Intertestamentaire periode

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Intertestamentaire periode"

Transcriptie

1 Intertestamentaire periode Auteur: drs. M.J. de Haan i.s.m. drs. ing. N. Witkamp Versie: BT06/C/1 Evangelisch College Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Stichting Evangelisch College Anjerstraat GC Zwijndrecht

2

3 INHOUDSOPGAVE Voorwoord... 5 DEEL 1 DE ACHTERGRONDEN Waar de geschiedenis van het Oude Testament ophoudt Het tijdperk van het Assyrische rijk ( ) Het tijdperk van het Babylonische rijk ( ) Het tijdperk van het Perzische rijk ( ) Chronologisch overzicht van deze periode Vragen bij hoofdstuk De Intertestamentaire Periode politiek bezien De bronnen De Perzische heerschappij ( ) vervolg De Griekse heerschappij ( ) De Ptolemeïsche heerschappij ( ) De Seleucidische heerschappij ( ) Het Hasmonese huis (142-63) Antipater (63-47) en Herodus de Grote (47/37-4) Vragen bij hoofdstuk De Intertestamentaire Periode sociaal-cultureel bezien Het hellenisme Joodse groeperingen Vragen bij hoofdstuk De Intertestamentaire Periode religieus bezien De wet De tempel De synagoge De liturgie Dogmatische ontwikkelingen DEEL 2 DE LITERATUUR De canon van het Oude Testament Canonisering Josefus IV Ezra

4 5.4 Jezus Sirach Samaritaanse Bijbel Synode van Jabne Conclusie Vragen bij hoofdstuk De Apocriefen en Pseudepigrafen De Apocriefen Pseudepigrafen Vragen bij hoofdstuk De apocalyptiek De kenmerken De boeken Het milieu Oorsprong en invloeden De boodschap Nieuwe dogma s Apocalyptische literatuur in het Nieuwe Testament Vragen bij hoofdstuk Literatuur Bijlagen De Septuagint De Dode-zeerollen

5 VOORWOORD In deze module staat het tijdvak centraal, dat ligt tussen Oude en Nieuwe Testament. Het is verbazend te bemerken hoe weinig christenen over het algemeen van deze periode weten, terwijl in dit tijdvak toch de levensomstandigheden zijn gevormd, die bepalend zijn geweest voor het leven van onze Here Jezus Christus. Het Bijbels Handboek onderstreept het belang van kennis over deze periode met de volgende woorden: Niet alleen zijn bepaalde gedeelten uit het Oude Testament onverklaarbaar zonder dat men zich verdiept in de hellenistische tijd, maar ook de achtergronden van het Nieuwe Testament blijven in menig opzicht duister, als men zich geen rekenschap geeft van de geschiedenis en godsdienst van het Palestijnse jodendom sedert het optreden van Alexander de Grote. Het doel van deze cursus is drieledig. Allereerst is het de bedoeling om de hoofdlijnen van de geschiedenis van de intertestamentaire periode door te nemen. Politieke, religieuze en sociale aspecten daarvan worden in afzonderlijke delen behandeld. In grove trekken dient zo het gat tussen Oude en Nieuwe Testament overbrugd te worden. Daarnaast wil deze module een inleiding bieden op het genre van de apocalyptiek dat in deze periode is opgekomen. In de derde plaats wil de cursus ten slotte een korte inleiding bieden op de (met name literaire) bronnen van deze tijd. Hopend dat u, als student, met behulp van deze cursus, beter in staat zal zijn om u in te leven in de tijd van de Evangeliën, en daardoor ook beter in staat bent om de woorden van de Heer te verstaan. 5

6 DEEL 1 DE ACHTERGRONDEN 6

7 1 WAAR DE GESCHIEDENIS VAN HET OUDE TESTAMENT OPHOUDT 1.1 HET TIJDPERK VAN HET ASSYRISCHE RIJK ( ) In het belang van ons onderwerp zullen we de draad oppakken aan het einde van de geschiedenis van het Oude Testament en deze van daaruit doortrekken naar het begin van onze jaartelling. Tienstammenrijk weggevoerd Achterblijvers + kolonisten In de eerste plaats is het dan zaak melding te maken van de overheersing van de Assyriërs. In het Oude Testament kunnen we lezen hoe het tien-stammenrijk vanwege de zonden van het volk door Sanherib op transport werd gesteld naar Assyrië om niet meer terug te keren (II Kon. 17:5 e.v.). Ten einde het geplunderde land opnieuw te bevolken werd door hem een groot aantal kolonisten in Samaria gevestigd. Zij vermengden zich met de achtergebleven Israëlitische bevolking en namen in de loop der tijd een groot aantal van hun zeden en gebruiken over. In de Bijbel worden deze mensen aangeduid als Samaritanen. Samaritanen In II Koningen 17:27 vernemen wij, dat op bevel van de koning van Assyrië één van de weggevoerde priesters werd teruggebracht en aan de mensen van heidense afkomst leerde hoe zij de Here moesten vrezen. Vermoedelijk is door deze activiteit de Pentateuch tot het heilige boek van de Samaritanen geworden. Zij wijkt slechts op enkele belangrijke punten af van de masoretische tekst. De Samaritanen zelf beweren over een handschrift te beschikken dat dateert uit het jaar 13 van de regering van de kinderen van Israël over het land Kanaän, dit is het dertiende jaar na de intocht. Volgens hen dateert de opkomst van 7

8 hun gemeenschap uit de tijd van Eli (elfde eeuw voor Christus). Deze had zich teruggetrokken uit Sichem om een nieuwe cultus te vestigen in Silo, die later naar Jeruzalem overgebracht werd. Naar hun opvatting hebben de joden zich dan ook van de Samaritanen afgesplitst en niet andersom. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat veel van de spanningen, die altijd tussen beide groepen zijn geweest, hieruit voortgekomen is. 1.2 HET TIJDPERK VAN HET BABYLONISCHE RIJK ( ) Twee-stammenrijk weggevoerd Terwijl in een eerder stadium het Noordelijk Rijk al door de Assyriërs in ballingschap was afgevoerd en zodanig was verstrooid dat nauwelijks iemand zou terugkeren, beschrijft het Oude Testament als historische slotfase de periode van ballingschap van het Zuidelijk Rijk (Juda) in het verre Babel en de terugkeer van een deel van de bevolking naar Palestina. Achterblijvers Niet alle Judeërs waren naar Babel afgevoerd. Alleen de aanzienlijken en machtigen waren op transport gesteld. Over hen die achterbleven, had Nebukadnezar een zekere Gedalja als stadhouder aangesteld. Hij moest erop toezien dat de landbouw werd hersteld, zodat er schatting aan Perzië betaald kon worden. Onder hen bevond zich ook de profeet Jeremia. In het naar hem genoemde bijbelboek beschrijft hij hoe Gedalja op brute wijze werd omgebracht en de wanhopige volksmassa, na eerst gevangen genomen en weer bevrijd te zijn, ondanks zijn indringende waarschuwingen besloot om haar toevlucht te zoeken in Egypte. De vertwijfelde Jeremia verkoos bij hen te blijven, maar hij zegde hun vanwege deze beslissing wel het oordeel aan. Het land Juda bleef praktisch leeg en berooid achter. Het zuidelijk deel werd geleidelijk 8

9 ingepalmd door de Edomieten. Het noordelijk deel werd geplaatst onder de stadhouder van Samaria en zoveel mogelijk leeg gehouden. Gedeporteerden Geestelijke opleving Van de gedeporteerden in Babel werden velen bestemd tot slaven. Anderen, zoals de profeet Ezechiël kregen woonplaatsen toegewezen, waar gemeenschappen van slaven ontstonden die volledige vrijheid hadden. De bekwame handwerkslieden werden door Nebukadnezar ingeschakeld in zijn bouwprogramma s. Een kleine groep van edelen en prinsen kreeg een plaats aan het hof van Nebukadnezar om de koning luister bij te zetten en hem van advies te dienen. Onder hen nam de jonge edelman Daniël een bijzondere plaats in vanwege zijn buitengewone wijsheid. Hij bekleedde hoge posten zowel onder Nebukadnezar en Belsazar, als onder hun Medo-Perzische opvolger Darius, een onbekend co-regent van Cyrus. De ballingschap resulteerde voor de joden in een geestelijke opleving. Alleen konden zij in de vreemde geen tempeldiensten meer vervullen. Om hun geloof op een andere wijze gestalte te geven, gingen zij over op een intensieve studie van de wet. Zij die voorgingen in deze studie en de wet op allerlei wijzen interpreteerden werden schriftgeleerden genoemd. Ook zocht men naar mogelijkheden om samen te komen in religieuze bijeenkomsten. Zo ontstonden de synagogediensten, wat letterlijk betekent samen komen. Ook na de terugkeer naar Palestina werden deze synagogediensten voortgezet. Ieder stad en dorp had zijn eigen synagoge en in Jeruzalem waren er zelfs een heleboel. 1.3 HET TIJDPERK VAN HET PERZISCHE RIJK ( ) In het eerste jaar nadat Darius de Meder was aangetreden, werd Daniëls aandacht gevestigd op de profetie van Jeremia, die vermeldde dat de Babylonische ballingschap zeventig jaar zou duren. Daniël zelf was toen 68 jaar in Babel. Hij verootmoedigde zich diep voor de zonden van hem en van zijn volk en bad om de vervulling van Gods genadige belofte. Daarop bracht de engel Gabriël hem de prachtige belofte van de zeventig weken : vanaf het bevel tot herbouw van Jeruzalem zou het zeven jaarweken (49 jaar) duren en daarna nog eens 62 jaarweken tot op de Messias. Terugkeer van Juda De ballingschap duurde van 606 tot 538 voor Christus. Toen het Medo- Perzische rijk ( ) de plaats van het Babylonische rijk had ingenomen, gaf de nieuwe heerser, genaamd Cyrus, de joden toestemming om met hun tempelgerei naar hun land terug te keren en de tempel te herbouwen. Anders dan de Assyrische en Babylonische koningen handhaafden de Perzische koningen zoveel mogelijk de eigen cultuur en woonplaats van de volkeren in hun rijk. 9

10 De eerste fase (538) De tweede fase (458) Onder leiding van Zerubbabel en de hogepriester Jozua keerde een aantal ballingen naar Palestina terug. Volgens het bericht van Nehemia bestond hun getal uit mannen en slaven en slavinnen. Deze groep bestond hoofdzakelijk uit priesters, levieten, kleine burgers en landbouwers, die zich niet door een band van welvaart aan hun ballingsoord verbonden voelden. Zij vestigden zich in het grotendeels verwoeste Jeruzalem en in het gebied van Juda en Benjamin. Het waren voornamelijk de priesters en de welgestelden die hun intrek namen in de oude stad Jeruzalem. Zij namen de wederopbouw ter hand en slaagden er uiteindelijk in om met de nodige hindernissen de tempel te herbouwen. Hun werk werd zeer bemoeilijkt door de tegenwerking van de Samaritanen. Deze half-joodse, half-heidense mensen bewoonden het midden van het land. Zij waren daar, zoals gezegd, terechtgekomen doordat Sanherib een aantal mannen, waarschijnlijk niet van het beste soort, naar Samaria had laten overbrengen om de streek te bevolken, nadat de joden uit het Noord-rijk naar Assyrië waren gedreven. Deze kolonisten vermengden zich met het overgebleven gedeelte van de oorspronkelijke joodse inwoners van Samaria, waaruit een nieuw volk ontstond: de Samaritanen. Zij hebben met kracht de bouw van de tempel tegenwerkt, en met succes, want pas in 520, nadat de joden een nieuw verlof tot bouwen van koning Darius hadden ontvangen, kon de tempelbouw definitief aangevangen worden. Het zijn met name de profeten Haggaï en Zacharia geweest die het volk in deze periode op hun dieptepunten hebben opgeroepen om door te zetten en het eens begonnen werk ook af te maken. Mede dankzij hen kwam het na een aantal zeer moeilijke jaren toch zo ver dat de tempel met een groot feest ingewijd kon worden (516). Een zestigtal jaren later vertrok er opnieuw een groep joden vanuit Babylon richting Palestina. Ditmaal onder leiding van Ezra, een man uit het hogepriesterlijk geslacht en een kenner van de wet. Hij droeg een officiële opdracht met zich mee van de Perzische koning Artaxerxes I 10

