Het effect van inkuilen op de kwaliteit van

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het effect van inkuilen op de kwaliteit van"

Transcriptie

1 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar Het effect van inkuilen op de kwaliteit van kuilmaïs Oscar Capoen Promotor: Prof. Dr. Ir. Dirk Reheul Tutor: Ir. Jolien Swanckaert Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: Landbouwkunde

2

3

4

5 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar Het effect van inkuilen op de kwaliteit van kuilmaïs Oscar Capoen Promotor: Prof. Dr. Ir. Dirk Reheul Tutor: Ir. Jolien Swanckaert Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: Landbouwkunde

6 ii

7 De auteur en promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. The author and promoter give the permission to use this thesis for consultation and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically the source must be extensively specified when using from this thesis. Gent, juni 2015 De promotor De begeleider De auteur Prof. Dr. ir. Dirk Reheul Ir. Jolien Swanckaert Oscar Capoen iii

8 iv

9 Woord vooraf Hier sta ik dan, op het einde van mijn studie bio-ingenieur. Jarenlang heb ik kennis verzameld en nieuwe dingen geleerd, nu ben ik klaar om deze kennis te gebruiken en te delen met anderen. Ik heb ontdekt dat het leren van nieuwe dingen niet stopt na de studie en dat je een veel mooier resultaat bereikt met de juiste mensen om je heen. Zo ook bij het maken van deze thesis. Vandaar graag een woordje dank voor diegenen die mij bijgestaan hebben met raad en daad tijdens het maken van mijn thesis. Ik bedank graag mijn promotor Prof. Dr. Ir. Dirk Reheul voor het uitzetten van de kantlijnen van deze thesis, voor zijn kritische blik en voor het aanbrengen van verbeteringen en tips. Daarnaast gaat mijn dank ook uit naar Ir. Jolien Swanckaert voor de vele hulp bij het veld en labowerk, het begeleiden van de statistische analyse en het vele verbeterwerk. Verder wil ik ook de laboranten en werknemers van ILVO-Plant, Charlotte Melis, Miguel Gonzalez en Prof. Dr. Ir. Veerle Fievez bedanken voor hun input die mijn thesis mee heeft helpen vormen. Ten slotte wens ik ook nog mijn ouders te bedanken voor hun steun in alles wat ik doe, mijn broer en zus voor de vele ontspannende momenten tussen de studie door en mijn familie, vrienden en vriendinnen voor al hun morele steun. v

10 vi

11 Inhoudsopgave 1 Inleiding 1 2 Hypothesen en onderzoeksvragen 3 3 Literatuurstudie Inleiding Methoden om de celwandverteerbaarheid te analyseren Algemeen In sacco methode In vitro methoden Incubatietijd Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid Inkuilproces Algemeen Verliezen Kuilkarakteristieken Effect van inkuilen op de kwaliteit Droge stof gehalte NDF gehalte Zetmeelgehalte Eiwitgehalte Verteerbaarheid Materiaal en Methoden Proefopzet Teeltgegevens Teeltmanagement Meteogegevens Staalnames vii

12 Inhoudsopgave 4.4 Labo-analyses Kuilkarakteristieken Kwaliteitsparameters Methode celwandverteerbaarheid Berekeningen en data-analyse Methode celwandverteerbaarheid Karakterisering rassen Inkuilproces Effect van inkuilen Samenvatting Resultaten Methode celwandverteerbaarheid Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid Rassenvolgorde Karakterisering rassen Inkuilproces Verliezen Kuilkarakteristieken Effect van inkuilen Droge stof verlies bij drogen Kwaliteitsparameters Rassenvolgorde Discussie Methode celwandverteerbaarheid Karakterisering rassen Inkuilproces Verliezen Kuilkarakteristieken Effect van inkuilen Droge stof verlies bij drogen Kwaliteitsparameters Rassenvolgorde Conclusie 63 8 Perspectief voor verder onderzoek 65 viii

13 Inhoudsopgave Bibliografie 67 Bijlage A Proefplan Merelbeke 73 Bijlage B Detail meteogegevens oogstmaanden 75 Bijlage C Densiteit inkuilen 79 ix

14 x

15 Gebruikte afkortingen DS H KMI NDF NDFD NIRS OSD OT OZ SD SEC droge stof hypothese Koninklijk Meteorologisch Instituut neutral detergent fiber neutral detergent fiber digestibility near-infrared spectroscopie organische stof verteerbaarheid oogsttijdstip onderzoeksvraag standaardafwijking standard error of calibration xi

16 xii

17 Lijst van figuren 3.1 Het droge stof gehalte van de maïs doorheen de inkuilperiode. = 32% DS gehalte bij de oogst normale hybride; = 41% DS gehalte bij de oogst normale hybride; = 32% DS gehalte bij de oogst brown midrib hybride; = 41% DS gehalte bij de oogst brown midrib hybride (Bedrosian et al., 2012) Het verband tussen neutral detergent fiber (NDF) en de temperatuursom. = ingekuilde maïs; = verse maïs. Elk datapunt is het gemiddelde van vier hybriden, vier herhalingen en twee jaar. R1 = start eerste reproductieve stadium. Temperatuursom = [(T max T min )/2] 10; T max = maximale dagtemperatuur met een bovenlimiet van 30 C ; T min = minimale dagtemperatuur met een onderlimiet van 10 C (Darby & Lauer, 2002) Maandelijkse gemiddelde temperaturen ( C) te Kruishoutem voor 2013 (rood) en het langjarige gemiddelde van de periode (blauw) (data afkomstig van het KMI) Maandelijkse neerslaghoeveelheid (mm) te Kruishoutem voor 2013 en het langjarige gemiddelde van de periode (data afkomstig van het KMI) Weergave van het proefveld met de planten die in aanmerking kwamen om te oogsten. Alle geschrapte planten vielen weg omwille van de randeffecten De minisilo s die gebruikt werden om de maïs in te kuilen Rassenvolgorde op basis van de NDFD van de monsters met vers materiaal bij 24 u en 48 u incubatietijd Rassenvolgorde op basis van de NDFD van de monsters met vers materiaal bij 24 u en 48 u incubatietijd opgesplitst in twee deelsets Rassenvolgorde op basis van de NDFD van de monsters met ingekuild materiaal bij 24 u en 48 u incubatietijd xiii

18 Lijst van figuren 5.4 Relatief gewicht van de kuilen in functie van het aantal weken ingekuild. Elk punt stelt het gemiddelde voor van alle rassen bij drie parallellen De correlatie tussen het niet gecorrigeerde DS gehalte en de correctiefactoren Correlatie tussen het DS gehalte van het vers materiaal en het DS gehalte van het ingekuild materiaal Het NDF gehalte van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van acht rassen bij drie parallellen Het eiwitgehalte van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van acht rassen bij drie parallellen Het zetmeelgehalte van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van de zes rassen waarvoor er een significant verschil was tussen vers en ingekuild materiaal bij drie parallellen De OSD van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van de vijf rassen waarvoor er een significant verschil was tussen vers en ingekuild materiaal bij drie parallellen De NDFD van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van acht rassen bij drie parallellen xiv

19 Lijst van tabellen 3.1 Berekende herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid voor de NDF verteerbaarheid met behulp van de Ankom daisy II incubator (Spanghero et al., 2010). Uitgedrukt als percentage van de coëfficiënt van de variatie Kuilkarakteristieken van een maïskuil met een goede fermentatie. Weergegeven op droge stof basis (Kung & Shaver, 2001) Het effect van inkuilen op in vitro zetmeel verteerbaarheid in maïskuilen. Het percentage verteerbaar zetmeel wordt weergegeven voor verschillende inkuil periodes (Ferraretto et al., 2014a) Het effect van inkuilen op in vitro NDF verteerbaarheid in maïskuilen. Het percentage verteerbaar NDF wordt weergegeven voor verschillende inkuil periodes (Ferraretto et al., 2014a) Samenvattende tabel met de gebruikte rassen en hun respectieve gegevens afkomstig van de zaadbedrijven Een overzicht van de onkruidbestrijding die toegepast werd op het proefveld te Merelbeke in SEC (= standard error of calibration) van alle gebruikte kalibraties (g/kg DS). (a) externe kalibratie met 2860 stalen; (b) eigen kalibratie met 144 stalen; (c) eigen kalibratie met 60 stalen DS gehalte (%) bij de oogst van de 10 monsters die gebruikt werden om de herhaalbaarheid en de reproduceerbaarheid te analyseren Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid (%) van de buizenmethode en de Daisy methode om de NDFD te bepalen bij 24 u en 48 u voor zowel ingekuild als vers materiaal Samenvattende tabel met de resultaten van de anova s voor vers en ingekuild materiaal waarbij NDFD monster * tijd DS gehalte (%) doorheen de afrijping van de verschillende rassen xv

20 Lijst van tabellen 5.4 Fermentatieverliezen na 20 weken inkuilen. Weergegeven als percentage van het kuilgewicht bij inkuilen. Elk punt werd berekend uit drie parallellen. Gemiddelden met dezelfde letter verschillen niet significant van elkaar De hoeveelheid sap die vrijkwam bij het uitkuilen van het materiaal van OT 1 per ras samen met het eiwitgehalte en het suikergehalte van dit sap. Elke waarde is berekend uit drie herhalingen Kuilkarakteristieken van het ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen (g/kg uitgekuilde DS). Elke waarde is het gemiddelde van alle rassen en één parallel. Waarden met dezelfde letter verschillen niet significant van elkaar Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij NDF kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0, Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij eiwit kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0, Het verschil in eiwitgehalte uitgedrukt in procent eenheden tussen vers en ingekuild materiaal waarbij het gemiddelde genomen is van alle rassen Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij zetmeel kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0, Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij OSD kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0, Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij NDFD kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0, Het verschil in NDFD uitgedrukt in percentage eenheden tussen vers en ingekuild materiaal waarbij het gemiddelde genomen is van alle rassen De kuil:ras interactie per OT voor alle kwaliteitsparameters. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0, Berekening voederwaarde verse en ingekuilde maïs B.1 Maximale temperaturen, minimale temperaturen, gemiddelde temperaturen en neerslaghoeveelheden te Kruishoutem voor september Temperaturen uitgedrukt als graden Celsius en neerslag als mm (Data afkomstig van het KMI) B.2 Maximale temperaturen, minimale temperaturen, gemiddelde temperaturen en neerslaghoeveelheden te Kruishoutem voor oktober Temperaturen uitgedrukt als graden Celsius en neerslag als mm (Data afkomstig van het KMI) xvi

21 Lijst van tabellen C.1 Per % DS wordt weergegeven hoeveel kg vers materiaal per buis ingekuild moet worden om 200 kg DS/ m 3 aan te houden xvii

22 xviii

23 Samenvatting De meest kwaliteitsmetingen op kuilmaïs in de wereld, waaronder deze van de Belgische rassenlijst, worden uitgevoerd op vers materiaal. Nochtans wordt maïs in de praktijk altijd eerst ingekuild om een goede bewaring te garanderen. De invloed van het inkuilen op de kwaliteit van kuilmaïs werd onderzocht doorheen de afrijping. Concreet werden op zes verschillende tijdstippen doorheen de afrijping acht rassen (Banguy, Kalientes, LG , LG , LG 3220, MAS 17E, NK Falkone en Ronaldinio) geoogst en ingekuild voor 20 weken. Drie verschillende methoden om de in vitro celwandverteerbaarheid te bepalen werden bestudeerd: de buizenmethode waarbij 24 u en 48 u geïncubeerd werd met pensvocht en de Daisy methode waarbij 48 u geïncubeerd werd. De eerste hypothese stelde dat de methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen geen invloed heeft op de resultaten. De bekomen resultaten weerlegden deze hypothese. Er waren grote verschillen in de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid tussen de verschillende methoden en de rassenvolgorde wijzigde tussen 24 u of 48 u incuberen. De buizenmethode waarbij 48 u geïncubeerd wordt, is de aanbevolen methode wegens zijn goede herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid. Op basis van de kuilkarakteristieken (ph, vluchtige componenten, sap- en fermentatieverliezen) bleek dat alle kuilen een goede fermentatie ondergaan hebben. Voor zowel het vers als het ingekuild materiaal werden de kwaliteitsparameters (DS, NDF, eiwit, zetmeel, OSD en NDFD) bepaald. De tweede hypothese stelde dat het inkuilen geen effect heeft op de voederwaarde van kuilmaïs. Dit kon ook weerlegd worden omdat het inkuilen een effect had op elke kwaliteitsparameter. Het NDF gehalte van het ingekuild materiaal lag ongeveer 10% eenheden lager dan dat van het vers materiaal. Het eiwitgehalte verschilde significant tussen vers en ingekuild materiaal, maar het verschil tussen beide was sterk afhankelijk van het oogsttijdstip. Bij zes van de acht rassen was het zetmeelgehalte voor het ingekuild materiaal gemiddeld 2,8% eenheden hoger dan het zetmeelgehalte van het vers materiaal. Bij de overige twee xix

24 rassen was geen verschil waar te nemen. Voor vijf van de acht rassen was de OSD voor ingekuild materiaal gemiddeld 2,1% eenheden hoger dan de OSD voor vers materiaal. Voor de overige drie rassen was geen verschil waar te nemen. De NDFD was altijd lager bij ingekuild materiaal, het verschil varieerde van 4,7% eenheden tot 10,1% eenheden afhankelijk van het oogsttijdstip. De derde hypothese stelde dat de rassenvolgorde behouden blijft na inkuilen. Deze hypothese kon gedeeltelijk weerlegd worden. Het inkuilen had weinig effect op de rassenvolgorde van het eiwitgehalte, het zetmeelgehalte en de OSD. Echter vanaf het derde oogsttijdstip had het inkuilen wel een invloed op de rassenvolgorde van het NDF gehalte en vanaf het tweede oogsttijdstip wijzigde de rassenvolgorde van de NDFD. xx

25 Hoofdstuk 1 Inleiding De maïsteelt neemt een belangrijk deel in van de Belgische akkerbouw. Van de ha cultuurgrond in 2013 besloeg maïs ha ofwel 19%. Enkel de weilanden namen een nog grotere oppervlakte in (FOD economie, 2014). De maïsteelt kan worden opgesplitst worden in twee grote delen volgens het gebruik van de maïs. Enerzijds is er korrelmaïs waarvan in ha geteeld werd. Hierbij worden alleen de korrels of de kolven geoogst. De korrels worden met warme lucht nagedroogd tot graan, want het vochtgehalte bij de oogst is in België te hoog om een goede bewaring te verzekeren. Ofwel worden de korrels onmiddellijk na de oogst gemalen en ingekuild; dit kuilvoer wordt dan vooral gebruikt als kippen- of varkensvoer. Anderzijds is er kuilmaïs die met ha het grootste deel maïs vertegenwoordigt. Alle bovengrondse plantendelen worden geoogst, gehakseld en ingekuild (Reheul, 2005). Dit kuilvoer is hoofdzakelijk voor runderen bestemd en bedraagt een groot deel van het typisch rantsoen voor een vlees- of melkkoe. Gezien het grote belang van deze teelt, hebben de veredelaars en producenten van zaaigoed een uitgebreid gamma aan rassen ontwikkeld en op de markt gebracht. Deze rassen verschillen naargelang hun gebruiksdoel en hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Om niet zomaar alle commerciële praatjes te geloven, wordt elk jaar een aanbevelende rassenlijst opgesteld door het ILVO. Deze lijst zorgt ervoor dat de rassen objectief met elkaar vergeleken kunnen worden en dat de landbouwers zonder noemenswaardige risico s nieuwe rassen in hun teeltplan kunnen inschakelen (Pannecoucque et al., 2014). De meeste kwaliteitsmetingen in de wereld, waaronder ook deze van de Belgische rassenlijst, worden uitgevoerd op vers materiaal (Cherney et al., 2006). Nochtans wordt maïs in de praktijk altijd eerst ingekuild om een goede bewaring te garanderen. In deze thesis wordt de invloed van het inkuilen op de kwaliteit van kuilmaïs onderzocht doorheen 1

26 Hoofdstuk 1. Inleiding de afrijping. Op zes verschillende tijdstippen doorheen de afrijping worden acht rassen geoogst en ingekuild voor 20 weken. De methode om in vitro celwandverteerbaarheid te bepalen wordt bestudeerd. Daarna volgt een beschrijving van de kuilkarakteristieken (ph, vluchtige componenten, sap- en fermentatieverliezen). Vervolgens worden de kwaliteitsverschillen tussen vers en ingekuild materiaal bestudeerd om finaal het effect van inkuilen op de rassenvolgorde te onderzoeken. 2

27 Hoofdstuk 2 Hypothesen en onderzoeksvragen In totaal worden drie hypothesen onderzocht in deze thesis. H 1: De methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen heeft geen invloed op de resultaten. OZ 1: Welke in vitro methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen is het meest herhaalbaar en reproduceerbaar? OZ 2: Wijzigt de rassenvolgorde bij 24 u of 48 u incuberen met pensvocht? H 2: Het inkuilen heeft geen effect op de voederwaarde van de kuilmaïs. Hoe groot is het effect van inkuilen op OZ 3: het NDF gehalte? OZ 4: het eiwitgehalte? OZ 5: het zetmeelgehalte? OZ 6: de organische stof verteerbaarheid? OZ 7: de celwandverteerbaarheid? H 3: De rassenvolgorde blijft behouden na inkuilen. 3

28 4

29 Hoofdstuk 3 Literatuurstudie 3.1 Inleiding Een verantwoorde rassenkeuze draagt bij tot een rendabele teelt. Door een continu aangepast evaluatiesysteem voor de beoordeling van nieuwe rassen, worden enkel de beste rassen opgenomen in de rassencatalogus. Op deze manier kunnen de landbouwers meegenieten van de genetische vooruitgang (Pannecoucque et al., 2014). Volgens Pannecoucque et al. (2014) zijn de rassen van kuilmaïs geëvolueerd van massaproducten in de periode tot meer kwalitatieve rassen in de jaren 90. In het huidige assortiment ligt de klemtoon naast opbrengst vooral op oogstzekerheid en kwaliteit. Voor kuilmaïs is de verteerbaarheid het belangrijkste kwaliteitskenmerk. Naast de verteerbaarheid zijn ook het zetmeelgehalte en de celwandverteerbaarheid belangrijke kwaliteitsparameters. Cherney et al. (2006) meldden dat deze kwaliteitsmetingen op de maïs hybriden bijna uitsluitend uitgevoerd worden op vers materiaal. Dit betekent dat de maïs na het oogsten onmiddellijk gedroogd wordt en niet eerst een periode ingekuild wordt. Ook de rassenproeven in België gebruiken vers materiaal. Nochtans wordt de maïs in de praktijk altijd eerst ingekuild voor hij gevoederd wordt. Waarom dan ook de kwaliteitsmetingen hier niet op afstemmen? Er zijn meerdere redenen; ten eerste gaat er meer tijd, werk en dus ook kosten in het in- en uitkuilen. Daarnaast moeten de resultaten van de veldproeven zo snel mogelijk gekend zijn om de voorbereidingen voor het volgende teeltseizoen te kunnen treffen. Dit zorgt ervoor dat er zeer weinig tijd overblijft voor het inkuilen en het verwerken van de resultaten (Cherney et al., 2006). Het eerste deel van de literatuurstudie focust op de methoden om de celwandverteerbaarheid te analyseren. Hierdoor zal duidelijk worden waarom extra onderzoek in dit gebied nodig is. Daarna wordt een algemene uitleg gegeven over het inkuilproces. Na 5

30 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie deze algemene uitleg wordt stil gestaan bij de kuilkarakteristieken en de verliezen die gepaard gaan met het inkuilen. Dit zal een nuttig kader vormen bij de verdere bespreking van de effecten van het inkuilen. Verder wordt een beknopte bespreking gegeven van de kwaliteitsparameters (verteerbaarheid, aandeel celwanden, celwandverteerbaarheid, eiwit en zetmeel) om dan dieper in te gaan op de invloed van het inkuilen op deze parameters. 3.2 Methoden om de celwandverteerbaarheid te analyseren Algemeen Bij de celwandverteerbaarheid (= NDF verteerbaarheid) is er, in tegenstelling tot de andere kwaliteitsparameters, het jongste decennium nogal wat discussie geweest over de analysemethode. Maar voor we dieper op de methoden ingaan, kijken we eerst waarom het nodig is om de celwandverteerbaarheid te bepalen. Hoffman et al. (2003) gaven drie redenen waarom voedergewassen moeten getest worden op celwandverteerbaarheid. De celwandverteerbaarheid kan geschat worden op basis van het lignine en cellulose gehalte. Echter, onderzoek heeft uitgewezen dat deze componenten niet alle variatie in celwandverteerbaarheid kunnen verklaren. Dit werd ook bevestigd door Robinson et al. (1999). Een tweede reden is dat koeien in lactatie meer droge stof opnemen en meer melk produceren wanneer ze een rantsoen krijgen met een hogere celwandverteerbaarheid (Oba & Allen, 1999). Een derde reden is dat de celwandverteerbaarheid meer en meer meegenomen wordt in de berekeningen voor de netto energie-inhoud van voedergewassen. Bij de accurate schatting van de netto energie-inhoud van voedergewassen met veel vezels is de bepaling van de celwandverteerbaarheid het grootste struikelblok (Robinson et al., 1999). Het is belangrijk even stil te staan bij de terminologie die gebruikt wordt om de verteerbaarheid van de celwanden uit te drukken. De NDF verteerbaarheid kan uitgedrukt worden als NDFD of als dndf. NDFD staat voor neutral detergent fibre digestibility, hierbij wordt de verteerbare fractie van het NDF uitgedrukt als percentage van de totale NDF fractie. dndf staat voor digestible neutral detergent fibre, hierbij wordt de verteerbare fractie van het NDF uitgedrukt als percentage van de totale droge stof fractie. dndf wordt in sommige artikels ook wel IVTDMD of TDMD genoemd. Dit staat voor in vitro true dry matter digestibility of true dry matter digestibility. 6

