Wielen verwisselen GEREEDSCHAPSUITRUSTING

Transcriptie

1 Wielen verwisselen Pech en/of ongevallen GEREEDSCHAPSUITRUSTING LAN0341G LAN0340G De gereedschapsuitrusting bevindt zich onder een deksel in de vloer van de laadruimte dat kan worden opgetild. N.B. Let goed op de positie waarin de afzonderlijke gereedschappen moeten worden opgeborgen. Het is uiterst belangrijk om die, na gebruik, weer op de juiste plaats op te bergen. De gereedschapsuitrusting bestaat uit: 1. Schroevendraaier - handgreep 2. Schroevendraaier - blad 3. Draaihaak voor krik 4. Verlengstuk 5. Wielmoersleutel 6. Wielblokken 7. Krik voor verwisselen van wiel 8. Wielmoerslot - sleutel. Verzorging van de krik WAARSCHUWING Nadat het wiel is verwisseld, altijd controleren of de gereedschappen, de wielblokken, de krik en het vervangen wiel op de juiste plaatsen zijn opgeborgen. De krik moet af en toe worden onderzocht. Vervolgens reinigen en de bewegende onderdelen, vooral de schroefdraad, met vet smeren teneinde corrosie te voorkomen. Teneinde vervuiling te voorkomen moet de krik altijd geheel gesloten worden opgeborgen. 285

2 Wielen verwisselen LEKKE BANDEN Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt: Rem nooit hard af. Laat de snelheid van het voertuig geleidelijk afnemen. Houd het stuurwiel stevig vast. Rij langzaam naar een veilige en voor dat doel geschikte plaats aan de zijkant van de weg. Wielen verwisselen - veiligheid WAARSCHUWING Zet de gevarenknipperlichten aan. Zet ook de gevarendriehoek op de juiste afstand achter het voertuig zodat andere weggebruikers worden gewaarschuwd. Kies zo mogelijk een veilige plaats om het voertuig uit de buurt van de hoofdweg tot stilstand te brengen. Vraag uw passagiers altijd om het voertuig te verlaten. Zij dienen op een veilige plaats uit de buurt van ander verkeer te wachten. Voordat een wiel wordt verwisseld, moet er ALTIJD voor worden gezorgd dat de voorwielen recht vooruit staan (indien mogelijk). Activeer de parkeerrem, kies de parkeerstand ('P') en zet de tussenbak in de lage gearing. Zet het contact uit, verwijder de contactsleutel en schakel het stuurslot in. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: Zorg ervoor dat de krik altijd op een stevige, vlakke en horizontale ondergrond wordt geplaatst. NOOIT op een zachte ondergrond, metalen roosters of deksels van mangaten plaatsen. Plaats NOOIT extra materiaal tussen de krik en de grond. Hierdoor is het mogelijk dat de krik minder veilig kan worden gebruikt. Plaats wielblokken. Zie Wielblokken gebruiken, 287. Het voertuig NOOIT opkrikken als daarin nog passagiers aanwezig zijn. Ook mag de caravan of aanhanger niet langer zijn aangehaakt! Hellingshoeksensor Uw voertuig is voorzien van een hellingshoeksensor waardoor het alarm, nadat vergrendeling heeft plaatsgevonden, wordt geactiveerd als het voertuig aan de voor- en achterkant, of als dit van de ene zijkant naar de andere zijkant, kantelt. Als u, om welke reden dan ook, de deuren op slot wilt doen terwijl het voertuig wordt opgekrikt, moeten de deuren op slot worden gedaan door de vergrendelknop op de zender binnen 3 seconden tweemaal in te drukken. 286

3 Wielen verwisselen Wielblokken gebruiken WAARSCHUWING Als extra veiligheidsmaatregel is het essentieel dat op twee plaatsen wielblokken vóór wielen worden geplaatst voordat het voertuig wordt opgekrikt. LAN0344G LAN0343G Zo mogelijk moet het voertuig op een horizontale ondergrond worden geplaatst. Plaats vervolgens wielblokken aan weerskanten van het wiel diagonaal tegenover het wiel dat zal worden verwijderd. Moet het voertuig echter onvermijdelijk op een helling worden opgekrikt, plaats de wielblokken dan aan de naar beneden gerichte kant van de twee wielen tegenover het wiel dat wordt verwijderd. De wielblokken zijn opgeborgen in de gereedschapsuitrusting, zoals aangegeven in GEREEDSCHAPSUITRUSTING,

4 VERWIJDEREN VAN HET RESERVEWIEL WAARSCHUWING De wielen zijn bijzonder zwaar. Met het reservewiel moet zeer voorzichtig worden omgegaan. Wielen verwisselen Voordat het voertuig wordt opgekrikt, moet altijd eerst het reservewiel worden verwijderd. N.B. Voordat het reservewiel uit het voertuig wordt verwijderd moet u eerst goed kijken hoe het reservewiel is opgeborgen, daar u er ook voor moet zorgen dat het wiel dat van het voertuig zal worden verwijderd op de juiste plaats wordt opgeborgen. LAN0346G 3. Plaats de wielmoersleutel op de moer voor het ophijsen van het wiel en draai de wielmoersleutel rechtsom om het reservewiel te laten zakken. Voorzichtig: Het mechanisme werd zodanig ontworpen dat de wielmoersleutel kan worden gebruikt. Gebruik NOOIT elektrische gereedschappen op de lier voor het ophijsen van het wiel. Zodra het wiel de grond heeft bereikt, moet u doorgaan met het ronddraaien van de handgreep tot de kabel geheel los staat. Tracht nooit om de lier door te draaien tot voorbij het fysieke eindpunt. LAN0345G Met geopende achterklep: 1. Open het toegangsluik naar het mechanisme voor het reservewiel. Dit luik bevindt zich achter de laadruimte. Verwijder de krik uit de gereedschapsuitrusting. 2. Kantel de cirkelvormige borgkap op de bevestigingsmoer van het reservewiel omhoog. LAN0347G 288