11 Longimanus en had tot taak om de stand van zaken in de Perzische provincie Judea te onderzoeken en een reusachtige gift over te brengen. Zelf had hij zich voorgenomen toe te zien op de handhaving van de goddelijke wetten. De staat van verval waarin het volk in dit opzicht verkeerde heeft hem echter diep getroffen en hij heeft zich diep voor zijn God verootmoedigd. De derde fase (444) Achterblijvers In al die jaren waren de muren van de heilige stad Jeruzalem nog steeds niet herbouwd. Het is Nehemia geweest die als schenker van de Perzische koning de moed heeft genomen om aan de vorst te vragen of hij deze tot puin vervallen muren mocht gaan herstellen. Deze stemde toe en liet Nehemia voor een bepaalde tijd vertrekken. Na zijn aankomst in Jeruzalem inspecteerde hij de muren en maakte een begin met de herbouw. Hoewel ook nu het werk weer sterk werd bemoeilijkt door tegenwerking van de kant van de Samaritanen zag Nehemia kans de muren in een vlot tempo te herstellen (446). Nadat ook de deuren in de muur waren aangebracht en de bewaking was ingesteld, werd er feestgevierd en zette Nehemia een algehele hervorming in gang. Hiertoe werd ten overstaan van de bevolking de wet van Mozes voorgelezen en er werd een nationale dag van boete en gebed uitgeroepen, waarin het volk zich diep voor God verootmoedigde. Na twaalf jaren keerde Nehemia naar Perzië terug waar hij van de vorst toestemming kreeg om zich voorgoed in Jeruzalem te vestigen. Het moge vreemd klinken, maar niet alle joden zijn uit Babel teruggekeerd. Een deel van hen had zich in de loop der jaren zo vertrouwd gemaakt met hun situatie dat zij hun nieuwe vaderland verkozen boven het hun door God beloofde land Palestina. Het bijbelboek Ester verhaalt een episode uit het leven van deze Babylonische joden ten tijde van koning Xerxes I van Perzië. Het verhaal toont ons dat de joden het ook in hun nieuwe situatie niet altijd even gemakkelijk hadden, maar dat zij toch ondanks het feit dat zij op grote afstand van het beloofde land waren toch op hun God konden rekenen. 1.4 CHRONOLOGISCH OVERZICHT VAN DEZE PERIODE Saul ( ) David ( ) Salomo ( JAAR ISRAËL JUDA GROOTMACHTEN EN HUN HEERSERs Jerobeam ( ) Rechabeam ( ) Abia ( ) Nadab ( ) Asa ( ) ASSYRISCHE PERIODE ( ) Basa ( ) 11

12 JAAR ISRAËL JUDA GROOTMACHTEN EN HUN HEERSERs Obadja (845) Joël ( ) Jona (ca. 800) Hosea ( ) 745 Jesaja ( ) 740 Micha ( ) Val van Samaria (721) Nahum (640) 640 Zefanja ( ) 635 Ela ( ) Zimri (885) Omri ( ) Achab ( ) Josafat ( ) Achazja ( ) Joram ( ) Joram ( ) Achazja (841) Jehu ( ) Atalja ( Joas ( ) Joachaz ( ) Joas ( ) Jerobeam II ( ) Amasja ( ) Uzzia (Azarja) ( ) Zekarja ( )/Sallum (752) Menachem ( ) Jotam ( ) Pekachja ( ) Tiglath Pileser ( ) Pekach ( ) Achaz ( ) Hosea ( ) Hizkia ( ) Salmanassas V ( ) Sargon II ( ) Mardukaplaiddina II ( ) Manasse Amon ( ) Josia ( ) Sanherib ( ) Esarhaddon ( ) Assurbanipal ( ) Assuretililani ( ) 12

13 JAAR Jeremia ( ) Habakuk ( ) 610 Eerste deportatie ( ) 605 Tweede deportatie (597) 600 Ezechiël ( ) 595 Val van Jeruzalem (587) 590 Derde deportatie (586) 585 Daniël ( ) Eerste terugkeer (538) Zacharia ( ) 520 Tempel herbouwd ( ) Tweede terugkeer, Ezra (458) Derde terugkeer, Nehemia (444) 445 Maleachi (ca. 435) 440 ISRAËL JUDA GROOTMACHTEN EN HUN HEERSERs Sinsariskun ( ) BABYLONISCHE PERIODE ( ) Nabopolassar ( ) Joachaz ( ) Jojakim ( ) Nebukadnezar ( ) Jojakin (597) Sedekia ( ) Amel-Marduk/Ewil Merodak ( ) Neriglissar ( ) Nabonidus ( ),wn. Belsazar PERZISCHE PERIODE ( ) Cyrus/Kores ( Cambyses ( ) Darius I Hystaspes ( ) Xerxes I ( ) Artaxerxes I Longimanus ( ) 13

14 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 1 1. Onder welke Assyrische koning werden de Israëlieten in ballingschap gevoerd? 2. Waarom wordt de Pentateuch tot het heilige boek van de Samaritanen gerekend? 3. Welke bevolkingsgroep was naar Babel afgevoerd? 4. Wie was Gedalja? 5. Waarom kwam er tijdens de ballingschap een geestelijke opwekking tot stand? 6. Welk politiek principe van de Perzische koningen was anders dan van de Assyrische en Babylonische koningen? 7. Wie had de leiding over de eerste groep joden die terugkeerden naar Palestina? 8. Wie bemoeilijkten de herbouw van de tempel? 9. Wie waren de Samaritanen? 10. Welke twee profeten hebben het volk geholpen toen het werk aan de tempel zwaar en moeilijk was? 11. Wie was de leider die de herbouw van de muren van de stad Jeruzalem op zich heeft genomen? 12. Waarom keerden niet alle joden naar Palestina terug? 13. Wanneer speelde het bijbelboek Esther zich af? 14

15 2 DE INTERTESTAMENTAIRE PERIODE POLITIEK BEZIEN 2.1 DE BRONNEN Hoe het verder is gegaan met het joodse volk en in het bijzonder met Juda, de kleine rest die is overgebleven van het oorspronkelijke Israël wordt ons door de Bijbel niet verhaald. Die informatie moet uit buitenbijbelse of apocriefe bronnen verkregen worden. Tot deze bronnen behoren onder meer: 1. Flavius Josefus, Antiquitates Judaicae (Joodse Oudheden) 2. Flavius Josefus, De Bello Judaico (Over de joodse Oorlog) 3. I en II Maccabeeën 4. de Dode Zeerollen 5. Zenon-papyri 6. Opgravingen, ostraka, inscripties, muntvondsten 7. Rabbijnse literatuur de Vastenrol 8. Griekse en Romeinse geschriften Polybius van Megalopolis Diodorus Siculus Strabo Appianus Cassius Dio 2.2 DE PERZISCHE HEERSCHAPPIJ ( ) VERVOLG Deze bronnen vertellen ons, net als de Bijbel, dat Judea eerst een onderdeel van het wereldrijk der Perzen vormde. Cyrus, de koning der Perzen, die de joden de vrijheid terugschonk na hun ballingschap in Babylon, was behalve een groot veroveraar ook een kundig bestuurder. Hij zag kans om de onderworpen volken, ondanks hun culturele en religieuze verscheidenheid, vreedzaam te doen samenleven. Zijn belangrijkste tactiek bestond hieruit, dat hij zijn nieuw-onderworpen onderdanen zo weinig mogelijk liet merken, dat zij onderworpen waren. Hij stond hen een maximum aan vrijheid toe en liet hen hun eigen gewoonten en instellingen behouden. Ook hun godsdienst liet hij ongemoeid. Maximum aan vrijheid Niet alleen Cyrus, maar ook zijn opvolgers hebben de joden betrekkelijk weinig in de weg gelegd. De Perzische overheersers stonden hen toe zich althans op bescheiden schaal godsdienstig en staatkundig te organiseren. In Judea stond niet langer een koning, maar een hogepriester aan het hoofd. Deze oefende, voor zover de Perzische koningen 15

16 dit toelieten, ook de politieke macht uit. Hierdoor is het aanzien van de hogepriester onder de joden enorm gestegen. In zijn bestuur werd hij terzijde gestaan door een raad van oudsten, die met hem de rechterlijke macht uitoefende. De door Ezra ingevoerde godsdienstige hervormingen hebben naar alle waarschijnlijkheid een blijvende, gunstige invloed op het volk gehad. De wet van Mozes, die Ezra plechtig in het openbaar had voorgelezen, was in ere hersteld en wetgeleerden zorgden voor een strenge en authentieke uitleg. Al met al leek het goed te gaan met het joodse volk. 2.3 DE GRIEKSE HEERSCHAPPIJ ( ) ALEXANDER DE GROTE ( ) Een ingrijpende verandering vond plaats toen het eens zo machtige Perzische rijk omstreeks het jaar 335 v.chr. door de legers van Alexander de Grote onder de voet werd gelopen. Alexander was slechts twintig jaar oud toen hij het Griekse rijk van zijn vader Philippus ( ) erfde. Ondanks zijn jeugd zag hij echter kans om binnen drie jaar het grote Perzische rijk ten val te brengen. Het eens zo machtige rijk der Meden en Perzen, dat zijn grootheid en beroemdheid dankte aan Cyrus, de bevrijder der joden, was in de loop der jaren zo verzwakt geraakt, dat zij tot een gemakkelijke prooi was geworden voor de jonge Alexander. Het Perzische rijk werd in die dagen bestuurd door Darius III Codomannus. Deze heeft tot driemaal toe een poging ondernomen om de machtige Alexander te weerstaan, maar alle keren zonder het beoogde resultaat. Eerst moest hij Klein-Azië aan Alexander gewonnen geven. Een klein jaar later volgde een zware nederlaag te Issus, waar de legers elkaar in 333 v.c. voor een treffen ontmoetten. Darius wist te ontkomen, maar zijn familie en al zijn bezittingen vielen in handen van Alexander. Omdat deze, gesterkt door de overwinning, aanstalten maakte om verder op te trekken, richting Egypte, kreeg Darius de gelegenheid om opnieuw een leger om zich heen te verzamelen. Hij verschanste zich in de buurt van Ninevé en wachtte de komst van Alexander af. De geweldige macht van Alexander was echter ook dit keer niet te breken. Bij Gaugamela of Arbela, niet ver van de ruïnen van Ninevé, kwam het tot een treffen tussen beide legers. Darius leed toen een definitieve nederlaag en het rijk der Perzen vond een roemloos einde. Het Griekse rijk was een feit. Het was altijd Alexanders grote ideaal geweest om een wereldomvattend rijk te stichten, dat zou worden bijeengehouden door eenheid in taal, gewoonten en beschaving. Hij besloot daarom om na deze overwinning in snel tempo ook de kleinere staten rondom de Middellandse Zee aan zich te onderwerpen. Deze actie verliep zonder noemenswaardige problemen. Zelfs het eens zo machtige Egypte moest zich aan hem gewonnen geven. 16

17 Alexander in Jeruzalem (332) In 332 v.chr. trok Alexander Palestina binnen, waar Jeruzalem zich zonder slag of stoot aan hem overgaf. Vanaf dat moment vormde het joodse volk een bescheiden onderdeel van het grote Griekse rijk. Flavius Josefus maakt op de volgende wijze melding van de ontvangst van de Griekse heerser en aanvoerder: Toen Alexander van verre de menigte in haar witte kleren zag, de priesters aan het hoofd van de stoet in hun gewaden van fijn linnen, de hogepriester in een hyacintblauw met goud doorstikt kleed en met op zijn hoofd de hoge hoed met de gouden plaat waarin de naam van God was gegrift, trad hij alleen naar voren, bewees de Naam eer en begroette eerst de hogepriester. Alle joden verwelkomden Alexander tegelijk, als uit één mond, en vormden een kring rondom hem. De koningen van Syrië en de anderen waren echter stomverbaasd over zijn daad en dachten dat de koning zijn verstand had verloren. Parmenion liep alleen op hem af en vroeg hem waarom hij, voor wie allen in aanbidding neervielen, nu zelf in aanbidding neerviel voor de hogepriester van de joden. Hij antwoordde daarop: Niet voor hem viel ik in aanbidding neer, maar voor God, van wie hij de eer heeft gekregen zijn hogepriester te zijn. Hij was het die ik tijdens mijn verblijf in Dium, in Macedonië, in mijn slaap zag, in dezelfde kleding als nu. En toen ik bij mijzelf overdacht hoe ik mij meester zou kunnen maken van Azië, raadde hij mij aan niet te aarzelen maar vol vertrouwen de oversteek te wagen. Hij zou mijn leger persoonlijk leiden en mij het rijk van de Perzen in handen spelen. Omdat ik niemand anders in zo n gewaad heb gezien en mij nu bij zijn aanblik ook het visioen en de aansporing weer herinner, daarom geloof ik dat ik deze veldtocht onder goddelijke leiding heb gemaakt en dat ik Darius zal overwinnen en de legermacht van de Perzen zal vernietigen en alles zal volbrengen wat ik nu in gedachten heb. Nadat hij deze woorden tot Parmenion had gesproken, reikte hij de hogepriester de hand en ging hij de stad binnen. De joden liepen naast hem mee. Hij ging op naar de Tempel en bracht daar een offer aan God volgens de aanwijzingen van de hogepriester. De hogepriester en de priesters bewees hij de verschuldigde eerbied. Toen hem het boek van Daniël werd getoond, waarin deze had verklaard dat iemand van de Grieken het rijk van de Perzen zou vernietigen, geloofde hij dat hijzelf degene was die werd bedoeld. Voor dit moment liet hij in zijn vreugde de menigte uiteengaan, maar de volgende dag riep hij hen weer op en verzocht hij hun om alle geschenken te vragen die ze maar wilden hebben. Toen de hogepriester vroeg of ze volgens de wetten van hun voorvaderen mochten leven en in het zevende jaar van belasting vrijgesteld zouden worden, stemde hij dat allemaal toe. Daarop verzochten zij hem om ook toe te staan dat de joden in Babylon en Medië eveneens volgens hun eigen wetten zouden leven. Verheugd beloofde hij te doen wat ze vroegen. Toen hij daarop tegenover de menigte verklaarde dat, als sommigen van hen zich bij zijn leger wilden aansluiten, 17