31 3.2. Methoden om de celwandverteerbaarheid te analyseren Beide parameters worden met dezelfde methode bepaald. De ene waarde kan zelfs gemakkelijk omgezet worden in de andere waarde met de volgende vergelijkingen (Hoffman et al., 2001). NDF D = [1 {(100 dndf ) /NDF }] 100 dndf = 100 [(100 NDF D) (NDF/100)] Maar Goeser et al. (2009) argumenteerden dat deze termen niet zomaar door elkaar gebruikt mogen worden. Beide termen zijn geassocieerd met verschillende fouttermen. De NDF analyse fout is twee keer inbegrepen in de berekening van de NDFD. Eén keer tijdens de analyse om de onverteerbare NDF fractie te bepalen en één keer tijdens de analyse om het NDF gehalte te kennen. Bij de dndf is de NDF analyse fout slechts één keer inbegrepen in de berekening. Hierbij hoeft het NDF gehalte niet gekend te zijn, want de onverteerde celwand fractie wordt uitgedrukt op droge stof basis. Om deze reden is de dndf term accurater dan de NDFD term (Goeser et al., 2009). Om de NDF verteerbaarheid te meten zijn doorheen de jaren verschillende methoden ontwikkeld en op punt gesteld. Hieronder worden de in sacco methode en twee in vitro methoden besproken en met elkaar vergeleken. Omdat de in vitro methoden actueel de meest gebruikte methoden zijn, worden de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid van deze methoden bestudeerd In sacco methode De in sacco methode, ook wel in situ methode genoemd, maakt gebruik van nylon zakjes die in de pens van de koe worden gebracht. Deze zakjes worden op verschillende tijdsintervallen eruit gehaald en geanalyseerd. De hoeveelheid NDF aanwezig voor het inbrengen van het zakje, wordt vergeleken met de hoeveel die aanwezig is na het inbrengen van het zakje. Het inbrengen van deze zakjes gebeurt via een pensfistel. Deze methode heeft het voordeel dat het materiaal onmiddellijk in de juiste omgeving wordt gebracht en is een goede methode om de NDF verteerbaarheid te bepalen (Hoffman et al., 2001). Toch moet men voorzichtig omgaan met het interpreteren van de bekomen resultaten. De microbiële populatie die zich ontwikkelt in deze zakjes verschilt van de microbiële populatie rondom het zakje in de pens (Meyer & Mackie, 1986). Er zijn nog andere nadelen verbonden aan deze methode. De methode is moeilijk te standaardiseren over verschillende labo s omdat het materiaal onderworpen is aan cyclische en variabele pensomstandigheden enerzijds en omwille van de variabiliteit tussen de dieren anderzijds. Deze methode wordt dan ook niet vaak meer gebruikt voor de voeder 7

32 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie analyse (Spanghero et al., 2003). Ook de praktische organisatie en arbeidsintensiviteit spreken niet in het voordeel van deze methode. De methode wordt wel nog gebruikt om de resultaten van in vitro methoden te toetsen aan de praktijk (Robinson et al., 1999; Spanghero et al., 2010) In vitro methoden In vitro methoden bepalen de NDF verteerbaarheid in het labo. Hierbij wordt pensvocht gebruikt en worden de pensomstandigheden nagebootst. Het pensvocht wordt afgetapt van runderen of schapen met een pensfistel. Om de pensomgeving na te bootsen moet de omgeving anaeroob zijn en op een constante temperatuur van 39 graden gehouden worden. Er moet ook beweging voorzien zijn om het materiaal te mengen met het pensvocht. Vandaag zijn er twee belangrijke in vitro methoden: de buizen methode en de filterzakjes methode. Deze bestaan uit twee stappen: een incubatie met pensvocht gevolgd door een NDF bepaling op het niet verteerd materiaal. Ten eerste is er de methode van Van Soest et al. (1966), ook wel de buizen methode genoemd, waarbij ieder staal in een aparte buis geïncubeerd wordt met pensvocht. Na de incubatie wordt het pensvocht afgefiltreerd en wordt het resterende materiaal opgekookt met neutrale detergent oplossing. Na het opkoken blijven enkel de niet verteerde celwanden over. Deze methode is een variant op de bekende methode van Tilley & Terry (1963) die gebruikt wordt om de organische stof verteerbaarheid van voedergewassen te bepalen (Wilman & Adesogan, 2000). Tijdens de incubatie wordt het pensvocht met het staal op temperatuur gehouden door de buizen in een warmwaterbad te plaatsen. De buizen worden ook afgesloten met een dop om het geheel anaeroob te houden. Op deze buizen is wel een klep aanwezig om de gevormde gassen te laten ontsnappen. Bij de tweede, alternatieve, aanpak wordt elk staal in een klein afgesloten filterzakje gedaan. Deze zakjes worden samen geïncubeerd met pensvocht in één grote bokaal. Na de incubatie worden de zakjes goed gespoeld met water zodat alle pensvocht verdwenen is. Ten slotte worden ook deze zakjes opgekookt met neutrale detergent oplossing. Voor het toepassen van de filterzakjes methode wordt in heel veel artikels gebruik gemaakt van Ankom technologie. Zo wordt de Ankom daisy II incubator gebruikt samen met de Ankom F57 filterzakjes. Deze filterzakjes bestaan uit een drie dimensionale polyester/polyethyleen matrix die ontworpen is om partikels kleiner dan 25 µm tegen te houden (Wilman & Adesogan, 2000). Wilman & Adesogan (2000) zagen twee potentiële nadelen aan de filterzakjes methode bij het schatten van de verteerbaarheid. 8

33 3.2. Methoden om de celwandverteerbaarheid te analyseren Fijne partikels materiaal kunnen in en uit de zakjes bewegen tijdens de incubatie: doorheen de poriën of doorheen grotere gaten in het filterzakje. Deze grotere gaten kunnen te wijten zijn aan een foutieve afsluiting van het filterzakje of aan een productiefout van de polyester/polyethyleen matrix. Dit zou het residueel gewicht beïnvloeden en finaal ook de schatting van de verteerbaarheid. Stalen kunnen elkaar beïnvloeden wanneer ze geïncubeerd worden in dezelfde bokaal. Oplosbare deeltjes en zeer kleine partikels kunnen vrijkomen in het pensvocht en zo de microbiële activiteit beïnvloeden in heel de bokaal en dus ook de celwand vertering van alle stalen in de bokaal. Uit eigen ervaring blijkt dat bij de buizen methode het staal relatief snel bezinkt in het pensvocht. Hierdoor moeten de buizen handmatig geschud worden. Dit probleem komt niet voor bij de filterzakjes methode omdat de stalen continu in beweging worden gehouden waardoor het materiaal intensief in contact is met het pensvocht (Ankom, 2005). Bovendien is de filterzakjes methode efficiënter omdat de stalen in batch verwerkt worden (Traxler et al., 1995). De filterzakjes methode geniet de voorkeur wanneer de nadruk ligt op het analyseren van een groot aantal stalen (Wilman & Adesogan, 2000). De methode met de filterzakjes is minder arbeidsintensief dan de traditionele buizen methode. Er wordt arbeid bespaard omdat (a) het pensvocht niet aan ieder staal individueel moet worden toegevoegd; (b) het materiaal automatisch in beweging blijft; (c) het pensvocht gemakkelijk verwijderd wordt na de incubatiestap. Wilman & Adesogan (2000) schatten dat er 4 minuten arbeid per staal kan bespaard worden met de filterzakjes methode ten opzichte van de buizen methode. Uit eigen onderzoek is gebleken dat bij de buizenmethode ongeveer 12 minuten arbeid nodig is per staal. Wilman & Adesogan (2000) stelden een proef op met Italiaans raaigras en luzerne waarbij beide methoden vergeleken werden met elkaar. Uit de resultaten bleek dat de dndf consistent lager lag bij het gebruik van de filterzakjes, maar de verschillen waren niet significant. Voor het raaigras zakte de dndf van 879 g/kg tot 823 g/kg, voor de luzerne zakte de dndf van 700 g/kg tot 678 g/kg. Toch konden de dndf resultaten bekomen met de buizen methode, goed voorspeld worden met de filterzakjes methode. De correlatie tussen beide methoden was goed met een R 2 van 0,94. Ook Traxler et al. (1995) onderzochten de dndf van vier voedergewassen om de buizen methode te vergelijken met de filterzakjes methode met als conclusie dat de twee methoden vergelijkbare resultaten geven. De variatiecoëfficiënt is lager bij de buizenmethode in vergelijking met 9

34 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie de filterzakjes methode waardoor de buizenmethode preciezer is (Wilman & Adesogan, 2000) Incubatietijd Het belang van de incubatietijd werd aangetoond door Spanghero et al. (2010) waarbij de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid van de filterzakjes methode met de Ankom daisy II incubator werden bestudeerd bij verschillende incubatietijden. De discussie over de incubatietijd gaat hoofdzakelijk over het verschil tussen 30 u of 48 u incubatie (Hoffman et al., 2003). Als de stalen 30 u geïncubeerd worden, zijn de waarden voor de NDF verteerbaarheid logischerwijs lager dan bij 48 u incubatie. Voor maïskuilen bedragen de verschillen 9,0 NDFD percentage eenheden op referentiewaarden van 47% tot 71% bij 48 u (Hoffman et al., 2003) tot 16 NDFD percentage eenheden op een referentiewaarde van 47,4% bij 48 u (Spanghero et al., 2010). Over alle voedergewassen heen zijn de waarden voor 30 u en 48 u incubatie wel goed met elkaar gecorreleerd met een R 2 van 0,84 (Hoffman et al., 2003). De vraag welke incubatietijd nu de beste is, kan niet eenduidig beantwoord worden (Hoffman et al., 2003). Om de NDF verteerbaarheid te kunnen gebruiken in de berekeningen voor de netto-energie waarden van voedergewassen, is het belangrijk te meten hoeveel NDF de herkauwer kan verteren bij een inname op onderhoudsniveau. Dit wil zeggen een inname die voldoende is om de herkauwer te voorzien in zijn onderhoud, maar niet voor extra groei of melkproductie. Een incubatie van 30 u vertegenwoordigt beter de hoeveelheid NDF die de koe kan verteren op onderhoudsniveau in vergelijking met een incubatie van 48 u. Bij 48 u wordt de verteerbaarheid op onderhoudsniveau licht overschat Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid De precisie van een analysemethode wordt gedefinieerd aan de hand van de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid. Beide parameters worden uitgedrukt als coëfficiënten van de variatie (standaardafwijking/gemiddelde 100). De herhaalbaarheid geeft de variabiliteit weer tussen de stalen die in duplo geanalyseerd worden met hetzelfde pensvocht. De reproduceerbaarheid geeft dan de variabiliteit weer tussen stalen die geanalyseerd worden met pensvocht dat verzameld wordt op een ander tijdstip of van een ander dier. Spanghero et al. (2010) stelden een proef op waarbij het doel was de precisie van de NDF verteerbaarheid, bekomen met de Ankom daisy II incubator, te testen. In de proef werden 10 verschillende vezelrijke voedergewassen gebruikt en de stalen werden opgestuurd 10

35 3.2. Methoden om de celwandverteerbaarheid te analyseren naar 5 verschillende laboratoria. Omdat in deze proef met verschillende laboratoria werd gewerkt, hebben de termen herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid hier een licht gewijzigde betekenis. De herhaalbaarheid geeft hier de variabiliteit weer binnen de laboratoria, de reproduceerbaarheid de variabiliteit tussen de laboratoria. Voor de gedetailleerde formules om de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid te berekenen wordt verwezen naar het artikel in kwestie. De samenvattende resultaten hiervan worden weergegeven in Tabel 3.1 (Spanghero et al., 2010). Tabel 3.1: Berekende herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid voor de NDF verteerbaarheid met behulp van de Ankom daisy II incubator (Spanghero et al., 2010). Uitgedrukt als percentage van de coëfficiënt van de variatie. NDFD dndf Uren incubatie 30 h 48 h 30 h 48 h Herhaalbaarheid (%) Reproduceerbaarheid (%) Hoffman et al. (2003) stelden vast dat een incubatie van 30 u minder herhaalbaar is in vergelijking met een incubatie van 48 u. De resultaten van Spanghero et al. (2010) bevestigden dit: na 30 u incuberen bedroeg de herhaalbaarheid ongeveer 12% en na 48 u incuberen werd dit bijna gehalveerd. Hetzelfde effect viel waar te nemen bij de reproduceerbaarheid. Deze was erg slecht bij 30 u, maar verbeterde sterk bij 48 u. De reden voor de slechte reproduceerbaarheid moet gezocht worden bij de verschillende diersoorten en de verschillende methoden die gebruikt werden om het pensvocht te verzamelen (Spanghero et al., 2010). De hogere waarden voor herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid bij 30 u incubatie duiden er wellicht op dat slechts een deel van de potentieel verteerbare NDF afgebroken is. Het is wel bekend dat vezelafbraak een bepaalde tijd nodig heeft om op starten. Dit komt doordat de cellulolytische bacteriën zich eerst moeten vast hechten aan de vezels. Waarschijnlijk is de initiële afbraak fase het meest gevoelig aan wijzigende omstandigheden (bijvoorbeeld verschillend pensvocht of een verschillende behandeling van het pensvocht). Bij gevolg is deze initiële afbraak fase ook het moeilijkst te reproduceren in verschillende laboratoria. Een langere incubatietijd laat een meer complete NDF afbraak toe en vergroot dus ook de precisie van de resultaten (Spanghero et al., 2010). Zoals eerder vermeld, speculeerden Goeser et al. (2009) dat NDFD intrinsiek een hogere 11

36 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie analyse fout heeft dan dndf. Uit de resultaten van Spanghero et al. (2010) was geen verbetering waarneembaar van de precisie parameters van dndf ten opzichte van NDFD. Verder bestaat er een goede correlatie tussen in vitro NDFD (met de filterzakjes methode) en in situ NDFD voor zowel 30 h als 48 h incubatie met een R 2 van respectievelijk 0,92 en 0,98 waarbij de helling van de regressielijnen dicht bij 1 ligt (Spanghero et al., 2010, 2003; Robinson et al., 1999). Ondanks de tijdswinst die geboekt wordt met de Ankom daisy II incubator, blijft het analyseren van de NDF verteerbaarheid een tijdrovende bezigheid. Daarom worden in de commerciële laboratoria de meeste voeder analyses gedaan met near-infrared reflectance spectroscopy ook wel afgekort tot NIRS. Om deze methode te kunnen gebruiken is wel eerst een kalibratie nodig. Om een kwaliteitsvolle NIRS kalibratie te bekomen is het belangrijk dat de precisie van de methode die gebruikt wordt om de referentie stalen te analyseren op hoog niveau is (Goeser et al., 2009). In de literatuur werden geen artikels teruggevonden waarbij de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid voor zowel de buizenmethoden als de filterzakjes methode onderzocht werden onder gelijkaardige condities. Het onderzoek van Wilman & Adesogan (2000) geeft al een indicatie door het bepalen van de variatie coëfficiënten van beide methoden. Ook de invloed van het analyseren van vers of ingekuild materiaal op deze parameters blijft onduidelijk. 3.3 Inkuilproces Algemeen Het inkuilen wordt alom toegepast om voedergewassen zoals maïs, gras en luzerne gedurende lange tijd te kunnen bewaren. In veel landen wordt ingekuild voer aanzien als een hoogwaardig ruwvoer voor dieren. Om een kuil te hebben van hoge kwaliteit is een goed microbiologisch fermentatieproces essentieel. Een goed fermentatieproces is enerzijds afhankelijk van het type en de kwaliteit van het voedergewas. Oogst- en inkuiltechnieken spelen anderzijds ook een belangrijke rol (Elferink et al., 2000). Inkuilen als bewaarmethode is gebaseerd op een ph daling van het ingekuild materiaal waardoor de micro-organismen die verantwoordelijk zijn voor bederf, niet langer kunnen groeien. Deze ph daling komt voort uit een spontane melkzuur fermentatie onder anaerobe omstandigheden. De melkzuur bacteriën zetten de water oplosbare koolhydraten in de kuil om tot melkzuur en in mindere mate tot azijnzuur. Het inkuilproces wordt 12

37 3.3. Inkuilproces typisch verdeeld in vier fasen (Elferink et al., 2000). De eerste, aerobe fase duurt normaal enkele uren. Hierin wordt de atmosferische zuurstof die nog aanwezig is tussen het plant materiaal opgebruikt door aerobe en facultatief aerobe micro-organismen. Tijdens deze fase ligt de ph nog tussen 6,0 en 6,5. De tweede, fermentatieve fase start wanneer de kuil anaeroob is. De lengte van deze fase kan variëren van enkele dagen tot enkele weken afhankelijk van het uitgangsmateriaal en de inkuil condities. Bij een succesvolle fermentatie ontwikkelen de melkzuur bacteriën zich en groeien ze uit tot de dominante populatie. Afhankelijk van hun suiker metabolisme kunnen melkzuur bacteriën geclassificeerd worden als obligaat homofermentatief, facultatief heterofermentatief of obligaat heterofermentatief. Als gevolg van de productie van melkzuur en andere zuren daalt de ph tot 3,8-5,0. Tijdens de derde, stabiele fase dalen de micro-organismen van fase 2 geleidelijk in aantal. Sommige zuur tolerante micro-organismen overleven deze periode in een niet actieve vorm, anderen kunnen overleven als sporen. Slechts enkele zuur tolerante proteasen en carbohydrasen en enkele gespecialiseerde micro-organismen blijven actief tijdens deze fase. De vierde fase, de voederfase, start wanneer de kuil blootgesteld wordt aan lucht. Deze fase is onvermijdbaar bij het uitkuilen, maar kan al eerder starten door schade aan het dekzeil van de kuil. Door de blootstelling aan lucht start het bederf in twee stappen. De eerste stap is de degradatie van de conserverende zuren door gisten en soms ook door azijnzuur bacteriën met een ph stijging als gevolg. De tweede stap is geassocieerd met een stijging van de activiteit van bederf micro-organismen zoals Bacilli en een stijging van de temperatuur Verliezen Het inkuilen is een goede manier om maïs een lange periode te bewaren. Maar het is niet zo dat het inkuilen een perfecte bewaring van de maïs biedt. Om deze bewaring zo goed mogelijk te laten verlopen is het belangrijk om het bederf, de sapverliezen en de respiratie verliezen zo veel mogelijk te reduceren. Hierbij is het belangrijk om iedere fase te optimaliseren. In fase 1 zullen een goede oogsttechniek en een correcte silo vultechniek de aanwezige zuurstof tussen de plant deeltjes reduceren. Hierdoor worden de verliezen aan water oplosbare koolhydraten door aerobe respiratie geminimaliseerd. Als gevolg zijn meer suikers beschikbaar voor de melkzuur fermentatie in fase 2. Tijdens fase 2 en 3 kan het 13

38 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie inkuilproces niet actief gecontroleerd worden. Manieren om deze fasen te optimaliseren bestaan uit het toevoegen van kuil additieven bij het maken van de kuil. Hier zullen we niet verder op ingaan. Fase vier start van zodra lucht aanwezig is, daarom is het van groot belang een luchtdichte silo te hebben. Lekken dienen zo snel mogelijk gerepareerd te worden. Bij het uitkuilen moet een voldoende hoge voersnelheid aangehouden worden om verliezen te minimaliseren. Er kunnen ook additieven toegevoegd worden om het bederf bij uitkuilen te reduceren (Elferink et al., 2000). Ondanks alle voorzorgsmaatregelen zal er steeds een minimum verlies aan droge stof zijn. Het grootste deel van de gemeten droge stof verliezen in kuilen is te wijten aan plant en microbiële respiratie. Dit resulteert in de oxidatie van het meest verteerbare deel van het gewas. Hiernaast zijn ook nog additionele verliezen mogelijk wanneer de geoogste maïs te nat of te droog is (Darby & Lauer, 2002). Ook de gevolgde pathways voor de melkzuur fermentatie hebben een invloed op de verliezen. Bij de homofermentatieve pathway wordt een molecule glucose omgezet tot twee moleculen melkzuur. Bij de heterofermentatieve pathway wordt de glucose omgezet tot een molecule melkzuur, een molecule CO 2 en een molecule ethanol (Elferink et al., 2000; Xiccato et al., 1994). Fermentatieverliezen zijn omgekeerd evenredig met de graad van luchtdichtheid (Xiccato et al., 1994). Wanneer de geoogste maïs te nat is, wordt de kuil gevoelig voor sapverliezen (Darby & Lauer, 2002; Bal et al., 1997). Sapverliezen komen voor bij een droge stof gehalte (DS gehalte) lager dan 25-28% (Xiccato et al., 1994). Bij een te droge kuil, komen meer respiratie verliezen voor (Darby & Lauer, 2002). Xiccato et al. (1994) schreven de hogere verliezen bij hoge DS gehalten toe aan het moeilijker verhakselen en samendrukken van de kuil waardoor er meer lucht in de kuil zit. Bovendien bevatten sterk afgerijpte planten minder suikers die beschikbaar zijn voor de fermentatie. Xiccato et al. (1994) stelden een vergelijking op die de totale verliezen kan inschatten aan de hand van het initiële DS gehalte. DS gehalten van 30%, 34% en 38% leiden tot verliezen van respectievelijk 9,34%, 3,58% en 5,34%. Het laagste verlies, zijnde 3,31%, wordt gerealiseerd bij 35,1% volgens deze vergelijking Kuilkarakteristieken Onder de kuilkarakteristieken verstaan we de ph en concentraties aan melkzuur, ammoniak en vluchtige vetzuren. De vluchtige vetzuren zijn een verzamelnaam voor azijnzuur, propionzuur, boterzuur en isoboterzuur. De kuilkarakteristieken geven inzicht in het inkuilproces. Je kunt eruit afleiden of er een goede, een gemiddelde of een slechte fermentatie heeft plaats gevonden (Cherney et al., 2004; Kung & Shaver, 2001). In Tabel

39 3.3. Inkuilproces worden de streefwaarden voor deze karakteristieken weergegeven in geval van een goede fermentatie (Kung & Shaver, 2001). Tabel 3.2: Kuilkarakteristieken van een maïskuil met een goede fermentatie. Weergegeven op droge stof basis (Kung & Shaver, 2001). Kuilkarakteristieken Waarde ph 3,7-4,2 Melkzuur (%) 4-7 Azijnzuur (%) 1-3 Propionzuur (%) <0,1 Boterzuur (%) 0 Alcohol (%) 1-3 Ammoniak-N (% van RE) 5-7 De ph van een kuil is een maat voor de zuurtegraad, maar wordt ook beïnvloed door de buffer capaciteit. Zo kunnen 2 stalen dezelfde ph hebben, maar een verschillende concentratie aan zuren. Kuilen met peulvruchten hebben bijvoorbeeld een hogere buffercapaciteit dan maïs- of graskuilen. Maïskuilen hebben zelden een ph hoger dan 4,2. Zulke gevallen worden geassocieerd met extreem droge kuilen (>42% DS gehalte). In een goede kuil moet het melkzuur het voornaamste zuur zijn. Het moet ten minste 65 tot 70% van de totale zuren bedragen. Het melkzuur is een sterker zuur dan de andere zuren in de kuil en zorgt voor de grootste ph daling en het kleinste verlies aan droge stof in de kuil (Kung & Shaver, 2001). Hoge azijnzuur concentraties (>3-4%) kunnen te wijten zijn aan een verlengde fermentatie (het gevolg van een hoge buffercapaciteit), een slechte aandrukking van de kuil, een extreem natte kuil (<25% DS gehalte) of een trage vulling van de silo. In een normale kuil is propionzuur bijna niet aanwezig, enkel in een zeer natte kuil kunnen verhoogde concentraties voorkomen. Een hoge concentratie boterzuur (>0,5%) wijst erop dat Clostridia bacteriën hebben deelgenomen aan de fermentatie. Dit is één van de slechtste soorten fermentatie. Deze kuilen zijn laag in voederwaarde en hebben hogere ADF en NDF gehalten omdat veel van de oplosbare nutriënten afgebroken zijn (Kung & Shaver, 2001; Elferink et al., 2000). Hoge ammoniak concentraties zijn het gevolg van excessieve eiwit afbraak. Deze afbraak kan plaats vinden omdat de ph niet snel genoeg zakt of door de aanwezigheid van Clostridia bacteriën. Verhoogde concentraties van alcohol wijzen dan weer op een verhoogd 15