5 Wielen verwisselen LAN0348G 4. Houd de kabel vast en kantel de hefnok tot die - door de opening in het wiel - omhoog kan worden bewogen (zie illustratie hierboven). 289

6 EEN WIEL VERWISSELEN De krik plaatsen Wielen verwisselen LAN0350G 290

7 Wielen verwisselen WAARSCHUWING NOOIT onder het voertuig werkzaamheden uitvoeren als dit uitsluitend op de krik staat. De krik is uitsluitend ontworpen voor het verwisselen van de wielen. Voordat het voertuig wordt opgekrikt, moet altijd eerst het reservewiel worden verwijderd. WAARSCHUWING Altijd: Zet de krik op een stevige, horizontale ondergrond. Plaats de krik, vanaf de zijkant van het voertuig, direct in het verlengde van het betreffende krikpunt. Beweeg de krik omhoog tot de pen in de kop van de krik ingrijpt in de opening in de chassisrail op de punten die in de illustraties zijn aangegeven. WAARSCHUWING Gebruik ALTIJD de complete uit twee delen bestaande krikhendel teneinde het risico van beschadiging of letsel, zoveel mogelijk uit te sluiten. WAARSCHUWING Het voertuig mag UITSLUITEND worden opgekrikt op de beschreven krikpunten daar anders schade kan worden veroorzaakt. Voorzichtig: Voordat de krik onder het voertuig wordt geplaatst, dient te worden gecontroleerd of de luchtvering op de terrein-rijhoogte is ingesteld. 291

8 Wielen verwisselen Bedienen van de krik Een wiel verwisselen WAARSCHUWING Gedurende het plaatsen van het wiel altijd controleren of de contactoppervlakken van de naaf en het wiel schoon zijn en vrij van roest of grafietvet - door opeengehoopte hoeveelheden vuil of roest kunnen de wielmoeren loskomen. LAN0351G Voordat het voertuig wordt opgekrikt, moeten de wielmoeren met de wielmoersleutel een halve slag linksom worden losgedraaid. Sluit de draaihaak van de krik aan op de krik. Plaats de wielmoersleutel op het uiteinde van de draaihaak. Draai de draaihaak van de krik rechtsom zodat de kop van de krik omhoog gaat en in het krikpunt grijpt. Zorg ervoor dat de onderkant van de krik overal in contact is met het wegoppervlak. Voordat het voertuig wordt opgekrikt, moet altijd eerst het reservewiel worden verwijderd. 1. Krik het voertuig op tot de band vrij is van de grond. 2. Verwijder de wielmoeren en leg die op een veilige plaats. Dan raken die niet zoek. 3. Verwijder het wiel. N.B. Zorg ervoor dat de buitenkant van het wiel NIET wordt beschadigd door dit met de voorkant omlaag op de weg te leggen. 4. Op uit lichtmetaal vervaardigde wielen moet voor dat doel goedgekeurd grafietvet worden aangebracht waarmee de boring van de wielbevestiging wordt behandeld. Hierdoor zal een eventuele tendens tot adhesie tussen het wiel en de boring zo laag mogelijk blijven. Zorg ervoor dat grafiet-vet niet in contact komt met componenten van het remsysteem of de vlakke montage-oppervlakken van het wiel. Indien, als gevolg van een noodsituatie, deze behandeling praktisch niet mogelijk is moet het reservewiel tijdelijk weer worden geplaatst. Het wiel moet echter zo snel mogelijk weer worden verwijderd en behandeld. 292

9 Wielen verwisselen 5. Plaats het reservewiel met de steel van het ventiel naar buiten. Draai de wielmoeren handvast. Controleer of die stevig zijn geplaatst. Draai de wielmoeren NOOIT geheel vast als de band nog niet op de grond rust. 6. Zorg ervoor dat de ruimte onder en rond het voertuig vrij is van belemmeringen. Laat het voertuig vervolgens zakken en verwijder de krik en de wielblokken. 7. Draai de wielmoeren in diagonale volgorde geheel vast. De wielmoeren NOOIT TE STRAK VASTDRAAIEN door met de voet druk uit te oefenen, of verlengstangen op de wielmoersleutel te plaatsen. Hierdoor kunnen de wielmoeren onder een te grote spanning komen te staan. Het juiste koppel waarmee de wielmoeren zijn vastgedraaid moet zo snel mogelijk worden gecontroleerd. Aantrekkoppel wielmoer op naaf 140 Nm (±10 Nm) 8. Oefen met een voor dat doel geschikt hulpmiddel lichte druk uit op de achterkant van de wieldop van het verplaatste wiel en verwijder de wieldop. Plaats de middenkap uitsluitend onder handdruk in het nieuwe wiel. Berg gereedschappen, wielblokken, de krik en het vervangen wiel weer op de juiste plaatsen op. 9. Vergeet NOOIT om eerst de HOGE gearing ( 'H') te kiezen voordat u wegrijdt. 10. Ten slotte moet de bandenspanning zo spoedig mogelijk opnieuw worden gecontroleerd. Zie WIELEN EN BANDEN, 329. N.B. Tijdens opkrikken is het mogelijk dat de luchtvering automatisch "bevriest". Zie Wielophanging "bevroren", 217. Tijdelijk reservewiel WAARSCHUWING Als het tijdelijke reservewiel wordt gebruikt, mag nooit worden afgeweken van de onderstaande voorzorgsmaatregelen: RIJ VOORZICHTIG. De band van het tijdelijke reservewiel is kleiner en de bandenspanning is hoger dan die van een conventionele band. Dit resulteert in een hardere rit terwijl op bepaalde wegdekken ook sprake is van minder grip. Als een tijdelijk reservewiel is geplaatst, moet in het terrein zeer voorzichtig worden gereden. Het TIJDELIJKE reservewiel mag uitsluitend tijdelijk worden gebruikt. Het MOET zo snel mogelijk worden vervangen door een wiel en band van normale afmetingen. Tegelijkertijd mag op het voertuig slechts ÉÉN tijdelijk reservewiel worden gebruikt. NIET harder rijden dan 80 km/u. De bandenspanning in het tijdelijke reservewiel/band dient te voldoen aan de gegevens op het label met de bandenspanningen. Zie Etiket met bandenspanning en lading, 272. Het tijdelijke reservewiel heeft een kortere technische levensduur dan een normale band. Vervang de band door een band van hetzelfde type en specificatie. Om een tijdelijk reservewiel mag nooit een sneeuwketting worden aangebracht. 293