18 terwijl ze trouw bleven aan de voorvaderlijke gebruiken en daarnaar leefden, hij bereid was hen mee te nemen, koos een groot aantal ervoor om in zijn leger dienst te nemen (De oude geschiedenis van de joden, Boek XI, Hoofdstuk 8, Deel 5). In het voetspoor van de zegevierende legers trokken Griekse kolonisten het veroverde land binnen om zich als handelaren te vestigen. Zij pasten in het plan van Alexander om heel het Oosten te vergrieksen. Mede door hen ging het Midden Oosten open voor de Griekse taal en cultuur. Met name in de Diaspora (daar waar joden buiten Palestina verbleven) moesten velen de Griekse taal leren, hetzij als enige taal, hetzij als alternatief naast hun Aramese dialect. Maar ook in Palestina heeft de Griekse taal en cultuur uiteindelijk een grote invloed uitgeoefend DE DIADOCHEN (OPVOLGERS) Het immens grote rijk van Alexander de Grote, dat zich op het hoogtepunt uitstrekte van Griekenland tot aan India, heeft echter niet lang stand gehouden. Onverwacht werd Alexander geveld door een hevige koorts en hij overleed op 33-jarige leeftijd. Onmiddellijk daarna brak er een grote onenigheid uit onder zijn veldheren. Zijn opvolgers, diadochen genaamd, betwistten elkaar de hegemonie in langdurige oorlogen. Het voortdurend wisselen van de macht en de veldslagen die daarmee gepaard gingen, hebben in het land diepe sporen nagelaten. In 1 Maccabeeën 1:10 wordt gezegd, dat de diadochen de ellende in het land vermenigvuldigden. Uiteindelijk vond in de slag bij Ipsus (in Frygië) in 301 v.c. een definitieve doorbraak plaats. Het rijk viel in vier delen uiteen: Ptolemeüs kreeg Egypte, Seleucus (naast Armenië en Cappadocië) Syrië-Palestina, Cassander Macedonië en Lysimachus Tracië (zie Daniël 8:21-22). Ptolemeüs, die noch bij de slag van Ipsus, noch bij de daarop volgende verdeling betrokken was, zag echter kans zich van Palestina meester te 18

19 maken. Hij stond dit gebied niet meer af, hetgeen hem door Seleucus niet in dank werd afgenomen, zodat Palestina en Juda vanwege hun geografische ligging gedurende een zeer lange tijd tot een speelbal in handen van de grootmachten werden. Zo losten Perzen, Grieken, Egyptenaren en Syriërs elkaar af als bezettende machten totdat uiteindelijk in de eerste eeuw van onze jaartelling de Romeinen in het Midden Oosten verschenen. 2.4 DE PTOLEMEÏSCHE HEERSCHAPPIJ ( ) ALGEMEEN In eerste instantie lag het lot van Palestina in handen van de Ptolemeeën. Ptolemeüs I, bijgenaamd Soter, kan beschouwd worden als de stichter van de hellenistische staat Egypte, die bestaan heeft tot 30 v.c. De provincie Syrië en Fenicië, waartoe ook Palestina behoorde, was na de slag bij Ipsus in 301 v.c. niet direct volledig in zijn handen gekomen. Zeker is echter dat de gehele provincie feitelijk op zijn laatst in 286 v.c. aan de Ptolemeeën toebehoorde. Jeruzalem door list ingenomen Ptolemeüs I heeft het land door list in zijn macht gekregen. Hij bezette Jeruzalem op de sabbat, terwijl hij deed alsof hij een offer wilde brengen. Hij werd dan ook door niemand verdacht en kon de stad moeiteloos innemen. Jeruzalem veroverde hij (Ptolemeüs) door list en bedrog. Hij trok namelijk op de sabbat de stad in, waarbij hij het deed voorkomen dat hij een offer wilde brengen. De joden vermoedden niets vijandigs en legden hem geen strobreed in de weg. Omdat ze geen argwaan koesterden en het een bijzondere dag was, genoten ze van het niets doen en waren ze niet op hun hoede. Zonder noemenswaardige inspanning maakte hij zich meester van de stad. Hij voerde er een bitter bewind. (De oude geschiedenis van de joden, Boek XII, Hoofdstuk 1, Deel 1) Joden naar Egypte gedeporteerd Geen oorlogsgeweld in Judea Vele duizenden joden zijn door hem naar Egypte gebracht, deels als krijgsgevangenen, deels ook als vrijwilligers. Toch moet gezegd worden dat de Ptolemeeën de joden over het algemeen goed hebben behandeld. Zij kregen dezelfde burgerrechten als de Macedoniërs in Alexandrië. De Hogepriester had zowel politieke als religieuze macht en werd geholpen door een raad van priesters en oudsten. De tempel bleef het nationale centrum en de feesten werden in acht genomen. Pelgrims van over de gehele wereld konden Jeruzalem bezoeken. Gedurende de omstreeks honderd jaar dat de Ptolemeeën over Palestina hebben geheerst ( ), was voor Jeruzalem en Judea doorgaans een tijd zonder oorlogsgeweld. De steeds weer oplaaiende 19

20 spanningen tussen de Ptolemeeën en Seleuciden speelden zich grotendeels buiten Palestina af. Hoogtepunt onder Ptolemeüs II ( ) Ontstaan van de Septuaginta Herinnering aan de farao s Alexander de Grote in Memphis bijgezet De tweede heerser van het Ptolemeïsche rijk Ptolemeüs II Filadelfus ( ) wist Egypte op een toppunt van macht te brengen. In enkele oorlogen met Antiochus I en Antiochus II van Syrië en met Antigonus Gonatas van Macedonië wist hij de door hem beheerste gebieden daadwerkelijk in bezit te behouden en hij zag zelfs kans om de handelsroutes met de Perzische Golf en Zuid-Arabië in handen te krijgen. Op deze manier wist hij zich een centrale positie in de wereldpolitiek toe te eigenen. De brief van Aristeas schrijft hem de vrijlating van de door zijn vader naar Egypte gedeporteerde joodse slaven toe. In deze periode werd ook het Oude Testament in het Grieks vertaald, de zogenaamde Septuaginta (=70). De Septuaginta was later ook de bijbel van de eerste christelijke kerk. Volgens de overlevering verzamelde de bibliothecaris van de regerend vorst boeken uit alle delen van het rijk. Toen hij hoorde van de joodse boeken, vroeg hij aan de Hogepriester om een delegatie vertalers te sturen, zes uit iedere stam. Volgens de legende deden de 72 vertalers er 72 dagen over om de boeken in het Grieks te vertalen. In meer dan één opzicht kan het koningschap van de Ptolemeïsche koningen in Egypte worden beschouwd als een voortzetting van dat van de vroegere farao s. Evenals laatstgenoemden konden zij steunen op een sterk centraal gezag en was hun positie als koning nagenoeg onaantastbaar. Een belangrijke symbolische betekenis wordt dan ook ontleend aan het feit dat Ptolemeüs II het door zijn vader naar Egypte overgebrachte lijk van Alexander de Grote vanuit Memphis in Alexandrië werd bijgezet. Hiermee werd nog eens duidelijk onderstreept dat de Ptolemeeërs meenden in de lijn van Alexander het bewind te voeren DE SYRISCHE OORLOGEN De eerste Syrische oorlog ( ) tussen Ptolemeüs II en Antiochus I, de zoon en opvolger van Seleucus I, bracht eerstgenoemde weliswaar in het bezit van Damascus, maar eindigde met de status quo ante (situatie als voorheen). De tweede Syrische oorlog ( ) tussen Ptolemeüs II en Antiochus II speelde zich voornamelijk af in het Aegeïsch gebied. Bij de tussen beide vorsten gesloten vrede verzoende de Egyptische vorst zich met Antiochus door hem zijn dochter Berenice als vrouw te schenken en haar een grote bruidsschat mee te geven. In beide oorlogen slaagde de Ptolemeïsche vorst er met succes in zijn positie in Syrië en Fenicië tegen de aanspraken van de Seleuciden te verdedigen. 20

21 De aanleiding tot de derde oorlog ( v.c.) werd gevormd door verwikkelingen rondom Berenice, de tweede vrouw van de Seleucidische vorst Antiochus II, die hem door Ptolemeüs II was geschonken. Toen Antiochus II zich met zijn eerste vrouw wilde verzoenen, werden zij en haar zoon namelijk in haar opdracht omgebracht. Ptolemeüs III ( v.c.) was toen nog maar net aan de macht. Hoewel de Ptolemeeën in het begin de overhand leken te hebben, moesten zij weer bijna alle terreinwinst aan de Seleuciden prijsgeven. Uiteindelijk slaagde Ptolemeüs III er toch nog in om een voor hem gunstig vredesverdrag te sluiten, doordat Seleucus aandacht werd opgeëist voor de strijd tegen zijn broer Antiochus Hiërax, die zelfstandig over een deel van het Seleucidische rijk wilde heersen. De vierde Syrische oorlog ( v.c.) vond plaats tijdens het bewind van Antiochus III in het Seleucidische rijk en Ptolemeüs IV Filopator in het Ptolemeïsche rijk. Beide mannen waren nog erg jong toen zij aan de macht kwamen. Omdat Ptolemeüs IV sterk in zijn macht werd beknot door een op binnenlandse aangelegenheden gerichte grootvizier en het Egyptische leger daardoor danig werd verwaarloosd, zag Antiochus III zijn kans schoon om het al zolang betwiste gebied van Syrië en Palestina aan de macht van de Ptolemeeën te ontrukken. In aanvang leek het succes volledig zijn deel te zijn. Hij wist met zijn legers op te rukken tot in Palestina. Indien hij toen zijn opmars naar Egypte zou hebben voortgezet, zouden de Ptolemeeën zeker hebben verloren. Antiochus was echter zo onverstandig om de Ptolemeeën een tijdelijke wapenstilstand te gunnen, zodat zij zich konden herbewapenen en versterken. Uiteindelijk werd er een vredesverdrag getekend waarbij de politieke situatie van voor de oorlog werd hersteld. Palestina betrokken in het oorlogsgeweld In tegenstelling tot de drie vorige Syrische oorlogen heeft Palestina van de vierde oorlog erg te lijden gehad. Polybius vermeldt dat Antiochus III Philadelphia en het gebied van Samaria wist te veroveren. Volgens sommigen zou hier ook het gebied van Samaria en Judea inbegrepen zijn. Hoe dit ook zij, zeker is in elk geval dat Antiochus III zijn hoofdaandacht richtte op de kuststeden en Transjordanië. Het feit dat er in Palestina meer dan twee jaar is gevochten, is op zichzelf al een aanwijzing, dat het oorlogsleed in deze gebieden groot moet zijn geweest. De vijfde Syrische oorlog ( v.c.). In 201 v.c. rukte Antiochus III, die zich inmiddels de bijnaam de Grote had verworven, aan het hoofd van een sterke troepenmacht opnieuw op naar Syrië en Fenicië. In korte tijd slaagde hij erin om het gehele gebied te bezetten. De Ptolemeeërs boden slechts in geringe mate verzet. Alleen in Gaza werd lange tijd tegenstand geboden. In de herfst van dat jaar (201 v.c.) was Palestina nagenoeg geheel in handen van Antiochus III. Na overal in het gebied garnizoenen en bezettingstroepen gelegerd te hebben, verliet hij het land weer. 21

22 Van deze gelegenheid maakten de Ptolemeeën gebruik om een tegenaanval in te zetten. In de winter van v.c. slaagden dezen erin om in een groot aantal provincies het verloren gegane gebied te heroveren. Dit succes was echter maar van korte duur. In 200 v.c. wist Antiochus III de Ptolemeeën een beslissende nederlaag toe te brengen. Twee jaar later was Syrië en Fenicië tot aan de grenzen van Egypte onder de heerschappij van de Seleuciden. Daarmee was een einde gekomen aan de Ptolemeïsche overheersing die meer dan een eeuw (van v.c.) had geduurd TERUGBLIK EN OVERZICHT VAN HET PTOLEMEÏSCHE RIJK De Ptolemeeën vormden één van de diadochendynastieën, gesticht door de Macedoniër Ptolemeüs, een veldheer van Alexander de Grote. Het rijk omvatte het gebied van de landen Egypte, Libië en tot het einde van de derde eeuw voor Christus ook Palestina (toen kwam dit in vele oorlogen omstreden grensgebied in handen van de Seleuciden terecht. De stichter van het rijk, Ptolemeüs I had het lijk van Alexander de Grote naar Alexandrië in de Nijldelta gebracht. Deze stad was de eerste van de vele steden die naar Alexander zijn genoemd. De stad had aan de Ptolemeeën een immense rijkdom te danken en groeide uit tot de grootste haven van de Middellandse Zee. De nieuwe Griekse kolonies die Alexander had gesticht, trokken in grote getale Griekse immigranten aan, die zelf nieuwe steden bouwden of bestaande herbouwden en overal de Griekse levenswijze meebrachten. Ten behoeve van het totaaloverzicht volgt hier een opgave van alle vorsten die over het Ptolemeïsche Rijk hebben geregeerd: Ptolemeüs I Soter ( ) Ptolemeüs II Philadelphus ( ) Ptolemeüs III Euergetes I ( ) Ptolemeüs IV Filopator ( ) Ptolemeüs V Epifanes ( ) Ptolemeüs VI Filometor ( Cleopatra I was zijn voogdes van Cleopatra II als zijn vrouw en zuster co-regentes van Ptolemeüs VII Neüs Filopator met Cleopatra II als voogdes (145) Ptolemeüs VIII Euergetes II Fyskon ( ) Cleopatra II co-regentes van Cleopatra II en Cleopatra III co-regentes vanaf 142 Cleopatra II alleenheerseres van Prolemeüs IX Filometor Soter II Lathyrus Fyskon ( ) Cleopatra II co-regentes tot 115 Cleopatra III co-regentes vanaf 116 Ptolemeüs X Alexander I (107-88) Cleopatra III voogdes van Ptolemeüs IX (nogmaals, 88-81) 22