40 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie metabolisme van de gisten. In zulke kuilen gaat gewoonlijk veel droge stof verloren en wanneer de kuilen geopend worden en blootgesteld worden aan de lucht, zijn ze zeer gevoelig voor bederf (Kung & Shaver, 2001). 3.4 Effect van inkuilen op de kwaliteit Onder de kwaliteitsparameters van maïs verstaan we parameters die op een kwantitatieve manier meer informatie geven over de kwaliteit van de maïs. Zulke parameters zijn de organische stof verteerbaarheid, het NDF gehalte, de NDF verteerbaarheid, het zetmeelgehalte en het eiwitgehalte. Kwaliteitsparameters worden beïnvloed door genotype, weers-, teelt- en bewaaromstandigheden. Teeltomstandigheden zoals zaaidatum, bemesting en oogstdatum zijn controleerbaar door de teler alsook de bewaarmethode en duur van bewaring. In deze thesis wordt dieper ingegaan op de invloed van het inkuilen. Door chemische wijzigingen en verliezen van droge stof verschilt het ingekuild materiaal significant van het vers materiaal bij bepaalde kwaliteitsparameters. Er zal getracht worden een volledig overzicht te geven, ook al spreken de bronnen elkaar soms tegen en is het effect van inkuilen op de kwaliteit inconsistent (Sheaffer et al., 2006). Daarnaast zal ook getracht worden om de invloed van het inkuilen zoveel mogelijk te scheiden van de invloed van het oogsttijdstip. Dit is niet altijd even eenvoudig mits er soms interactie-effecten zijn tussen het tijdstip van oogsten en het inkuilen. Daarom wordt bij iedere kwaliteitsparameter ook kort beschreven hoe deze verloopt doorheen de afrijping Droge stof gehalte Doorheen de afrijping stijgt het DS gehalte in de plant en vindt een translocatie van droge stof van de stengel naar de kolven plaats. Het DS gehalte is de ideale parameter om de afrijping te volgen (Phipps et al., 1984). Over de invloed van het inkuilen op het DS gehalte lopen de meningen uiteen in de literatuur. In de proef van Bedrosian et al. (2012), waarbij zowel normale hybriden als brown midrib hybriden gebruikt werden, werd mais ingekuild zowel bij 32% DS gehalte als bij 42% DS gehalte. Bij beide droge stof percentages werd onafhankelijk van het type hybride een algemene tendens waargenomen waarbij het droge stof percentage steeg met toegenomen inkuilduur. Om deze stijging te kwantificeren wordt verwezen naar Figuur 3.1. Dit komt overeen met wat Yan et al. (2009) concludeerden. In tegenstelling tot bovenstaande waarnemingen rapporteerden Cherney et al. (2006) dat het DS gehalte van de 16

41 3.4. Effect van inkuilen op de kwaliteit ingekuilde stalen ongeveer 1 percentage eenheid lager ligt dan bij de verse stalen. Nochtans betreft het hier stalen die bij een gelijkaardig DS gehalte en in een gelijkaardig type silo als bij Bedrosian et al. (2012) ingekuild werden. Ook Bal (2006) meldde een daling van 1% eenheid in DS gehalte na 16 weken inkuilen waarbij het initiële DS gehalte 39,7% was. Figuur 3.1: Het droge stof gehalte van de maïs doorheen de inkuilperiode. = 32% DS gehalte bij de oogst normale hybride; = 41% DS gehalte bij de oogst normale hybride; = 32% DS gehalte bij de oogst brown midrib hybride; = 41% DS gehalte bij de oogst brown midrib hybride (Bedrosian et al., 2012) NDF gehalte Na het beginnen van de reproductieve fase in de ontwikkeling van de maïs, dalen de vezelconcentraties in de plant naarmate het seizoen verder vordert (Darby & Lauer, 2002). Op Figuur 3.2 is te zien hoe helemaal op het einde van de afrijping, na het bereiken van het black layer stadium, een stijging van het NDF gehalte kan waargenomen worden (Darby & Lauer, 2002; Bal et al., 1997; Wiersma et al., 1993). Sanderson (1993) rapporteerde dat het inkuilen geen effect heeft op het NDF gehalte van maïs die tot 186 dagen bewaard werd. Ook Bedrosian et al. (2012) meldden dat de NDF van maïskuilen niet beïnvloed wordt door de lengte van opslag. In tegenstelling tot bovenstaande conclusies rapporteerden Herrmann et al. (2011) dat de NDF daalt van 42,7% in verse maïs tot 36,9% in maïs die een jaar ingekuild was. Darby & Lauer (2002) stelden een regressie vergelijking op voor het NDF gehalte doorheen het groeiseizoen, zowel voor verse maïs als voor maïs die 30 dagen ingekuild werd. De data van deze proef en de behorende vergelijking worden weergegeven in Figuur 3.2. Hierbij zien we dat vanaf 17

42 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie een temperatuursom 1 van 925 het NDF gehalte daalt door inkuilen. Figuur 3.2: Het verband tussen neutral detergent fiber (NDF) en de temperatuursom. = ingekuilde maïs; = verse maïs. Elk datapunt is het gemiddelde van vier hybriden, vier herhalingen en twee jaar. R1 = start eerste reproductieve stadium. Temperatuursom = [(T max T min )/2] 10; T max = maximale dagtemperatuur met een bovenlimiet van 30 C ; T min = minimale dagtemperatuur met een onderlimiet van 10 C (Darby & Lauer, 2002). Een mogelijke verklaring voor deze daling werd gegeven door Morrison (1979). Hij stelde dat zure hydrolyse leidt tot degradatie van een deel van de hemicellulose. Dit werd gedeeltelijk bevestigd door Bedrosian et al. (2012). Hier daalde de hemicellulose bij de brown midrib hybriden, maar bleef constant bij de normale hybriden. Xiccato et al. (1994) rapporteerden in een proef met verschillende soorten experimentele silo s een stijging van ruwe celstof (2-8%) en een daling van bepaalde vezelfracties. Naast de chemische wijzigingen door het inkuilen, worden ook analytische fouten aangehaald als verklaring voor de verschillende resultaten (Xiccato et al., 1994) Zetmeelgehalte Het zetmeelgehalte stijgt doorheen de afrijping tot het 2/3 melklijn stadium bereikt wordt en blijft daarna constant tot het black layer stadium (Bal et al., 1997). Phipps 1 Temperatuursom = [(T max T min )/2] T b ; T max = maximale dagtemperatuur met een bovenlimiet van 30 C ; T min = minimale dagtemperatuur met een onderlimiet van 10 C; T b = 10 C 18

43 3.4. Effect van inkuilen op de kwaliteit & Weller (1979) stelden vast dat de stijging van zetmeel zich wel verder zet tot het einde van de afrijping. Wilkinson & Phipps (1979) rapporteerden dat het zetmeelgehalte in de kuilen, het zetmeelgehalte bij het oogsten goed weergeeft. Bij Ballard et al. (2001) was het gemiddelde zetmeelgehalte voor inkuilen 32,6% en na inkuilen 28,9%. Yan et al. (2009) meldden een significante daling van het zetmeelgehalte bij inkuilen. Sheaffer et al. (2006) hebben een consistente en grote verandering vastgesteld voor de zetmeelconcentratie na het inkuilen. Op de twee locaties was het zetmeelgehalte voor inkuilen 38,1% en 34,1% en na het inkuilen 22,5% en 22,9% respectievelijk. Een verklaring kon hiervoor niet gegeven worden. De silo s werden nochtans snel afgesloten na het vullen en bij het openen werd geen bederf vast gesteld. Phipps et al. (1984) stelden ook een zeer sterke daling vast, het zetmeelgehalte zakte van 36,9% tot 18% op droge stof basis. Cherney et al. (2006) stelden een tegenovergesteld effect vast. Het zetmeelgehalte van de ingekuilde stalen was significant hoger dan dat van de verse stalen op beide locaties. Hybride vers/ingekuild interacties waren hierbij niet significant. De correlatie voor het zetmeelgehalte tussen verse en ingekuilde stalen was hoog (R 2 = 0,55) (Cherney et al., 2006). Bedrosian et al. (2012) meldden hybride rijpheid inkuilduur interactie voor het zetmeelgehalte. De data toonde wel een lichte daling voor zetmeel doorheen de opslag van normale hybriden en een constant niveau voor de brown midrib hybriden Eiwitgehalte Het ruw eiwit gehalte is het hoogst bij de eerste oogstdatum en daalt kwadratisch met het aantal gemeten warmtegraden doorheen de afrijping (Darby & Lauer, 2002; Wiersma et al., 1993). Cherney et al. (2006) meldden dat het ruw eiwit gehalte van ingekuilde maïs in sterke mate gecorreleerd is met het ruw eiwit gehalte van verse maïs (R 2 = 0,90). Maar het ruw eiwit gehalte was in de ingekuilde stalen significant groter dan in de verse stalen; gemiddeld 0,41% eenheden. Ook Hunt et al. (1993) meldden een stijging van het ruw eiwit gehalte in hun proef. Het ruw eiwit gehalte in de verse stalen bedroeg gemiddeld 5,2% en in de ingekuilde stalen gemiddeld 6,1%. Ballard et al. (2001) hebben voor drie hybriden het ruw eiwit gehalte gemeten voor en na inkuilen. De waarden voor het inkuilen voor de verschillende hybriden waren 6,6%, 6,7% en 6,8%, na het in kuilen 7,4%, 8,7% en 7,1% respectievelijk. Een meer statistische uitleg wordt hierbij niet gegeven. Bal (2006) heeft een lineaire stijging vastgesteld van ruw eiwit bij toenemende inkuilduur (P<0,01). Helaas werd de regressieformule hier niet gegeven door de auteur. Tijdens de proef werd ingekuild van 0 tot 16 weken. 19

44 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie Wilkinson & Phipps (1979) en Darby & Lauer (2002) hebben uitgebreid verse en ingekuilde maïs geanalyseerd. Hierbij werd het verschil tussen beiden ook niet statistisch onderzocht, maar voor alle metingen lag het totale stikstof gehalte op droge stof basis of het ruw eiwit gehalte op droge stof basis hoger na het inkuilen. Phipps & Weller (1979) stelden in hun onderzoek vast dat ruw eiwit gehalte gestegen was van 5,6% tot 7,5%. Sheaffer et al. (2006) konden dan weer geen significant verschil vaststellen in ruw eiwit tussen vers en ingekuild materiaal. De gehalten lagen hier iets hoger dan bij Hunt et al. (1993) en Ballard et al. (2001). Op de ene locatie werd 7,3% gemeten, op de andere locatie 6,8%. Ook Danley & Vetter (1973) konden geen significant verschil optekenen. Yan et al. (2009) hebben dan weer vastgesteld dat het ruw eiwit gehalte significant lager lag bij ingekuild materiaal. We kunnen concluderen dat de meeste artikels een stijging van ruw eiwit op droge stof basis noteren na het inkuilen. Natuurlijk kan tijdens het inkuilen geen extra eiwit in de kuil terecht komen. Door het verdwijnen van droge stof (voornamelijk suikers) door het inkuilproces, stijgt het ruw eiwit gehalte procentueel door het inkuilen. Er moet ook nog opgemerkt worden dat in het overgrote deel van deze artikels het ruw eiwit bepaald werd door de stikstof fractie te bepalen en deze te vermenigvuldigen met Hierbij wordt dus verondersteld dat alle stikstof aanwezig is als eiwit. Terwijl het bekend is dat tijdens het inkuilen een proportie van het eiwit omgezet wordt tot water oplosbare, niet eiwit, stikstof componenten (Wilkinson & Phipps, 1979) Verteerbaarheid Organische stof verteerbaarheid De organische stof verteerbaarheid (= OSD) bereikt een maximum tussen het 1/2 melklijn stadium en het 3/4 melklijn stadium (Wiersma et al., 1993). Hunt et al. (1993) hebben de verteerbaarheid van de droge stof gemeten. Zowel in situ als in vitro konden geen significante verschillen aangetoond worden tussen ingekuilde en verse maïs. Wilkinson & Phipps (1979) noteerden wel een kleine daling in de in vitro verteerbaarheid van de organische stof bij het ingekuilde materiaal. Phipps & Weller (1979) noteerden zowel voor de in vitro verteerbaarheid van de droge stof als de organische stof een daling door het inkuilen. Bal (2006) rapporteerden dan weer een stijging in de in situ verteerbaarheid van de organische stof naarmate inkuilduur groter werd. 20

45 3.4. Effect van inkuilen op de kwaliteit Zetmeelverteerbaarheid De resultaten van vier recente experimenten die de verteerbaarheid van zetmeel nader onderzocht hebben, worden weergegeven in Tabel 3.3. Hierbij zien we dat het inkuilen de in vitro verteerbaarheid van zetmeel consistent verhoogt. De grootste verschillen in zetmeel verteerbaarheid tussen vers en ingekuild werden opgemeten bij de langste inkuil periodes (Ferraretto et al., 2014a). Herrmann et al. (2011) suggereerden dat de zetmeeleiwit matrix in het endosperm afgebroken wordt door proteolytische activiteit bij een lange periode van inkuilen. Tabel 3.3: Het effect van inkuilen op in vitro zetmeel verteerbaarheid in maïskuilen. Het percentage verteerbaar zetmeel wordt weergegeven voor verschillende inkuil periodes (Ferraretto et al., 2014a). Experiment 0d 30d 45d 60d 90d 120d 150d 180d 240d 270d P< Bedrosian et al. (2012) ,01 Ferraretto (2014) ,001 Windle et al. (2014) ,01 Young et al. (2012) ,01 NDF verteerbaarheid Als de NDF verteerbaarheid uitgedrukt wordt als NDFD, daalt deze doorheen de afrijping (Darby & Lauer, 2002). Indien de NDF verteerbaarheid uitgedrukt wordt als dndf, bereikt deze een maximum bij een droge stof percentage van 30%. In tegenstelling tot de data van Wiersma et al. (1993), blijft de dndf niet constant na het maximum maar daalt deze weer (Darby & Lauer, 2002). Voor de NDF verteerbaarheid worden 5 experimenten samengevat in Tabel 3.4. Het inkuilen heeft maar een minimale impact op de NDFD. Uit de experimenten blijkt een lichte daling van 1 of 2 percentage eenheden in de eerste 60 dagen. Bij langere inkuil perioden lijkt de NDFD niet of nauwelijks nog te veranderen. Deze lichte daling is waarschijnlijk te wijten aan de hydrolyse van een deel van de hemicellulose tijdens het fermentatieproces. Hierdoor daalt de verteerbaarheid van de overblijvende NDF fractie (Ferraretto et al., 2014a; Morrison, 1979). 21

46 Hoofdstuk 3. Literatuurstudie Tabel 3.4: Het effect van inkuilen op in vitro NDF verteerbaarheid in maïskuilen. Het percentage verteerbaar NDF wordt weergegeven voor verschillende inkuil periodes (Ferraretto et al., 2014a). Experiment 0d 30d 45d 60d 90d 120d 150d 180d 240d 270d P< Cherney et al. (2006) ,001 Bedrosian et al. (2012) ,01 Ferraretto et al. (2014b) NS Hunt et al. (1993) NS Young et al. (2012) ,02 22

47 Hoofdstuk 4 Materiaal en Methoden 4.1 Proefopzet In deze thesis wordt dieper ingegaan op de kwaliteit van kuilmaïs voor en na inkuilen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van acht maïsrassen. Om praktische redenen was het niet mogelijk om binnen deze thesis te werken met materiaal van Het ingekuild materiaal van 2014 was maar beschikbaar voor laboanalyses half februari Daarom werd er gewerkt met materiaal dat afkomstig was van een veldproef die in 2013 aangelegd werd. Dit proefveld was gelegen in Merelbeke (N , E ). Het Pbc bodemtype hier bestaat uit een droge licht zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Databank Ondergrond Vlaanderen, 2015). Bij het selecteren van de maïsrassen werd getracht een grote verscheidenheid te creëren qua vroegrijpheid en genetica. De bedoeling van deze verscheidenheid was om bij de oogst een spreiding te bekomen van de kwaliteit. De acht gebruikte rassen worden weergegeven in Tabel 4.1 met het bedrijf dat dit ras op de markt brengt en het FAO-getal 1 van het ras. Het experiment werd aangelegd als blokkenproef met drie parallellen (zie bijlage A). Eén blok bestond uit 8 rijen maïs van 8m lang met 75 cm tussenrijafstand. 1 FAO-getallen geven een aanduiding van de groeiduur tot aan het stadium maturity van maïsrassen. Het FAO-getal is een getal bestaand uit 3 cijfers, variërend van 100 tot en met 900. De groeiduur tot maturity is afhankelijk van het klimaat, het weer en het genotype, waardoor FAO getallen verschillende betekenissen hebben in verschillende omstandigheden en landen. In West- en Midden Europa geldt dat een verschil van 10 FAO-eenheden overeenstemt met een verschil in afrijping van 1 à 2 dagen (Reheul, 2005). Kuilmaïs bevindt zich in België bij voorkeur tussen 220 en 270 (Maenhout & Haesaert, 2008). 23

48 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden Tabel 4.1: Samenvattende tabel met de gebruikte rassen en hun respectieve gegevens afkomstig van de zaadbedrijven. Nr. Ras Bedrijf FAO-getal 1 Banguy Limagrain Kalientes KWS LG Limagrain LG Limagrain LG3220 Limagrain MAS 17E Maïsadour NK Falkone Syngenta Ronaldinio KWS Teeltgegevens Teeltmanagement Het proefveld in Merelbeke werd op 23 april 2013 ingezaaid. De plantdichtheid bedroeg na het uitdunnen planten ha -1. Op dit perceel werden in 2012 aardappelen geplant als voorvrucht en het koolstofgehalte van de bodem bedroeg 1.5%. Een week of drie voor het zaaien werd er tijdens de veldbewerkingen bemest met 45 ton ha -1 mestvarkensdrijfmest. Dit komt overeen met respectievelijk 135, 49 en 140 eenheden N, P en K per ha. Bij het inzaaien op 23 april werd nog bij bemest met 186 kg minerale meststof onder de vorm van NH 4 NO 3 ( 27%N of 50 kg N ha -1 ). Op 27 mei 2013 vond de herbicide toepassing plaats op dit perceel. De gedetailleerde informatie over deze onkruidbestrijding is terug te vinden in Tabel 4.2. Tabel 4.2: Een overzicht van de onkruidbestrijding die toegepast werd op het proefveld te Merelbeke in Datum Commercieel middel Dosis Werkzame stof(fen) 27/05/2013 Gardo Gold 2,0 l/ha 625g s-metachloor; 281g terbuthylazin Callisto 0,5 l/ha 50g mesotrione Samson Extra 60 OD 0,4 l/ha 24g nicosulfuron 24

49 4.2. Teeltgegevens Meteogegevens Het jaar 2013 De meteorologische gegevens die gebruikt worden zijn gegevens van het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI). Voor de gegevens van 2013 konden de data van het meetstation te Kruishoutem gebruikt worden. Dit meetstation ligt het dichtst van het proefveld (ongeveer 20 km). De langjarige gemiddelden of normalen zijn afkomstig van het meetstation te Ukkel en werden berekend over de periode De gemiddelde luchttemperatuur van 2013 te Kruishoutem bedroeg 10,2 C en lag hiermee licht onder het langjarig gemiddelde van 10,5 C. In Figuur 4.1 worden de maandelijkse gemiddelden van 2013 weergeven en de normalen. Vooral de voorjaarsmaanden waren kouder dan normaal. In Ukkel bedroeg de gemiddelde temperatuur tijdens de lente 7,7 C, terwijl dit normaal 10,1 C is. Hiermee werd de lente van 2013 opgetekend als de vijfde koudste lente sinds Het tweede semester van het jaar was met een gemiddelde temperatuur van 13,3 C dan weer warmer dan normaal (12,2 C). Temperatuur ( C) JAN FEB MAR APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC Maand a a Gemiddelde T Normalen Figuur 4.1: Maandelijkse gemiddelde temperaturen ( C) te Kruishoutem voor 2013 (rood) en het langjarige gemiddelde van de periode (blauw) (data afkomstig van het KMI). 25

50 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden In 2013 viel in Kruishoutem 814,6 mm neerslag. Dit kan als normaal beschouwd worden want in Ukkel valt gemiddeld 812,1 mm neerslag over de jaren heen. In Figuur 4.2 wordt weergegeven hoeveel neerslag elke maand viel in Kruishoutem samen met de bijhorende normalen. April was droog, mei was nat. Augustus was met 16.8 mm neerslag ook zeer droog (normaal 72.7 mm). De overige maanden verliepen min of meer normaal Gem neerslag 2013 Normalen Neerslaghoeveelheid (mm) JAN FEB MAR APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC Maand Figuur 4.2: Maandelijkse neerslaghoeveelheid (mm) te Kruishoutem voor 2013 en het langjarige gemiddelde van de periode (data afkomstig van het KMI). Staalname periode (september - oktober) Er werd geoogst in september en oktober. In bijlage B staan de meteorologische gegevens van deze twee maanden weergegeven per dag. September was met een temperatuur van 15,2 C normaal op vlak van temperatuur. Oktober was dan weer warmer dan normaal met een gemiddelde temperatuur van 12,9 C waar het meerjarig gemiddelde 11,1 C bedraagt. De maand oktober was de zesde warmste sinds Qua neerslaghoeveelheden kunnen beide maanden normaal beschouwd worden met 70,1 mm in september en 83,5 mm in oktober. Alle regen viel in september tijdens de tweede en derde week. In oktober bleef het enkel de eerst week droog. 26