10 Wielen verwisselen Opbergen van het verwisselde wiel WAARSCHUWING Het wiel mag NOOIT worden opgeborgen terwijl het voertuig nog op de krik rust. WAARSCHUWING Het wiel moet met het liermechanisme goed in de juiste positie worden vastgezet, anders is het mogelijk dat het wiel loskomt. Voorzichtig: 20 inch wielen met band mogen NOOIT onder het voertuig worden opgeborgen omdat, in dat geval, de buitenkant van de wielschotel kan worden beschadigd. 1. Plaats het wiel onder de achterkant van het voertuig met de buitenkant naar boven. 2. Steek de hefnok door de wielopening en plaats deze in de juiste positie. 3. Lier het wiel omhoog met het wiellier-mechanisme. Dit mechanisme werd zodanig ontworpen dat de wielmoersleutel kan worden gebruikt. Gebruik NOOIT elektrische gereedschappen voor het ophijsen van het wiel. 4. Blijf opwinden tot de koppeling van het mechanisme gaat slippen. Dit wordt bevestigd door een duidelijke fysieke feedback van de wielmoersleutel die vergezeld gaat van een opvallend geluid. 5. Controleer dat het wiel is teruggezet in dezelfde positie als het reservewiel zoals eerder reeds is beschreven. In twijfelgevallen moet de lier iets worden afgerold. Herhaal de voorgaande stap. 6. Plaats de cirkelvormige borgkap weer op de moer van de wiellier. Daar de onderkant van deze dop wordt blootgesteld aan dezelfde condities als de onderkant van het voertuig, moet altijd worden gecontroleerd of de kap stevig in positie is aangebracht. 7. Berg de gereedschappen weer op in de daarvoor bestemde opbergruimte. LAN0349G N.B. Als, om welke reden dan ook, het reservewiel niet weer onder het voertuig wordt geplaatst, kan de wiellier als volgt weer worden opgewonden. Plaats de hefnok horizontaal op de kabel en draai de wiellier naar binnen tot de koppeling van het mechanisme gaat slippen. 294

11 WIELMOERSLOTEN Voertuigen kunnen zijn uitgerust met een wielmoerslot op ieder wiel. Deze zijn vrijwel identiek aan standaard wielmoeren en kunnen uitsluitend worden verwijderd met het speciale verloopstuk dat tot de gereedschapsuitrusting van het voertuig behoort. Wielen verwisselen LAN0352G N.B. Op de zijkant van de borgmoer is een codenummer gestanst. Altijd op de veiligheidsinformatiekaart die deel uitmaakt van de voertuigliteratuur, een aantekening maken van het nummer. Dit nummer moet altijd worden vermeld als een nieuw exemplaar wordt aangevraagd. De veiligheids-informatiekaart mag NOOIT in het voertuig worden achtergelaten. Steek het verloopstuk stevig op het wielmoerslot. Draai de wielmoer en het verloopstuk los met de wielmoersleutel. Zorg ervoor dat het verloopstuk van het wielmoerslot weer op de juiste plaats wordt opgeborgen. 295

12 Starten in noodgevallen Starten in noodgevallen STARTEN VAN DE MOTOR MET EEN ONTLADEN ACCU WAARSCHUWING Gebruik altijd oogbescherming als rond accu's werkzaamheden worden uitgevoerd. Gedurende normaal gebruik produceren accu's explosief waterstofgas - zorg ervoor dat vonken en niet-afgeschermde verlichting uit de buurt worden gehouden van de motorruimte. Het voertuig mag NOOIT worden gestart als er redenen zijn om aan te nemen dat de elektrolyt in de accu is bevroren. Controleer dat door BEIDE accu's dezelfde spanning wordt geproduceerd (12 Volt) en dat de startkabels zijn voorzien van geïsoleerde klemmen die zijn goedgekeurd voor 12 Volt accu's. Maak de kabels van de ontladen accu NIET los. De positieve ('+') pool mag NOOIT worden aangesloten op een negatieve ('-') pool. Zorg ervoor dat de startkabels uit de buurt worden gehouden van bewegende onderdelen in de motorruimte. Werkzaamheden in de buurt van bewegende of roterende onderdelen van de motor moeten altijd zeer voorzichtig worden uitgevoerd. Met startkabels De toepassing van startkabels en een hulpaccu of een accu in een donorvoertuig, is de enige goedgekeurde methode voor het starten van een voertuig met een ontladen accu. Starten met de accu van een ander voertuig Als een donor-voertuig wordt gebruikt, dan moeten beide voertuigen zodanig worden geparkeerd dat de accu's zo dicht mogelijk bij elkaar zijn geplaatst. Zorg ervoor dat de twee voertuigen nooit met elkaar in contact komen. Trek de handremmen aan en controleer of de transmissies van beide voertuigen in neutraal staan ( 'P' of de parkeerstand op voertuigen met automatische transmissie). Altijd het contact en ALLE elektrische uitrusting van BEIDE voertuigen afzetten. WAARSCHUWING NOOIT een 24 Volt startsysteem gebruiken. Hierdoor worden zeer hoge spanningen geproduceerd waardoor het elektrische systeem van het voertuig kan worden beschadigd. Voorzichtig: Het voertuig NIET aanduwen of aanslepen! 296

