporen van een erf uit de Nieuwe tijd aangetroffen, bestaande uit een beerput of afvalkuil met runderbotten en mineraalwaterkruiken (Figuur 2.1). De archeologische waarden waren slecht geconserveerd, de sporen werden aangetroffen op oeverwalafzettingen direct onder de bouwvoor, op ca. 4,7 m + NAP. In het voorjaar van 2015 heeft in het projectgebied A een historisch onderzoek naar de voormalige bebouwing en een verkennend booronderzoek plaatsgevonden. 7 Tot enkele jaren geleden heeft op het terrein namelijk een gebouw van het Wit Gele Kruis gestaan dat hier in 1972 is gebouwd. Uit het booronderzoek is gebleken dat het zuidoostelijk deel van het gebied tot minstens 90 cm diepte verstoord. In het overige deel van het plangebied is de bodem tot 45 à 75 cm verstoord en zijn daaronder oeverwalafzettingen aangetroffen die op 2 Jansen Deville & Koeman Archis monument: Archis monument: De Leeuwe Bergman

10 enige diepte worden afgewisseld met lagen komklei. In een boring in het noordwestelijk deel is mogelijk een antropogeen spoor met aardewerk (kogelpot fragment) aangetroffen. Figuur 2.1 Sporen aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek van Archol uit 2009 (De Leeuwe 2009). 2.3 Historisch kader Oijen wordt voor het eerst in de geschreven bronnen vermeld wanneer het kapittel van St. Servaas in Maastricht in 1062 een koninklijke bevestiging krijgt over zijn domein Oijen ( villa Oya ). In 1139 volgt een bevestiging van de Paus. Oijen was in die tijd een zogenaamde heerlijkheid en had een kerk die toegewijd was aan Sint Servatius. Landgoederen en kerk kwamen in 1361 door verkoop in het bezit van Maria van Brabant ( ), echtgenote van hertog Reinoud III van Gelre. Maria liet in Oijen munten slaan en hief tol op de Maas. In 1361 liet Maria van Brabant Kasteel Oyen bouwen. Deze was bedoeld als voorpost aan de Maas ter bescherming van invallen van de Geldersen. Toen zij in 1399 kinderloos overleed werd Oijen Gelders gebied. In 1508 werd Ooijen weer Brabants bezit waarna in 1511 het kasteel werd afgebroken. In 1594 bouwde Johan van Gendt een nieuw kasteel op de fundamenten van de voorburcht. Tot in de 19 e eeuw heeft de heerlijkheid Oijen verschillende eigenaren gehad. Begin 17 e eeuw kwam Oijen, als onderdeel van Gelderland, onder het bestuur van de Republiek der Nederlanden. De katholieke godsdienst werd verboden en de kerk van Oijen werd protestants. In 1814, toen het Koninkrijk der Nederlanden tot stand kwam, werd Oijen (weer) bij de provincie Noord Brabant gevoegd. Het vormde samen met Teeffelen de gemeente Oijen en Teeffelen, later gemeente Lith. Inmiddels is Oijen onderdeel van de gemeente Oss. 8 8 De Leeuwe 2009; Jansen