51 4.3. Staalnames 4.3 Staalnames Iedere week werden stalen genomen vanaf het ogenblik dat de maïsplanten een gemiddeld DS gehalte bereikt hadden van 25%. Er werden 6 weken lang stalen genomen, na deze 6 weken hadden de planten ongeveer een DS gehalte van 40% bereikt. Om de correcte week te kunnen bepalen waarop gestart kon worden met oogsten, werd vanaf half augustus wekelijks een representatief staal genomen uit het perceel om het DS gehalte te kunnen opvolgen. De oogst kon starten in week 38 en liep tot week 43, tijdens deze weken werd telkens de vrijdag geoogst. In het verdere verloop van deze thesis zal naar deze oogst weken verwezen worden met OT 1, OT 2, enzovoort tot en met OT 6. Het oogsten gebeurde steeds s morgens tussen 8u30 en 10u30. Voor iedere parallel van elk ras werden iedere week 16 planten geoogst. Bij het oogsten werd steeds rekening gehouden met potentiële randeffecten. Praktisch betekende dit dat de buitenste rijen van elk plot en de eerste en laatste tien planten van elke rij niet aanmerking kwamen om te oogsten. Wanneer de week nadien opnieuw geoogst moest worden, werden binnen de rij acht planten voorzien als rand of wanneer de rij ten einde was, werd een volledige rij voorzien als rand (Figuur 4.3). = 2 maïsplanten Figuur 4.3: Weergave van het proefveld met de planten die in aanmerking kwamen om te oogsten. Alle geschrapte planten vielen weg omwille van de randeffecten. Bij het oogsten werden de planten op ongeveer 10 cm van de grond afgekapt met een kapmes, daarna werden ze samengebonden en gelabeld zodat ze uit het veld konden gedragen worden. Bij het samenbinden van de planten werden twee bundels gemaakt 27

52 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden van acht planten. De eerste acht planten werden als volledige plant gehakseld. Bij de andere acht planten werden de bladeren, de stengel en de kolf van elkaar gescheiden en apart gehakseld. In deze thesis werd enkel gewerkt met het materiaal van de planten die op zijn geheel gehakseld werden. De gebruikte hakselaar was een Laboratory Chopper van het merk SCR. Na het hakselen van elke plant of plantenfractie werd de hakselaar uitgeschakeld en uitgeveegd om contaminatie tussen de stalen te voorkomen. Nadat een staal gehakseld was, werd een geperforeerd plastiek zakje gevuld met de helft van het gehakseld materiaal en dichtgeniet. Deze zakjes zijn speciaal ontworpen voor het gebruik in de droogstoof. Elk zakje werd ongeveer even vol gedaan zodat ze gelijkmatig konden drogen. Vóór deze zakjes de droogstoof in gingen, werden ze eerst nog gewogen om het vers gewicht te bepalen. Vervolgens werden ze drie dagen in de droogstoof geplaatst bij 70 C. Bij het uithalen van de zakjes werden ze opnieuw gewogen om het droog gewicht te bepalen. Deze wegingen waren nodig om het DS gehalte te bepalen. De rest van het gehakseld materiaal werd opzij gezet om in te kuilen. Dit inkuilen gebeurde dezelfde dag van het oogsten, enkele uren na het hakselen van de eerste stalen. Het gehakseld materiaal werd ingekuild in minisilo s. Deze silo s zijn cilindervormige plastieken buizen met een inhoud van 2.75 liter (hoogte 35 cm, diameter 10 cm) die bovenen onderaan luchtdicht afgesloten worden met een rubberen stop. Bovenaan de silo s was ook een klep voorzien die toeliet dat de gevormde fermentatiegassen konden ontsnappen (Figuur 4.4). Tijdens het inkuilen werd een densiteit van 200 kg DS/m 3 nagestreefd. Omdat het DS gehalte doorheen de afrijping wijzigde, verschilde de hoeveelheid vers materiaal die ingekuild werd van week tot week. Om dit materiaal aan te drukken in de buis werd gebruik gemaakt van een luchtdrukpers. In bijlage C wordt de tabel weergegeven die gehanteerd werd om het gewicht aan vers materiaal te bepalen dat ingekuild moest worden. Alle silo s werden 20 weken bewaard. Bij het uitkuilen werd een deel van het materiaal verzameld om te drogen, een ander deel ging de diepvries in. Het ingekuild materiaal volgde bij uitkuilen dezelfde droogprocedure als het vers materiaal en kon dan verder gebruikt worden om de kwaliteit te bepalen. Het ingevroren materiaal diende om de vluchtige componenten te kunnen bepalen die verloren gaan bij het drogen. Bij het verzamelen van het uitgekuild materiaal werden de bovenste en onderste 10 centimeter van de kuil weggelaten om randeffecten te vermijden. Er werd ook visueel gecontroleerd op plekken met bederf zodat ook deze verwijderd konden worden indien nodig. Omdat bij de kuilen van OT 1 veel kuilsap aanwezig was, werd dit opgevangen bij het uitkuilen en ingevroren. 28

53 4.4. Labo-analyses Figuur 4.4: De minisilo s die gebruikt werden om de maïs in te kuilen Nadat de drukke oogstperiode achter de rug was, konden alle stalen fijngemalen worden. Dit was nodig om een uniform staal te bekomen want de gehakselde maïs was zeer heterogeen. Dit fijnmalen gebeurde met een elektrische maalmolen (Peppink 200 AN met cycloon) voorzien van een zeef met een maaswijdte van 1 mm. Dit gebeurde zowel voor de ingekuilde als de verse stalen en na deze stap waren ze klaar voor de labo-analyses. Alle labo-analyses van het ingekuild materiaal werden uitgevoerd na uitkuilen, drogen en malen. De term ingekuild materiaal kan dus evengoed gelezen worden als uitgekuild materiaal Labo-analyses Kuilkarakteristieken Om de kuilkarakteristieken te bepalen werd eerst een waterig extract gemaakt van het ingekuild materiaal. Hiervoor werd 15 gram ingekuilde maïs samen met 135 ml water 180 seconden fijngesneden in een blender op high speed. Daarna werd dit gefiltreerd over glaswol en het filtraat werd 15 minuten gecentrifugeerd bij rpm. Het supernatans werd nogmaals gefiltreerd over glaswol. Ten slotte werd dit filtraat aangezuurd door 2 % fosforzuur toe te voegen. Dit waterig extract werd bewaard in de frigo. 29

54 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden Ammoniak De ammoniak concentratie werd bepaald door middel van UV/VIS-spectroscopie. De gebruikte procedure is gebaseerd op Chaney & Marbach (1962). Een combinatie van reagentia wordt toegevoegd aan het waterig extract om een gecatalyseerde indofenol reactie te bekomen. Dit produceert een stabiel blauw kleur die geanalyseerd wordt in de fotospectrometer bij 625 nm. Het is nodig om standaardreeks op te stellen om de bekomen absorbantie waarden om te kunnen zetten naar concentraties ammoniak. Melkzuur De melkzuur concentratie werd bepaald volgens de Conway methode (Conway, 1957). Hierbij wordt in een micro diffusie cel melkzuur geoxideerd door cerium(iv) (Ce4+) en omgezet naar acetaldehyde. Dit diffundeert en wordt gebonden door semi-carbazide (seca). Het gevormde semi-carbazon wordt door middel van fotospectrometrie geanalyseerd bij 224 nm. Een standaardreeks zorgt ervoor dat de bekomen waarden omgezet kunnen worden naar melkzuur concentraties. Vluchtige vetzuren Om de vluchtige vetzuren (vvz) te bepalen werd 1 ml van het waterig extract aangezuurd met 100 µl mierenzuur die de interne standaard bevatte (10 mg 2-ethyl butyraat/ml mierenzuur). De stalen werden bewaard bij 4 C tot de vvz analyse. Hiervoor werd gebruik gemaakt van gas chromatografie op een Shimadzu 2010 (Shimadzu Corporation, s-hertogenbosch, Nederland) uitgerust met een Nukol kolom (30 m 0,25 mm 0.25 µm, Supelco) met een vlamionisatiedetector. 0.5 µl van het staal werd geïnjecteerd met het draaggas N 2, de injectietemperatuur was 250 C en de inlaatdruk 52,7 kpa. De temperatuur was 90 C bij de start van de injectie, steeg daarna 20 C/min tot 160 C (aangehouden voor 8,5 min), steeg daarna 10 C/min tot 170 C (aangehouden voor 2 min). De detectietemperatuur was 250 C. Alcohol Om het alcohol gehalte te kunnen bepalen, werd een ander waterig extract gemaakt. Een mengsel van 100 g ingekuild materiaal en 500 g water werd 24 u in de koelkast bij 4 C gezet. Hierna werd het extract afgefiltreerd en werd het alcohol gehalte bepaald op basis van NIR-absorptie bij een alcohol specifieke golflengte met de Anton Paar Alcoholyzer. 30

55 4.4. Labo-analyses Sapverlies Het sap dat opgevangen werd bij uitkuilen werd geanalyseerd op ruw eiwitgehalte en suikergehalte. Het ruw eiwitgehalte werd gemeten door de totale stikstof te vermenigvuldigen met 6,25. Het totale stikstofgehalte werd bepaald volgens het Kjeldahl principe. Het suikergehalte werd bepaald volgens de koperjodometrische methode voor de bepaling van de koud water oplosbare niet-structurele koolhydraten naar de methode van Somogyi (1945) gewijzigd volgens Wiseman et al. (1960) Kwaliteitsparameters NIRS Het NDF gehalte, het eiwitgehalte, het zetmeelgehalte, de NDFD en de OSD werden bepaald door middel van near-infrared spectroscopie, ook wel NIRS genoemd. Het toestel dat gebruikt werd, is een Foss XDS Rapid Content Analyser met een golflengtebereik van nm. De metingen gebeurden als log 1/R (R =reflectie). De gebruikte scansoftware was ISIscan 4.3 (Foss). Alle NIRS metingen gebeurden op gedroogd en fijngemalen materiaal. Om de kwaliteitsparameters correct te kunnen bepalen is het belangrijk dat er een goede NIRS kalibratie voor handen is. Voor het ruw eiwitgehalte, het zetmeelgehalte en de OSD van de verse kuilmaïs was een externe kalibratie voor handen gebaseerd op 2860 stalen. Voor het NDF gehalte en de NDFD van de verse kuilmaïs moest zelf een kalibratie opgesteld worden. Dit houdt in dat een voor een voldoende groot aantal stalen deze parameters chemisch bepaald moesten worden. Voor de ingekuilde stalen moest er voor alle parameters nog een kalibratie opgesteld worden. De gebruikte software voor deze kalibratie was WINISI 4.3 (Foss). In Tabel 4.3 worden alle standaardfouten van de kalibraties weergegeven. Voor het zetmeelgehalte van de ingekuilde stalen werd de kalibratie van de verse stalen gebruikt. Droge stof gehalte en rest vochtgehalte Het DS gehalte van het gehakseld materiaal werd bepaald door het gewicht na drogen te delen door het gewicht voor drogen. Maar het materiaal bleef niet 100% droog en absorbeerde wat vocht terwijl het bewaard werd naar aanloop van de analyses. Hiermee werd rekening gehouden door het rest vochtgehalte te bepalen en de resultaten te corrigeren hiervoor. Het rest vochtgehalte werd bepaald door het materiaal overnacht in de droogstoof te plaatsen bij 103 C en voor en nadien te wegen. 31

56 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden Tabel 4.3: SEC (= standard error of calibration) van alle gebruikte kalibraties (g/kg DS). (a) externe kalibratie met 2860 stalen; (b) eigen kalibratie met 144 stalen; (c) eigen kalibratie met 60 stalen. SEC verse maïs (g/kg DS) SEC ingekuilde maïs (g/kg DS) Ruw eiwit 3,7 (a) 1,5 (c) Zetmeel 16,6 (a) * OSD 19,0 (a) 12,5 (c) NDF 15,2 (b) 18,2 (c) NDFD 17,9 (b) 22,2 (c) NDF Het analyseren van het NDF gehalte werd gedaan volgens de procedures van Van Soest et al. (1991). α-amylase werd toegevoegd tijdens deze analyse. Er werd gebruik gemaakt van Ankom technologie en de daar bijhorende procedures om het proces efficiënter te laten verlopen (Ankom, 2006). Organische stof verteerbaarheid De OSD werd bepaald volgens De Boever et al. (1986). Deze enzymatische procedure bestaat uit drie grote stappen: (a) 24 u incuberen in een warme (± 39 C) pepsinezoutzuuroplossing; (b) zetmeel hydrolyse door 45 minuten te incuberen met dezelfde oplossing bij 80 C ; (c) 30 minuten incuberen met warme (± 39 C) gebufferde cellulaseoplossing. Celwandverteerbaarheid De NDFD werd bepaald met de buizenmethode van Van Soest et al. (1966). De stalen werden 48 u geïncubeerd met pensvocht. Daarna werden de niet verteerde residu s behandeld met NDF-oplossing (Van Soest et al., 1991). Na het behandelen van het residu met deze oplossing blijven enkel de celwanden over. De NDFD werd dan berekend volgens onderstaande formule. NDF D = 100 ( NDF t=48 u NDF t=0 u 100) 32

57 4.4. Labo-analyses Zetmeelgehalte Het zetmeelgehalte werd bepaald volgens een polarimetrische methode (ISO 6493: Animal feeding stuffs - Determination of starch content). De methode bestaat uit twee grote stappen: (a) Het opgewarmde staal wordt behandeld met aangelengd zoutzuur; Na filtratie wordt de optische rotatie gemeten aan de hand van polarimetrie; (b) Het staal wordt samengebracht met ethanol (40%) en na het aanzuren met zoutzuur en de filtratie wordt opnieuw de optische rotatie gemeten. Met beide optische rotaties kan het zetmeelgehalte berekend worden (ISO 6493: Animal feeding stuffs - Determination of starch content). Eiwitgehalte Het ruw eiwitgehalte werd gemeten door de totale stikstof te vermenigvuldigen met 6,25. Het totale stikstofgehalte werd bepaald volgens het Kjeldahl principe Methode celwandverteerbaarheid Verschillende methoden die de NDF verteerbaarheid bepalen, werden getest op hun herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid, zowel voor vers als ingekuild materiaal. Zo werd de klassieke buizenmethode van Van Soest et al. (1966) vergeleken met de filterzakjes methode. Om de filterzakjes methode te testen werd gebruik gemaakt van de Ankom Daisy II Incubator. In het vervolg zal naar deze methode verwezen worden als de Daisy methode. De klassieke buizenmethode werd getest bij 24 en 48 uur incuberen met pensvocht, de Daisy methode enkel bij 48 uur om praktische redenen. Om de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid te berekenen werden 10 monsters geselecteerd van verschillende afrijpingsstadia en met een grote variatie op de kwaliteit. Tabel 4.4 geeft het DS gehalte bij de oogst weer voor deze 10 monsters. 33

58 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden Tabel 4.4: DS gehalte (%) bij de oogst van de 10 monsters die gebruikt werden om de herhaalbaarheid en de reproduceerbaarheid te analyseren. Monster DS gehalte bij de oogst (%) 1 26,0 2 27,4 3 28,2 4 30,6 5 30,1 6 31,2 7 30,4 8 31,5 9 38, ,3 4.5 Berekeningen en data-analyse Methode celwandverteerbaarheid Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid Om de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid te bepalen werden dezelfde monsters twee opeenvolgende weken geanalyseerd. Om één batch monsters te analyseren was één week nodig en tijdens dezelfde batch werden de monsters driemaal in herhaling meegenomen. Hierna werd een anova uitgevoerd en met de bekomen variantie-componenten kon de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid bepaald worden. Anova: NDFD monster + batch + monster:batch De variantie componenten van het batch effect, de interactie met het effect van monster en de variantie van de fout (σb, 2 σi 2 en σe, 2 respectievelijk) werden gebruikt om de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid te berekenen. Beide termen worden uitgedrukt als een percentage van de coëfficiënt van de variatie (= standaardafwijking/gemiddelde 100). Herhaalbaarheid = σ 2 e Reproduceerbaarheid = σ 2 e + [(σ 2 i σ 2 e) /k] + [(σ 2 B σ 2 i ) / (j k)] Hierbij is j gelijk aan het aantal geanalyseerde monsters en k gelijk aan het aantal herhalingen binnen elke batch (j = 10 en k = 3). 34

59 4.5. Berekeningen en data-analyse Rassenvolgorde Om te onderzoeken of de rassenvolgorde wijzigt tussen 24u incuberen of 48 u incuberen bij de buizenmethode werd een anova uitgevoerd. Anova: NDFD monster * tijd * kuil Hierbij staat monster voor het effect van het gebruikte monster, tijd voor het effect van de incubatietijd en kuil voor het effect van inkuilen. Voor de rassenvolgorde is vooral de term monster:tijd van belang. Als deze significant is, wijzigt de rassenvolgorde tussen 24 u en 48 u incuberen Karakterisering rassen Per ras werd een lineaire regressie opgesteld waarbij DS OT. DS staat voor het DS gehalte bij de oogst en OT staat voor het oogsttijdstip die varieert tussen 1 en 6. Het intercept, de helling en de R 2 werden bepaald voor elk ras Inkuilproces Fermentatieverliezen Het gewicht van de kuil werd relatief uitgedrukt ten opzichte van het vers gewicht van de kuil. relatief gewicht van de silo na x weken inkuilen = gewicht silo week x tarra silo gewicht silo week 0 tarra silo Daarna werd verder gefocust op het relatief gewichtsverlies na 20 weken inkuilen. Hier werden de verschillen tussen de rassen en de oogsttijdstippen verder gekarakteriseerd met behulp van een anova test en post hoc Tukey testen. Anova: verliezen ras * OT Fermentatiekarakteristieken Voor de fermentatiekarakteristieken werd wegens tijdsgebrek slechts één van de drie parallellen per ras en per OT onderzocht. Dit betekent dat er 6 8 datapunten beschikbaar zijn. Hier was dus geen anova mogelijk met alle factoren omdat geen herhalingen beschikbaar waren. Omdat we hier meer geïnteresseerd zijn in verschillen doorheen de afrijping dan in rassenverschillen werden de rassen samengenomen om met een anova en met een post hoc Tukey test de waarden van verschillende oogsttijdstippen met elkaar te kunnen vergelijken. 35

60 Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden Anova: y OT (y = melkzuur, ammoniak-n, alcohol, azijnzuur, propionzuur, boterzuur of ph) Effect van inkuilen Droge stof verlies bij drogen Na het inkuilen werd het materiaal drie dragen gedroogd in de droogstoof bij 70 C en nadien gemalen. Dit was nodig om er labo-analyses te kunnen op uitvoeren. Tijdens het fermentatieproces werden allerlei componenten gevormd die voor een deel vervluchtigen bij 70 C (melkzuur, ammoniak, alcohol en vvz). Omdat deze componenten voor een deel vervluchtigen, was een deel van de droge stof verdwenen en werd het DS gehalte van het ingekuild materiaal onderschat. Als gevolg van het foutieve DS gehalte werden ook het NDF gehalte, het eiwitgehalte, het zetmeelgehalte en de OSD verkeerd berekend want deze worden uitgedrukt op droge stof basis. Het DS gehalte werd gecorrigeerd met een correctiefactor die berekend werd aan de hand van de hoeveelheid vluchtige componenten. De correctiefactor werd berekend door iedere vluchtige component te vermenigvuldigen met hun specifieke vervluchtigingsfactor (VF). De VF voor melkzuur, ammoniak en alcohol is respectievelijk 11, 38 en 100%. Voor de vvz (azijnzuur, propionzuur en boterzuur) neemt de VF toe met toenemend azijnzuurgehalte volgens de formule: VF vvz = ,2 azijnzuur in g/kg DS. Voor elk ras op elk OT werd deze correctiefactor (CF) berekend en werden de kwaliteitsparameters aangepast. Hieronder wordt de formule weergegeven om de CF te berekenen, alle vluchtige componenten moet uitgedrukt worden in g/kg DS. CF = ((melkzuur 0,11 + ammoniak 0,38 + alcohol 1 + vvz VF vvz ) )/1000 Eenmaal de correctiefactoren berekend waren, werd de correlatie met het overeenkomstig DS gehalte bij de oogst van de monsters onderzocht. Hierbij werd een lineaire regressie uitgevoerd met bijhorende R 2. De kwaliteitsparameters werden als volgt verbeterd: DS gehalte aangepast = DS gehalte niet aangepast CF NDF aangepast = NDF niet aangepast / CF Eiwit aangepast = eiwit niet aangepast / CF 36

61 4.5. Berekeningen en data-analyse Zetmeel aangepast = zetmeel niet aangepast / CF OSD aangepast = (OSD niet aangepast + (CF - 1) 100) / CF NDFD aangepast = NDFD niet aangepast Kwaliteitsparameters Hier werd eerst de correlatie tussen het DS gehalte van het vers materiaal en het DS gehalte van het ingekuild materiaal onderzocht waarbij DS ingekuild DS vers. Hierbij werd een lineaire regressie uitgevoerd met bijhorende R 2. Daarna werd gekeken naar de invloed van het inkuilen op de kwaliteitsparameters van de maïs. Hiervoor werd eerst een anova uitgevoerd waarbij alle factoren in rekening gebracht werden. Anova: y kuil * OT * ras, (y = NDF, eiwit, zetmeel, OSD of NDFD) Hierbij staat kuil voor het effect van inkuilen, OT voor het effect van het oogsttijdstip en ras voor het effect van het ras. Vooral kuil is hier van belang, maar omdat er in veel gevallen interactie optrad met ras, werd per ras een nieuwe anova uitgevoerd. Anova: y kuil + OT + kuil:ot, (y = NDF, eiwit, zetmeel, OSD of NDFD) Rassenvolgorde Hierbij werd gekeken of de rassenvolgorde wijzigde door het inkuilen. Als de term kuil:ras significant was, duidde dit op een wijziging in de rassenvolgorde door het inkuilen. Ook hier werd vertrokken van een anova met alle factoren, maar er was te veel interactie met de oogsttijdstippen. Daarom werd per OT een anova uitgevoerd. Anova: y kuil + ras + kuil:ras, (y = NDF, eiwit, zetmeel, OSD of NDFD) 37

62 4.6 Samenvatting RAS MATERIAAL METING ANALYSE ONDERZOEKSVRAAG 10 monsters vers 10 monsters kuil NDFD 24u Van Soest 48u Van Soest 48u Daisy incubator H 1 : De methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen heeft geen invloed op de resultaten. OZ 1: Welke in vitro methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen is het meest herhaalbaar en reproduceerbaar? OZ 2: Wijzigt de rassenvolgorde bij 24 u of 48 u incuberen met pensvocht? Banguy DS Kalientes H 2: Het inkuilen heeft geen effect op de voederwaarde van de kuilmaïs. 38 LG LG LG 3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio Kuil/vers 6 oogsttijdstippen NDF EIWIT ZETMEEL OSD NDFD NIRS/ Chemisch Hoe groot is het effect van inkuilen op OZ 3: het NDF gehalte? OZ 4: het eiwitgehalte? OZ 5: het zetmeelgehalte? OZ 6: de OSD? OZ 7: de NDFD? H 3: De rassenvolgorde blijft behouden na inkuilen. Hoofdstuk 4. Materiaal en Methoden