23 Ptolemeüs XI Alexander II (80) Ptolemeüs XII Theüs Filadelfus Neüs Dionysus Auletes (80-59) Cleopatra VI Tryfena (58-57) Berenice, dochter van Ptolemeüs XII (59-55) Ptolemeüs XII (nogmaals, 55-51) Ptolemeüs XIII Filopatot Filadelfus (51-47) Cleopatra VII als co-regentes Ptolemeüs XIV Filopator (47-44) Cleopatra VII als co-regentes Ptolemeüs XV Kaisarion Theüs Filopator Filometor (44-30) Cleopatra VII als co-regentes 2.5 DE SELEUCIDISCHE HEERSCHAPPIJ ( ) ALGEMEEN Met de overwinning van de Seleuciden op de Ptolemeeën werd het rijk van Antiochus III tot een wereldmacht. In dezelfde periode was er echter ook een andere macht op het politieke toneel verschenen, en wel dat van de Romeinen. Romeinse troepen landden rond 190 v.c. in Klein-Azië en brachten de troepen van Antiochus III bij Magnesia een zware nederlaag toe. De Seleucidische vorst bleef niets anders over dan een voor hem zeer onvoordelige vrede te sluiten, welke hem zware verplichtingen oplegde. Onder meer moesten door hem jaarlijkse schattingen aan Rome betaald worden. Antiochus III ging er om die reden toe over om tempels van hun schatten te veroveren. Deze daad is hem echter al spoedig noodlottig geworden. Bij één van deze plunderingen werd hij door een woedende menigte omgebracht. In 187 v.c. kwam zo een roemloos einde aan het bewind van een man die de Grote genoemd werd. Antiochus III werd opgevolgd door zijn zoon Seleucus IV ( ), bijgenaamd Filopator. Ook deze vorst ging gebukt onder de zware last die de Romeinen het Seleucidische rijk hadden opgelegd. Tevergeefs heeft hij geprobeerd hiertoe de tempel te Jeruzalem te plunderen. Uiteindelijk is hij in 175 v.c. door zijn eigen minister Heliodorus omgebracht. De macht in het rijk werd kort daarop overgenomen door Antiochus IV ( v.c.), de tweede zoon van Antiochus III, die kans zag om Heliodorus van het politieke toneel te doen verdwijnen. Deze heeft in eerste instantie nog redelijk succesvolle pogingen ondernomen om het Seleucidische rijk in zijn oude glorie te herstellen, maar werd daarin uiteindelijk zo door de Romeinen gefrustreerd dat daar weinig meer van overbleef. Hij moest zich zelfs de opdracht om een terreinwinst, die hij in Egypte geboekt had, weer ongedaan te maken, laten welgevallen. De macht en invloed van de Romeinen was zo groot geworden dat hij zich niet kon veroorloven om dit bevel te negeren. Daarmee was echter tegelijkertijd een einde gekomen aan de machtspositie, die het 23

24 Seleucidische rijk gedurende een bepaalde periode in dit deel van de wereld had ingenomen. Er zijn aanwijzingen dat er gedurende de vijfde Syrische oorlog een pro- Seleucidische partij in Jeruzalem en Judea is geweest. In een brief die Antiochus III aan Ptolemeüs, de gouverneur van Coele-Syrië schreef, sprak hij in de eerste plaats zijn dank uit aan de Judeeërs, die hem hebben gesteund in de strijd tegen de Ptolemeeën. Deze brief is ons door Josefus overgeleverd. Koning Antiochus aan Ptolemeüs, gegroet. Omdat de joden vanaf het moment dat wij hun land zijn binnengetrokken hun enthousiasme voor ons duidelijk hebben laten blijken en ons na aankomst in de stad schitterend hebben onthaald - ze kwamen ons met de raad van ouderen tegemoet, voorzagen onze soldaten en olifanten rijkelijk van voedsel en hielpen ons het Egyptische garnizoen uit de burcht te verjagen -, hebben wij van onze kant het juist geacht hen hiervoor te belonen en hun stad, die door het oorlogsgeweld werd verwoest, op te bouwen en opnieuw te bevolken door allen die verstrooid waren weer naar die plaats terug te brengen. Allereerst hebben wij besloten hun vanwege hun vroomheid een bijdrage voor hun offers te geven: offerdieren, wijn, olie, wierook, ter waarde van twintigduizend zilverstukken, heilige artaben (ongeveer 25 kg) fijn tarwemeel, volledig in overeenstemming met de wet van het land, veertienhonderdzestig medimni (één medimni is 40 liter) tarwe en ook nog driehonderdvijfenzeventig medimni zout. Ik wil dat dit alles voor hen precies volgens mijn bevelen wordt geregeld en dat het werk aan de tempel wordt uitgevoerd, met inbegrip van de zuilengangen en wat er nog meer gebouwd moet worden. Al het hout zal worden aangevoerd uit Judea zelf, uit andere landen en uit Libanon. Er mag geen tol over worden geheven. Dit geldt ook voor alle andere bouwmaterialen die nodig zijn om de wederopbouw van de Tempel glans te geven. Allen die tot dat volk behoren zullen hun regering naar de wetten van hun voorvaderen mogen inrichten; de raad van ouderen, de priesters, de schrijvers van de Tempel en de tempelzangers zullen vrijgesteld zijn van de hoofdelijke belasting, de bijdrage aan de kroon en de zoutbelasting. En opdat de stad des te sneller zal worden bewoond, verleen ik zowel aan de huidige bewoners als aan hen die vóór de maand Hyperberetaeus zullen terugkeren vrijstelling van belasting voor een periode van drie jaar. Ook in de toekomst zullen we hun het derde deel van hun belastingen kwijtschelden, zodat de schade die zij hebben geleden snel wordt vergoed gemaakt. Ook zullen wij allen die uit de stad in slavernij zijn weggevoerd vrij laten, en samen met hen de kinderen die uit hen geboren zijn, en wij zullen gelasten dat hun bezittingen aan hen worden teruggegeven. (Flavius Josefus, De oude geschiedenis van de joden, Hoofdstuk XII, Deel 3:3.) 24

25 Antiochus gaf onder meer opdrachten tot herstelwerkzaamheden aan de stad en de tempel en probeerde het opnieuw bevolken van Jeruzalem zoveel mogelijk te stimuleren. Leden van de Raad van Oudsten (gerousia) en andere aanzienlijken werden door hem vrijgesteld van het betalen van belasting en het bestuur over het land moest overeenkomstig de aloude tradities worden uitgevoerd MOEILIJKE TIJDEN BREKEN AAN Met deze en andere maatregelen werden de voorrechten erkend die ook ten tijde van de Ptolemeeën aan de joden verleend waren. Dit ging echter goed tot het moment dat zij niet langer overeenkwamen met het belang der Seleuciden. Toen waren de juichkreten waarmee velen de Seleuciden hadden binnengehaald dan ook definitief verdwenen. Dat de tempelstaat in de Seleucidische periode een bewogen tijd zou meemaken, was te wijten aan een samenloop van externe en interne factoren. Externe factoren Allereerst waren daar de enorme financiële problemen waarin het Seleucidische rijk door het vredesakkoord met de Romeinen was gedompeld. Antiochus III en zijn opvolgers trachtten dezen, zoals vermeld, te boven te komen door confiscatie van de tempelgelden. Dit is steeds een belangrijke drijfveer in hun doen en laten geweest. Toen koning Antiochus IV in 170 v.c. tijdens één van zijn acties tot overmaat van ramp door een Romeins konvooi gedwongen werd om veroverd gebied in Egypte weer op te geven (170 v.c.), was er weinig meer nodig om zijn woede te doen ontbranden. Op de terugtocht haalde hij zijn gram bij de joden. De muren van Jeruzalem werden neergehaald, de tempel werd geplunderd en een groot aantal joden werd als slaaf weggevoerd. In de tempel werd een beeld van Zeus geplaatst, aan wie een varken werd geofferd. Overal in het land verrezen heidense altaren en deelname aan de heidense offerfeesten werd verplicht gesteld. Op het lezen van de wet stond de doodstraf. Het houden van de sabbat en de besnijdenis waren verboden. Interne factoren Natuurlijk waren de tegenslagen van koning Antiochus IV niet alleen de aanleiding om zich tegen de joden te keren. Daar lagen ook een aantal voor de joden interne problemen aan ten grondslag. Deze namen een aanvang toen er in Jeruzalem een conflict uitbrak tussen hogepriester Onias III en Simeon de tempeloverste. Onias was de laatste in de eeuwenlange reeks der hogepriesters, die zich hun hoog ambt waardig toonden. Hij was een man van hechte deugd, een ijveraar voor de wet en een krachtig verdediger van zijn volk. Op meerdere plaatsen wordt zijn lof verkondigd: Toen Onias hogepriester was werd de heilige stad in volkomen vrede bewoond en werden de wetten met alle stiptheid in acht 25

26 genomen dank zij zijn vroomheid en zijn afschuw van het kwaad. (2 Maccabeeën 3:1) [Onias,] de weldoener van de stad, de beschermer van zijn landgenoten en de ijveraar voor de wetten durfde hij een samenzweerder tegen het staatsgezag te noemen. (2 Maccabeeën 4:2) Zoals velen uit de hogere joodse kringen was Onias Egyptisch gezind, hetgeen een doorn was in het oog van de Syrische koning. Toen Simeon het meningsverschil met hem kreeg, verlaagde hij zich tot een afschuwelijk verraad. Hij ging naar de stadhouder van Coele-Syrië en meldde hem dat de tempel gevuld was met een onmetelijke hoeveelheid schatten, hetgeen niet juist was. Toen de koning hiervan hoorde, zond hij echter zijn kanselier om de schatten op te vorderen ten einde te kunnen voldoen aan zijn enorme financiële verplichtingen. De wraak van Simeon had doel getroffen. Het innemen van de schatten werd door goddelijke tussenkomst verhinderd, maar daarmee was aan de crisis nog geen einde gekomen. Een poging van de hogepriester om het vertrouwen in hem te herstellen mislukte doordat de Seleucidische koning door zijn minister werd vermoord en Antiochus IV de macht overnam. Onias broer Jason had echter partij gekozen voor de Seleuciden en had de nieuwe koning een grote som geld in het vooruitzicht gesteld indien deze hem het ambt van hogepriester zou toevertrouwen. Dit aanbod werd door Antiochus IV met beide handen aangegrepen. Jason verkreeg het hogepriesterlijk ambt en begon onmiddellijk de Griekse gebruiken bij zijn volksgenoten in te voeren. Als hoofd van de joodse staat in staatkundig en godsdienstig opzicht gedroeg hij zich des te heerszuchtiger, omdat hij zich gedekt voelde door de gunst en de macht van de koning. Er vond op grote schaal een hellenisering van het land plaats, terwijl Onias als vluchteling verbleef in de vrijstad Daphne. In Jeruzalem verrees een gymnasium en vele joden kleedden zich naar de Griekse mode tot grote ontsteltenis van de orthodoxe joden, in het bijzonder de Chassidim (de vromen). Voor hen was de aanstelling van een hogepriester nog steeds een daad van God, die niets te maken had met de goed- of afkeuring van een heidense koning. Hun enige troost was dat Jason tot de orthodoxe partij behoorde. Echter, ook Jason werd al spoedig door geld ten val gebracht, en wel door Menelaüs, de broer van de hiervoor vermelde Simeon. Voor 300 extra talenten werd hij op bevel van Antiochus IV door hem vervangen. De Seleucidisch gezinde joden stonden aan zijn zijde. Zij propageerden de Griekse levenswijze en stelden zich tegenover de orthodoxe partij. Langzaam maar zeker werd de kloof tussen beide partijen steeds groter totdat in Jeruzalem een gevecht ontstond tussen de hellenistische en orthodoxe partij. Aangemoedigd door het gerucht dat Antiochus IV bij zijn veldtocht in Egypte zou zijn omgekomen keerde Jason terug naar Egypte en verdreef Menelaüs van zijn plaats. Antiochus was echter niet omgekomen, maar trok woedend op naar Jeruzalem. Het conflict dat zou volgen betrof niet alleen een bittere strijd van joden tegen Seleuciden, maar ook van joden tegen joden. 26