13 Starten in noodgevallen Starten in noodgevallen WAARSCHUWING Om veiligheidsredenen: De zwarte kabel mag NOOIT worden aangesloten op de negatieve pool van de ontladen accu. In twijfelgevallen altijd deskundige hulp inroepen. Controleren of iedere aansluiting GOED is uitgevoerd en of het onmogelijk is dat de klemmen abusievelijk losglijden of van de accupolen worden getrokken. Hierdoor kunnen vonken worden getrokken die tot explosies of brand kunnen leiden. LAN0353G Zorg ervoor dat altijd de onderstaande procedure wordt uitgevoerd. Ook dienen de kabels in de hieronder aangegeven volgorde te worden aangesloten: 1. Sluit het ene uiteinde van de RODE startkabel aan op de positieve ('+') accupool van de accu of het positieve ('+') aansluitpunt van het donorvoertuig. 2. Sluit het andere uiteinde van de RODE startkabel aan op de positieve ('+') accupool van het defecte voertuig. 3. Sluit het ene uiteinde van de ZWARTE startkabel aan op de negatieve ('-') accupool van de accu of het negatieve ('-') aansluitpunt van het donorvoertuig. 4. Sluit het andere uiteinde van de ZWARTE startkabel aan op een goed massapunt van het defecte voertuig (bijv. een motorophanging of enig ander niet geverfd of gelakt metalen oppervlak) op een afstand van minstens 0,5 m van de accu en ruim uit de buurt van brandstof- en remleidingen. Controleer of de kabels geen contact maken met bewegende onderdelen van beide motoren. Start vervolgens de motor van het donor-voertuig en laat die een paar minuten stationair draaien. Start nu het voertuig met de ontladen accu. Zodra beide motoren normaal draaien moeten die twee minuten lang stationair draaien voordat de motor van het donor-voertuig wordt afgezet. Zet NOOIT elektrische circuits aan van een voertuig met lege accu. Dit kunt u pas doen NADAT de startkabels zijn verwijderd. De startkabels moeten exact in de omgekeerde volgorde van het aansluiten worden losgemaakt. Dat wil zeggen dat op het donorvoertuig de ZWARTE kabel altijd eerst moet worden losgemaakt van de negatieve ('-') pool. 297

14 Zekeringen Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen zijn eenvoudige circuit-onderbrekers waardoor elektrische uitrusting wordt beschermd tegen de gevolgen van stroom-stoten. Een doorgebrande zekering blijkt uit het feit dat de elektrische uitrusting die hierdoor wordt beschermd, niet langer werkt. Zekeringen zijn voorzien van de volgende kleurcodes waardoor het makkelijker wordt om het ampèrage vast te stellen: Steekzekeringen - kleuren PAARS BEIGE BRUIN ROOD BLAUW GEEL WIT GROEN 3 Amp. 5 Amp. 7,5 Amp. 10 Amp. 15 Amp. 20 Amp. 25 Amp. 30 Amp. N.B. Eigenaars worden geadviseerd tegen het verwijderen of vervangen van de relais (herkenbaar aan R1-R19 op de relais) en de gezekerde verbindingen (herkenbaar aan FL1-FL20 op de gezekerde verbindingen). Het falen van één van de onderstaande componenten dient te worden onderzocht door een deskundige monteur. Een zekering controleren of vervangen WAARSCHUWING Teneinde brandgevaar of beschadiging van het elektrische systeem van het voertuig te voorkomen, mogen uitsluitend zekeringen van dezelfde waarde en hetzelfde type worden geplaatst. Vervang een doorgebrande zekering nooit door een zwaardere zekering. De oorzaak van de storing moet altijd worden opgeheven voordat een zekering wordt vervangen. Roep zonodig deskundige hulp in. Draai het contact altijd in stand '0' en zet het betreffende elektrische circuit af. Verwijder dan pas de zekering. Smeltzekeringen - kleuren (uitsluitend motorruimte) BLAUW ROZE GROEN ROOD GEEL 20 Amp. 30 Amp. 40 Amp. 50 Amp. 60 Amp. 298

15 Zekeringen Motorruimte-zekeringkast Motorruimte - zekeringen F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 F15 F16 F17 F18 F19 F20 LAN0354G De motorruimte-zekeringkast bevindt zich achterin de motorruimte. Het zekeringkastje kan worden bekeken door het deksel onder de motorkap te verwijderen. Zie DEKSELS ONDER DE MOTORKAP, 249. Het plastic deksel van het kastje wordt verwijderd door de plastic lipjes in te drukken. LAN0356G F21 F23 F25 F27 F29 F22 F24 F26 F28 F30 N.B. Een pincet waarmee zekeringen worden verwijderd en reserve bladzekeringen bevinden zich in de passagiersruimte-zekeringkast. Zie Passagiersruimte-zekeringkast,

16 Motorruimte - zekeringspecificaties Zekeringnummer Stroomsterkte (Amp.) Zekeringen Beschermd circuit 1 25 Brandstofpomp Luchtvering-ECU 4 25 Benzinemotor - V8 motor met turbocompressor - turbocompressor; waterpomp 4 25 Dieselmotor - EMS (ECU en regeling brandstofpomp-relais) 5 10 Benzinemotor - EMS (spuiklep, EGR, afstelklep inlaatspruitstuk), "E-box" ventilator, adaptieve cruise control 5 10 Dieselmotor - adaptieve cruise control 6 15 Benzinemotor - EMS (bobines), dieselmotor - EMS, gloeistiftrelais 7 25 HeVAC - voorstoel - verwarming 8 25 Achterstoel - verwarming 9 15 Dynamisch reactiesysteem Benzinemotor - EMS (smoorklepmotor, MAF), koelventilator Dieselmotor - koelventilator Benzinemotor - EMS (achterste Lambdasensors) Verwarmde sproeierbuisjes Benzinemotor - EMS (ECU, VVT's en regeling brandstofpomp-relais) Dieselmotor - EMS (PCV, VCV) Benzinemotor - EMS (voorste Lambdasensors) Verwarmde voorruit Verwarmde deurspiegels Benzinemotor - EMS (injectors) Dieselmotor - EMS (MAF, EGR), "E-box" ventilator, dubbele MAF-sensors, MTV) Verwarmde voorruit Wisselstroomdynamo 300