63 Hoofdstuk 5 Resultaten 5.1 Methode celwandverteerbaarheid Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid De resultaten voor de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid voor verschillende methoden worden weergegeven in Tabel 5.1. De buizenmethode werd getest bij 24 u en 48u, de Daisy methode enkel bij 48 u. De herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid worden uitgedrukt als een percentage van de coëfficiënt van de variatie (= standaardafwijking/gemiddelde 100). Hoe groter het getal, hoe slechter de herhaalbaarheid of reproduceerbaarheid. Tabel 5.1: Herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid (%) van de buizenmethode en de Daisy methode om de NDFD te bepalen bij 24 u en 48 u voor zowel ingekuild als vers materiaal. Herhaalbaarheid (%) 1 Reproduceerbaarheid (%) 1 Buizen 24 u Buizen 48 u Daisy 48 u Buizen 24 u Buizen 48 u Daisy 48 u Ingekuild 2,75 1,35 4,60 2,38 1,93 9,41 Vers 2,85 1,80 3,92 3,11 1,82 8,45 1 Percentage van de coëfficiënt van de variatie (= standaardafwijking/gemiddelde 100) De reproduceerbaarheid was altijd slechter dan de herhaalbaarheid, met uitzondering voor ingekuild materiaal bij 24 uur incuberen met de buizenmethode. Bij de buizenmethode waren zowel de herhaalbaarheid als de reproduceerbaarheid van vers en ingekuild materiaal slechter bij 24 u dan bij 48 u. De Daisy methode heeft de slechtste herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid in vergelijking met de andere geteste methoden. 39

64 Hoofdstuk 5. Resultaten Het inkuilen heeft geen eenduidig effect op de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid. Voor het ingekuild materiaal was de herhaalbaarheid beter bij de buizenmethode en slechter bij de Daisy methode. Bij de reproduceerbaarheid was het enkel de buizen methode bij 24 u die beter was bij het ingekuild materiaal. Bij 48 u incuberen, zowel voor de buizen methode als de Daisy methode, was de reproduceerbaarheid slechter voor het ingekuild materiaal Rassenvolgorde Om te onderzoeken of de rassenvolgorde wijzigt bij de buizenmethode tussen 24 u incuberen of 48 u incuberen werd een anova met alle factoren (monster, tijd, kuil) uitgevoerd. Bij het uitvoeren van de anova bleek dat de factor kuil een belangrijke invloed heeft. Daarom werd deze factor weggelaten uit de anova en werd de data opgesplitst in vers en ingekuild materiaal. Voor beide datasets werd dan NDFD monster * tijd onderzocht (Tabel 5.2). De interactie tussen monster en tijd is van belang. Als deze significant is, wijzigt de rassenvolgorde tussen 24 u en 48 u incubatietijd. Tabel 5.2: Samenvattende tabel met de resultaten van de anova s voor vers en ingekuild materiaal waarbij NDFD monster * tijd. Df p-waarde vers p-waarde ingekuild monster 9 0,000 0,000 tijd 1 0,000 0,000 monster:tijd 9 0,009 0,004 Residuals 99 Zowel voor het vers als het ingekuild materiaal zijn monster, tijd en hun interactie significant. In Figuur 5.1 wordt de rassenvolgorde visueel voorgesteld bij beide incubatietijden voor het vers materiaal. Hierbij zien we ook aan de kruisende lijnen dat de rassenvolgorde wijzigt. Er zijn maar enkele monsters waardoor de rassenvolgorde wijzigt. Als we monster 7, 8, 9 en 10 apart nemen, blijkt volgens de anova analyse de rassenvolgorde niet meer te wijzigen bij zowel de overgebleven monsters als bij deze vier monsters (Figuur 5.2). Monster 7, 8, 9 en 10 hadden een droge stof percentage bij de oogst van respectievelijk 30%, 31%, 38% en 40%. 40

65 5.1. Methode celwandverteerbaarheid Monster NDFD (%) Incubatietijd Figuur 5.1: Rassenvolgorde op basis van de NDFD van de monsters met vers materiaal bij 24 u en 48 u incubatietijd. Monster Monster NDFD (%) 50 6 NDFD (%) Incubatietijd Incubatietijd Figuur 5.2: Rassenvolgorde op basis van de NDFD van de monsters met vers materiaal bij 24 u en 48 u incubatietijd opgesplitst in twee deelsets. In Figuur 5.3 wordt de rassenvolgorde visueel voorgesteld bij beide incubatietijden voor het ingekuild materiaal. Op deze figuur zien we dat de lijnen meer complexe kruisingen maken waardoor de opsplitsing in twee deelsets niet zo eenvoudig is als bij het vers materiaal. 41

66 Hoofdstuk 5. Resultaten 60 Monster NDFD (%) Incubatietijd Figuur 5.3: Rassenvolgorde op basis van de NDFD van de monsters met ingekuild materiaal bij 24 u en 48 u incubatietijd. 5.2 Karakterisering rassen In Tabel 5.3 wordt het DS gehalte bij de oogst weergegeven voor elk OT en voor alle gebruikte rassen. Per ras wordt ook het intercept, de helling en de R 2 getoond voor het Tabel 5.3: DS gehalte (%) doorheen de afrijping van de verschillende rassen Banguy Kalientes LG LG LG3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio OT 1 25,9 25,8 23,7 24,4 23,0 23,5 23,5 26,5 OT 2 28,7 28,0 27,1 29,3 25,2 27,0 25,4 27,9 OT 3 32,5 31,5 31,9 32,7 28,9 31,1 30,0 32,0 OT 4 31,5 32,3 32,4 32,8 30,1 30,4 31,2 32,5 OT 5 31,9 31,0 30,6 31,8 30,7 30,3 31,9 33,5 OT 6 39,2 40,9 40,6 39,1 39,0 38,9 39,8 38,8 Intercept 24,1 23,0 21,5 23,6 19,7 21,6 20,1 24,0 Helling 2,1 2,4 2,7 2,3 2,8 2,5 2,9 2,3 R 2 0,81 0,78 0,79 0,81 0,89 0,80 0,91 0,93 42

67 5.3. Inkuilproces lineair model. We zien dat er gemiddeld doorheen de afrijping tussen 2,1 en 2,9 procent eenheden droge stof per week bijkomen. Na OT 3 blijven alle rassen hangen op een plateau tot en met OT Inkuilproces Verliezen Fermentatieverlies Figuur 5.4 geeft het relatief gewicht van de silo s weer gedurende de inkuilperiode. Het gewichtsverlies van de kuilen gedurende deze periode kan enkel veroorzaakt worden door fermentatieverliezen. Per OT werd het gemiddelde genomen van alle rassen en parallellen. Merk op dat OT 1 hier niet weergegeven is. Dit komt omdat in de kuilen van OT 1 het gewichtsverlies niet enkel afkomstig was van fermentatieverliezen, maar ook van het sap dat uit de kuilen lekte tijdens de eerste week van het inkuilen. Dit sapverlies was te wijten aan het lage DS gehalte van de maïs bij het inkuilen. In de praktijk wordt nooit ingekuild bij zo n laag DS gehalte. Bij de overige oogsttijdstippen was dit sapverlies niet meer waar te nemen. Relatief gewicht kuilen (%) OT Aantal weken ingekuild Figuur 5.4: Relatief gewicht van de kuilen in functie van het aantal weken ingekuild. Elk punt stelt het gemiddelde voor van alle rassen bij drie parallellen. 43

68 Hoofdstuk 5. Resultaten De kuilen van alle oogsttijdstippen kennen een gelijkaardig verloop qua gewichtsverlies. Na 20 weken was er maximaal 1 procent gewichtsverlies. Het grootste gewichtsverlies vond plaats tijdens de eerste vier weken. Daarna daalde het gewicht niet zo snel meer, maar wel aan een constant tempo. De silo s met het materiaal van OT 3 kenden het grootste gewichtsverlies, die met het materiaal van OT 5 het laagste. Tabel 5.4 geeft de fermentatieverliezen na 20 weken inkuilen weer per OT en per ras als percentage van het kuilgewicht bij inkuilen. Dit is een detailweergave van week 20 op Figuur 5.4. Bij het uitvoeren van een anova werd duidelijk dat zowel het OT als het ras een significante invloed hadden op het fermentatieverlies. De interactie tussen beiden was niet significant. Bij de gemiddelden staan letters naast de waarden: waarden met dezelfde letter verschillen niet significant van elkaar. Tabel 5.4: Fermentatieverliezen na 20 weken inkuilen. Weergegeven als percentage van het kuilgewicht bij inkuilen. Elk punt werd berekend uit drie parallellen. Gemiddelden met dezelfde letter verschillen niet significant van elkaar. OT 2 OT 3 OT 4 OT 5 OT 6 Gemiddelde SD Banguy 0,91 1,05 1,00 0,83 0,98 0,95 (ab) 0,17 Kalientes 0,82 0,91 0,76 0,76 0,76 0,80 (bc) 0,16 LG ,84 0,77 0,71 0,66 0,69 0,73 (c) 0,13 LG ,99 1,27 1,08 0,80 0,95 1,02 (a) 0,20 LG3220 0,81 0,92 0,75 0,69 0,53 0,74 (c) 0,15 MAS 17E 1,18 1,15 0,80 0,79 0,92 0,97 (ab) 0,28 NK Falkone 0,59 0,96 0,68 0,48 0,62 0,67 (c) 0,19 Ronaldinio 0,87 1,06 0,99 0,80 1,01 0,94 (ab) 0,17 Gemiddelde 0,88 (b) 1,01 (a) 0,85 (bc) 0,73 (c) 0,81 (bc) SD 0,23 0,19 0,20 0,17 0,22 Sapverlies Naast fermentatieverliezen kunnen silo s ook sapverliezen ondergaan. Bij het uitkuilen van de silo s van OT 1 werd het sap opgevangen dat vrijkwam. Bij de andere oogsttijdstippen kwam geen sap vrij bij het uitkuilen. De samenstelling van dit sap werd dan verder geanalyseerd naar eiwitgehalte en suikergehalte toe. Tabel 5.5 geeft weer hoeveel g sap vrijkwam per kg ingekuild materiaal met de bijhorende standaardafwijking. Ook het eiwitgehalte en het suikergehalte van dit sap worden weergegeven als g per 100 g sap. 44

69 5.3. Inkuilproces Zowel voor het sapverlies, het eiwitgehalte als het suikergehalte konden geen significante verschillen vastgesteld worden tussen de rassen. Tabel 5.5: De hoeveelheid sap die vrijkwam bij het uitkuilen van het materiaal van OT 1 per ras samen met het eiwitgehalte en het suikergehalte van dit sap. Elke waarde is berekend uit drie herhalingen. Sapverlies (g sap/ kg ingekuild materiaal) Eiwitgehalte (g ruw eiwit/100 g sap) Suikergehalte (g suiker/100 g sap) Gemiddelde SD Gemiddelde SD Gemiddelde SD Banguy 17,44 4,61 1,00 0,07 1,57 1,01 Kalientes 10,44 6,02 1,15 0,01 1,60 0,71 LG ,28 20,94 1,01 0,02 1,04 0,74 LG ,77 3,83 0,98 0,07 1,03 0,27 LG ,56 1,88 1,07 0,05 1,12 0,95 MAS 17E 19,35 9,10 1,11 0,03 1,46 0,85 NK Falkone 20,70 11,13 1,02 0,05 1,22 0,61 Ronaldinio 14,05 2,47 2,44 1,89 0,99 0, Kuilkarakteristieken De kuilkarakteristieken voor het ingekuild materiaal worden weergegeven in Tabel 5.6 als g per kg uitgekuilde droge stof. Tussen de oogsttijdstippen werden significante verschillen waargenomen voor alle kuilkarakteristieken met uitzondering van propionzuur en de ph. Bij de kuilkarakteristieken staan letters naast de waarden: waarden met dezelfde letter verschillen niet significant van elkaar. Verder wordt ook nog het gemiddelde en de standaardafwijking voor alle kuilkarakteristieken weergegeven. Een kuil bevat gemiddeld 4,1% melkzuur, 0,008% ammoniak, 1,8% alcohol, 1,3% azijnzuur, 0,004% propionzuur en 0,004% boterzuur. De ph van een kuil was gemiddeld 3,82. 45

70 Hoofdstuk 5. Resultaten Tabel 5.6: Kuilkarakteristieken van het ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen (g/kg uitgekuilde DS). Elke waarde is het gemiddelde van alle rassen en één parallel. Waarden met dezelfde letter verschillen niet significant van elkaar. Melkzuur Ammoniak-N Alcohol Azijnzuur Propionzuur Boterzuur ph OT 1 45,26 (a) 0,084 (ab) 14,95 (b) 9,68 (b) 0,055 (a) 0,149 (a) 3,78 (a) OT 2 43,08 (ab) 0,070 (ab) 18,06 (ab) 14,12 (a) 0,012 (a) 0,024 (b) 3,85 (a) OT 3 38,68 (bc) 0,079 (ab) 22,66 (a) 14,75 (a) 0,042 (a) 0,072 (ab) 3,85 (a) OT 4 40,96 (abc) 0,098 (a) 17,11 (b) 13,95 (a) 0,051 (a) 0,000 (b) 3,83 (a) OT 5 41,95 (ab) 0,092 (a) 17,54 (b) 12,65 (ab) 0,044 (a) 0,007 (b) 3,80 (a) OT 6 36,12 (c) 0,060 (b) 16,06 (b) 12,11 (ab) 0,028 (a) 0,000 (b) 3,83 (a) Gemiddelde 41,01 0,080 17,73 12,88 0,039 0,042 3,82 SD 3,25 0,014 2,66 1,85 0,016 0,059 0, Effect van inkuilen Droge stof verlies bij drogen Voor elk ras op elk OT werd de correctiefactor (CF) berekend en werden de kwaliteitsparameters aangepast. Hieronder wordt een voorbeeld uitgewerkt zodat de werkwijze duidelijk is. Voor het ras Banguy, geoogst op OT 3, bedraagt de hoeveelheid melkzuur, ammoniak, alcohol, azijnzuur en totale vvz uitgedrukt in g/kg uitgekuilde DS respectievelijk 40,09; 0,04; 22,29; 12,41 en 12,56. Eerst werd de VF berekend om nadien de CF te kunnen berekenen. VF vvz : , 2 12, 41 = 70, 89 CF: ((40, 09 0, 11+0, 04 0, 38+22, , 56 0, 7089)+1000)/1000 = 1, 036 Het oorspronkelijk DS gehalte was 34,09%, na de correctie bedraagt dit 35,30%. Omdat het DS gehalte wijzigt, moeten ook de kwaliteitsparameters aangepast worden. De oorspronkelijke waarden voor NDF, eiwit, zetmeel, OSD en NDFD waren respectievelijk 37,45%; 7,70%; 37,83%; 76,91% en 61,52%. Na de correctie waren deze respectievelijk 36,16%; 7,44%; 36,53%; 77,70% en 61,52%. Figuur 5.5 geeft de correlatie weer tussen de CF en het niet gecorrigeerde DS gehalte. Bij het uitvoeren van een lineaire regressie blijkt dat de R 2 bijna gelijk is aan nul. 46

71 5.4. Effect van inkuilen DS gehalte niet gecorrigeerd (%) CF Figuur 5.5: De correlatie tussen het niet gecorrigeerde DS gehalte en de correctiefactoren Kwaliteitsparameters Droge stof gehalte Figuur 5.6 geeft de correlatie weer tussen het DS gehalte van het vers materiaal en het DS gehalte van het ingekuild materiaal. De zwarte lijn geeft de 1:1 verhouding weer, de blauwe lijn de lineaire regressie. Bij het uitvoeren van een lineaire regressie werd de volgende vergelijking bekomen: y = 5, 2 + 0, 89 x. Deze vergelijking heeft een R 2 van 0,90. Het DS gehalte van het ingekuilde materiaal ligt altijd hoger dan dat van het vers materiaal. Bij lage DS gehalten is dit verschil wel groter dan bij hoge DS gehalten. y = x, R 2 = DS gehalte vers (%) DS gehalte ingekuild (%) Figuur 5.6: Correlatie tussen het DS gehalte van het vers materiaal en het DS gehalte van het ingekuild materiaal. 47

72 Hoofdstuk 5. Resultaten NDF Uit Tabel 5.7 blijkt dat er voor twee rassen een interactie was tussen kuil en OT voor de anova waarbij NDF kuil + OT + kuil:ot. Bij de hoofdeffecten van de overige zes rassen waren zowel OT als kuil significant. Het NDF gehalte van deze zes rassen lag voor het vers materiaal gemiddeld 10,0% eenheden hoger dan het NDF gehalte voor het ingekuild materiaal. Uit Figuur 5.7 wordt duidelijk dat het NDF gehalte een dalende trend kent doorheen de afrijping, het verschil tussen vers en ingekuild materiaal wordt ook nog eens visueel weergegeven. Tabel 5.7: Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij NDF kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001. Banguy Kalientes LG LG LG3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio kuil *** *** *** *** *** *** *** *** OT *** *** *** *** *** *** *** *** kuil:ot n.s. n.s. * n.s. * n.s. n.s. n.s NDF ± SD (%) vers ingekuild OT Figuur 5.7: Het NDF gehalte van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van acht rassen bij drie parallellen. 48

73 5.4. Effect van inkuilen Eiwitgehalte Uit Tabel 5.8 wordt duidelijk dat voor alle rassen de interactie kuil:ot significant was voor de anova waarbij eiwit kuil + OT + kuil:ot. In Figuur 5.8 is het eiwitgehalte van alle rassen voor vers en ingekuild materiaal samengevat omdat alle rassen ondanks de kuil:ot interactie een gelijkaardig verloop kennen. Bij de eerste drie oogsttijdstippen lag het eiwitgehalte van het vers materiaal hoger dan het eiwitgehalte van het ingekuild materiaal, bij de laatste drie oogsttijdstippen lag het eiwitgehalte van het vers materiaal lager dan het eiwitgehalte van het ingekuild materiaal. Het gemiddeld verschil tussen het vers en ingekuild materiaal per OT wordt weergegeven in Tabel 5.9. Tabel 5.8: Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij eiwit kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001. Banguy Kalientes LG LG LG3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio kuil n.s. n.s. n.s. n.s. *** n.s. n.s. n.s. OT *** *** *** *** *** ** *** *** kuil:ot *** *** *** * *** * *** *** vers ingekuild Eiwitgehalte ± SD (%) OT Figuur 5.8: Het eiwitgehalte van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van acht rassen bij drie parallellen. 49

74 Hoofdstuk 5. Resultaten Tabel 5.9: Het verschil in eiwitgehalte uitgedrukt in procent eenheden tussen vers en ingekuild materiaal waarbij het gemiddelde genomen is van alle rassen. Verschil eiwitgehalte (% eenheden) OT 1 0,89 OT 2 0,51 OT 3 0,24 OT 4-0,32 OT 5-0,20 OT 6-0,61 Zetmeelgehalte Uit Tabel 5.10 blijkt dat voor geen enkel ras de interactie tussen kuil en OT significant was voor de anova waarbij zetmeel kuil + OT + kuil:ot. Bij twee rassen was er geen significant effect van inkuilen en voor alle rassen was er een significant effect van OT. Bij de zes rassen waarvan het effect van inkuilen significant was, lag het zetmeelgehalte voor het ingekuild materiaal gemiddeld 2,77% eenheden hoger dan het zetmeelgehalte voor het vers materiaal (Figuur 5.9). Het zetmeelgehalte steeg doorheen de afrijping. Tabel 5.10: Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij zetmeel kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001. Banguy Kalientes LG LG LG3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio kuil * ** ** n.s. n.s. *** *** *** OT *** *** *** *** *** *** *** *** kuil:ot n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. 50

75 5.4. Effect van inkuilen 40 Zetmeelgehalte ± SD (%) vers ingekuild OT Figuur 5.9: Het zetmeelgehalte van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van de zes rassen waarvoor er een significant verschil was tussen vers en ingekuild materiaal bij drie parallellen. Organische stof verteerbaarheid Uit Tabel 5.11 wordt duidelijk dat bij geen enkel ras de interactie tussen kuil en OT significant was voor de anova waarbij OSD kuil + OT + kuil:ot. Het effect van inkuilen was bij vijf rassen significant en het effect van OT was bij alle rassen significant. Bij de vijf rassen waarvan het effect van kuil significant was, lag de OSD voor het ingekuild materiaal gemiddeld 2,11% eenheden hoger dan de OSD voor het vers materiaal (Figuur 5.10). Tabel 5.11: Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij OSD kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001. Banguy Kalientes LG LG LG3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio kuil * *** *** n.s. n.s. n.s. *** ** OT *** *** *** *** *** *** *** *** kuil:ot n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. 51

76 Hoofdstuk 5. Resultaten OSD ± SD (%) vers ingekuild OT Figuur 5.10: De OSD van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van de vijf rassen waarvoor er een significant verschil was tussen vers en ingekuild materiaal bij drie parallellen. NDFD Uit Tabel 5.12 blijkt dat voor zeven van de acht rassen de interactie tussen kuil en OT significant was voor de anova waarbij NDFD kuil + OT + kuil:ot. De NDFD lag hoger voor het vers materiaal dan voor het ingekuild materiaal (Figuur 5.11). Omdat er interacties waren tussen kuil en OT wordt in Tabel 5.13 het verschil getoond tussen vers en ingekuild materiaal per OT in procent eenheden. Hierbij werd het gemiddelde genomen van alle rassen. Tabel 5.12: Resultaten voor alle rassen van de anova waarbij NDFD kuil + OT + kuil:ot. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001. Banguy Kalientes LG LG LG3220 MAS 17E NK Falkone Ronaldinio kuil *** *** *** *** *** *** *** *** OT * *** ** *** * ** ** n.s. kuil:ot ** ** * *** n.s. * ** ** 52

77 5.4. Effect van inkuilen 70 NDFD ± SD (%) vers ingekuild OT Figuur 5.11: De NDFD van het vers en ingekuild materiaal voor de verschillende oogsttijdstippen. Elk punt stelt het gemiddelde voor van acht rassen bij drie parallellen. Tabel 5.13: Het verschil in NDFD uitgedrukt in percentage eenheden tussen vers en ingekuild materiaal waarbij het gemiddelde genomen is van alle rassen. Verschil NDFD (% eenheden) OT 1 4,74 OT 2 8,56 OT 3 7,43 OT 4 6,57 OT 5 8,82 OT 6 10, Rassenvolgorde Als de interactie tussen kuil en ras significant is, wijzigt de rassenvolgorde door het inkuilen (Tabel 5.14). Bij het eiwit, het zetmeel en de OSD was er weinig effect van het inkuilen op de rassenvolgorde. Bij het NDF was de interactie enkel niet significant bij de eerste twee oogsttijdstippen. Bij de NDFD was enkel het eerste OT niet significant. Het effect van inkuilen op de rassenvolgorde was dan ook groter bij deze twee parameters. 53

