GOEDE RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Transcriptie

1 GOEDE RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Behorende bij aanvraag omgevingsvergunning met zaaknummer <...> Westeinde 32, Wijngaarden April 2013 Ing. D.A. (David) Roelofs info@darbouwadvies.nl www : tel : Opdrachtgever: dhr. A. De Groot Westeinde BM WIJNGAARDE

2 1 AANLEIDING Aanleiding Bestemmingsplan Procedureel PROJECTOMSCHRIJVING Activiteiten Ligging en plangebied BELEIDSKADERS Landelijk beleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid RUIMTELIJKE CONSEQUENTIES Uitstraling Verkeer en parkeren Milieu en relatie met omliggende bedrijven/woningen Geluid Ecologie Luchtkwaliteit Externe veiligheid Water Bodem UITVOERBAARHEID Privaatrechtelijke situatie Maatschappelijk uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid CONCLUSIE

3 1 AANLEIDING 1.1 Aanleiding Op het perceel achter het Westeinde 32 bevindt zich het veebedrijf van de familie De Groot. De wens bestaat om, ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, een overkapping en een sleufsilo op te richten. Bij brief d.d. 5 november 2012 is door dhr. De Groot een zienswijze ingediend tegen de ontwerp beheersverordening Buitengebied. Reden hiervoor, in het kort, was de overname van een in het vigerende bestemmingsplan getekend bouwvlak waar buiten niet gebouwd mag worden. De sleufsilo en overkapping zijn om praktische en bedrijfsmatige redenen echter buiten het bouwvlak geprojecteerd. Nadat door de gemeente Papendrecht ambtelijk kenbaar is gemaakt dat medewerking aan het plan kan worden verleend indien voldaan zou worden aan de gestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden, is de bedoelde zienswijze ingetrokken. Voorliggende Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO) maakt onderdeel uit van de vereiste omgevingsvergunning om het project uit te kunnen voeren. 1.2 Bestemmingsplan Vooralsnog is het bestemmingsplan Landelijk gebied 1997 vigerend op de genoemde locatie, maar zal weldra vervangen worden door de nieuwe beheersverordening Buitengebied. De bouw van een sleufsilo en overkapping op de voorziene locatie, is niet mogelijk op grond van de voorschriften van het bestemmingsplan en ook niet mogelijk op grond van de nieuwe beheersverordening omdat er dan buiten het bouwvlak gebouwd zal worden (zie afbeelding hieronder). Er zijn geen mogelijkheden om hiervan af te wijken door middel van een zogenaamde binnenplanse of buitenplanse vrijstellingsprocedure. 1.3 Procedureel Bouwvlak (bron: ontwerp beheersverordening Buitengebied) Om definitief medewerking aan het plan te kunnen verlenen, is een procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 3 Wabo vereist, waarmee toestemming (vrijstelling) kan worden verkregen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te kunnen maken. Een Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO), waarmee wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, dient aan het finale besluit van het bevoegd gezag ten grondslag te liggen. 3

4 2 PROJECTOMSCHRIJVING 2.1 Activiteiten Het project (en daarmee ook de aanvraag omgevingsvergunning) heeft betrekking op de navolgende activiteiten: 1. De bouw van een sleufsilo in de noordoostelijke hoek van het perceel De nieuwe sleufsilo zal gebruikt gaan worden ten behoeve van de opslag van gras, hooi en soortgelijke goederen. De sleufsilo zal 7,4 mtr. breed en bijna 33 mtr. Lang worden, met wanden van 2 mtr. hoog. 2. De bouw van een overkapping in de noordwestelijke hoek van het perceel De nieuwe overkapping c.q. opslagruimte die daarmee ontstaat, zal vooral gebruikt gaan worden ten behoeve van de opslag van machines en agrarische hulpmiddelen. De overkapping zal een gebied beslaan van circa 26 mtr. breed en ook 12 mtr. lang. 4

5 2.2 Ligging en plangebied Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het plangebied weergegeven. Te zien is de lintbebouwing langs het Westeinde en de veestallen die zich relatief ver achter de woonbebouwing bevinden. De sleufsilo en de overkapping zijn voorzien tussen de woongbebouwing aan het Westeinde (noorden) en de veestallen (zuiden) in. Bestaande situatie (bron: bing maps) Overkapping / bijgebouw: gevels en staalconstructie 5

6 Op de afbeelding hieronder wordt het perceel grafisch weergegeven. Het betreft hier een weergave van de bestaande situatie, maar daarbij tevens ingetekend de nieuwe sleufsilo en de nieuwe overkapping. Situatie (bron: tekening behorende bij aanvraag omgevingsvergunning) 6