17 Zekeringen Zekeringnummer Stroomsterkte (Amp.) Beschermd circuit Dynamisch stabiliteitsregelsysteem Benzinemotor - rembekrachtigingspomp Verlichtingsschakelaar Luchtvering-ECU 27 5 Motor-regelmodule (EMS) Dieselmotor - verwarmingskachel (FBH) Voorruitwissers Automatische transmissie - ECU 301

18 Zekeringen Passagiersruimte-zekeringkast LAN0357G De passagiersruimte-zekeringkast bevindt zich achter het handschoenenkastje. De zekeringen kunnen pas worden bereikt nadat het handschoenenkastje in de service-stand is geopend. Dit wordt gedaan door het handschoenenkastje op de normale manier te openen en vervolgens de bovenkant van de steunen aan weerskanten van de zekeringkast naar elkaar toe te knijpen. Hiermee kan het handschoenenkastje tot in de voetenruimte omlaag worden gebracht. Op een etiket op de achterkant van het handschoenenkastje worden de beschermde circuits, de zekeringwaarden en posities aangegeven. Die staan ook vermeld op de volgende pagina. LAN0360G 302

19 Zekeringen Een zekering controleren of vervangen WAARSCHUWING Teneinde brandgevaar of beschadiging van het elektrische systeem van het voertuig te voorkomen, mogen uitsluitend zekeringen van dezelfde waarde en hetzelfde type worden geplaatst. Vervang een doorgebrande zekering nooit door een zwaardere zekering. De oorzaak van de storing moet altijd worden opgeheven voordat een zekering wordt vervangen. Roep zonodig deskundige hulp in. Draai het contact altijd in stand '0' en zet het betreffende elektrische circuit af. Verwijder dan pas de zekering. Passagiersruimte - zekeringen Het pincet voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich in de passagiersruimte-zekeringkast. Plaats het pincet op de kop van de verdachte zekering (zie illustratie). Duw het midden in (zie pijl) en trek de zekering naar buiten. Als de draad in de zekering is gebroken wil dat zeggen dat de zekering is doorgebrand. Die zekering moet worden vervangen. Een zekering moet ALTIJD worden vervangen door een andere zekering van dezelfde waarde. Als die nieuwe zekering echter onmiddellijk doorbrandt, dan moet het circuit altijd worden gecontroleerd door een deskundige Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. 303

20 Zekeringen F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 F15 F16 F17 F18 F19 F20 F21 F22 F23 F24 F25 F26 F27 F28 F29 F30 F31 F32 F33 F34 F35 F36 F37 F38 F39 F40 F41 F42 F43 F44 F45 F46 F47 F48 F49 F50 F51 F52 F53 F54 F55 F56 F57 F58 F59 F60 F61 F62 F63 F64 F65 F66 F67 F68 F69 LAN0358G SPARES 304

21 Zekeringen Passagiersruimte; zekeringen - specificaties Zekeringnummer Stroomsterkte (Amp.) Beschermd circuit 1 10 Binnenlampen - verlichting handschoenenkastje, make-up spiegel verlichting, kaartleeslampjes, daklampjes die aan/uit kunnen worden gezet 2 10 Rechter stadslichten Linker stadslichten 5 10 Achteruitrijlampen 6 10 Achteruitrijlamp gedurende slepen 7 25 Bestuurdersraam 8 30 Aanhanger-aansluiting (accuvoeding) 9 5 SRS Ruitensproeierpomp Claxon Verwarmde achterruit (HRW) Stadsverlichting gedurende trekken/slepen Remlichten, remschakelaar Elektrisch inklapbare spiegel Rechter achterraam 18 5 Regensensor, buitenlichtsensor (automatische koplampen) Aansluiting voor extra elektrische accessoires - middenconsole Zonnedak Passagiersraam Aanhanger-aansluiting (voeding startmotor) 23 5 Adaptieve cruise control 24 5 Tussenbak - middendifferentieel, terreinreactie-systeem ("Terrain Response") 25 5 Motorregelmodule 305

22 Zekeringen Zekeringnummer Stroomsterkte (Amp.) Beschermd circuit 26 5 Noodstroom-sirene (BBUS) Adaptieve bochtverlichting/koplamphoogte-instelling 28 5 Zekeringkast - motorruimte - startmotor Elektrisch verstelbare passagiersstoel Linker achterraam Mistachterlichten 33 5 Spiegelafstelling, PRNDS - Automatische transmissie - transmissiehendel, elektrisch verstelbare passagiersstoel, elektrisch verstelbare bestuurdersstoel zonder geheugen Luchtvering-ECU/snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging 36 5 Parkeerhulp, bandenspanningscontrolesysteem 37 5 Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) Voorste mistlampen 39 5 Instrumentengroep 40 5 Sleutel geplaatst - sensor 41 5 Elektrische parkeerrem Audio-eenheid - versterker RF-ontvanger, bandenspanningscontrolesysteem 44 5 PRNDS - transmissiehendel automatische transmissie Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel Aansluiting voor extra elektrische accessoires - laadruimte Achterruitwisser CDL (centrale deurvergrendeling) Elektrische brandstofklep-actuator 306