78 Hoofdstuk 5. Resultaten Tabel 5.14: De kuil:ras interactie per OT voor alle kwaliteitsparameters. n.s. = p > 0,05; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001. OT1 OT2 OT3 OT4 OT5 OT6 NDF n.s. n.s. * ** ** *** Eiwit n.s. * n.s. n.s. n.s. n.s. Zetmeel n.s. n.s. n.s. n.s. * n.s. OSD n.s. n.s. n.s. n.s. * n.s. NDFD n.s. ** * * ** * 54

79 Hoofdstuk 6 Discussie 6.1 Methode celwandverteerbaarheid De berekende reproduceerbaarheid voor vers materiaal voor de Daisy methode (8,45) lag wat hoger in deze thesis dan deze in de literatuur van Spanghero et al. (2010) (6,83). Merk op dat de reproduceerbaarheid in deze thesis equivalent is aan de herhaalbaarheid in de proef van Spanghero et al. (2010) wegens een verschillende proefopzet. Ook in de literatuur zien we dat 48 u incuberen leidt tot een betere reproduceerbaarheid en herhaalbaarheid (Spanghero et al., 2010; Hoffman et al., 2003). De stalen van het vers materiaal die genomen werden op het einde van de afrijping kenden een grotere stijging in NDFD tussen 24 u incuberen en 48 u incuberen dan de overige stalen van het vers materiaal. De stalen met de grotere stijging in NDFD hadden het hoogste zetmeelgehalte. Een verklaring waarom deze stalen sterker stegen in NDFD en dus een wijziging in de rassenvolgorde veroorzaakten kan niet gegeven worden. Bij het ingekuild materiaal leek de wijziging in rassenvolgorde eerder willekeurig. 6.2 Karakterisering rassen Op OT 3, 4 en 5 bleef het DS gehalte van alle rassen hangen op een plateau van 30-33% om dan op OT 6 te stijgen naar 39-41%. In de literatuur wordt dit niet terug gevonden. Darby & Lauer (2002) kenden een lineaire stijging van het DS gehalte met een R 2 van 0,98. Tijdens de driejarige proef van Wiersma et al. (1993) werd de laatste twee jaar ook een lineaire stijging van het DS gehalte vastgesteld. Het eerste jaar vlakte het DS gehalte ook even af om daarna verder te stijgen. Het verschil in DS gehalten tussen de verschillende jaren werd verklaard door de grote variatie in neerslag. 55

80 Hoofdstuk 6. Discussie In deze thesis viel tussen OT 3 en 4 30,3 mm neerslag, waarvan 24,0 mm de dag voor OT 4. Tussen OT 4 en 5 viel 34 mm neerslag waarvan 7,5 mm de dag voor OT 5. Tussen OT 5 en 6 viel ter vergelijking 6,9 mm neerslag, tussen OT 1 en 3 viel slechts 0,2 mm neerslag. Tijdens de twee weken van OT 4 en 5 viel dus in totaal 64,3 mm neerslag, terwijl er in de volledige maand oktober 83,5 mm viel. Uit de bovenstaande gegevens kunnen we concluderen dat de hoeveelheid neerslag tijdens de afrijping zeker een rol speelt bij het DS verloop doorheen de afrijping. 6.3 Inkuilproces Verliezen Het grootste gewichtsverlies vond plaats tijdens de eerste vier weken van het inkuilen, deze weken komen overeen met de fermentatieve fase van het inkuilproces. Tijdens deze fase is de microbiologische activiteit het grootst, het is dan ook logisch dat de grootste fermentatieverliezen tijdens deze weken gebeuren. De verdere gewichtsverliezen, die meer constant verliepen, vonden plaats tijdens de stabiele fase van het inkuilproces. De microbiële activiteit was hier sterk teruggevallen, doch niet gereduceerd tot nul. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het constant gewichtsverlies tijdens de verdere weken van het inkuilproces. Xiccato et al. (1994) spraken van DS verliezen van minimum 3,31% tot DS verliezen van 9,34% bij kuilen waar het initiële DS gehalte 30% bedraagt. Het relatief gewichtsverlies van de kuilen in deze thesis varieerde tussen 0,73% en 1,01% over de verschillende oogsttijdstippen. Merk wel op dat in deze thesis het gewichtsverlies uitgedrukt werd op het gewicht van de kuil bij inkuilen, in de literatuur wordt het gewichtsverlies uitgedrukt op het gewicht van de droge stof aanwezig in de kuil bij inkuilen. Men spreekt ook over DS verliezen, terwijl hier gewerkt werd met gewichtsverlies. Het grootste deel van het gewichtsverlies was hoogst waarschijnlijk wel DS onder de vorm van CO 2, gevormd door de heterofermentatieve pathway voor melkzuurfermentatie of alternatieve pathways. Maar er kan niet uitgesloten worden dat ook wat water(damp) ontsnapt is uit de silo s. Wanneer we dan toch veronderstellen dat alle gewichtsverlies DS was en dit uitgedrukt wordt op het gewicht van de droge stof aanwezig bij inkuilen, worden DS verliezen van 2% tot 3% bekomen. Deze waarden zijn aan de lage kant in vergelijking met de resultaten van Xiccato et al. (1994). Grote verschillen in gewichtsverlies tussen kuilen met verschillende DS gehalten bij het 56

81 6.4. Effect van inkuilen inkuilen, waren ook niet waar te nemen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij het inkuilen altijd dezelfde dichtheid van de DS (200 kg DS/m 3 ) werd nagestreefd. In de praktijk is dit niet altijd mogelijk omdat de compactie moeilijker verloopt bij hoge DS gehalten. De vaststelling dat enkel sapverlies waar te nemen is bij het uitkuilen bij een DS gehalte lager dan 27%-28% werd bevestigd door Xiccato et al. (1994). De DS verliezen die voortkwamen uit het sapverlies zijn zeer klein in vergelijking met de fermentatieverliezen. Wanneer het gemiddelde genomen werd over alle rassen gaat per kg ingekuild materiaal 0,22 g van de 20,05 g ruw eiwit verloren. Een dergelijk verlies kan verwaarloosd worden. Er gingen gemiddeld ook 0,22 g suikers verloren, maar de totale hoeveelheid suikers in het ingekuild materiaal werd niet geanalyseerd Kuilkarakteristieken Aan de hand van de kuilkarakteristieken kunnen we nagaan of het inkuilproces geslaagd is. De ph (3,82) en de gemiddelde concentraties aan melkzuur (4,1%), alcohol (1,8%), azijnzuur (1,3%), propionzuur (0,004%) en boterzuur (0,004%) lagen allemaal binnen de streefwaarden voor een goede fermentatie volgens Kung & Shaver (2001). Enkel de ammoniak concentratie (0,008%) lag beduidend lager dan de streefwaarde van de literatuur (0,375% indien men uitgaat van een ruw eiwitgehalte van 7,5%). Een verklaring kan hiervoor niet gegeven worden. Het is wel zo dat lagere ammoniak concentraties niet duiden op een slechte fermentatie, te hoge ammoniak concentraties zijn wel een probleem. We kunnen concluderen dat de kuilen een goede fermentatie ondergaan hebben. 6.4 Effect van inkuilen Droge stof verlies bij drogen Omdat het in het bepalen van de kuilkarakteristieken veel tijd gaat, werd onderzocht of de correctiefactor niet gerelateerd zou zijn aan het droge stof gehalte. Er werd gezocht naar een lineaire regressie omdat Boever et al. (1997) een lineaire regressie vastgesteld hebben met een R 2 van 0,64. In deze thesis kon geen lineaire regressie vastgesteld worden Kwaliteitsparameters Droge stof De regressielijn voor het DS gehalte van het ingekuild materiaal ten opzichte van het DS gehalte van het vers materiaal lag voor het volledige DS bereik hoger dan de 1:1 57

82 Hoofdstuk 6. Discussie verhoudingslijn. Dit betekent dat gemiddeld genomen het DS gehalte na inkuilen hoger lag dan voordien. Dus is bij het inkuilen naast DS ook water verdwenen, dit is een bevestiging dat niet alle gewichtsverlies van de kuil als DS kan beschouwd worden. Het verschil was wel groter bij de lagere DS gehalten dan bij de hogere DS gehalten. Een verklaring hiervoor kan het sapverlies bij de lagere DS gehalten zijn. In de literatuur worden zowel artikels gevonden die stellen dat het DS gehalte hoger is na inkuilen, als artikels die stellen dat het DS gehalte lager is na inkuilen. NDF De daling in NDF gehalte van 10% eenheden na inkuilen is in overeenstemming met de resultaten van Herrmann et al. (2011) en Darby & Lauer (2002). Bij Herrmann et al. (2011) was er een daling met slechts 5,8% eenheden. Bij Darby & Lauer (2002) was er een interactie tussen kuil en temperatuursom, maar vanaf een temperatuursom van 1100 eenheden bedroeg het verschil ongeveer 10% eenheden. De daling is waarschijnlijk te wijten aan de hydrolyse van een deel van de hemicellulose tijdens het fermentatieproces. Eiwitgehalte Bijna alle artikels in de literatuur spreken over een stijging van het eiwit na inkuilen. Onze resultaten tonen voor alle rassen een zeer sterke interactie tussen het eiwitgehalte en het OT. Op OT 4, 5 en 6 lag het eiwitgehalte lager na inkuilen, op OT 1, 2 en 3 hoger. In de meeste artikels werd wel slechts op één OT stalen genomen, maar Darby & Lauer (2002) en Cherney et al. (2006) namen meerdere stalen doorheen de afrijping en vonden wel telkens een stijging van het eiwitgehalte na inkuilen. Het eiwitgehalte van de verse stalen doorheen de afrijping daalde wel zoals aangegeven in de literatuur. Een verklaring waarom in deze thesis het eiwitverloop van het ingekuild materiaal zo sterk afweek van dat van het vers materiaal kan niet gegeven worden. Zetmeelgehalte Het zetmeelgehalte van het vers materiaal steeg doorheen de afrijping van 25% tot 34% en bleef daarna enkele weken op dat plateau in overeenstemming met de resultaten van Bal et al. (1997). Opvallend is wel dat bij het ingekuild materiaal het zetmeelgehalte bleef stijgen en geen plateau aanhield. Enkel Cherney et al. (2006) spraken van een stijging van het zetmeelgehalte na inkuilen. De stijging lag in dezelfde grootteorde (1-3%) als die van in deze thesis. Natuurlijk kan door het inkuilen geen extra zetmeel in de kuil terecht komen. Door het verdwijnen van droge stof tijdens het inkuilproces, 58

83 6.4. Effect van inkuilen stijgt het zetmeelgehalte procentueel. Alle overige artikels lieten wel een daling van het zetmeelgehalte optekenen. Organische stof verteerbaarheid De OSD bereikte een maximum op het vierde OT, dit is in overeenstemming met Wiersma et al. (1993) die rapporteerden dat de DS verteerbaarheid een maximum bereikte tussen het 1/2 melklijn stadium en het 3/4 melklijn stadium. De stijging van de OSD na inkuilen wordt bevestigd in de literatuur (Bal, 2006). Het zetmeel dat meer verteerbaar wordt door het fermentatieproces werd hier aangehaald als verklaring. Ferraretto et al. (2014a) suggereerden dat de zetmeel-proteïne matrix in het endosperm degradeert door proteolytische activiteit tijdens het inkuilen. De zeïne proteïne subeenheden die de zetmeel granulen met elkaar linken worden gereduceerd wat uiteindelijk leidt tot een hogere zetmeelverteerbaarheid. NDFD Terwijl in deze thesis de NDFD na inkuilen 4,7 tot 10,1 % eenheden lager lag, was in de literatuur het effect eerder beperkt. In twee van de vijf onderzochte artikels had het inkuilen geen significant effect. Bij de andere drie artikels werd een daling na inkuilen aangetroffen van maximaal 1% eenheid, 3% eenheden en 6% eenheden. De verschillen in deze thesis verschilden van OT tot OT, maar waren toch groter. De daling is waarschijnlijk te wijten aan de hydrolyse van een deel van de hemicellulose tijdens het fermentatieproces waardoor de overgebleven fractie celwanden minder verteerbaar is. Voederwaarde Om de VEM waarde van de maïs te kunnen bepalen zijn de verteerbare fracties uit de Weende analyse nodig (verteerbaar ruw eiwit, verteerbare ruwe celstof, verteerbaar ruw vet en verteerbare koolhydraten (suiker, zetmeel, overige koolhydraten)). Via een regressie vergelijking met deze fracties als variabelen kan dan de metaboliseerbare energie berekend worden, die op zijn beurt omgezet kan worden naar netto-energie of de VEM waarde. In deze thesis werden deze fracties niet allemaal onderzocht. Maar om de metaboliseerbare energie van maïs te bepalen bestaat wel een empirische formule gebaseerd op de OSD: ME (kj/kg) = 15,5 OSD (g/kg DS). We stellen een klein rekenvoorbeeldje op om een verschil van 2,1 % eenheden OSD te vertalen naar VEM waarden (Tabel 6.1). Gebaseerd op onze resultaten veronderstellen we de OSD van het vers materiaal 740 g/kg DS, van het ingekuild materiaal 761 g/kg 59

84 Hoofdstuk 6. Discussie DS. Hiermee kan de metaboliseerbare energie berekend worden. De berekeningen bij de omzetting naar netto-energie worden niet in detail besproken. Er wordt een bruto-energie van kj/kg DS aangenomen voor zowel het ingekuild als vers materiaal. Het verschil tussen beide bedraagt 36 VEM eenheden. Tabel 6.1: Berekening voederwaarde verse en ingekuilde maïs. Vers Ingekuild OSD (g/kg DS) ME (kj/kg DS) NE (kj/kg DS) VEM Er moeten wat kanttekeningen geplaatst worden bij bovenstaande berekening. De formule om de metaboliseerbare energie te bepalen is een zeer eenvoudige empirische formule waardoor de berekende VEM waarde kan afwijken van de werkelijke VEM waarde. Bovendien wordt deze formule normaal enkel gebruikt voor ingekuild materiaal. Er worden hier nogal hoge VEM waarden bekomen. Maar het blijft wel zo dat een hogere verteerbaarheid van de organische stof leidt tot een hogere VEM waarde. In contrast met de hogere OSD van het ingekuild materiaal t.o.v. het vers materiaal staat de veel lagere NDFD van het ingekuild materiaal t.o.v. het vers materiaal. Dit zal ook een invloed hebben op de VEM waarde, maar hiermee werd geen rekening gehouden in bovenstaande berekening. 6.5 Rassenvolgorde Verschillende bronnen in de literatuur rapporteerden dat voor zetmeel, eiwit, NDF en NDFD de rassenvolgorde ongewijzigd bleef na inkuilen (Darby & Lauer, 2002; Ballard et al., 2001; Sheaffer et al., 2006). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat in deze studies slechts twee of vier hybriden werden geanalyseerd en dat deze hybriden geselecteerd waren om een grote spreiding in de kwaliteit te bekomen. Dit zorgde ervoor de dat mogelijkheid om wijzigingen te detecteren minimaal was. Cherney et al. (2006) onderzochten 54 hybriden op twee verschillende locaties. Op beide locaties wijzigde de rassenvolgorde van zetmeel, eiwit en NDFD niet. Op één van de twee locaties wijzigde de rassenvolgorde van NDF en OSD, op de andere locatie niet. Voor het zetmeel, eiwit en NDF waren onze resultaten conform de literatuur. Voor 60

85 6.5. Rassenvolgorde de NDFD werd wel op 5 van de 6 oogsttijdstippen een significante wijziging van de rassenvolgorde gevonden, iets wat in de literatuur niet gevonden werd. Verklaringen waarom de rassenvolgorde zou wijzigen werden niet gevonden. 61

86 62

87 Hoofdstuk 7 Conclusie H 1: De methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen heeft geen invloed op de resultaten. OZ 1: Welke in vitro methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen is het meest herhaalbaar en reproduceerbaar? De buizenmethode waarbij 48 u geïncubeerd werd met pensvocht had de beste herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid van de drie geteste methoden, zowel voor vers als ingekuild materiaal. De variatiecoëfficiënt was tot twee maal groter bij de buizenmethode waar 24 u geïncubeerd werd en tot vier maal groter bij de Daisy methode waar 48 u geïncubeerd werd. OZ 2: Wijzigt de rassenvolgorde bij 24 u of 48u incuberen met pensvocht? Zowel bij vers als ingekuild materiaal wijzigde de rassenvolgorde tussen 24 u of 48 u incuberen met pensvocht. Conclusie: H 1 kan weerlegd worden: de gebruikte methode om de celwandverteerbaarheid te bepalen had wel degelijk een invloed op de resultaten. De buizenmethode waarbij 48 u geïncubeerd wordt, is de aanbevolen methode wegens een goede herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid. H 2: Het inkuilen heeft geen effect op de voederwaarde van de kuilmaïs. Hoe groot is het effect van inkuilen op OZ 3: het NDF gehalte? OZ 4: het eiwitgehalte? OZ 5: het zetmeelgehalte? 63

88 Hoofdstuk 7. Conclusie OZ 6: de organische stof verteerbaarheid? OZ 7: de celwandverteerbaarheid? Bij zes van de acht rassen lag het NDF gehalte van het ingekuild materiaal gemiddeld 10,0% eenheden lager dan het NDF gehalte van het vers materiaal. De overige twee rassen hadden gelijkaardige resultaten, maar hadden een lichte interactie met het oogsttijdstip. Het verschil in eiwitgehalte tussen vers en ingekuild materiaal was in sterke mate afhankelijk van het OT. In het begin van de afrijping was het eiwitgehalte van het ingekuild materiaal 0,9% eenheden lager dan het eiwitgehalte van het vers materiaal, op het einde van de afrijping was dit 0,6% eenheden hoger. Bij zes van de acht rassen was het zetmeelgehalte van het ingekuild materiaal gemiddeld 2,8% eenheden hoger dan het zetmeelgehalte van het vers materiaal. Bij de overige twee rassen was geen verschil waar te nemen. Voor vijf van de acht rassen was de OSD van het ingekuild materiaal gemiddeld 2,1% eenheden hoger dan de OSD van het vers materiaal. Voor de overige drie rassen was geen verschil waar te nemen. De NDFD was altijd lager bij het ingekuild materiaal, het verschil varieerde van 4,7% eenheden tot 10,1% eenheden, afhankelijk van het OT. Conclusie: H 2 kan weerlegd worden. Elke kwaliteitsparameter werd beïnvloed door het inkuilen waardoor uiteindelijk ook de voederwaarde beïnvloed werd. H 3: De rassenvolgorde blijft behouden na inkuilen. Het inkuilen had weinig effect op de rassenvolgorde van het eiwitgehalte, het zetmeelgehalte en de OSD. Vanaf OT 3 wijzigde de rassenvolgorde van het NDF gehalte en voor de NDFD wijzigde de rassenvolgorde vanaf OT 2. Conclusie: H 3 kan gedeeltelijk weerlegd worden: bij het aandeel celwanden celwanden en de celwandverteerbaarheid wijzigde de rassenvolgorde, bij de overige kwaliteitsparameters bleef de rassenvolgorde grotendeels behouden na inkuilen. 64

89 Hoofdstuk 8 Perspectief voor verder onderzoek Het gevoerde onderzoek bracht wat suggesties naar boven voor verder onderzoek. De Daisy methode wordt vaak gebruikt om de celwandverteerbaarheid te analyseren omdat deze een aanzienlijke tijdswinst oplevert ten opzichte van de buizenmethode. In verder onderzoek kan onderzocht worden hoe de herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid van de Daisy methode kan verbeterd worden. Gezien het toenemende belang van de celwandverteerbaarheid als kwaliteitsparameter en de conclusie dat de rassenvolgorde van de celwandverteerbaarheid wijzigt door inkuilen, is verder onderzoek in deze richting aan te raden. Zo moet de conclusie nog bevestigd worden op verschillende locaties en over verschillende jaren heen. 65

90 66

91 Bibliografie Ankom (2005). In vitro true digestibility using the Ankom daisy II incubator. Ankom Technology, Macedon, NY. Ankom (2006). Neutral Detergent Fiber in Feeds - Filter Bag Technique. Ankom Technology, Macedon, NY. Bal, M., Coors, J., & Shaver, R. (1997). Impact of the maturity of corn for use as silage in the diets of dairy cows on intake, digestion, and milk production. Journal of Dairy Science, 80 (10), Bal, M. A. (2006). Effects of hybrid type, stage of maturity, and fermentation length on whole plant corn silage quality. Turkish journal of veterinary & animal sciences, 30 (3), Ballard, C., Thomas, E., Tsang, D., Mandebvu, P., Sniffen, C., Endres, M., & Carter, M. (2001). Effect of corn silage hybrid on dry matter yield, nutrient composition, in vitro digestion, intake by dairy heifers, and milk production by dairy cows. Journal of Dairy Science, 84 (2), Bedrosian, M. C. D., Nestor, K. E., Jr., & Kung, L., Jr. (2012). The effects of hybrid, maturity, and length of storage on the composition and nutritive value of corn silage. Journal of dairy science, 95 (9), Boever, J. D., Cottyn, B., Brabander, D. D., Vanacker, J., & Boucqué, C. (1997). Prediction of the feeding value of maize silages by chemical parameters, in vitro digestibility and NIRS. Animal Feed Science and Technology, 66 (1), Chaney, A. L., & Marbach, E. P. (1962). Modified reagents for determination of urea and ammonia. Clinical chemistry, 8 (2), Cherney, D., Cherney, J., & Cox, W. (2004). Fermentation characteristics of corn forage ensiled in mini-silos. Journal of dairy science, 87 (12),

92 Bibliografie Cherney, D. J. R., Cherney, J. H., & Cox, W. J. (2006). Corn hybrid forage quality differences as influenced by ensiling. Journal of animal science, 84 (1), Conway, E. J. (1957). Microdiffusion analysis and volumetric error. Ltd., 26 Old Brompton Road, London, SW 1: Crosby Lockwood and Son. Danley, M., & Vetter, R. (1973). Changes in carbohydrate and nitrogen fractions and digestibility of forages - maturity and ensiling. Journal of animal science, 37 (4), Darby, H., & Lauer, J. (2002). Harvest date and hybrid influence on corn forage yield, quality, and preservation. Agronomy journal, 94 (3), De Boever, J., Cottyn, B., Buysse, F., Wainman, F., & Vanacker, J. (1986). The use of an enzymatic technique to predict digestibility, metabolizable and net energy of compound feedstuffs for ruminants. Animal feed science and technology, 14 (3), Elferink, S., Driehuis, F., Gottschal, J. C., & Spoelstra, S. F. (2000). Silage fermentation processes and their manipulation. FAO Plant Production and Protection Papers, (pp ). Ferraretto, L. (2014). Effect of ensiling time on fermentation profile and starch digestibility in whole plant corn silage from two different hybrid types. In 2014 ADSA-ASAS- CSAS Joint Annual Meeting. Asas. Ferraretto, L., Shaver, R., & Lauer, J. (2014a). Influence of ensiling on the digestibility of whole-plant corn silage. Focus on Forage, 16 (3), 1 3. Ferraretto, L., Taysom, K., Taysom, D., Shaver, R., & Hoffman, P. (2014b). Relationships between dry matter content, ensiling, ammonia-nitrogen, and ruminal in vitro starch digestibility in high-moisture corn samples. Journal of dairy science, 97 (5), FOD economie (2014). Kerncijfers landbouw. Technisch rapport, Algemene directie statistiek FOD economie. Goeser, J., Hoffman, P., & Combs, D. (2009). Modification of a rumen fluid priming technique for measuring in vitro neutral detergent fiber digestibility1. Journal of Dairy Science, 92 (8), Herrmann, C., Heiermann, M., & Idler, C. (2011). Effects of ensiling, silage additives and storage period on methane formation of biogas crops. Bioresource technology, 102 (8),