27 Immers, tegenover de helleniserende partij in Jeruzalem stond de grote meerderheid van joden, die in het omliggende gebied woonden en in verzet kwamen tegen elke politiek van helleniserende strekking. Het was in feite een strijd tussen Jeruzalem en Juda VERVOLGING Antiochus IV had in de gaten gekregen dat zijn helleniseringspolitiek, ook al mocht hij dan rekenen op de steun van de Grieks-gezinden in Jeruzalem, op hevige tegenstand was gestoten bij de grote meerderheid van het volk dat Menelaüs als hogepriester had geweigerd. Daarom besloot hij de gehele joodse godsdienst uit te roeien (168 v.c.). Hij begon met juist die godsdienstige uitingen van de joden aan te tasten, die al sedert de ballingschap werden beschouwd als de meest karakteristieke, waardoor het joodse geloof zich onderscheidde van de andere godsdiensten. Alle joodse offers werden verboden; de besnijdenis mocht niet meer worden toegepast. De sabbat en de andere feestdagen mochten niet meer worden gehouden. Op ongehoorzaamheid aan deze regels stond de doodstraf. Bovendien werden de boeken van de Thora geschonden of vernietigd. De joden werden gedwongen om varkensvlees te eten en te offeren op de heidense altaren, die overal in het land werden opgericht. Op de plaats van het brandofferaltaar in Jeruzalem werd een altaar opgericht dat gewijd was aan de god Zeus. Het beeld dat daarbij werd opgesteld droeg waarschijnlijk de trekken van de koning zelf. Een gruwelijke tijd brak aan. Tijdens hevige vervolgingen werden velen ter dood gebracht. In het tweede Maccabeeënboek is waarschijnlijk wel een van de meest afschuwelijke en weerzinwekkende gebeurtenissen uit deze periode opgetekend en voor het nageslacht bewaard gebleven. En het gebeurde, dat ook zeven broers met hun moeder gegrepen werden en door de koning gefolterd met gesels en riemen, gedwongen werden de mond te zetten aan het verboden varkensvlees. Een van hen sprak als hun woordvoerder: Wat wilt u vragen en van ons te weten komen? Want wij zijn bereid liever te sterven dan de voorvaderlijke wetten te overtreden. Daarop raakte de koning buiten zichzelf en gebood pannen en ketels gloeiend heet te maken. Nadat deze onmiddellijk gloeiend gemaakt waren, gebood hij hem, die als woordvoerder opgetreden was, de tong uit te snijden, en hem, zoals de Scythen plegen te doen, de hoofdhuid af te rukken en handen en voeten af te houwen onder het oog van de andere broers en zijn moeder. Toen er nog slechts een volslagen wrak van hem overgebleven was, beval de koning hem, uit wie de levensgeesten nog niet geweken waren, naar het vuur te brengen en te braden. Terwijl een dichte walm uit de pan opsteeg, spoorden de broers met hun moeder elkaar voortdurend aan om nobel te sterven met deze woorden: De Here God ziet neer op ons en in waarheid ontfermt Hij zich over ons, zoals Mozes verklaard heeft door zijn lied, dat in hun 27

28 gezicht tegen hen getuigt: En over zijn knechten zal Hij Zich ontfermen. Nadat de eerste op deze wijze gestorven was, haalden ze de tweede naar voren om hem te bespotten. Na hem de hoofdhuid met de haren afgetrokken te hebben vroegen ze hem: Wil je niet liever eten dan dat je lichaam lid voor lid gestraft wordt? Maar hij antwoordde in zijn moedertaal: Neen. Daarom onderging ook hij evenals de eerste de volgende pijniging. Op het ogenblik dat hij de laatste adem zou uitblazen, zei hij: Ellendeling, u beneemt ons wel het tegenwoordige leven, maar de Koning van het heelal zal ons, die voor zijn wetten gestorven zijn, tot een eeuwig hernieuwd leven opwekken. Na deze werd de derde bespot en toen men van hem eiste, dat hij zijn tong zou uitsteken, deed hij dit snel en onverschrokken strekte hij zijn handen uit. Waardig sprak hij: Van de hemel heb ik deze in bezit gekregen, wegens zijn wetten tel ik ze niet en van Hem hoop ik ze weer te ontvangen. Door dit alles stonden de koning zelf en zijn omgeving verslagen over de geestkracht van de jonge man, omdat hij immers de pijnen als niets achtte. Nadat deze gestorven was, kwelden en folterden ze de vierde op dezelfde wijze. Toen hij zijn einde nabij was, sprak hij: Men kan beter door mensenhand sterven en de hoopvolle toekomst van de wederopstanding die God schenkt verwachten; want voor u zal er geen opstanding ten leven zijn. Vervolgens de vijfde aanslepend folterden ze ook hem. Terwijl hij de koning aankeek zei hij: Omdat u macht onder de mensen hebt, doet u wat u wilt, hoewel u vergankelijk bent; meen echter niet, dat ons volk door God verlaten is. Maar wacht af, en aanschouw zijn majesteitelijke kracht wanneer Hij u en uw nageslacht zal kwellen. Na hem brachten ze de zesde, en op het punt te sterven zei hij: Dwaal niet verder, want wij lijden om onszelf dit alles omdat wij tegen onze eigen God gezondigd hebben; daarom zijn deze verbazingwekkende dingen gebeurd. Maar u moet niet menen vrij van straf te zullen blijven, nu u het gewaagd hebt tegen God te strijden. De moeder was buitengewoon bewonderenswaardig en verdient in goede herinnering te blijven; zij toch droeg het dapper dank zij haar onwankelbare hoop op God om zeven zoon voor haar ogen te zien omkomen binnen het tijdsbestek van één dag. Vervuld met een edele geest en haar vrouwelijke denkwijze met mannelijke moed bezielend, spoorde ze ieder van haar zoons in de moedertaal aan en zei tot hen: Ik weet niet, hoe jullie in mijn schoot gekomen zijn en niet ik heb jullie geest en leven geschonken, noch heb ik de verbinding van de elementen in een ieder van jullie harmonisch geordend. Daarom zal ook de schepper van het heelal, die het ontstaan van de mens vormde en het ontstaan van alle dingen uitdacht, jullie ook de geest en het leven teruggeven in zijn erbarming, omdat jullie immers nu jezelf niet spaart om der wille van zijn wetten. 28

29 Antiochus, die meende dat hij met minachting bejegend werd, koesterde argwaan ten aanzien van haar smalende toon. Toen alleen de jongste zoon overgebleven was, deed hij daarom niet slechts in woorden een beroep op hem, maar gaf hij ook met dure eden de verzekering, dat hij hem rijk en gelukkig zou maken, als hij zich van de gewoonten van zijn voorvaderen afkeerde, dat hij hem onder zijn gunstelingen zou opnemen en hem verschillende ambten zou toevertrouwen. Maar toen de jonge man daar in het geheel geen aandacht aan schonk, ontbood de koning de moeder en drong er bij haar op aan om de jongen tot zijn eigen behoud te raden. Op zijn herhaaldelijk aandringen nam zij op zich haar zoon te overreden. Ze boog zich naar hem over en de wrede tiran bespottend sprak ze in hun eigen taal: Mijn zoon, heb medelijden met mij, die je negen maanden in de schoot gedragen en drie jaar gezoogd heb, die je heb opgevoed en tot dit tijdstip in je leven geleid en verzorgd heb. Ik smeek je, kind, richt je ogen naar de hemel en de aarde en als je alwat daarin is gezien hebt, zul je verstaan, dat God die dingen niet uit iets, dat bestond, gemaakt heeft; zo ook ontstaat het geslacht der mensen. Vrees die beul niet, maar betoon je je broers waardig door de dood te aanvaarden, zodat ik door Gods erbarmen met je broers ook jou terug mag ontvangen. Nauwelijks was zij uitgesproken of de jonge man zei: Waarop wacht u? Ik gehoorzaam niet aan het gebod van de koning, maar luister naar het gebod van de wet, die door Mozes aan onze voorvaderen gegeven is. U daarentegen, die allerlei kwaad tegen de Hebreeërs hebt uitgedacht, zult aan Gods handen zeker niet ontsnappen. Want wij lijden wegens onze eigen zonden. Ook al is onze levende Heer korte tijd vertoornd met het doel ons te straffen en te tuchtigen, toch zal Hij ook weer Zich met zijn eigen dienstknechten verzoenen. U echter, onheilige en gemeenste van alle mensen, verhef u niet in zinloze hoogmoed, overmoedig in onzekere verwachtingen, nu u uw hand opheft tegen de kinderen des hemels. Want nog bent u niet voorgoed ontkomen aan het oordeel van de almachtige, alziende God. Want onze broers zijn nu, na een korte tijd moeite verdragen te hebben ter wille van het eeuwige leven, de dood ingegaan onder de bescherming van Gods verbond; maar u zult door Gods oordeel de rechtvaardige straf voor uw hoogmoed zeker ontvangen. Ik echter geef evenals mijn broers lichaam en ziel ten offer voor de voorvaderlijke wetten, terwijl ik God aanroep dat Hij spoedig ons volk genadig mag zijn en dat u onder beproevingen en geselingen tot de belijdenis mag komen dat Hij alleen God is. En wij vragen Hem dat bij mij en mijn broers de toorn van de almachtige God, die met recht ontstoken is tegen heel ons volk, tot staan komt. De koning geraakte buiten zichzelf en liet hem op de gruwelijkste wijze, nog erger dan de anderen behandelen, omdat hij verbitterd was over de hoon. Hij echter stierf onbesmet en in volkomen vertrouwen op de Heer. Na haar zoons stierf als laatste de 29

30 moeder. Laat dit voldoende zijn wat betreft de offermaaltijden en de buitensporige martelingen. (2 Maccabeeën 7) Zo besluit de schrijver met een dramatische beknoptheid zijn verhaal. De moeder en haar zeven zonen worden door de Rooms Katholieke Kerk als martelaren vereerd en jaarlijks op de eerste augustus in de heilige mis herdacht. Mattathias Judas, Jonathan en Simon Chanukka DE OPSTAND De sterke onderdrukking van de gelovige joden leidde al snel tot openlijke weerstand en uiteindelijk tot de aanval. De vonk van de opstand ontbrandde in het dorpje Modeïn, ten noordwesten van Jeruzalem, waar een priester, Mattathias genaamd, behorend tot het huis der Hasmoneeën, woonde met zijn vijf zonen. Hij verzette zich tegen het bevel van Antiochus IV om een heidens offer te brengen overeenkomstig de opdracht van de koning. Een afvallige jood, die zich wel bereid toonde om te offeren, werd door hem gedood. Ook de gezant van de koning liet door zijn handelen het leven en het altaar werd vernietigd. Mattathias en zijn zonen namen daarop de vlucht naar het gebergte, waar talrijke joden zich bij hen voegden. De opstand was daarmee een feit. Mattathias zelf is daarbij nauwelijks betrokken geweest omdat hij al spoedig stierf (ca. 166/165 v.c.). De opstand werd beurtelings geleid door drie van zijn zonen: Judas, bijgenaamd de Maccabeeër, wat hamer betekent ( ) en waarschijnlijk te maken had met zijn energieke en militante optreden, Jonathan ( ) en Simon ( ). In reeksen van guerilla-acties werden altaren vernield, kinderen met geweld besneden en aanhangers van de nieuwe orde verjaagd. Op 25 Kislew (december) van het jaar 165 v.c., op dezelfde dag waarop hij juist drie jaar tevoren werd ontheiligd, werd de tempel gereinigd en opnieuw gewijd en de eredienst onder leiding van Judas hersteld. Acht dagen lang werd er feestgevierd. Sindsdien wordt deze gebeurtenis jaarlijks herdacht in het Chanukka-feest, ook wel bekend als het feest der lichten DE DOOD VAN ANTIOCHUS IV Antiochus IV had de helft van zijn leger aan zijn veldheer Lysias afgestaan om de joden onder de duim te houden en zelf was hij met de rest naar het oosten getrokken voor een plundertocht. Aanvankelijk was het lot hem gunstig gezind en zijn streven om ook in de gewesten van Babylon de Griekse zeden en beschaving over te planten, slaagde naar wens. In de bergpassen te Elam ondervond hij echter de eerste hindernis. De bergbewoners stonden niet toe dat hij door hun gebied heentrok, zodat hij moest uitwijken. Toen Antiochus IV kort daarop de Perzische stad Persepolis binnentrok met de bedoeling om de tempel leeg te roven, liep het volk te wapen en bracht hem een gevoelige nederlaag toe. Zijn leger werd uiteengeslagen en op de vlucht gejaagd. 30

31 In de streek Aspadana, waar het Seleucidische leger weer wat op adem kon komen, hoorde Antiochus het nieuws van de verpletterende nederlaag die Lysias bij Emmaüs tegen de joden had geleden en dat zij nu heer en meester waren in het land en in hun overwinningsvreugde een schitterend tempelfeest hadden gevierd. In zijn woede besloot Antiochus zelf in te grijpen en zo snel mogelijk naar Jeruzalem op te trekken (164 v.c.). Toen gebeurde het echter dat hij terwijl de wagen in snelle vaart voortvloog, er afviel en zo ongelukkig neersmakte, dat al zijn ledematen ontwricht werden. Hij, die zoëven door zijn bovenmenselijke hoogmoed nog dacht de golven der zee te gebieden en waande met een weegschaal de hoge bergen te kunnen wegen, lag nu op de grond en werd op een draagbaar vervoerd, als een duidelijk bewijs voor allen van Gods macht. Ook wemelde het van wormen die uit het lichaam van de goddeloze te voorschijn kwamen; en terwijl hij nog leefde viel het vlees onder pijn en lijden van hem af, en door de stank die hij verspreidde, kon het hele leger de vertering van zijn lichaam niet verdragen. Niemand kon hem vervoeren die nog kort tevoren dacht de sterren van de hemel te kunnen grijpen, omdat de stank zo ondraaglijk doordringend was. Zo eindigde dan deze mensenmoordenaar en godslasteraar onder de verschrikkelijkste pijnen, zoals hij die anderen had aangedaan, in den vreemde ergens op de bergen zijn leven met een allerjammerlijkst lot. (2 Maccabeeën 9:8-10 en 28) Antiochus IV benoemde Philippus als regent voor zijn nog minderjarige zoon Antiochus V en stierf. Kanselier Lysias zag echter kans om Philippus aan de kant te zetten en de macht over het Seleucidische rijk te behouden, maar dit duurde niet lang. Demetrius I Soter bracht met behulp van het leger zowel Lysias als Antiochus V om het leven en nam de macht over (162 v.c.). Door hem werd Alkimus, een priester uit het geslacht van Aäron, tot nieuwe hogepriester benoemd. Voor velen, met name onder de Chassidim, was hiermee het doel van de strijd bereikt. De godsdienstvrijheid was een feit VAN RELIGIEUZE STRIJD TOT POLITIEKE STRIJD Judas en de zijnen bleven zich echter tegen de benoeming van Alkimus verzetten. Zij gingen door met overvallen op de Ammonieten en de Idumeeërs, van oudsher vijanden van de joden, en ze leidden expedities naar Galilea en Gilead om de joden die leden onder de wraak der heidenen te bevrijden. Ook het feit dat de Seleuciden sterke vestigingen in Judea en Jeruzalem zelf bleven beheersen, moet Judas tegenzin om zijn strijdkrachten te ontbinden hebben vergroot. Bovendien was er nog steeds een sterke hellenistische partij onder de joden, die naar het hogepriesterlijk ambt bleef streven en klaar stond om de Seleucidische koning te hulp te roepen. 31