11 3 Onderzoeksmethodiek 3.1 Doelstelling Het doel van het onderzoek is het veiligstellen van archeologische sporen en vondstmateriaal middels het onderzoeken en documenteren van de (nog aanwezige) archeologische resten. Gekozen is voor behoud ex situ. Het gehele onderzoek beoogde een zinvolle bijdrage te leveren aan de kennis over de bewoningsgeschiedenis in met name de middeleeuwen en Nieuwe tijd van Oijen. De archeologische begeleiding had als doel inzicht te krijgen in de aard, omvang, datering, kwaliteit en behoudenswaardigheid van de mogelijk aanwezige archeologische resten. 3.2 Vraagstellingen Algemeen: 1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden? 2. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? 3. Is er een verwachting dat buiten het nu onderzochte gebied nog resten van de aangetroffen vindplaatsen aanwezig zijn en wat is de verwachting omtrent de fysieke en inhoudelijke kwaliteit daarvan? Gaafheid en conservering van de vindplaatsen: 4. In welke lagen, zones of gebieden bevinden zich gave en goed geconserveerde archeologische resten of waar zijn ze te verwachten? 5. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten? Perioden en vindplaatsen: 6. Indien er archeologische resten aanwezig zijn, kunnen er aparte vindplaats(en) onderscheiden worden, en zo ja, op welke gronden? 7. Wat is de begrenzing en de ruimtelijke spreiding, zowel in horizontale als verticale zin, van de vindplaats en wat is de onderlinge samenhang met andere vindplaatsen? 8. Wat is per archeologische te onderscheiden vindplaats in het onderzoeksgebied: a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst en spoordichtheid g. de stratigrafie h. de ouderdom, periodisering, typo chronologische classificatie 9. Zijn er aanwijzingen voor landgebruik in de zin van wegen, akkers, grondstofwinning, et cetera? 10. Zijn er sporen van percelering aanwezig? Zo ja, wat is de aard, fasering en datering van de percelering. Sluiten de perceelsgrenzen aan op de bewoningssporen? Komen de perceelsgrenzen overeen met de huidige perceelsgrenzen en zo nee, hoe heeft de percelering zich door de eeuwen heen ontwikkeld? Komt de percelering overeen met perceelsgrenzen aangegeven op historisch kaartmateriaal? 10

12 11. Zijn er aanwijzingen voor agrarische en/of ambachtelijke activiteiten? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke kenmerken zijn hieraan naar analogie van vraag 8 te geven? 12. Wanneer en waarom zijn (de) vindplaats(en) verlaten of in onbruik geraakt? Landschap en bodem: 13. Wat is de fysiek landschappelijke ligging van het onderzoeksgebied en de vindplaatsen (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)? 14. Hoe is de opbouw van het profiel in bodemkundige zin? Wat zijn de kenmerken van de stratigrafische eenheden? Is er sprake van loopvlakken, begraven bodems, ophogingslagen of cultuurlagen? 15. Wat is het paleo ecologische potentieel van het onderzoeksgebied? 16. Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan op de archeologische resten? 3.3 Strategie en methodiek De archeologische begeleiding bestond uit het passief begeleiden van het uitgraven van het bouwvlak van twee woningen, een tweekapper (249 m 2 ; Figuur 3.1). De uitvoerder heeft het terrein met een graafmachine, voorzien van een gladde bak, uitgegraven tot een diepte van 5,2 m + NAP. Dit betekent dat een ca. 1 m diepe werkput is aangelegd, werkput 1. Het vlakniveau is bepaald door de uitvoerder en betreft de funderingsdiepte voor de te bouwen huizen. Het uitgegraven sediment is grotendeels direct afgevoerd en verderop in het dorp in depot gezet. Tijdens de aanleg heeft de uitvoerder telkens direct een laagje schoon zand over het aangelegde vlak uitgestrooid, om drassigheid tegen te gaan en een effen vlak te creëren (Figuur 3.2). Hierdoor konden geen foto s worden gemaakt van het schone, aangelegde vlak. Tijdens het afgraven van het sediment is gelet op de landschappelijke opbouw van het terrein en (voorafgaand aan het strooien van zand) op de aanwezigheid van sporen en vondsten. Er is één profiel gedocumenteerd in het noordwesten van de werkput. De omtrek van de put, de vlakdiepte, de profiellocatie en de aangetroffen lagen zijn ingemeten met een GPS (Figuur 3.1). 11

13 Figuur 3.1 Werkput 1 (grijs), met de locatie van de verstoring (in donkergrijs) en de locatie van het gedocumenteerde profiel (zwarte punt). In rood de contouren van de projectgebieden A en B. Figuur 3.2 Uitgegraven werkput in projectgebied A. 12