93 Bibliografie Hoffman, P., Lundberg, K., Bauman, L., & R.D.Shaver (2003). In vitro digestibility of forage. Focus on Forage, 5 (16), 1 3. Hoffman, P. C., Shaver, R. D., Combs, D. K., Undersander, D. J., Bauman, L. M., & Seeger, T. K. (2001). Understanding ndf digestibility of forages. Focus on forage, 3 (10), 1 3. Hunt, C., Kezar, W., Hinman, D., Combs, J., D., Loesche, J., & Moen, T. (1993). Effects of hybrid and ensiling with and without a microbial inoculant on the nutritional characteristics of whole-plant corn. Journal of animal science, 71 (1), Kung, L., & Shaver, R. (2001). Interpretation and use of silage fermentation analysis reports. Focus on Forage, 3 (13), 1 5. Maenhout, S., & Haesaert, G. (2008). Vroegrijpheid bij maïs: Fao-index de maatstaf? Landbouwcentrum voor Voedergewassen vzw, (pp ). Meyer, J., & Mackie, R. (1986). Microbiological evaluation of the intraruminal in sacculus digestion technique. Applied and environmental microbiology, 51 (3), Morrison, I. (1979). Changes in the cell-wall components of laboratory silages and the effect of various additives on these changes. Journal of agricultural science, 93 (3), Oba, M., & Allen, M. (1999). Evaluation of the importance of the digestibility of neutral detergent fiber from forage: Effects on dry matter intake and milk yield of dairy cows. Journal of dairy science, 82 (3), Pannecoucque, J., Van Waes, J., De Vliegher, A., & Jacquemin, G. (2014). Belgische beschrijvende en aanbevelende rassenlijst voor voedergewassen en groenbedekkers. Technisch rapport, ILVO. Phipps, R., McAllan, A., & Weller, R. (1984). The development of plant components in isogenic sterile and fertile forage maize and their effects on carbohydrate composition, nutritive value, in vivo digestibility values and animal performance with fresh and ensiled crops. The Journal of Agricultural Science, 102 (2), Phipps, R., & Weller, R. (1979). The development of plant components and their effects on the composition of fresh and ensiled forage maize: 1. the accumulation of dry matter, chemical composition and nutritive value of fresh maize. The Journal of Agricultural Science, 92 (2),

94 Bibliografie Reheul, D. (2005). Fytotechnie 1. voedergewassen. Universiteit Gent. Robinson, P., Mathews, M. C., & Fadel, J. (1999). Influence of storage time and temperature on in vitro digestion of neutral detergent fibre at 48h, and comparison to 48h in sacco neutral detergent fibre digestion. Animal Feed Science and Technology, 80 (3), Sanderson, M. (1993). Aerobic stability and invitro fiber digestibility of microbially inoculated corn and sorghum silages. Journal of animal science, 71 (2), Sheaffer, C., Halgerson, J., & Jung, H. (2006). Hybrid and n fertilization affect corn silage yield and quality. Journal of Agronomy and Crop Science, 192 (4), Somogyi, M. (1945). A new reagent for the determination of sugars. Journal of Biological Chemistry, 160 (1), Spanghero, M., Berzaghi, P., Fortina, R., Masoero, F., Rapetti, L., Zanfi, C., Tassone, S., Gallo, A., Colombini, S., & Ferlito, J. (2010). Technical note: Precision and accuracy of in vitro digestion of neutral detergent fiber and predicted net energy of lactation content of fibrous feeds. Journal of Dairy Science, 93 (10), Spanghero, M., Boccalon, S., Gracco, L., & Gruber, L. (2003). Ndf degradability of hays measured in situ and in vitro. Animal Feed Science and Technology, 104, Tilley, J., & Terry, R. (1963). A two-stage technique for the in vitro digestion of forage crops. Grass and forage science, 18 (2), Traxler, M. J., Robertson, J. B., Van Soest, P. J., Fox, D. G., & Pell, A. N. (1995). A comparison of methods for determining ivdmd at three time periods using the filter bag technique versus conventional methods. Journal of dairy science, 78 (Suppl. 1), 274. Van Soest, P., Wine, R., Moore, L., et al. (1966). Estimation of the true digestibility of forages by the in vitro digestion of cell walls. In 10th International Grassland Congress, Helsinki, July 1966, (pp ). Van Soest, P. v., Robertson, J., & Lewis, B. (1991). Methods for dietary fiber, neutral detergent fiber, and nonstarch polysaccharides in relation to animal nutrition. Journal of dairy science, 74 (10),

95 Bibliografie Wiersma, D., Carter, P., Albrecht, K., & Coors, J. (1993). Kernel milkline stage and corn forage yield, quality, and dry-matter content. Journal of production agriculture, 6 (1), Wilkinson, J., & Phipps, R. (1979). The development of plant components and their effects on the composition of fresh and ensiled forage maize: 2. the effect of genotype, plant density and date of harvest on the composition of maize silage. The Journal of Agricultural Science, 92 (2), Wilman, D., & Adesogan, A. (2000). A comparison of filter bag methods with conventional tube methods of determining the in vitro digestibility of forages. Animal feed science and technology, 84 (1), Windle, M., Walker, N., & Kung, L. (2014). Effects of an exogenous protease on the fermentation and nutritive value of corn silage harvested at different dry matter contents and ensiled for various lengths of time. Journal of dairy science, 97 (5), Wiseman, H. G., Mallack, J., & Jacobson, W. (1960). Silage analysis, determination of sugar in silages and forages. Journal of Agricultural and Food Chemistry, 8 (1), Xiccato, G., Cinetto, M., Carazzola, A., & Cossu, M. (1994). The effect of silo type and dry-matter content on the maize silage fermentation process and ensiling loss. Animal feed science and technology, 49 (3-4), Yan, J., Gao, Y., Wang, W., & Mu, S. (2009). Variation law of whole-plant corn silage nutritional quality under different storage periods. Journal of Northwest A & F University - Natural Science Edition, 37 (8), Young, K., Lim, J., Der Bedrosian, M., & Kung, L. (2012). Effect of exogenous protease enzymes on the fermentation and nutritive value of corn silage. Journal of dairy science, 95 (11),

96 72

97 Bijlage A Proefplan Merelbeke In de rechterbovenhoek werd een kompas geplaatst zodat de oriëntatie ten opzichte van het noorden duidelijk is. 73

Van maaien..tot inkuilen

Van maaien..tot inkuilen Van maaien..tot inkuilen Tijdstip van maaien Weersverwachtingen Voldoende RE in het gras 15 a 16% RE in basisrantsoen Meer maïs in het rantsoen hoger RE-gehalte in gras Voldoende suiker in het gras Minimaal

Nadere informatie

Grasland Klas 1. Inkuilen

Grasland Klas 1. Inkuilen Grasland Klas 1 Inkuilen Voederwinning Tijdstip van maaien 1) Vragen bij video Juiste tijdstip van maaien. a. Waar hangt het maaimoment van af? Noem er drie. b. Bij hoeveel kg DS/ha wil je oogsten. c.

Nadere informatie

Effect van het additief 11GFT op de kuilkwaliteit, chemische samenstelling en in vitro verteerbaarheid van Engels raaigras

Effect van het additief 11GFT op de kuilkwaliteit, chemische samenstelling en in vitro verteerbaarheid van Engels raaigras Effect van het additief 11GFT op de kuilkwaliteit, chemische samenstelling en in vitro verteerbaarheid van Engels raaigras Auteurs Joos Latré, Elien Dupon Eva Wambacq Johan De Boever, Leen Vandaele 6/05/2014

Nadere informatie

Bewaarbaarheid van de kuil. Blgg

Bewaarbaarheid van de kuil. Blgg Bewaarbaarheid van de kuil Blgg Inhoud Kengetallen gemiddeld bedrijf Conservering Belang ds bij conservering Verloop conservering Ontstaan van broei Nieuw kengetal broeigevoeligheid Voorbeelden broei Maatregelen

Nadere informatie

Kengetallen voor het ideale voedermanagement

Kengetallen voor het ideale voedermanagement Kengetallen voor het ideale voedermanagement Els Van Looveren Gregory Antrop Melkveecongres, september 2016 Doelstelling melkveehouder Ik ben gezond dus ik doe wat er van mij verwacht wordt : veel melk

Nadere informatie

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs...

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs... 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs... 10 6 1 Inleiding Na gras is snijmaïs het belangrijkste gewas voor de melkveehouderij.

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting 106 Samenvatting Samenvatting Actieve sportpaarden krijgen vaak vetrijke rantsoenen met vetgehalten tot 130 g/kg droge stof. De toevoeging van vet verhoogt de energiedichtheid van voeders.

Nadere informatie

Bovendien werkt EM- Silage broei-remmend, hierdoor ligt het rendement veel hoger. Er zijn namelijk veel minder inkuil en uitkuilverliezen.

Bovendien werkt EM- Silage broei-remmend, hierdoor ligt het rendement veel hoger. Er zijn namelijk veel minder inkuil en uitkuilverliezen. EM- Silage Doeltreffend inkuilmiddel voor een betaalbare prijs EM- Silage is een inkuilmiddel dat naast melkzuur bacteriën ook gisten bevat, dit in tegenstelling tot vele andere preparaten. Het is een

Nadere informatie

De Weende-analyse bij veevoeding. Scheikunde voor VE41, Auteur: E. Held; bewerkt : door H. Hermans

De Weende-analyse bij veevoeding. Scheikunde voor VE41, Auteur: E. Held; bewerkt : door H. Hermans De Weende-analyse bij veevoeding Scheikunde voor VE41, 2017-2018 Auteur: E. Held; bewerkt : door H. Hermans Weende-analyse: DS-gehalte Droge stof (DS): Het materiaal dat overblijft als, door verwarming

Nadere informatie

Maïsrassenkeuze i.f.v. de voederkwaliteit

Maïsrassenkeuze i.f.v. de voederkwaliteit Maïsrassenkeuze i.f.v. de voederkwaliteit J. De Boever Studieavond voor de Veehouderij Oostkamp 6/02/2013 Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Eenheid Dier www.ilvo.vlaanderen.be Beleidsdomein

Nadere informatie

Voederwaarde-onderzoek Gras ingekuild Kuilkenner Excellent kuil 1

Voederwaarde-onderzoek Gras ingekuild Kuilkenner Excellent kuil 1 Onderzoek Onderzoek-/ordernummer: Datum verslag: 731267/002743994 22-07-2011 Oogstdatum: Datum monstername: Monster genomen door: Contactpersoon monstername: 16-05-2011 07-07-2011 Dick Huiberts: 0652002131

Nadere informatie

2.2 De Weende-analyse bij veevoeding

2.2 De Weende-analyse bij veevoeding 2.2 De Weende-analyse bij veevoeding Scheikunde voor VE31-VE41, 2018-2019 Auteur: E. Held; bewerkt door H. Hermans : Hoofdstuk 2 De Weende-analyse (presentatie) 1 Bij het oprispen boeren komt methaan (CH4)

Nadere informatie

Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien

Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien Ronald Zom, Herman van Schooten en Ina Pinxterhuis Quinoa is een eenvoudig te telen gewas dat in korte tijd een hoge opbrengst geeft, goed te conserveren is en

Nadere informatie

Snijmaïs oogsten 1971. Inkuilmanagement. Wat komt aan de orde? Welke verliezen bij inkuilen, bewaring en voeren

Snijmaïs oogsten 1971. Inkuilmanagement. Wat komt aan de orde? Welke verliezen bij inkuilen, bewaring en voeren Inkuilmanagement Betere snijmaïs voeren door minder verliezen Snijmaïs oogsten 1971 Herman van Schooten Maïschallenge bijeenkomst 4 september 2012 De normale oogsttijd valt van 20 september tot 20 oktober

Nadere informatie

RUWVOER + Inkuilmanagement. Assortiment inkuilmiddelen

RUWVOER + Inkuilmanagement. Assortiment inkuilmiddelen RUWVOER + Inkuilmanagement Assortiment inkuilmiddelen De melkveehouderijsector staat met de afloop van het melkquotum voor een aantal grote uitdagingen. Gezien de verwachte stijging van de melkproductie

Nadere informatie

KUNNEN VOEDERBIETEN PERSPULP VERVANGEN IN HET

KUNNEN VOEDERBIETEN PERSPULP VERVANGEN IN HET KUNNEN VOEDERBIETEN PERSPULP VERVANGEN IN HET MELKVEERANTSOEN? Daniël De Brabander en Sam De Campeneere Vlaamse overheid, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) Eenheid Dier Alex De Vliegher

Nadere informatie

Voederbieten: bewaring en voederwaarde

Voederbieten: bewaring en voederwaarde Voederbieten: bewaring en voederwaarde DE BOEVER JOHAN Voederbietendag - Herenthout 9 november 2018 Inleiding VOORDELEN Hoge opbrengst: 17-20 ton DS per ha Lange groeiperiode: goed vanggewas voor stikstof

Nadere informatie

Maïsoogst 2015 28/09/2015

Maïsoogst 2015 28/09/2015 Maïsoogst 2015 28/09/2015 De maïsoogst komt eraan. De natte maand augustus heeft het te verwachte oogsttijdstip wat achteruit geschoven. Ondanks de eerdere droogte lijkt de schimmeldruk vaak mee te vallen.

Nadere informatie

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe Opdrachtgever: Auteur:

Nadere informatie

! " #$ % &! '" ( ) *++,

!  #$ % &! ' ( ) *++, ! "#$% &! '"( )*++, )*++, Dit onderzoek werd gefinancierd door Productschap Zuivel en Productschap Diervoeder te s Gravenhage. Inhoud Samenvatting...7 Inleiding...9 1. Invloed van voorbehandeling...11

Nadere informatie

Inschatten van nutriëntenbenutting via NIRS analyses

Inschatten van nutriëntenbenutting via NIRS analyses Inschatten van nutriëntenbenutting via NIRS analyses Louis Paternostre, Johan De Boever, Laid Douidah, Sam Millet 02/04/2019 Wat is NIRS? NIRS = Nabij infrarood reflectie spectroscopie Spectroscopie verwijst

Nadere informatie

Fundamenten rekenregels enterisch methaan

Fundamenten rekenregels enterisch methaan Fundamenten rekenregels enterisch methaan ( in de KringLoopWijzer ) André Bannink Wageningen Livestock Research Monitoren BKG emissies On-line meting CH 4 -emissie, onzeker op nationale schaal en op bedrijfsniveau,

Nadere informatie

Juiste bepaling van kuildichtheden t.b.v. voorraadberekening voor BEX en BEP Samenvatting van het onderzoek

Juiste bepaling van kuildichtheden t.b.v. voorraadberekening voor BEX en BEP Samenvatting van het onderzoek Juiste bepaling van kuildichtheden t.b.v. voorraadberekening voor BEX en BEP Samenvatting van het onderzoek Herman van Schooten, Wageningen UR Livestock Research Gerard Abbink, BlggAgroXpertus December

Nadere informatie

INDUSTRIELE CICHOREI

INDUSTRIELE CICHOREI 23/05/2002 COMITE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE NATIONALE RASSENCATALOGUS VOOR LANDBOUWGEWASSEN Criteria voor het onderzoek van rassen met het oog op hun toelating tot de catalogus INDUSTRIELE CICHOREI

Nadere informatie

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem Proefverslag nr. 649 oktober 2004 auteur: dr. ir. W.M. van Straalen

Nadere informatie

11/6/2016. Voeding voor plant is voeding voor dier. Snijmais opbrengst. Grasland opbrengst. Wat willen we t.a.v. bodem en vee

11/6/2016. Voeding voor plant is voeding voor dier. Snijmais opbrengst. Grasland opbrengst. Wat willen we t.a.v. bodem en vee Voeding voor plant is voeding voor dier SLIM VOEDEN GEZONDE BODEM, GEZONDE PLANTEN, GEZONDE DIEREN KRACHT IN DE KETEN Op maat voeden en beschermen van dieren en gewassen leidt tot de beste prestaties op

Nadere informatie

Inkuilmanagement. Vragen Verliezen bij ruwvoerwinning Oogst Inkuilen Uitkuilen

Inkuilmanagement. Vragen Verliezen bij ruwvoerwinning Oogst Inkuilen Uitkuilen Inkuilmanagement Even Voorstellen Arjan Geerets Melkveebedrijf met 140 koeien In juli 2015 afgestudeerd Dier- en Veehouderij op de HAS Laatste 20 weken studie: onderzoek naar mineralenmanagement in de

Nadere informatie

Gewasgezondheid in relatie tot substraatsamenstelling (Input-output Fase IV)

Gewasgezondheid in relatie tot substraatsamenstelling (Input-output Fase IV) Gewasgezondheid in relatie tot substraatsamenstelling (Input-output Fase IV) Effect twee vulgewichten op opbrengst en kwaliteit Johan Baars, Anton Sonnenberg & Pieter de Visser & Chris Blok Dit project

Nadere informatie

INKUILMANAGEMENT MAÏS

INKUILMANAGEMENT MAÏS INKUILMANAGEMENT MAÏS iperen.com GEZOND RUWVOER Iedere boer weet dat goed en gezond ruwvoer belangrijk is voor probleemloos melken en een goede melkproductie. Ruwvoer afkomstig van 50 tot 100 hectare gras-

Nadere informatie

INKUILMANAGEMENT MAÏS

INKUILMANAGEMENT MAÏS INKUILMANAGEMENT MAÏS iperen.com GEZOND RUWVOER Iedere boer weet dat goed en gezond ruwvoer belangrijk is voor probleemloos melken en een goede melkproductie. Ruwvoer afkomstig van 50 tot 100 hectare gras-

Nadere informatie

Granen in de Melkveehouderij. Henk Woolderink/ Roy Berentsen 30 mei 2013

Granen in de Melkveehouderij. Henk Woolderink/ Roy Berentsen 30 mei 2013 Granen in de Melkveehouderij Henk Woolderink/ Roy Berentsen 30 mei 2013 Aandachtspunten Ontwikkelingen mestbeleid! Dreigend ruwvoeroverschot? Krachtvoervervangers! Projectmatig! Voedergewassen Eigen eiwit

Nadere informatie

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof VERSIE 3.0 juni 2010 Pagina 1 van 5 BAM/deel 1/12 1 PRINCIPE Het

Nadere informatie

Effect van het additief 11GFT in graskuil op de pensafbreekbaarheid en melkproductieresultaten

Effect van het additief 11GFT in graskuil op de pensafbreekbaarheid en melkproductieresultaten Effect van het additief 11GFT in graskuil op de pensafbreekbaarheid en melkproductieresultaten Auteurs Johan De Boever, Leen Vandaele Eva Wambacq Elien Dupon, Joos Latré 6/05/2014 www.lcvvzw.be 2 / 11

Nadere informatie

Invloed voeding op pensfermentatie in melkvee

Invloed voeding op pensfermentatie in melkvee Invloed voeding op pensfermentatie in melkvee André Bannink andre.bannink@wur.nl Animal Sciences Group Wageningen UR in samenwerking met : Jan Dijkstra, Lsg Diervoeding, Wageningen Universiteit Pensfermentatie

Nadere informatie

Chemie (ph) bij het inkuilen Scheikunde klas V41a en V41b door Erik Held

Chemie (ph) bij het inkuilen Scheikunde klas V41a en V41b door Erik Held Chemie (ph) bij het inkuilen Scheikunde klas V41a en V41b door Erik Held Inkuilproces Proces bij het inkuilen: In de kuil ondergaat het gewas een biochemisch proces onder invloed van micro-organismen Een

Nadere informatie

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs...

Handboek snijmaïs. 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs... 1 Inleiding 1.1 Herkomst en introductie maïs... 7 1.2 Arealen... 7 1.3 Rasontwikkelingen... 8 1.4 Gebruiksvormen van maïs... 10 6 1 Inleiding Na gras is snijmaïs het belangrijkste gewas voor de melkveehouderij.