23 Zekeringen Zekeringnummer Stroomsterkte (Amp.) Beschermd circuit Verwarming/ventilatie/airco (HeVAC) - ECU 52 5 Telefoon, verkeersberichtencentrum Hoofdmodule, media-speler, infotainment-scherm, DVD-speler 54 5 Elektrisch verstelbare stoel - geheugen, pomp van lendensteun Aansteker Adaptieve bochtverlichting (linker eenheid) Achterste zitplaatsen - entertainment-module Telefoon, infotainment-display, multimedia-module, TV-tuner Opbergkastje - koeler 60 5 Motorregelmodule (ECM) - startsignaal Adaptieve bochtverlichting (rechter eenheid) 62 5 Dimlicht, automatische koplampen Diagnosestekker 64 5 Automatische transmissie Achterklep - slotplaat 66 5 HDC-schakelaar, remschakelaar, stuurhoeksensor/dsc-schakelaar 67 5 Automatische koplampen 68 5 Instrumentengroep 69 5 Elektrochromatische spiegel 307

24 Zekeringen Trekhaak - zekeringen Zekeringnummer Stroomsterkte (Amp.) Beschermd circuit 1 7,5 Remlicht 2 15 Contactslotvoeding 3 15 Accuvoeding 4 7,5 Mistachterlichten 5 5 Rechter achterlicht 6 5 Nummerplaat en linker achterlicht De aanvullende zekeringkast waardoor de circuits van de trekhaak worden beschermd, bevindt zich op onder een deksel in de bagageruimte. LAN0359G 308

25 Gloeilampen vervangen Gloeilampen vervangen GLOEILAMPEN VERVANGEN Voorzichtig: Voordat een gloeilamp wordt vervangen, het contactslot en de betreffende verlichtingsschakelaar afzetten teneinde kortsluiting te voorkomen. Gloeilampen uitsluitend vervangen door exemplaren van hetzelfde type en dezelfde specificatie. Controleer de werking van alle buitenlampen voordat u het voertuig gebruikt. Nieuwe gloeilampen N.B. Alle gloeilampen moeten geschikt zijn voor een spanning van 12 Volt Gloeilamp Watt Koplampen - dimlicht en 55 (H7) grootlicht (halogeen) Koplampen - dimlicht en 55 (D2S) grootlicht (xenon) Bochtverlichting (halogeen) 35 (H8) Voorste stadslichten W5W Voorste richtingaanwijzers S8 Achterste richtingaanwijzers P21 Voorste mistlampen (halogeen) 55 (H11) Zijmarkeerlichten W5W Achteruitrijlampen P21 Mistachterlichten P21 Rem/achterlichten P21/5 Nummerplaatverlichting W5W Deur/instaplampen W5W Binnenlampen W5W Bagageruimte/voetenruimte-ver W5W lichting Bagageruimte/achterklep-verlic W5W hting Handschoenenkastje - lamp W5W Make-up spiegel - lamp 1,2 N.B. In bepaalde exportgebieden is het wettelijk vereist om reserve gloeilampen mee te voeren voor het geval een gloeilamp defect raakt. Bij uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf kunt u een volledig pakket nieuwe gloeilampen aanschaffen dat behoort tot de goedgekeurde accessoires. Halogeen gloeilampen Voor ongedimd grootlicht, dimlicht en in de voorste mistlampen worden halogeen gloeilampen gebruikt. Zorg ervoor dat deze gloeilampen NOOIT met de vingers worden aangeraakt; gebruik altijd een doek. Zonodig moet de gloeilamp worden gereinigd met methyl-alcohol om vingerafdrukken te verwijderen. 309

26 Gloeilampen vervangen Xenon lampeenheden WAARSCHUWING Gebruikte xenon lampeenheden bevatten kwik. Aan dit metaal zijn risico's verbonden en het is ook gevaarlijk voor de gezondheid. Om het gas en de metaaldamp in de xenon koplampen te ontsteken, is een zeer hoge spanning nodig. Contact met dergelijke hoge spanningen kan leiden tot zeer ernstig letsel. Het vervangen van of onderhoud aan xenon lampen mag uitsluitend worden toevertrouwd aan deskundig personeel. Sommige voertuigen zijn uitgerust met koplampen met xenon grootlicht/dimlicht. Met xenon lampen heeft de bestuurder belangrijk meer zicht, vooral bij slecht weer of onder ongunstige rijcondities. De technische levensduur van een xenon lamp is langer dan die van een conventionele of halogeen lamp. Win advies in over het op de juiste wijze afdanken van xenon lampeenheden. Dit advies kunt u aanvragen bij een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf of de terzake deskundige instanties. 310

27 Gloeilampen vervangen KOPLAMPEENHEID WAARSCHUWING Tracht nooit een gloeilamp te verwisselen als de verlichting aan staat. Als de verlichting net is afgezet, moeten de gloeilampen de gelegenheid krijgen om af te koelen. Als dergelijke gloeilampen worden gehanteerd als die nog heet zijn, kan dit leiden tot verwonding. De koplampeenheid bevat 4 gloeilampjes. Deze kunnen worden verwijderd nadat eerst de volledige koplampeenheid is uitgebouwd. Om de koplampeenheid te verwijderen LAN0362G LAN0361G 1. Verwijder de grille door de vier bovenste klemmen waarmee de grille op de carrosserie is bevestigd omlaag te drukken. Til de grille van het voertuig. Leg de grille ergens neer waar die niet kan worden beschadigd. 2. Trek de twee vergrendelingsschuiven voorzichtig omhoog. 3. Maak de stekker los uit de achterkant van de eenheid. Verwijder de eenheid uit het voertuig. Leg de eenheid nadat die in zacht materiaal is gewikkeld, met de bovenkant omlaag op een plat oppervlak zodat de glazen niet worden beschadigd. 311