14 4 Resultaten Bij de aanleg van de werkput tot een diepte van 5,2 m + NAP (ca. 1 m Mv) is de onverstoorde ondergrond niet bereikt. De bodemopbouw bestaat uit een 60 cm dik pakket bruine, sterk zandige klei (Kz3) waarin grind en bouwpuin is herkend (Figuur 4.1). De bovenste 20 cm van dit pakket zijn wat donkerder en bestaan uit de bouwvoor. Aan de basis van de laag zijn bij de aanleg van de werkput sporen van een tandenbak waargenomen, wat er op duidt dat het pakket een recente datering (20 e eeuw) heeft. Op ca. 60 cm Mv bevindt zich een scherpe overgang naar een verblauwd pakket van opnieuw sterk zandige klei (Kz3). In deze verblauwde laag zijn puinspikkels en kachelslik herkend, wat er op wijst dat het pakket in de Nieuwe tijd is aangebracht of omgezet. De verblauwing is het gevolg van verstikking/ reductie van de bodem door de bebouwing die op het terrein heeft gestaan. Met een miniguts is vanuit het aangelegde vlak in de werkput een 80 cm diepe boring gezet. Hieruit blijkt dat de verblauwing doorloopt tot ca. 1,6 m Mv. Dit is tevens de overgang naar een matig grof, sterk siltig, zand pakket (Zs3). Het was in de boor moeilijk te herkennen, maar mogelijk betreft deze grens de overgang naar de onverstoorde oeverwal. Deze bevindingen komen niet overeen met de resultaten van het booronderzoek, waarbij is vastgesteld dat de verstoringen maximaal 90 cm diep reiken. Het niveau met kachelslik en fragmenten bouwpuin is destijds geïnterpreteerd als onverstoorde oeverwalafzettingen. Figuur 4.1 Profielopbouw in het noordwesten van werkput 1 (profiel 1). Hoewel het hele pakket uitgegraven grond dus in feite verstoord is, is in het noordoosten van de werkput sprake van een grote, nog recentere verstoring (Figuur 3.1). Hier bevindt zich onder de bouwvoor een pakket lichtgrijs, grofkorrelig zand (Zs1) met daarin bouwpuin en pvc buizen (Figuur 4.2). Het recente zandpakket loop tot tenminste 30 cm onder het aangelegde vlak door. Vanwege de compactheid van het zand kon niet dieper worden geboord. Op dit deel van het terrein heeft voorheen een gebouw van het Wit Gele Kruis (gezondheidszorg) gestaan: het zand is waarschijnlijk aangebracht voor de bouw van dit gebouw. Het onderzoek heeft geen archeologische resten opgeleverd. Het spoor dat bij het onderzoek van BAAC in boring 2 is aangeboord is niet herkend, maar dit boorpunt ligt ook net ten noorden van het uitgegraven bouwplan. 13

15 Figuur 4.2 Profielopbouw in het noordoosten van het onderzochte terrein, waar onder de bouwvoor een pakket grofkorrelig zand aanwezig is. 14