Nadere informatie

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI INSTITUUT VOOR LANDBOUW EN VISSERIJONDERZOEK BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI 2012 Mededeling ILVO nr 110 Onderzoek en samenstelling: J. PANNECOUCQUE, G. JACQUEMIN,

Nadere informatie

Eiwitbehoeftes van zwarte soldatenvlieg larven

Eiwitbehoeftes van zwarte soldatenvlieg larven Eiwitbehoeftes van zwarte soldatenvlieg larven Larven van de zwarte soldatenvlieg zijn in staat om heel wat verschillende reststromen om te zetten tot nutritionele biomassa. In het kader van de projecten

Nadere informatie

Invloed van het oogsttijdstip op kwaliteit en opbrengst in zaaiuien. rapport / publicatie. nr

Invloed van het oogsttijdstip op kwaliteit en opbrengst in zaaiuien. rapport / publicatie. nr Invloed van het oogsttijdstip op kwaliteit en opbrengst in zaaiuien rapport / publicatie nr. 08-0 Uireka is een uniek driejarig ketenproject met als doel het verbeteren van de kwaliteit en daarmee het

Nadere informatie

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): -

N o t i t i e. Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): - Auteur: Horneman Betreft: Lactosebepalingen MPR Datum: Arnhem, 29 augustus 2006 Onze referentie: R&D/06.0108/MH/HWA Bijlage(n): - N o t i t i e Sinds begin 2006 worden resultaten van lactosebepalingen

Nadere informatie

Inkuilmanagement. dé specialist voor land- en tuinbouw

Inkuilmanagement. dé specialist voor land- en tuinbouw Inkuilen 2 e snede Inkuilmanagement Inkuilmanagement t.b.v. het voorkomen van broei en het verbeteren van de rantsoenefficiëntie. Ruwvoer is droog broei Ruwvoer heeft minder eiwit en meer suiker meer broei

Nadere informatie

Kwaliteit snijmais irt methaanemissie

Kwaliteit snijmais irt methaanemissie Kwaliteit snijmais irt methaanemissie Effect van een latere oogst op methaanemissie in melkvee PhD Thesis Bayissa Hatew http://edepot.wur.nl/357155 Rol snijmais / intensiteit voeding op on-farm BKG-emissies

Nadere informatie

Invloed van ventilatie-instellingen op vochtverliezen en kwaliteit in zand aardappelen

Invloed van ventilatie-instellingen op vochtverliezen en kwaliteit in zand aardappelen Invloed van ventilatie-instellingen op vochtverliezen en kwaliteit in zand aardappelen Ing. D. Bos en Dr. Ir. A. Veerman Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector AGV PPO 5154708 2003 Wageningen,

Nadere informatie

Proefresultaten zoete aardappel 2016

Proefresultaten zoete aardappel 2016 Proefresultaten zoete aardappel 2016 Zoete aardappel, een veelbelovend gewas In het najaar van 2016 werden in Proefcentrum Herent de eerste zoete aardappelen geoogst. Ondanks zijn naam is de zoete aardappel

Nadere informatie

Bemesting en uitbating gras(klaver)

Bemesting en uitbating gras(klaver) Bemesting en uitbating gras(klaver) Alex De Vliegher ILVO-Plant T&O Melle, 10 november 2011 Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Eenheid Plant www.ilvo.vlaanderen.be Beleidsdomein Landbouw en

Nadere informatie

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt? J. Bonnast (BDB), W. Odeurs (BDB) Samenvatting Het optimaliseren van de teelttechniek is een uitdaging voor iedere

Nadere informatie

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI INSTITUUT VOOR LANDBOUW EN VISSERIJONDERZOEK BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI Mededeling ILVO nr 182 2015 Onderzoek en samenstelling: J. PANNECOUCQUE, G. JACQUEMIN,

Nadere informatie

Algemene bedenkingen:

Algemene bedenkingen: Directie Burg. Van Gansberghelaan 92 9820 MERELBEKE Verslag datum 4 november 2016 Sam De Campeneere Algemene bedenkingen: Deze toetsing blijft een onvolledige toetsing omdat het een vergelijking is tussen

Nadere informatie

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI INSTITUUT VOOR LANDBOUW EN VISSERIJONDERZOEK BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI 2013 Mededeling ILVO nr 128 Onderzoek en samenstelling: J. PANNECOUCQUE, G. JACQUEMIN,

Nadere informatie

Werkblad: Kans op pensverzuring

Werkblad: Kans op pensverzuring Werkblad: Kans op pensverzuring 1) Bekijk zowel de ruwvoeranalyse als het voedermiddel en vul de onderstaande tabel in. Beoordeling graskuil JA NEE Het droge stof gehalte is lager dan 40%. Het suikergehalte

Nadere informatie

Vergisting van eendenmest

Vergisting van eendenmest Lettinga Associates Foundation for environmental protection and resource conservation Vergisting van eendenmest Opdrachtgever: WUR Animal Sciences Group Fridtjof de Buisonjé Datum: 3 oktober 2008 Lettinga

Nadere informatie

Grasland Klas 1. Inkuilen

Grasland Klas 1. Inkuilen Grasland Klas 1 Inkuilen Inhoud Hoofdstuk 1: Van maaien tot wiersen... 3 1.1: Het maaimoment... 3 1.2: Kneuzen en het suikergehalte van kuil... 6 1.3: Veldverliezen... 7 1.4: Maaihoogte... 7 1.5: Ruw As...

Nadere informatie

Rapport: Fruitmix (mango/avocado) als voeder voor BSF larven. Thomas Spranghers VIVES

Rapport: Fruitmix (mango/avocado) als voeder voor BSF larven. Thomas Spranghers VIVES Rapport: Fruitmix (mango/avocado) als voeder voor BSF larven Thomas Spranghers VIVES Op vraag van een afvalverwerkend bedrijf werd een fruitmix onderzocht in het Insectlab. Over de samenstelling van deze

Nadere informatie

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI INSTITUUT VOOR LANDBOUW EN VISSERIJONDERZOEK BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI Mededeling ILVO nr 152 2014 Onderzoek en samenstelling: J. PANNECOUCQUE, G. JACQUEMIN,

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers Marleen Plomp en Gerjan Hilhorst (Wageningen Livestock Research) Maart 217 Inhoud 1. Inleiding... 2 2. Dataset...

Nadere informatie

INVLOED VAN PENSVERZURING OP DE VOEROPNAME EN MELKPRODUCTIE EN MAATREGELEN OM PENSVERZURING TE VERHELPEN

INVLOED VAN PENSVERZURING OP DE VOEROPNAME EN MELKPRODUCTIE EN MAATREGELEN OM PENSVERZURING TE VERHELPEN SCH-2002-17 INVLOED VAN PENSVERZURING OP DE VOEROPNAME EN MELKPRODUCTIE EN MAATREGELEN OM PENSVERZURING TE VERHELPEN De fermentatie van voedermiddelen in de pens speelt een cruciale rol in de voorziening

Nadere informatie

Ecologische Monitoring Kustverdedigingsproject Oostende. (t 0 -situatie, fase 3) AANVULLENDE STUDIE:

Ecologische Monitoring Kustverdedigingsproject Oostende. (t 0 -situatie, fase 3) AANVULLENDE STUDIE: Ecologische Monitoring Kustverdedigingsproject Oostende (t 0 -situatie, fase 3) AANVULLENDE STUDIE: KWANTIFICERING EN KWALIFICERING VAN ORGANISCH MATERIAAL IN MARIENE SEDIMENTEN: HUN ONDERLINGE RELATIES

Nadere informatie

Meer melk uit uw ruwvoer. Conserveringsmiddelen en broeiremmers

Meer melk uit uw ruwvoer. Conserveringsmiddelen en broeiremmers Meer melk uit uw ruwvoer Conserveringsmiddelen en broeiremmers > betere ruwvoerkwaliteit > smakelijk ruwvoer > hogere opname > lagere voerkosten Ecosyl: meer melk uit uw ruwvoer Op melkveebedrijven blijft

Nadere informatie

Organisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar

Organisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar 17-1- Organisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar BOKASHI is het Japanse woord voor: Goed gefermenteerd organisch materiaal Methode om organisch restmateriaal terug te geven aan de bodem Komt voort

Nadere informatie

INKUILMANAGEMENT GRAS

INKUILMANAGEMENT GRAS INKUILMANAGEMENT GRAS iperen.com GEZOND RUWVOER Iedere boer weet dat goed en gezond ruwvoer belangrijk is voor probleemloos melken en een goede melkproductie. Ruwvoer afkomstig van 5 tot 1 hectare gras-

Nadere informatie

INKUILMANAGEMENT GRAS

INKUILMANAGEMENT GRAS INKUILMANAGEMENT GRAS IN-/UITKUILMANAGEMENT BETER RUWVOER GEZOND MELKVEE MEER MELK GEZOND RUWVOER Iedere boer weet dat goed en gezond ruwvoer belangrijk is voor probleemloos melken en een goede melkproductie.

Nadere informatie

Op zoek naar biomassa voor de bio-economie: recupereren en valoriseren van gewasresten van korrelmaïs en groenten, en de houtige fractie uit compost

Op zoek naar biomassa voor de bio-economie: recupereren en valoriseren van gewasresten van korrelmaïs en groenten, en de houtige fractie uit compost Op zoek naar biomassa voor de bio-economie: recupereren en valoriseren van gewasresten van korrelmaïs en groenten, en de houtige fractie uit compost Bart Vandecasteele, Filip Velghe, Christophe Boogaerts,

Nadere informatie

Bemesting in maïs. Oktober 2011

Bemesting in maïs. Oktober 2011 Bemesting in maïs uitgevoerd in opdracht van: Agriton BV Oktober 2011 Proefnummer: 11647 Oktober 2011 H. de Vries Proeftuin Zwaagdijk Tolweg 13 1681 ND Zwaagdijk-Oost Telefoon +31 (228) 56 31 64 Fax +31

Nadere informatie

Kort verslag oriënterende voerproef hooi

Kort verslag oriënterende voerproef hooi Kort verslag oriënterende voerproef hooi Voerproef naar de invloed van hooi op melkproductie en melksamenstelling Uitgevoerd voor het netwerk Heerlijk, Helder Hooi Locatie proef: proefboerderij Zegveld

Nadere informatie

TARWE INGEKUILD IN DRAF VERGELEKEN MET GEPLETTE TARWE EN

TARWE INGEKUILD IN DRAF VERGELEKEN MET GEPLETTE TARWE EN TARWE INGEKUILD IN DRAF VERGELEKEN MET GEPLETTE TARWE EN INGEKUILDE GEMALEN TARWE BIJ MELKVEE S. De Campeneere, J. De Boever, D. De Brabander Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) Eenheid

Nadere informatie

Kwantificeren CH 4 reductie voerspoor: Rekenregels KringloopWijzer. André Bannink Wageningen UR Livestock Research

Kwantificeren CH 4 reductie voerspoor: Rekenregels KringloopWijzer. André Bannink Wageningen UR Livestock Research Kwantificeren CH 4 reductie voerspoor: Rekenregels KringloopWijzer André Bannink Wageningen UR Livestock Research Bestaande rekenregel : IPCC Tier 2 IPCC-Tier 2 : Volwassen herkauwers (geen feedlot) 6.5%

Nadere informatie

2. Het gewas. Voedergewassen

2. Het gewas. Voedergewassen 2. Het gewas Voedergewassen De plant Vegetatief - wortelstelsel - stengel - bladeren Generatief - kolf - pluim 2 Vegetatief (stengel en blad) Begint met bladeren stengel Lengte tot 4 meter Weinig zijstengels

Nadere informatie

Raseigenschappen biologische aardappelen. Vermeerdering Biologisch Uitgangsmateriaal (VBU) KW0826 Door: Douwe Werkman

Raseigenschappen biologische aardappelen. Vermeerdering Biologisch Uitgangsmateriaal (VBU) KW0826 Door: Douwe Werkman Raseigenschappen biologische aardappelen. Vermeerdering Biologisch Uitgangsmateriaal (VBU) KW0826 Door: Douwe Werkman Inleiding In opdracht van VBU (Vermeerdering Biologisch Uitgangsmateriaal) werd in

Nadere informatie

Satellietbedrijf Kooiker

Satellietbedrijf Kooiker Satellietbedrijf Kooiker Rapportage 2016 Algemeen Bedrijfsgegevens Naam: Mts Smeenge Adres: Hoofdweg 62 9483 PD Zeegse Teamsamenstelling: Jan Reinder Smeenge, Harry Koonstra, David van der Schans, Harm

Nadere informatie

4.1 Voederwaarderingssystemen voor paarden en pony s

4.1 Voederwaarderingssystemen voor paarden en pony s 4 Paarden en pony s 4.1 Voederwaarderingssystemen voor paarden en pony s Sinds januari 2005 zijn voor paarden en pony s twee officiële CVB systemen van kracht, een netto energiesysteem (met als kengetal

Nadere informatie

SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM

SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM 1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED Deze methode beschrijft de spectrofotometrische bepaling van het organisch koolstofgehalte in bodem

Nadere informatie

Kuilkenner Grasbalen (afgesloten) balen juli. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen

Kuilkenner Grasbalen (afgesloten) balen juli. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen Kuilkenner Grasbalen (afgesloten) Uw klantnummer: 2011239 H. Holman Markewg 17 9307 PC STEENBERGEN DR Eurofins Agro Postbus 170 NL - 6700 AD Wageningen T monstername: Johan de Vries: 0652002171 T klantenservice:

Nadere informatie

Weidemengsels Informatie en productenoverzicht

Weidemengsels Informatie en productenoverzicht Weidemengsels 2019 Informatie en productenoverzicht Weidemengsels Het wordt voor de veehouder steeds belangrijker om zo veel mogelijk ruwvoer zelf te telen. Lagere voerkosten zorgen voor een beter rendement.

Nadere informatie

Teelt Voederbieten en eiwithoudende gewassen

Teelt Voederbieten en eiwithoudende gewassen Teelt en eiwithoudende gewassen Alex De Vliegher Studiedag : het nieuwe GLB- Vergroening: wat zijn passende keuzes voor uw melkveebedrijf? Meerhout 28 juni 2016 Oostkamp 30 juni 2016 Inhoud Vlinderbloemigen

Nadere informatie

Samenvatting Zure gassen zijn veelvuldig aanwezig in verschillende concentraties in industriële gassen. Deze moeten vaak verwijderd worden vanwege corrosie preventie, operationele, economische en/of milieu

Nadere informatie

Energie WAARDERING. Voederwaarde bepaling 26/09/2018

Energie WAARDERING. Voederwaarde bepaling 26/09/2018 VAKGROEP VOORTPLANTING VERLOSKUNDE EN BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE FACULTEIT DIERGENEESKUNDE UNIVERSITEIT GENT Voederwaarde bepaling Jenne De Koster, Geert Opsomer, Miel Hostens Energie WAARDERING Het hechten

Nadere informatie

Groeicurve Bintje en Fontane 2014

Groeicurve Bintje en Fontane 2014 Groeicurve en 2014 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), H. Rasmont (CARAH) Samenvatting Net zoals de vorige jaren werd tijdens het groeiseizoen van 2014 de groei van opgevolgd op 29 praktijkpercelen.

Nadere informatie

Optimaal inzetten van ruwvoeders op een melkveebedrijf.

Optimaal inzetten van ruwvoeders op een melkveebedrijf. Optimaal inzetten van ruwvoeders op een melkveebedrijf. Eddy Decaesteker Bedrijfsadvisering Melkveehouderij eddy.decaesteker@inagro.be LCV-avond Poperinge 31 jan 2018 Ruwvoederkostprijzen LCV 2012 Kostprijs

Nadere informatie

Kengetallen E-40 Fokwaarde voeropname

Kengetallen E-40 Fokwaarde voeropname Kengetallen E-40 Fokwaarde voeropname Inleiding Melkkoeien gebruiken voer om melk te produceren, voor onderhoud en om te groeien. De hoeveelheid voer die een koe opneemt is afhankelijk van de geproduceerde

Nadere informatie

Het maïsseizoen 2017 start met de keuze van een maïsras op maat van je bedrijf!

Het maïsseizoen 2017 start met de keuze van een maïsras op maat van je bedrijf! 28 LAND- EN TUINBOUW Het maïsseizoen 2017 start met de keuze van een maïsras op maat van je bedrijf! Dankzij de goede relatie met de belangrijkste Europese kweekbedrijven beschikt AVEVE over een ruim en

Nadere informatie

met andere modellen voor gas- en substraatdiffusie zijn zeer waardevol voor het bestuderen van de aërobe microbiële activiteit in bodems.

met andere modellen voor gas- en substraatdiffusie zijn zeer waardevol voor het bestuderen van de aërobe microbiële activiteit in bodems. Samenvatting Door een toename van het milieubewust zijn, is bodemverontreiniging een groot probleem voor besturen wereldwijd. Minerale olie is één van de meest voorkomende bronnen van bodemverontreiniging.

Nadere informatie

Voorbeeld. Stichting Biomentor. Advies Voorbeeld

Voorbeeld. Stichting Biomentor. Advies Voorbeeld Voorbeeld Advies Voorbeeld Stichting Biomentor Visueel: Stengelig met veel wel variatie, veel tinten groen, (rondvormige) bloemhoofden, kruiden, lekkere (reukgras) geur, goede stengel/blad verhouding Vochtgehalte:

Nadere informatie

Resultaten KringloopWijzers 2016

Resultaten KringloopWijzers 2016 Resultaten KringloopWijzers 2016 7 september 2017 Gerjan Hilhorst WLR - De Marke Het belang van lage verliezen Mineralenverliezen belasten het milieu EU beleid: beperken verliezen uit landbouw Streven:

Nadere informatie

Voederwaardeonderzoek Gras ingekuild Voeding compleet Plaat 2. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen

Voederwaardeonderzoek Gras ingekuild Voeding compleet Plaat 2. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen Voederwaardeonderzoek Gras ingekuild Voeding compleet Uw klantnummer: 3105474 R. Logtenberg Vinkegavaartwg 4 8394 TC DE HOEVE Eurofins Agro Postbus 170 NL - 6700 AD Wageningen T monstername: Sipke Nijboer:

Nadere informatie

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN OPBRENGST EN KWALITEIT VAN RAAIGRAS BIJ VERMINDERDE BEMESTING Greet Verlinden, Thomas Coussens en Geert Haesaert Hogeschool Gent, Departement Biowetenschappen

Nadere informatie

Valorisatie van N-rijke oogstresten tot bodemverbeteraar

Valorisatie van N-rijke oogstresten tot bodemverbeteraar Valorisatie van N-rijke oogstresten tot bodemverbeteraar Studiedag GeNeSys 9 juni 2016 Jarinda Viaene Promotoren ILVO: Bert Reubens, Bart Vandecasteele Promotor UGent: Prof. Stefaan De Neve 1 2 Context

Nadere informatie

Zeesla, van lastige bijvangst tot nieuw visserij product: Ulva-mest. Tussenrapportage fase 2. Bemestingstoepassing Ulva

Zeesla, van lastige bijvangst tot nieuw visserij product: Ulva-mest. Tussenrapportage fase 2. Bemestingstoepassing Ulva Zeesla, van lastige bijvangst tot nieuw visserij product: Ulva-mest Tussenrapportage fase 2 Bemestingstoepassing Ulva uitgevoerd door Zilt Proefbedrijf B.V. dagelijkse uitvoering en controle: Mark van

Nadere informatie

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI

BELGISCHE BESCHRIJVENDE EN AANBEVELENDE RASSENLIJST VOOR INDUSTRIËLE CICHOREI Vlaamse overheid Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid - Landbouw en Visserij Burg. Van Gansberghelaan 96 bus 1 9820 Merelbeke-Lemberge, België

Nadere informatie

Koeienvoer klas 1. Werkboek: Koeienvoer klas 1

Koeienvoer klas 1. Werkboek: Koeienvoer klas 1 Koeienvoer klas 1 1 Inhoud Hoofdstuk 1: Verteringsstelsel van de koe... 3 1.1: Herkauwen en speeksel... 3 1.2: Magenstelsel... 5 1.3: Darmstelsel... 8 1.4: Verteringsstelsel kalf... 8 Hoofdstuk 2: Voedingsstoffen

Nadere informatie

MEI Groningen. De Bodem voor Koegezondheid. 6 juni 2014. Gerrit Hegen. Bodem- plant- dier rela>es

MEI Groningen. De Bodem voor Koegezondheid. 6 juni 2014. Gerrit Hegen. Bodem- plant- dier rela>es MEI Groningen Bodem- plant- dier rela>es De Bodem voor Koegezondheid 6 juni 2014 Gerrit Hegen Kringloopwijzer KoeKompas: voorspellende risicoinventarisa:e Koe: 5 basisprocessen 1. Fokkerij: gene>ca nu

Nadere informatie

Variatie in nutriëntenaanbod bij melkvee in relatie tot voeropname en opnamepatronen bij beweiding

Variatie in nutriëntenaanbod bij melkvee in relatie tot voeropname en opnamepatronen bij beweiding Introductie Boerenzoon (www.molenperk.nl) HAS Den Bosch (dier- en veehouderij) MSc Wageningen Universiteit Afstudeervak Provimi in Nieuw-Zeeland PhD Wageningen Universiteit Graslandmanagement Variatie

Nadere informatie

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs Auteurs Gert Van de Ven, An Schellekens Wendy Odeurs Joos Latré 14/03/2014 www.lcvvzw.be 2 / 8 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 Inleiding... 4 Adviezen...

Nadere informatie

Ingekuilde mengteelt van witte en rode klaver met gras voor melkvee

Ingekuilde mengteelt van witte en rode klaver met gras voor melkvee Landbouwcentrum voor Voedergewassen vzw Gegevens uit deze publicatie mogen overgenomen worden mits bronvermelding (=vermelding kader onderaan) Ingekuilde mengteelt van witte en rode klaver met gras voor

Nadere informatie

Waarom? Vertering bij de koe. Missie 8/03/2012. Belangrijkste economische parameters. Efficiënt en effectief gebruik van MPR. via rantsoenwijzigingen

Waarom? Vertering bij de koe. Missie 8/03/2012. Belangrijkste economische parameters. Efficiënt en effectief gebruik van MPR. via rantsoenwijzigingen Efficiënt en effectief gebruik van MPR Missie Objectieve data verzamelen Analyse Lokeren, 7 maart 2012 Concreet en bedrijfsspecifiek advies Opvolging Opleiding Er is geen universele waarheid Ieder bedrijf

Nadere informatie

9.4 Invloed koude tijdens bewaring pootgoed K. Demeulemeester (Inagro)

9.4 Invloed koude tijdens bewaring pootgoed K. Demeulemeester (Inagro) 9.4 Invloed koude tijdens bewaring pootgoed K. Demeulemeester (Inagro) Samenvatting Pootgoed wordt bewaard bij lage temperatuur. Dit heeft o.a. voordeel naar een maximale kiemrust, tragere fysiologische

Nadere informatie

Grasgids voor. Belgisch Witblauw. Méér vlees uit gras. Groot in Gras. Waar koopt u? Voor verkoopadressen kijk op www.barenbrug.be of bel 03 219 19 47

Grasgids voor. Belgisch Witblauw. Méér vlees uit gras. Groot in Gras. Waar koopt u? Voor verkoopadressen kijk op www.barenbrug.be of bel 03 219 19 47 BB-082011 Grasgids voor Waar koopt u? Voor verkoopadressen kijk op www.barenbrug.be of bel 03 219 19 47 Belgisch Witblauw Groot in Gras Barenbrug Belgium NV Hogenakkerhoekstraat 19 9150 Kruibeke E-mail:

Nadere informatie

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714

Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714 Invloed bemestingsstrategie en ras op het zetmeelgehalte van wintertarwe EH0713 en EH0714 SPNA Ing H.W.G. Floot Hooge Zuidwal 1 9853 TJ Munnekezijl tel. 0594 688615. fax. 0594 688460 email: info@spna.nl

Nadere informatie

Voederwaardeonderzoek Grasbalen (afgesloten) Voeding compleet Balen 73 x. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen

Voederwaardeonderzoek Grasbalen (afgesloten) Voeding compleet Balen 73 x. Uw klantnummer: Eurofins Agro Postbus 170 NL AD Wageningen Voederwaardeonderzoek Grasbalen (afgesloten) Voeding compleet Uw klantnummer: 2704803 D. Oosterhof Het Zuid 53 9203 TC DRACHTEN Eurofins Agro Postbus 170 NL - 6700 AD Wageningen T monstername: Sipke Nijboer:

Nadere informatie

Kort door de bocht, kunnen we zeggen dat eendenkroos vier dingen nodig heeft om te groeien: dat is water, zonlicht, warmte en nutriënten.

Kort door de bocht, kunnen we zeggen dat eendenkroos vier dingen nodig heeft om te groeien: dat is water, zonlicht, warmte en nutriënten. 1 2 Kort door de bocht, kunnen we zeggen dat eendenkroos vier dingen nodig heeft om te groeien: dat is water, zonlicht, warmte en nutriënten. Het model, ontwikkeld tijdens mijn bachelor scriptie beschrijft

Nadere informatie