32 Nicanorsdag 80 jaren vrede onder Simon Wat begonnen was als een opstand om godsdienstvrijheid werd nu een strijd om politieke vrijheid. Dat Judas de situatie niet verkeerd had ingeschat, bleek al heel snel toen Alkimus vlak voor zijn beëdiging een zestigtal Chassidim en een aantal naar hen overgelopen vrijheidsstrijders oppakte en hen op dezelfde dag ter dood liet brengen. Terwijl dit gebeurde zaaiden Seleucidische troepen dood en verderf onder een groep vrijheidsstrijders in Bezeth. Judas was furieus en bond de strijd aan met de (inmiddels) hogepriester Alkimus. Deze zag zijn positie ernstig bedreigd en vroeg koning Demetrius I Soter om bijstand. Zo kwam het in 161 v.c. tot een treffen bij Asada in de omgeving van Beth-Choron waar de Seleucidische troepen volkomen werden verpletterd en hun bevelhebber Nicanor sneuvelde. Nadien werd deze overwinning jaarlijks door de joden gevierd als Nicanorsdag. Judas heeft deze overwinning echter niet lang overleefd. Bij een wraakactie van Demetrius I Soter na deze nederlaag sneuvelde hij. De strijd werd ook na zijn dood in 161 v.c. door diens broeders Jonathan en Simon met wisselend succes voortgezet. Het leiderschap van Jonathan bereikte in een hoogtepunt, nadat hij de zijde van Alexander Balas had gekozen, die zich uitgaf als zoon van Antiochus IV en op grond daarvan aanspraak meende te kunnen maken op de Seleucidische troon. Toen deze Demetrius I Soter had verdreven, stelde hij hem aan als hogepriester te Jeruzalem (153/152 v.c.). Zijn inhuldiging vond plaats op het jaarlijks loofhuttenfeest. Jonathan is Alexander steeds trouw gebleven, ook toen Demetrius zoon, Demetrius II, geen genoegen nam met het feit dat Alexander Balas de plaats had ingenomen die hem toekwam. Hij zette zijn loyaliteit zelfs kracht bij door voor hem ten strijde te trekken. Toen Alexander na een overmoedige actie tegen de Egyptische koning Ptolemeüs VI werd verslagen en uiteindelijk werd vermoord, wist Jonathan ook het vertrouwen van Demetrius II te winnen. Deze riep zijn hulp in toen hij in moeilijkheden kwam doordat een vroegere generaal van Alexander Balas diens zoon als koning Antiochus VI naar voren schoof, maar hij kwam zijn aan Jonathan gedane belofte niet na, zodat deze de zijde van Antiochus VI koos. Hij wist in deze tijd zijn positie aanzienlijk te versterken. Zo sterk zelfs, dat Tryphon, de generaal van Antiochus VI, zich naar Palestina spoedde om de groeiende macht van Jonathan een halt toe te roepen. Door een list wist hij Jonathan gevangen te nemen en te doden. Na terugkomst in Syrië sloeg Tryphon tevens de hand aan Antiochus VI en nam diens plaats in. Simon, de laatst overgebleven zoon van Mattatias, volgde Jonathan op en voltooide zijn werk. Judea maakte een periode van tachtig jaar door waarin zij werkelijk onafhankelijkheid was. En het land had rust zolang Simon leefde, want hij zocht het goede voor zijn volk. Al die tijd verheugden ze zich over zijn macht en zijn roem. Bij al zijn roem kwam nog dat hij Joppe innam, dat hij tot een invoerhaven maakte voor de eilanden overzee. Ook breidde hij zijn gebied uit voor zijn volk en hij werd heerser over heel het land. Hij maakte veel gevangenen en re- 32

33 geerde over Gezer, Bet-Sur en de citadel. Hij nam al het onreine er uit weg en er was niemand die zich tegen hem verzette. In vrede bebouwde men het land; het land gaf zijn gewas, de boom in de vlakte zijn vrucht. De oudsten zaten in de straten, allen spraken samen over de goede tijden, de jonge mannen tooiden zich met prachtige krijgsgewaden. De steden voorzag hij van voedsel en hij rustte ze uit met bolwerken. Zo werd zijn naam verheerlijkt tot aan het einde der aarde. Hij bracht vrede over het land en Israël verblijdde zich in hoge mate. Iedereen zat onder zijn wijnstok en zijn vijgeboom zonder dat iemand hen opschrikte. Er was niemand meer in het land die oorlog met hen voerde want in die dagen waren de koningen verpletterd. Hij bemoedigde al de eenvoudigen van zijn volk. Hij doorvorste de wet, en ieder die zich niet aan haar stoorde of die kwaad deed delgde hij uit. Hij verhoogde de luister van het heiligdom en vermeerderde het tempelgerei. (1Maccabeeën 14:4-14) TERUGBLIK EN OVERZICHT VAN HET SELEUCIDISCHE RIJK De Seleuciden vormden één van de diadochendynastieën, gesticht door de Macedoniër Seleucus I, veldheer van Alexander de Grote. Het rijk omvatte het gebied, dat begrensd wordt door Indus, Oxus, Kaspische Zee, Taurus, Middellandse Zee en Indische Oceaan met uitzondering van Arabië. De kern was Syrië met als belangrijkste plaatsen Antiochië en Seleucia Piera. Het is de Seleuciden niet gelukt hun rijk intact te houden. Reeds Seleucus I zag zich genoodzaakt Bithynië en Pontus op te geven. Zijn opvolger Antiochus I moest de kustzone van Klein Azië afstaan aan Ptolemeüs Filadelfus van Egypte, terwijl de Galliërs (Galaten) het middengedeelte bemachtigden. Antiochus II verloor het gebied aan de Indus. In de derde eeuw voor Christus ontstonden door afscheiding het rijk van de Parthen en het rijk Cappadocië. Na 200 concentreerden de Seleuciden hun aandacht op Syrië, maar waren niet opgewassen tegen de toenemende invloed van de Romeinen. In 64 v.c. werd de laatste Seleucied Antiochus XIII door de Romeinen afgezet en kwam het rijk onder Romeins gezag. Ten behoeve van het totaaloverzicht volgt hier een opgave van alle vorsten die over het Ptolemeïsche Rijk hebben geregeerd: Seleucus I (Nicator) ( ) Antiochus I (Soter) ( ) Antiochus II (Theüs) ( ) Seleucus II (Callinicus) ( ) Seleucus III (Soter) ( ) Antiochus III (de Grote) ( ) Seleucus IV (Filopater) ( ) Antiochus IV (Epifanes) ( ) Antiochus V (Eupator) ( ) Demetrius I (Soter) ( ) Alexander Balas ( ) 33

34 Demetrius II (Nicator) ( ) Antiochus VI (Epifanes Dionysus) ( ) Tryphon ( ) Antiochus VII (Erergetes Sidetes) ( ) Demetrius II (Nicator) (opnieuw, ) Alexander II Zebinas ( ) Seleukus V (125) Antiochus VIII Epifanes Filometor Callinicus Grypus ( ) Antiochus IX (Filopater Cyzicenus) (113-95) Antiochus VIII Grypus (111-96) Demetrius III (95-87) Antiochus XII (87-84) Vanaf 95 vond er een strijd om de troon plaats tussen de vijf zonen van Antiochus VIII Grypus (Seleucus VI, Antiochus XI, Philippus I, Demetrius III Eukerus en Antiochus XII) en de zoon van Antiochus IX Cyzicenus, Antiochus X Eusebes Filopater. In 83 nam de Armeense koning Tigranes bezit van het rijk, dat hij tot 69 v.c. overheerste. In 64. v.c. wordt het Seleucidische rijk als provincie ingelijfd door Rome. 2.6 HET HASMONESE HUIS (142-63) ZELFSTANDIGHEID In de strijd die oplaaide tussen Demetrius II en Tryphon koos Simon partij voor de eerstgenoemde. Hij wist van hem vele gunsten af te dwingen. Zo werd onder meer het Seleucidische belastingsysteem afgeschaft. Ook de opvolger van Demetrius II, zijn broer Antiochus VII Sidetes, die aan de macht kwam nadat Demetrius II door de koning van de Parthen was gevangen genomen, bevestigde in eerste instantie alle geschonken voorrechten. Zo verkreeg Simon ook het muntrecht. De houding van de koning veranderde echter toen hij er in was geslaagd Tryphon van het toneel te doen verdwijnen, maar de veldslag die nodig was om zijn eisen kracht bij te zetten, werd door hem verloren. Tijdens zijn leven heeft hij geen nieuwe pogingen ondernomen om zich van Judea meester te maken. Voor Simon kwam het gevaar nu uit een geheel andere hoek. Ptolemeus, een uit Idumea afkomstige schoonzoon van Simon, deed een poging om de macht van de Hasmoneeën over te nemen. Tot dit doel nodigde hij Simon en zijn zonen Mathatias en Judas uit voor een maaltijd. Toen zij arriveerden nam hij hen gevangen en liet hen ter dood brengen. De derde zoon van Simon, Johannes, was echter van tevoren gewaarschuwd en wist zijn leven te redden en een staatsgreep te voorkomen. Hij werd als Johannes Hyrkanus I tot de wettige opvolger van Simon benoemd (134 v.c.) en rekende af met zijn rivaal Ptolemeüs. Al heel snel moest hij ook het hoofd bieden aan een invasie van Antiochus VII. Deze verwoestte het hele land Judea en belegerde 34

35 Hyrkanus in zijn hoofdstad Jeruzalem. Er zat voor Johannes toen weinig anders op dan met Antiochus VII tot een vergelijk te komen. Als gevolg van interne conflicten in het Seleucidische rijk en de toenemende macht van de Parthen, die het de Seleuciden steeds moeilijker maakten, wist Johannes Hyrkanus Judea echter al snel weer onafhankelijk te maken en zelf als soeverein vorst op te treden. Op één van de veldtochten tegen de Parthen sneuvelde Antiochus VII en nam Demetrius II, die door de Parthen was vrijgelaten om de macht van Antiochus VII af te breken, opnieuw bezit van de troon VEROVERINGEN De regering van Johannes Hyrkanus I werd gekenmerkt door een reeks veroveringen in het rond Judea liggende gebied. Door deze veroveringen verkreeg hij een rijk, dat in grootte nagenoeg overeenkwam met dat van Salomo. Twee veroveringen verdienen bijzondere aandacht. De eerste betreft de verovering van Idumea. Evenals de bewoners van andere veroverde gebieden dwong Hyrkanus de Idumeeërs zich te laten besnijden en zich te houden aan de joodse wetten. Als gevolg daarvan beschouwden de Idumeeërs zich later als joden. Daarom ook kon de latere koning Herodes de Grote pretenderen een jood te zijn, al is bekend, dat hij vooral door de joodse leidinggevende kringen in dit opzicht als inferieur werd beschouwd. De tweede was de verovering van Sichem en de daarmee gepaard gaande onderwerping van de Samaritanen en de verwoesting van hun tempel op de berg Gerizzim. Het is met name deze gebeurtenis geweest die diepe sporen heeft achtergelaten in de relatie tussen de Judeeërs en de Samaritanen. Johannes Hyrkanus sterke positie op politiek en militair terrein, kon niet beletten, dat hij in het binnenland met enorme problemen te kampen kreeg. Één van de oorzaken daarvan was ongetwijfeld het door Josefus vermelde plunderen van het graf van David. Hyrcanus opende ook de graftombe van David, de rijkste van alle koningen die ooit hebben geleefd, en haalde daar drieduizend talenten zilver uit. Dankzij dit geld werd hij de eerste jood die een huurlingenleger rekruteerde (Flavius Josefus, De oude geschiedenis van de joden, Boek XIII, Hoofdstuk 8, Deel 4). De opbrengst van de plundering was bedoeld om vreemde huurtroepen mee te betalen. Het ligt voor de hand, dat een dergelijke handelwijze bij velen grote ergernis opwekte. Het herinnerde hen aan de methoden van de Hellenisten en Seleuciden uit vroegere tijden. Dat Hyrkanus het in eigen land niet gemakkelijk had laat zich ook aflezen uit het feit op zich. De eigen bevolking was kennelijk niet enthousiast genoeg over de verrichtingen van hun leider om daar zelf voor op de bres te staan. Volgens Josefus kwam het in de loop van de tijd tot een breuk tussen Johannes Hyrkanus I en de Farizeeën. Deze laatsten wilden dat hij het ambt van hogepriester zou neerleggen. Naar aanleiding van dit alles 35