7 3 BELEIDSKADERS Allerlei belangen op verschillende niveaus spelen een rol bij het tot stand komen van een nieuw planologisch kader. Omdat voorliggend initiatief slechts in zeer beperkte mate ruimtelijk relevant wordt geacht, wordt dan ook slechts beperkt ingegaan op de relevante beleidskaders. 3.1 Landelijk beleid Op landelijk niveau dient vooral de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nader te worden beschouwd. De structuurvisie heeft geen rechtstreekse doorwerking in relatief kleinschalige planvorming als deze. Projecten mogen echter niet in strijd zijn met het landelijk beleid. De structuurvisie kent voor Zuid-Holland een aantal speerpunten, waaronder: - versterken mainport Rotterdam - versterken van primaire waterkeringen - economische versterking Zuidvleugel regio - grote woningbouwopgave Zuidveleugel regio Onderhavig project is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. 3.2 Provinciaal beleid Met de zogenoemde Visie op Zuid-Holland, bestaande uit de Structuurvisie en de Verordening Ruimte, stelt de provincie Zuid-Holland doelstellingen voor de ruimtelijke ordening in de provincie. De belangrijkste ambities voor de ruimtelijke indeling van de provincie zijn: - aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel - duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie - divers en samenhangend stedelijk netwerk - vitaal, divers en aantrekkelijk landschap - stad en land verbonden Ook het provinciaal beleid werkt met deze relatief algemene uitgangspunten niet direct door op dit kleinschalige initiatief. In ieder geval kan worden opgemerkt dat het bouwplan het aantrekkelijke landschap niet mag verstoren. Het bouwplan, met de twee bouwwerken als beperkte uitbreiding van het bedrijf is niet in strijd met uitgangspunten zoals opgesomd in artikel 4 van de Verordening Ruimte. Verwijzend naar de onder paragraaf 4.1 genoemde argumenten alsmede gegeven het feit dat het bouwplan voldoet aan de door de gemeente geschetste stedenbouwkundige kaders, mag gesteld worden dat het plan niet in strijd is met de Visie op Zuid-Holland. 3.3 Gemeentelijk beleid De gemeente Papendrecht heeft op 2 juli 2009 de 'Structuurvisie Papendrecht een venster naar de toekomst' vastgesteld waarmee een vijftal doelen worden nagestreefd: 7

8 1. Voldoende woningen, van voldoende kwaliteit, voor alle doelgroepen (thema Wonen en woonomgeving); 2. Een toereikend voorzieningenaanbod, toegesneden op de huidige en toekomstige Papendrechtse bevolkingsopbouw (thema Welzijn en voorzieningen); 3. Gevestigd bedrijfsleven behouden en mogelijk maken groei (thema Economie en werkgelegenheid). 4. Voldoende recreatieve mogelijkheden van voldoende kwaliteit voor diverse doelgroepen (thema 5. Omgevingskwaliteit - groen, water, natuur en recreatie); Buitenruimte met gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde (thema Mobiliteit en bereikbaarheid) Meer specifiek, ten aanzien van het groene en landelijke buitengebied van de gemeente Papendrecht ten noorden van de A15, wordt het navolgende opgemerkt in de structuurvisie: 1. behouden en versterken van de toegankelijkheid van het Groene Hart (Alblasserwaard); 2. de bereikbaarheid van de Biesbosch; 3. functionaliteit en toegankelijkheid West-Alblasserwaard; 4. de functionele kwaliteit van de ecologische verbindingszones. Uitgangpunt is dus dat zoveel als mogelijk de bestaande kwaliteit van het landschap wordt gekoesterd. Dit houdt echter niet in dat er geen enkele ontwikkeling meer mogelijk zal zijn. Dit bouwplan tast, onder andere door de ligging achter de bestaande woonbebouwing, de landschappelijke waarde van het gebied niet aan, zoals nader uiteengezet in paragraaf 4.1. Gesteld mag dan ook worden dat het initiatief tevens voldoet aan het gemeentelijk beleid. 8