28 Toegang tot gloeilampen Gloeilampen vervangen 1 2 LAN0363G 4 3 De vier gloeilampjes in de koplampeenheid die toegankelijk zijn via koepelvormige kappen, zijn: 1. Richtingaanwijzer 2. Dimlicht/xenon 3. Ongedimd grootlicht 4. Stadslichten en statische bochtverlichting Zie Nieuwe gloeilampen, 309. LAN0364G N.B. De richtingaanwijzer kan pas worden bereikt nadat eerst de vergrendelingsschuif van de koplampeenheid geheel van de eenheid is verwijderd. 312

29 Een gloeilamp voor grootlicht verwisselen (uitsluitend halogeen) Gloeilampen vervangen LAN0365G 1. Draai de bolle kap rond. Verwijderen. 2. Noteer de positie van het verlengstuk van de gloeilamp-locator. Twee borglipjes aan de zijkanten van de borgring passen onder kleine boutkoppen. 3. Draai het verlengstuk van de locator linksom en trek het gereedschap en de gloeilamp uit de koplampeenheid. 4. Verwijder de gloeilamp voorzichtig uit de houder. LAN0366G 5. De nieuwe gloeilamp kan slechts in één positie worden geplaatst. Terwijl de nieuwe gloeilamp in de elektrische aansluitingen worden geduwd moet de borgring worden samengeknepen zodat de twee naar buiten stekende pennen, op de juiste manier, in de gloeilamp passen. 6. Plaats de gloeilamphouder en het verlengstuk van de locator in de koplampeenheid en draai deze rechtsom. Controleer of de twee borgringlipjes onder de kleine boutkoppen zijn geplaatst. Zie Nieuwe gloeilampen,

30 Een gloeilamp voor het dimlicht verwisselen (uitsluitend halogeen) Gloeilampen vervangen LAN0367G 1. Draai de bolle kap rond. Verwijderen. 2. Trek de elektrische connector los. 3. Zet de veerklem los waarmee de gloeilamp in positie wordt gehouden. Verwijder de gloeilamp. 4. Plaats de nieuwe gloeilamp en voer de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit. Als de kap weer wordt geplaatst, moeten de pijlpunten op de kap en het huis van de eenheid, tegenover elkaar staan. Zie Nieuwe gloeilampen, 309. N.B. Nadat gloeilampen voor grootlicht of dimlicht zijn vervangen, moet de afstelling van de koplampen worden gecontroleerd door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. 314

31 Gloeilampen vervangen Een xenon gloeilamp verwisselen 1. Draai de bolle kap rond. Verwijderen. 2. Trek de elektrische connector los. 3. Draai de kap van de connector linksom zodat die wordt ontgrendeld. Van de gloeilamp trekken. 4. Zet de veerklem los waarmee de xenon lamp in positie wordt gehouden. Verwijder de xenon lamp. 5. Plaats de nieuwe xenon lamp en voer de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit. Als de kap weer wordt geplaatst, moet worden gecontroleerd of de nokken contact maken met de onderkant van de xenon lamp. LAN0386G Zie Nieuwe gloeilampen, 309. N.B. Nadat gloeilampen voor grootlicht of dimlicht zijn vervangen, moet de afstelling van de koplampen worden gecontroleerd door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. LAN0387G 315

32 Gloeilampen vervangen Een gloeilamp voor de statische bochtverlichting verwisselen Een gloeilamp voor een voorste stadslicht verwisselen LAN0369G LAN0368G 1. Draai de bolle kap rond. Verwijderen. 2. Draai de gloeilamphouder los door die linksom te draaien. Trek de gloeilamp compleet met de elektrische connector vervolgens uit de gloeilamphouder. 3. Maak de gloeilamp los door de twee vergrendelingen (dikke pijlen in de detailtekening) in te drukken. Trek de gloeilamp vervolgens uit de houder. 4. Plaats de nieuwe gloeilamp en voer de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit. Zie Nieuwe gloeilampen, 309. Als de kap weer wordt geplaatst, moeten de pijlpunten op de kap en het huis van de eenheid tegenover elkaar staan. 1. Draai de bolle kap rond. Verwijderen. 2. Trek de gloeilamp inclusief de elektrische connector naar buiten. 3. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 4. Plaats de nieuwe gloeilamp en voer de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit. Zie Nieuwe gloeilampen, 309. Als de kap weer wordt geplaatst, moeten de pijlpunten op de kap en het huis van de eenheid tegenover elkaar staan. 316

33 Gloeilampen vervangen Een gloeilamp voor een voorste richtingaanwijzer verwisselen De koplampeenheid plaatsen LAN0370G 1. Draai de bolle kap rond. Verwijderen. 2. Draai de gloeilamphouder los door die linksom te draaien. Trek de gloeilamp compleet met de elektrische connector vervolgens uit de gloeilamphouder. 3. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 4. Plaats de nieuwe gloeilamp en voer de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit. Zie Nieuwe gloeilampen, 309. Als de kap weer wordt geplaatst, moeten de pijlpunten op de kap en het huis van de eenheid tegenover elkaar staan. LAN0372G 1. Sluit de bedradingsstekker weer aan. 2. Zet de eenheid in de juiste positie. 3. Druk de twee vergrendelende schuiven omlaag (zie illustratie). 4. Plaats de grille. 317