16 5 Synthese 5.1 Conclusie De archeologische begeleiding in Oijen Dorpshart projectgebied A heeft geen archeologische sporen en/ of vondsten opgeleverd. Tijdens een eerder proefsleuvenonderzoek zijn ca. 50 m ten zuiden van projectgebied A wel sporen en vondsten uit de middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. 9 Het ontbreken van dergelijke sporen in projectgebied A heeft te maken met de mate van verstoring van het terrein. Het oostelijk deel van het terrein is in de 20 e eeuw opgehoogd (waarschijnlijk na afgraving van de gebiedseigen klei) met grofzandig materiaal, dat niet gebiedseigen is. Het westelijke deel van het terrein is minder recent verstoord, maar de aanwezigheid van puinspikkels en kachelslik tot op het vlak niveau wijzen erop dat ook dit deel van het terrein in de Nieuwe tijd is opgehoogd of omgezet. Op dit niveau zouden alleen sporen en vondsten uit de Nieuwe tijd verwacht kunnen worden. Vanaf ca. 1,6 m Mv (4,8 m + NAP) lijkt de bodem onverstoord te zijn. Vanaf dit niveau kunnen sporen en vondsten uit de Nieuwe tijd en ouder worden verwacht. Bij het eerder genoemde proefsleuvenonderzoek uit 2009 bevond het sporenniveau zich op ca. 4,7 m + NAP. Dit onderschrijft de verwachting op het aantreffen van archeologie in het onderzoeksgebied vanaf 1,6 m Mv. 5.2 Beantwoording onderzoeksvragen Omdat er geen archeologische resten zijn aangetroffen kunnen de onderzoeksvragen met betrekking tot gaafheid en conservering van de vindplaatsen en perioden en vindplaatsen (onderzoeksvragen 4 t/m 12) niet te beantwoorden. Vanwege de verstoringsgraad van de bodem zijn ook niet alle vragen met betrekking tot landschap en bodem te beantwoorden (onderzoeksvragen 13 en 15). De overige onderzoeksvragen worden hieronder puntsgewijs besproken. Algemeen: 1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden? Nee, er zijn geen archeologische resten in de bodem aangetroffen. Mogelijk kunnen archeologische resten wel aanwezig zijn vanaf ca. 1,6 m Mv. Bij de begeleiding is de werkput echter uitgegraven tot ca. 1 m Mv. 2. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? Het ontbreken van archeologische resten kan worden verklaard door de verstoringsgraad van de bodem. Er zijn geen onverstoorde afzettingen aangetroffen. 3. Is er een verwachting dat buiten het nu onderzochte gebied nog resten van de aangetroffen vindplaatsen aanwezig zijn en wat is de verwachting omtrent de fysieke en inhoudelijke kwaliteit daarvan? N.v.t. Er is geen vindplaats aangetroffen. Landschap en bodem: 14. Hoe is de opbouw van het profiel in bodemkundige zin? Wat zijn de kenmerken van de stratigrafische eenheden? Is er sprake van loopvlakken, begraven bodems, ophogingslagen of cultuurlagen? De bodem is tot ca. 1,6 m Mv verstoord, waarbij een deel van de bodem tevens is verstikt door de bebouwing die tot enkele jaren geleden op het terrein aanwezig was. Op het noordoostelijk deel van het onderzochte terrein is 9 De Leeuwe

17 een pakket grofzand aanwezig, die van buiten het terrein aangevoerd zal zijn. Vanaf 1,6 m Mv worden onverstoorde oeverwalsedimenten verwacht. 16. Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan op de archeologische resten? Zie ook het antwoord op vraag 14. Eventuele archeologische resten die zich in de bovenste 1,6 m van de bodem hebben bevonden zijn niet meer intact. Er zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de eerdere aanwezigheid van een archeologische vindplaats in de verstoorde bodem. 16

18 Literatuur Bergman, W.A. 2015, Gemeente Oss. Plangebied Kloosterstraat 4 te Oijen. Historisch onderzoek naar he voormalige gebouw van het Wit Gele Kruis en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), BAAC Rapport V , s Hertogenbosch. Deville, T. & S.M. Koeman 2008, Bureauonderzoek, Kloosterstraat te Oijen, Synthegra rapport, Valkenswaard Jansen, R. 2015, Programma van Eisen Oijen Dorpshart voor diverse proefsleuven, archeologische begeleidingen en opgravingen (kader PvE), Oss. Leeuwe, R. de 2009, Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek te Oijen Dorpskern (gem. Lith), Archol rapport 124, Leiden. 17

19 Lijst van figuren Figuur 1.1 Ligging plangebied Oijen Dorpshart. Figuur 1.2 Locatie Oijen Dorphart met in rood de contouren van de verschillende projectgebieden. Figuur 2.1 Sporen aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek van Archol uit 2009 (De Leeuwe 2009). Figuur 3.1 Werkput 1 (grijs), met de locatie van de verstoring (in donkergrij)s en de locatie van het gedocumenteerde profiel (zwarte punt). In rood de contouren van de projectgebieden A en B. Figuur 3.2 Uitgegraven werkput in projectgebied A. Figuur 4.1 Profielopbouw in het noordwesten van werkput 1 (profiel 1). Figuur 4.2 Profielopbouw in het noordoosten van het onderzochte terrein, waar onder de bouwvoor een pakket grofkorrelig zand aanwezig is. Lijst van tabellen Tabel 1.1 Administratieve gegevens. 18