36 zou hij zich toen van de Farizeeën hebben afgekeerd en de zijde van de Sadduceeën hebben gekozen. De militaire successen die Hyrkanus heeft geboekt waren louter mogelijk dankzij interne spanningen in het Seleucidische rijk. Er heerste grote rivaliteit om de hoogste macht. Kort nadat Demetrius II opnieuw als vorst was aangetreden, beging hij de fout een oorlog te ontketenen met Ptolemeüs VIII Fyskon van Egypte. Deze had een jonge Egyptenaar aangewezen als troonpretendent: Alexander Zebinas, die moest doorgaan voor een zoon van een eerdere Seleucidische vorst. Demetrius II werd door Alexander bij Damascus verslagen en op zijn vlucht in 125 v.c. vermoord. Alexander trok toen de macht naar zich toe, maar moest zich op zijn beurt te weer stellen tegen Antiochus VIII, de zoon van Demetrius II, die hem in 123 v.c. versloeg en ter dood bracht. Antiochus VIII was toen jarenlang onbetwist heerser over het Seleucidische rijk, maar bemoeide zich niet met de gebeurtenissen in Judea DE HASMONEEËRS ALS PRIESTER-KONING Het was de bedoeling van Johannes Hyrkanus I, dat na zijn dood zijn oudste zoon Aristobulus I hogepriester zou worden en dat zijn vrouw het land zou besturen. In plaats daarvan liet Aristobulus I zijn moeder en broers echter gevangen zetten en nam zelf alle macht in handen (104 v.c.). Josefus noemt hem de eerste van de Hasmoneeën die de titel van koning aannam. Hij stond bekend als een vriend van de Hellenisten, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij zich met Aristobulus liet aanspreken in plaats van met zijn Hebreeuwse naam Judas. In 103 v.c. is hij plotseling gestorven. Zijn weduwe bevrijdde diens familie (zijn moeder was inmiddels gestorven), stelde zijn broer Alexander Janneüs als zijn opvolger aan en trouwde met hem. Uit het huwelijk werden twee zonen geboren Johannes Hyrkanus en Judas Aristobulus. De regering van Alexander Janneüs kenmerkte zich door militair machtsvertoon, waartoe hij in de gelegenheid werd gesteld doordat de belangrijkste grootmacht van die dagen, Rome, met interne problemen had te kampen. Hoewel zijn militaire acties niet zonder succes waren, kon hij zich in het binnenland slechts handhaven door het uitoefenen van een hevige terreur. De breuk die indertijd tussen Johannes Hyrkanus en de Farizeeën was ontstaan, nam ongekende afmetingen aan. Zij namen het de koning kwalijk dat hij als hogepriester met de weduwe van zijn broer was getrouwd, hetgeen bij de wet was verboden. Ook ergerden zij zich aan het feit dat hij als wreed krijgsman dit ambt bekleedde. Toen Alexander Janneüs tijdens het Loofhuttenfeest in 90 v.c. opzettelijk de rituele voorschriften overtrad door als hogepriester het wijdingswater op de grond in plaats van op het altaar uit te gieten, werd hij door het volk met citroenen bekogeld. Tijdens deze rel werden door de koning zesduizend mensen omgebracht. Enkele jaren later brak een opstand tegen hem uit, die leidde tot een burgeroorlog, welke zes jaar duurde. De strijd liep zelfs zo hoog op dat de opstandelingen er in 88 v.c. toe overgingen de Seleuciden 36

37 (Demetrius III) om bijstand te vragen, maar toen het puntje eenmaal bij het paaltje kwam, kregen de nationalistische gevoelens van de bevolking toch weer de overhand, waardoor velen zich aan de zijde van Alexander Janneüs schaarden. In totaal vonden ruim vijftigduizend Judeeërs in deze periode de dood. Na afloop van de strijd, die dus in het voordeel van Alexander Janneüs uitviel, werden door hem achthonderd opstandelingen aan het kruis terechtgesteld. Door de jarenlange strijd was het land in grote armoede gedompeld. Veel families rouwden om hun verloren geliefden en vele bouwwerken waren compleet verwoest. Voortaan kon Alexander Janneüs zijn gezag alleen nog maar door terreur handhaven. Slechts bij een klein gedeelte van de bevolking wist hij nog enige populariteit te herwinnen door zijn succesrijke militaire acties. In 76 v.c. stierf Alexander Janneüs gedurende het beleg van de vesting Ragaba. Overeenkomstig Alexander Janneüs wens nam zijn vrouw Salome Alexandra na zijn dood het bewind over. Haar oudste zoon Hyrkanus II werd als hogepriester aangesteld. De belangrijkste ontwikkeling in deze periode is de veranderde houding van het Hasmonese huis ten aanzien van de Farizeeën (volgens Josefus was dit op advies van Alexander Janneüs gebeurd). In de Gerousia, ofwel Raad van Oudsten, die in die tijd voornamelijk uit Sadduceeën bestond, werd plaats gemaakt voor de groep van de Schriftgeleerden. Op deze wijze kregen ook de Farizeeën, waartoe veel Schriftgeleerden behoorden, voortaan een stem in de vergadering. Door hun invloed werden vele politieke gevangenen vrijgelaten en konden vele vluchtelingen naar hun geboorteplaats terugkeren. Zij dreigden echter te ver te gaan toen zij wraakacties gingen uitvoeren om hun vroegere tegenstanders het leven zuur te maken. Salome Alexandra zag kans om dit de kop in te drukken en wist zo een burgeroorlog te voorkomen. Hoewel er uiterlijk rust en vrede leek te heersen, broeide het onder de oppervlakte en waren de interne spanningen merkbaar aanwezig. De jongste zoon van Salome Alexandra, Aristobulus II, was een ambitieus man en jaagde ernaar de macht van zijn moeder over te nemen. Hij slaagde er samen met de Sadduceeën in om nog tijdens haar leven tweeëntwintig belangrijke vestigingen in te nemen. Na de dood van Salome Alexandra in 67 v.c. was het dan ook duidelijk dat er een conflict zou uitbreken tussen Hyrcanus II, de wettige troonopvolger, en Aristobulus. Laatstgenoemde had echter zoveel overwicht over de hele situatie dat zijn broer, die bekend stond als een zwak en karakterloos man, geen andere keuze bleef dan de macht (en waarschijnlijk het hogepriesterschap) aan hem over te dragen HET EINDE VAN DE HASMONESE DYNASTIE (63) Op dit moment verscheen Antipater, de vader van Herodes de Grote, op het toneel. Hij was de zoon van een indertijd door Alexander Janneüs tot stadhouder benoemde Idumeeër, die ook Antipater heette. Deze zoon die misschien dezelfde functie uitoefende als zijn vader, trachtte munt te slaan uit de broederstrijd tussen de beide Hasmonee- 37

38 en. Hij begreep terdege dat hij meer invloed en macht zou verwerven onder een bestuur van Hyrcanus II dan onder dat van Aristobulus II en probeerde daarom Hyrcanus over te halen om een verdrag te sluiten met Aretas III, de koning van de Nabateeën, hetgeen gelukte. Samen met de aanhangers van Hyrcanus wist Aretas Aristobulus te verslaan, zodat deze zich met zijn troepen in Jeruzalem moest terugtrekken en aldaar belegerd werd. In deze situatie, wendden zowel Hyrcanus als Aristobulus zich om hulp tot de Romeinen. De Romeinse veldheer Pompeius koos in eerste instantie de kant van Aristobulus. Kennelijk schrok hij ervoor terug om op dit moment partij voor de Nabateeën te kiezen aangezien dit hun macht in de regio zou vergroten. Hij beval hen dan ook zich onmiddellijk uit Judea terug te trekken, hetgeen zonder tegenspraak geschiedde. Ondertussen kwamen enkele afgezanten van het joodse volk bij Pompeus met het verzoek om het Hasmonese huis af te schaffen, aangezien zij gewend waren door een priester geregeerd te worden. Pompeius nam ten tijde van deze ontmoeting nog geen beslissing, maar beloofde de zaken in Judea te zullen regelen zodra hij met de Nabateeën had afgerekend. Aristobulus was allesbehalve gelukkig met deze toezegging, omdat hij goed begreep dat de Romeinse veldheer positie zou kiezen voor de zwakkere en gemakkelijk te beïnvloeden Hyrcanus, en daagde Pompeius uit. Deze trok Judea binnen, rukte op naar Jeruzalem en sloeg het beleg om de stad. Hyrcanus en zijn aanhangers openden de poort voor de Romeinen, die toen in staat waren de stad en het koninklijk paleis in te nemen. Een groep aanhangers van Aristobulus, die reeds gevangen was genomen, hield echter de tempel bezet. Pas na een beleg van drie maanden viel de tempel in handen van de Romeinen. Tot ontzetting van de vromen, betrad Pompeius bij die gelegenheid het Heilige der Heilige. Vervolgens werden Aristobulus en vele joden meegevoerd naar Rome. Hiermee kwam in feite een eind aan de Hasmonese dynastie en de Judese onafhankelijkheid die ongeveer tachtig jaar had geduurd. Daar deed het feit, dat Hyrcanus weer in zijn functie van hogepriester hersteld werd niets aan af. Judea verloor alle in de loop der jaren gewonnen gebieden en werd zelf schatplichtig aan de Romeinen. Slechts Judea, Galilea, Idumea en Perea bleven onder het gezag der joden, hoewel, het is duidelijk dat de Romeinen in Hyrcanus een gewillig werktuig hadden en de feitelijke macht in handen lag van de Idumeeër Antipater, die een Romeins gezinde politiek voerde. Hyrcanus positie werd nog enigszins versterkt toen hij samen met Antipater na de dood van Pompeius in 48 v.c. partij koos voor diens tegenstander Julius Caesar. Zij steunden Caesar bij diens veldtocht naar Egypte met joodse hulptroepen. Als beloning kreeg Hyrcanus in 47 v.c. de titel van etnarch van de joden, waarmee hij weer een soort van politieke status verwierf. Veel kan dit echter niet betekend hebben, want de centrale figuur van dat moment was Antipater. 38

39 2.6.5 TERUGBLIK OP EN OVERZICHT VAN HET HASMONESE HUIS Het Huis der Hasmoneeën is een joodse dynastie, die is ontstaan uit het optreden van Mattathias. De naam zou ontleend zijn aan Hasmonai, een van zijn voorvaderen en een afstammeling van de in I Kronieken 24:7 genoemde Jojarib. Mattathias was de leider van de succesvolle opstand tegen de Syrische koning Antiochus IV Epifanes die de joodse godsdienst wilde uitroeien. De derde zoon van Mattathias - Judas - die de strijd voortzette, kreeg vanwege zijn dapperheid de bijnaam makkab (hamer). Zijn werk werd voortgezet door zijn broers Jonathan en Simon. De laatste liet zich uitroepen tot hogepriester, opperbevelhebber en vorst voor altijd en vestigde daarmee de dynastie der Hasmoneeën. Hij slaagde erin van Syrië de erkenning van de politieke en godsdienstige zelfstandigheid te verwerven onder garantie van Rome, waarbij reeds Judas steun gezocht had. De volgende personen uit het Hasmonese Huis zijn aan de regering geweest: Simon ( ) Johannes Hyrkanus I ( ) Aristobulus I ( ) Alexander Janneüs (103-76) Salome Alexandra (76-67) Aristobulus II (67-63) Johannes Hyrcanus II hogepriester en etnarch vanaf 47 (63-40) Antigonus koning-hogepriester (40-37) De stamboom van het geslacht ziet er als volgt uit: Mattathias (166=) Johannes (159=) Judas (161=) Eleazar (163=) Jonathan (143=) Simon (135=) Judas (135=) Mattathias (135=) Johannes Hyrcanus (104=) Judas Aristobulus I (103=) Alexander Janneüs (76=) - Alexandra Salome (67=) Johannes Hyrcanus II (30=) Judas Aristobulus II (49=) Antigonus (37=) Alexandra (28=) - Alexander (49=) Jonathan Aristobulus III (35=) Mariamne (29=) - Herodes (4=) 39

40 2.7 ANTIPATER (63-47) EN HERODUS DE GROTE (47/37-4) ANTIPATER (63-47) De hoeksteen van Antipaters politiek was om een goede verstandhouding te bewaren met Rome en zelf met zijn zonen een voorname positie in te nemen. In deze opzet slaagde hij nagenoeg geheel. Vooral zijn jongste zoon Herodes, die het bestuur over Galilea voerde, trad daarbij sterk op de voorgrond. Een van de eerste regeringsdaden van de nieuwe machthebber sloeg onder de joden in als een bliksemstraal. Er was toen een zogenaamde roverhoofdman Ezechias, die in handen van stadhouder viel en zonder dat hij daartoe het recht had, door hem ter dood werd gebracht. Ontsteld riepen de leden van de Hoge Raad van Jeruzalem Herodes ter verantwoording. Herodes kwam daar echter niet zoals verwacht in boetekleding, maar in purper en bovendien nog vergezeld van een gewapende lijfwacht. Bijna werd Herodes toen door het Sanhedrin veroordeeld. Op het beslissende moment liet Hyrcanus echter de zitting van het Sanhedrin opbreken en gaf Herodes de raad Jeruzalem te verlaten. Toen Herodes daarna tegen Jeruzalem wilde oprukken, werd hij daarvan weerhouden door Antipater. Terecht begreep deze, dat een nieuwe burgeroorlog zijn positie en die van zijn zonen geen goed zou doen. Antipater zelf leefde niet lang meer na deze gebeurtenissen. Hij werd in 47 v.c. door een zeker Malichus vermoord, die op deze manier wat meer macht naar zich toe meende te kunnen trekken. In plaats daarvan werd hij echter door sluipmoordenaars van Herodes om het leven gebracht. Zo begon een periode van machteloosheid, waarin niet slechts de Hoge Raad, maar de gehele, vroeger almachtige, joodse priesterhiërarchie onder Herodes zou verzinken HERODES (47/37-4) Nog eenmaal gelukte het aan een afstammeling van de Hasmoneeën de macht in handen te krijgen. Bij een inval van de Parthen in 40 v.c. moest Herodes vluchten en werd Antigonus, een zoon van Aristobulus, stadhouder. Herodes sloeg echter terug. Na in 37 v.c. door Herodes overwonnen te zijn, werd Antigonus terechtgesteld. Een Hasmonese, Mariamne, werd Herodes tweede vrouw. In hun nakomelingen Agrippa I (41-44 n.c.), diens zoon Agrippa II (53-100), zijn zuster Herodias, en de dochter van de laatste, Salome, vloeide dus nog het bloed der Maccabeeën. 40