34 ACHTERLAMP-EENHEID Gloeilampen vervangen LAN0374G LAN0373G De achterlampeenheid bevat 4 gloeilampjes. Deze kunnen worden verwijderd nadat eerst de volledige eenheid is uitgebouwd. Verwijderen van de achterlampeenheid 1. Nadat de achterklep is geopend, kunnen de 2 schroeven worden verwijderd aan de rand van de eenheid die zich het dichtst in de buurt bevindt van de opening van de achterklep. 2. Trek de eenheid uit het voertuig. 3. Maak de multistekker van de bedrading los en verwijder de eenheid uit het voertuig. Leg de eenheid nadat die in zacht materiaal is gewikkeld, met de bovenkant omlaag op een plat oppervlak zodat de glazen niet worden beschadigd. Iedere gloeilamp is nu bereikbaar door de elektrische verbindingskap los te draaien. Zie Nieuwe gloeilampen, Rem/achterlicht 2. Achteruitrijlamp 3. Richtingaanwijzer 4. Mistachterlicht De achterlampeenheid weer plaatsen 1. Sluit de elektrische multistekker weer aan. 2. Steek de twee tappen van de eenheid in de uitsparingen op de buitenkant van het montageoppervlak. 3. Plaats de twee schroeven op de zijkant van de eenheid die zich het dichtst in de buurt bevindt van de opening van de achterklep en draai de twee schroeven vast. 4. Controleer of alle gloeilampen werken. 318

35 Gloeilampen vervangen NUMMERPLAATVERLICHTING Een gloeilamp voor de nummerplaat-verlichting verwisselen ZIJMARKEERLICHT Een gloeilamp voor een zijmarkeerlicht verwisselen LAN0377G LAN0376G 1. Verwijder het glas met een voor dat doel geschikt hulpmiddel voorzichtig van de lamp voor de nummerplaatverlichting. 2. Draai de gloeilamphouder los door die linksom te draaien. Trek de gloeilamp compleet met de elektrische connector vervolgens uit de gloeilamphouder. 3. Trek aan de gloeilamp en verwijder die van de connector. 4. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen, Druk het glas stevig in de richting van de voorkant van het voertuig. Verwijder vervolgens de lampeenheid uit het spatbord. 2. De gloeilamphouder ronddraaien en uit de eenheid verwijderen. Vervolgens de gloeilamp uit de houder trekken. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen,

36 VOORSTE MISTLAMPEN Een gloeilamp voor een voorste mistlamp verwisselen 1. Plaats de vingers in de vingervormige gleuf aan de bovenkant van de sierring rond de mistlamp. Verwijder de sierring door die naar voren te trekken. Gloeilampen vervangen LAN0378G 2. Verwijder de drie bevestigingsschroeven om de lampeenheid los te maken. Verwijder de eenheid voorzichtig uit de voorbumper. 3. Draai de gloeilamphouder los door die linksom te draaien. Trek de gloeilamp compleet met de elektrische connector vervolgens uit de gloeilamphouder. LAN0380G 4. Maak de gloeilamp los door de twee vergrendelingen (dikke pijlen in de detailtekening) in te drukken. Trek de gloeilamp vervolgens uit de houder. 5. Voordat de nieuwe gloeilamp wordt geplaatst, moet worden gelet op het platte gedeelte en het lipje op de verder geheel ronde vorm van de gloeilamp-montageflens. Het lipje fungeert als een spiebaan zodat de gloeilamp op de juiste manier in de gloeilamphouder wordt geplaatst. N.B. Het glas van de gloeilamp mag niet met de vingers worden aangeraakt. Zonodig moet de gloeilamp worden gereinigd met methyl-alcohol. 6. Plaats de nieuwe gloeilamp en voer de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit. Zie Nieuwe gloeilampen,

37 Gloeilampen vervangen INSTAPLAMPEN (DEUR/ONDERGROND/ VOETENRUIMTE) Een gloeilamp voor de uitstapverlichting (deur, voetenruimte, grondverlichting) verwisselen LAN0379G 7. De sierring van de mistlamp heeft een speciale vorm en kan dus maar op één manier worden geplaatst. Lijn de veerklem boven de vingergleuf uit op de bovenste klemvorm in de bumper. Druk de veerklem vast. Druk vervolgens het onderste gedeelte van de sierring van de mistlamp in positie door opwaartse druk uit te oefenen. N.B. Nadat een gloeilamp van een mistlamp is vervangen, moet de afstelling van de lamp worden gecontroleerd door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. LAN0381G 1. Open de betreffende deur. Steek een kleine platte schroevendraaier onder de voorste rand van het glas zodat de lampeenheid voorzichtig kan worden verwijderd. 2. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen,

38 Gloeilampen vervangen BINNENVERLICHTING Een gloeilamp voor een instaplamp verwisselen ACHTERKLEP - LAMP Een gloeilamp voor de lamp in de achterklep verwisselen LAN0382G 1. Steek een kleine platte schroevendraaier in de uitsparing op de zijkant van het glas. Druk het glas voorzichtig van de lampeenheid. 2. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen, 309. LAN0390G 1. Steek een kleine platte schroevendraaier onder het glas en druk het glas voorzichtig van de lampeenheid. 2. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen,

39 Gloeilampen vervangen KAARTLEESLAMPJE Een gloeilamp voor een kaartleeslamp verwisselen MAKE-UP SPIEGEL - LAMP Een gloeilamp voor de make-up spiegel verwisselen LAN0384G LAN0383G 1. Steek een kleine platte schroevendraaier in de uitsparing op de zijkant van het glas. Druk het glas voorzichtig van de lampeenheid. 2. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen, Open het dekseltje van de make-up spiegel. Verwijder het betreffende glas met een kleine platte schroevendraaier voorzichtig van de spiegel/lampeenheid. 2. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen,

40 MAKE-UP SPIEGEL - VERLICHTING Een gloeilamp voor de make-up spiegel verwisselen Gloeilampen vervangen LAN0385G 1. Verwijder het glas met een kleine platte schroevendraaier voorzichtig van de lamp van de make-up spiegel. 2. Draai de gloeilamphouder rond tot de gloeilamp kan worden bereikt. Trek de gloeilamp uit de elektrische connector. 3. Plaats een nieuwe gloeilamp en plaats de componenten. Zie Nieuwe gloeilampen,