9 4 RUIMTELIJKE CONSEQUENTIES 4.1 Uitstraling De gemeente hecht veel waarde aan de formele borging van een landelijk gebied dat gekenmerkt wordt door openheid en de beleefbaarheid daarvan. Particuliere, al dan niet agrarisch georiënteerde, bouwplannen staan hiermee begrijpelijkerwijs op gespannen voet. Het is echter juist de openheid van het gebied dat niet onevenredig zal worden aangetast door de voorgenomen bouw van een sleufsilo en overkapping op de aangegeven locatie. Opgemerkt dient te worden dat op deze locatie zich al meerdere jaren een kuilvoeropslag bevindt. Ook al is de wisselende samenstelling van een kuilplaat met kuilgras anders dan een permanent bouwwerk als een sleufsilo, de ruimtelijke impact van beide objecten zijn vergelijkbaar. De afmetingen zijn vergelijkbaar en niet gesteld kan worden dat de kuilvoeropslag op dit moment een negatief effect heeft op de ruimtelijke beleving van het landschap. Hetzelfde kan dus ook niet gezegd worden van een sleufsilo op dezelfde locatie. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de van belang geachte openheid van het gebied niet verstoord wordt, omdat de bouwwerken gerealiseerd zullen worden direct tussen bestaande woonhuizen en de daarachter gelegen stallen. De sleufsilo en de overkapping zal dan ook gebouwd worden in een gebied dat reeds overwegend door bebouwing wordt gekenmerkt. Er is in dit gedeelte geen sprake van een weids en open gebied, waarin onderhavige bouwwerken wellicht minder passend zouden zijn. Verondersteld mag worden, voorts, dat de beleefbaarheid van de openheid van het gebied veelal plaats zal vinden vanaf openbaar toegankelijke gebieden. Feitelijk gaat het hier dus om passanten die zich bewegen over de Westeinde. Het is niet aannemelijk dat de beleefbaarheid van de openheid vanaf de Westeinde wordt aangetast door de bouw van een sleufsilo en overkapping, juist door de eerder genoemde locatie tussen reeds aanwezige gebouwen. Door de gemeente is onderstaande tekening aangeleverd als maatgevend voor de nadere planvorming. Te zien is het (groen omlijnde) bouwvlak dat reeds onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan en de nieuwe beheersverordening. Daarboven is een nieuw (oranje omlijnd) vlak getekend waarbinnen de overkapping en sleufsilo zijn voorzien. In juridische zin kan er niet gesproken worden over een bouwvlak, omdat daarvoor dan ook nieuwe voorschriften bepaald moeten worden. Hiermee wordt dus voldaan aan de stedenbouwkundige eisen van de gemeente, door bijvoorbeeld een zekere afstand ten aanzien van het hart van de nabijgelegen watergang in acht te nemen. 9

10 4.2 Verkeer en parkeren Een (onevenredige) toename in het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte is als gevolg van voorliggend initiatief niet te verwachten. Met de bouw van de sleufsilo en overkapping is er geen sprake van een relevante toename in de bedrijvigheid op het perceel. De bouwwerken zullen eerder ondersteunend gaan functioneren aan reeds bestaande bedrijfsactiviteiten, dan dat daarmee sprake zal zijn van nieuw toe te voegen bedrijfsactiviteiten. In die zin zal het toekomstige gebruik van het perceel dan ook niet verschillen van hetgeen op grond van het bestaande planologisch kader reeds mogelijk is. 4.3 Milieu en relatie met omliggende bedrijven/woningen Een goede ruimtelijke ordening beoogt, onder meer, het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. De Vereniging Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie Bedrijven en milieuzonering een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Zo worden een aantal richtlijnafstanden geformuleerd, welke het beste in acht genomen kunnen worden tussen bepaalde activiteiten en functies. In het geval van voorliggend initiatief is er geen sprake van milieubelastende bedrijven in de directe nabijheid van de geplande burgerwoning. De sleufsilo en overkapping zelf kunnen niet als milieubelastende activiteit worden beschouwd, gelet op het relatief kleinschalige karakter van het voorgenomen gebruik ervan. Ook is het zo dat uit het voorgenomen gebruik van de nieuwe bouwwerken niet direct volgt dat dit perceel, of een gedeelte ervan, anders gebruikt zal gaan worden dan op grond van het vigerende planologisch regime reeds is toegestaan. Geconcludeerd mag worden dat er, in relatie tot woningen en bedrijven in de directe omgeving, geen belemmeringen zijn om medewerking aan het plan te kunnen verlenen. 4.4 Geluid Een van de belangrijkste wetten die het voorkomen en bestrijden van geluidhinder beogen, is de Wet geluidhinder. Bij de bestrijding van geluidhinder valt een onderscheid te maken tussen een drietal uitgangspunten: bestrijding aan de bron (zoals via uitlaatdempers), maatregelen in het overdrachtsgebied (zoals via zonering) en maatregelen bij de ontvanger (zoals via isolatie). In verband met de relatie tussen de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening dient onderzoek plaats te vinden naar mogelijke geluidshinder wanneer het bouwplan een geluidsgevoelige bestemming is en zich bevindt binnen de in de wet aangegeven zones langs wegen. Onder geluidsgevoelige gebouwen worden o.a. woningen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen en scholen verstaan. Het onderhavige agrarische bedrijf is geen geluidsgevoelige bestemming en voor de nieuw te bouwen objecten op het perceel worden gebruikt in het verlengde van de agrarische bedrijfsvoering wardoor een aparte afweging in het kader van geluid niet nodig is. Voor het bouwplan is dan ook geen geluidsonderzoek nodig. 4.5 Ecologie Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen van een beschermd natuurgebied en ligt ook niet in de directe nabijheid hiervan. Om deze reden is er geen sprake van gebiedsbescherming. Omdat er 10

11 slechts sprake is van het oprichten van bouwwerken in beperkte omvang op gedeelten van het perceel die reeds gebruikt werden ten behoeve van het agrarische bedrijf kan niet gesteld worden dat dit leidt tot de verstoring van planten of dieren die mogelijk beschermd zijn. 4.6 Luchtkwaliteit In de algemene maatregel van bestuur Niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Per 1 augustus 2009 geldt als NIBM 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voorliggend plan, past binnen deze regeling. Een separaat onderzoek naar de luchtkwaliteit is hier dan ook niet nodig. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de bouw van de sleufsilo en de overkapping geen (extra) verkeersaantrekkende werking ten gevolg zal hebben. Hierdoor is er tevens geen toename te verwachten in de uitstoot van schadelijke stoffen door autoverkeer. Het aspect luchtkwaliteit levert dan ook geen belemmering op voor het realiseren van het plan. 4.7 Externe veiligheid In de directe omgeving (binnen een straal van 500m) zijn geen verkeers- spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, verwerkt, of geproduceerd zijn gelegen op een afstand van meer dan één kilometer. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een risicovol bedrijf. Externe veiligheid is voor deze locatie dan ook niet relevant. Een separaat onderzoek naar de externe veiligheid is hier dan ook niet nodig. 4.8 Water In formeel-juridische zin dient er voor vrijwel ieder ruimtelijk plan een watertoets te worden uitgevoerd. Nader onderzoek en overleg met het Waterschap Rivierenland heeft in deze specifieke situatie echter geen toegevoegde waarden, aangezien het watersysteem als gevolg van het bouwplan op geen enkele wijze wordt verstoord of aangetast. De nieuw te bouwen sleufsilo en overkapping tast op geen enkele manier de waterhuishouding aan, des te meer nu een grote afstand ten aanzien van het hart van de nabijgelegen watergang wordt aangehouden. 4.9 Bodem Binnen het plangebied worden geen nieuwe verblijfsruimtes opgericht. De sleufsilo is geen bouwwerk waarin voortdurend nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Hetzelfde geldt voor het gebied waarover de overkapping geplaatst zal gaan worden. Daarnaast kan er ook niet gesproken worden over een relevante functiewijziging van de onderhavige gedeelten van het perceel. Deze gedeelten worden reeds, in lijn met het vigerende planologische regime, gebruikt ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Op grond van het voorgaande is dan ook geen bodemonderzoek nodig. 11

12 5 UITVOERBAARHEID 5.1 Privaatrechtelijke situatie In het plangebied komen geen kabels en leidingen voor die met het veranderde gebruik in het geding zouden kunnen komen. Het veranderde gebruik ziet toe op gronden waarover in de privaatrechtelijke sfeer volledig kan worden beschikt. Op dit onderdeel zijn dan ook geen belemmeringen te verwachten. 5.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid De gemeente draagt zorg voor een goede informatieoverdracht aan direct en indirect betrokkenen en belanghebbenden. De gemeente benut hierbij de middelen inspraak, overleg en de uniforme voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Voorts, gelet op hetgeen aan de orde is gekomen in relatie tot de beleidskaders, wordt aangenomen dat er vanuit het rijk en de provincie geen bezwaren bestaan tegen het plan. 5.3 Economische uitvoerbaarheid De voorbereidingskosten en de kosten voor het realiseren van het bouwplan komen volledig voor rekening en risico van de aanvrager. Doordat met de realisatie van het bouwplan een situatie zal ontstaan welke minimaal af zal wijken van hetgeen in planologisch opzicht reeds mogelijk is, bestaat voor aanvrager geen aanleiding om over te gaan tot analyseren van mogelijke planschade. Aanvrager is eventueel bereid tot het aangaan van een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst. 12

13 6 CONCLUSIE Gelet op het voorgaande, kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling aan het Westeinde 32 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en derhalve vergunbaar. De planologische en fysieke impact van het plan is gering. Van stedenbouwkundige bezwaren is niet gebleken. Daarnaast is het plan uitvoerbaar en past het binnen de relevant geachte beleidskaders. 13