41 Antipater (63-47) enige van de tien vrouwen Module Intertestamentaire Periode OVERZICHT VAN HET HUIS DER HERODESSEN x Cleopatra Phillippus 4 v.c n.c. x Salome dochter Heriodas x Malthace Antipas 4 v. C n.c. x Herodias x Malthace Archelaüs 4 v.c n.c. x Glaphyra weduwe Alexander Herodes (47/37-4) x dochter van Simon Phillippus x Herodias Salome x Mariamne Aristobulus x dochter Salome Herodias x Mariamne Alexander x Glaphyra Agrippa I x Doris Antipater -4 v.c. x dochter Antigonus Cypros Antipater 41

42 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 2 1. Wat zijn apocriefe boeken? Noem er een vijftal. 2. Welke belangrijke tactiek volgde Cyrus met betrekking tot de onderworpen volken? 3. Wanneer en door wie werd het Perzische rijk omver geworpen? 4. Wat stond Alexander de Grote voor ogen toen hij het Perzische rijk aan zich onderwierp? 5. Wat wordt onder de term diadochen verstaan? 6. Door welke list wist Ptolemeüs I Palestina te veroveren? 7. Hoelang regeerden de Ptolemeeën over Palestina? 8. Wat is de Septuaginta en hoe komt men aan die naam? 9. Hoeveel Syrische oorlogen zijn er geweest en onder welke oorlog kwam Palestina onder Seleucidische heerschappij? 10. Waarom veroverde Antiochus III de schatten uit de tempel? 11. Geef enkele externe en interne factoren aan waardoor de tempelstaat een bewogen tijd meemaakte in de Seleucidische periode. 12. Onder welke Seleucidische vorst begonnen de vervolgingen voor de joden? 13. Wat was de aanleiding voor de opstand in Modeïn? 14. Waarom kreeg Judas de bijnaam Maccabeeër? 15. Wat houdt het Chanoekafeest in? 16. Waarom ging de godsdiensttrijd over in een politieke strijd? 17. Wat is de reden dat Herodes de Grote kon pretenderen een jood te zijn? 18. Welke twee veroveringen van Johannes Hyrkanus I verdienen de aandacht en waarom? 19. Wat was de aanleiding van het ontstaan van de burgeroorlog rond 85 v.chr.? 20. Waardoor kwam er een einde aan de Hasmonese dynastie? 42

43 3 DE INTERTESTAMENTAIRE PERIODE SOCIAAL-CULTUREEL BEZIEN 3.1 HET HELLENISME Gewoonlijk wordt de beschaving die de laatste drie eeuwen sinds de tijd van Alexander de Grote ( v.c.) heeft bestaan, en in welke periode de Griekse cultuur haar invloed uitoefende, zowel in het oosten als in het westen, het Hellenisme genoemd. Door deze machtige cultuurbeweging hebben zowel de Griekse taal en de beschaving zich een overheersende positie weten te verwerven in de toen bekende wereld, met name bij de vooraanstaande kringen in de steden. Het Hellenisme is echter niet met de komst van Alexander in het Nabije Oosten plotsklaps uit de lucht komen vallen. Al in een veel eerder stadium was er sprake van een toenemende Griekse beïnvloeding. Reeds lang voor Alexander bevonden zich namelijk in de kustgebieden langs de Middellandse Zee al steden die als Griekse koloniën zijn te beschouwen en een stempel op hun omgeving wisten te drukken. De komst van Alexander echter heeft die beïnvloeding in een stroomversnelling gebracht, waardoor het Hellenisme in een hoog tempo haar opgang kon maken. Al in een heel vroeg stadium moeten de joden de fatale invloed van deze cultuur op hun levenswijze en in het bijzonder op hun geloof gevoeld hebben. Afgezien van een betrekkelijk klein gebied in de omgeving van Jeruzalem bestond er geen echte joodse staat meer. De meeste joden verkeerden in de Verstrooiing, die zich uitstrekte over geheel Palestina, en tot in elk deel van het grote Imperium. Niet langer waren zij een hechte gemeenschap, stevig geworteld in hun eigen traditie en cultuur. Van zeer nabij werden zij bedreigd door andere opvattingen en normen. Met name via handel en verkeer stonden de joden voortdurend bloot aan de invloed van het Hellenisme. Velen moesten de Griekse taal leren, hetzij als enige taal, hetzij als alternatief naast hun Aramees dialect. Het kon dan ook niet anders of zij werden beïnvloed door hun hellenistische omgeving. De politiek van Alexander was erop gericht om in het voetspoor van hun zegevierende legers Griekse kolonisten mee te zenden, die zich als handelaars in de veroverde gebieden dienden te vestigen. De daarachter liggende bedoeling was duidelijk: op een vreedzame wijze moesten de Griekse gewoonten en gebruiken bij de plaatselijke bevolking geïntroduceerd en geïnstitutionaliseerd worden. Onder de bevolking bevonden zich naast de autochtonen gewoonlijk - vooral in het Oosten - vele joden, die al vele jaren tevoren uit Palestina 43

44 geëmigreerd waren, en ook anderen, die zich, juist vóór Alexanders tijd, in Griekse steden, meer westwaarts, gevestigd hadden TOLERANTIE EN BEÏNVLOEDING Waar de joden zich ook bevonden, hetzij onder Seleuciden, hetzij onder Ptolemeeën, zij mochten zich gedurende lange tijd verheugen in het genot van godsdienstvrijheid onder een politiek van een grote godsdienst-tolerantie. De vrijheid van godsdienst was enerzijds erg prettig, maar stelde hen anderzijds tegelijk ook bloot aan de subtiele invloed van de hellenistische cultuur. In deze situatie kwam geen verandering toen de Romeinen aan de macht kwamen. De hellenistische cultuur en beschaving waren ook kenmerkend voor de Romeinse periode. Zij hebben Rome al sinds de tweede eeuw voor Christus diepgaand beïnvloed, zodat ook onder de Romeinse heerschappij de landen rondom de Middellandse Zee Grieks van taal en cultuur zijn gebleven. De beschaving van de oostelijke helft van het Romeinse wereldrijk was en bleef ook in de Romeinse keizertijd overwegend hellenistisch. De hellenistische wereld en haar beschaving zijn van een even verwarrende als fascinerende bontheid en verscheidenheid. Naast de grote territoriale monarchieën en federaties van stadstaten trachtten weer andere stadstaten hun traditionele zelfstandigheidspolitiek voort te zetten. Ook de omvang en intensiteit van de hellenistische cultuur liep in verschillende gebieden enorm uiteen: naast de oude Griekse steden met een homogeen-griekse bevolking trof men ook stedelijke vestigingen aan met een dunne Griekse of vergriekste bovenlaag. Naast de reeds gevestigde wijsgerige scholen, de door Plato gestichte Academie en het Lyceum van Aristoteles, ontstonden nieuwe scholen en stromingen. Deze gingen zonder uitzondering terug op de wijsgerige werkzaamheid van leerlingen van Socrates en waren sterk gericht op de zedenleer FILOSOFISCHE INVLOEDEN Zeno. De meest invloedrijke stroming uit het Hellenisme was de Stoa, gesticht door Zeno uit Citium op Cyprus ( v. Chr.). Volgens deze school diende de wijze te leven in overeenstemming met de natuur. Deze werd in het pantheïstische monisme van de Stoa de alles bepalende logos genoemd. Hij was zowel godheid als wereldrede. De wijsheid berustte op het kennen van en het instemmen met de logos; daarbuiten was er geen waarheid. De wijze diende zich alleen daarop te richten en zich niet te laten beroeren door wat voor uitwendige omstandigheden en emoties dan ook. Zijn doen en laten moest volstrekt stoïcijns zijn. Het denken der stoïcijnen werd voornamelijk gekenmerkt door: materialisme, monisme (God en de wereld als eenheid), wetmatigheid en pantheïsme, leven volgens de natuur, leven volgens de rede, en een zekere mate van egoïsme. Hun leer met betrekking tot de waarde van de persoonlijkheid en de zedelijke plichtsbetrachting heeft een grote invloed uitgeoefend. 44

45 Epicurus. Een andere school uit die tijd was die van Epicurus ( v.chr.). Zijn volgelingen worden Epicureeërs genoemd. Het denken van deze school is sterk beïnvloed door de atomenleer van Democritus: de wereld en de levende wezens zijn, zo meent hij, tot stand gekomen door combinaties van atomen. bij het sterven valt deze vereniging van atomen uiteen; daarom is er geen reden om bevreesd te zijn voor de dood of voor het hiernamaals. Het is de taak van het natuurkundig inzicht, zo zegt Epicurus, aan de mens zijn vrees voor bovennatuurlijke machten te ontnemen en hem daardoor vrij te maken en in staat te stellen het volle genot van het aardse leven te hebben. Hij duidt het geluk als uitsluitend doel voor de mens en definieert dit als het genieten van lust en het vermijden van onlust. Het bestaan der goden wordt door hem niet ontkend, maar ver van het leven der mensen gehouden. Volgens Epicurus verkeren zij in een storeloze lust, waar de bemoeienis met de mensheid alleen maar afbreuk aan zou doen. Een zelfde leven te leiden als deze luie goden is zijn ideaal. Het denken kenmerkt zich door individualisme, egoïsme en een niet geëngageerd conformisme (niet opvallen). Pyrrho. De derde school die in dit kader het vermelden waard is, is die van het Scepticisme van Pyrrho van Elis ( v. Chr.). Sceptici zijn twijfelaars, die wezenlijke kennis principieel voor onmogelijk houden. Dit denken vond zijn ontstaan in een sterk gevoel van onmacht tegenover het toenemende aantal divergerende wijsgerige stelsels en de vaak onkritische wijze van hun fundering. De enorme overvloed aan visies deden de twijfel groeien, waarna men zich op het standpunt stelde dat kennis onbereikbaar was en men zich tegen alle vormen van dogmatisme keerde. Men formuleerde tien gezichtspunten om de onkenbaarheid van de waarheid te bewijzen: 1. de verscheidenheid van de levende wezens in het algemeen, 2. de verscheidenheid van de mensen, 3. de afwijkende inrichtingen van de zintuiglijke organen, 4. de verscheidenheid van de subjectieve toestanden (stemmingen), 5. de verscheidenheid van plaatsing, afstand en omgeving van een voorwerp, 6. de vermenging met andersoortige gegevens, 7. de verschillende werking van de dingen al naar gelang de hoeveelheid van de samenstelling, 8. de betrekkelijkheid van alle waarnemingen en verschijnselen, 9. het veelvuldig of zeldzaam voorkomen van de indrukken, 10. de verscheidenheid van opvoeding, gewoonten, zeden, religieuze en wijsgerige inzichten. Door het oordeel over bepaalde dingen op te schorten voorkwam men een verstoring van de innerlijke rust. De onverschilligheid vierde hoogtij. 45

46 3.1.3 SYNCRETISME EN ECLECTICISME Geen van deze filosofieën behield lang tijd zijn zuivere vorm. Met het verstrijken van de jaren werden elementen samengesmolten tot een soort van veralgemeende religieuze filosofie, die enorm populair werd onder de zogenaamde intellectuelen in de eerste eeuw voor Christus en de eerste Christelijke eeuw. Tot dit filosofische mixtum droeg elk van de filosofische scholen een of ander facet van zijn gedachten bij. De Stoa voorzag het van zijn nadruk op de rede. Van het Platonisme kwam het reikhalzen naar het zien van de eeuwige wereld, overigens zonder dat zij middelaars verschafte om de kloof tussen de eindige wereld, die de menselijke zintuigen bekend is, en de eeuwige wereld te overbruggen. Bijgevolg ontwikkelden de populaire filosofieën hypothesen over de wijzen van bemiddeling waardoor de mensen tot directe kennis konden komen van het eeuwige. Uit het Stoïcisme en het Epicurisme stamde de weetgierigheid ten aanzien van de fysische wereld, vandaar dat de samengestelde filosofie evengoed een quasinatuurwetenschappelijke belangstelling had. Nieuwe religieuze stromingen breken door Hoewel men de oude Griekse goden bleef vereren, braken daarnaast ook een aantal (soms ook) nieuwe religieuze stromingen door. Het hellenisme immers was een tijdperk van syncretisme en eclecticisme. Gedachten en geloofsvoorstellingen uit vele oude oosterse religies deden een sterke invloed gelden. In dit verband is het van belang melding te maken van de Zoroasterreligie (Zaratustra) uit het oude Perzische rijk, die binnen de Syrische tak van het hellenisme vele aanhangers had. In haar oudste vorm predikte de leer van Zoroaster een dualisme, waarin een eeuwenoude worsteling tussen de machten van het licht, onder aanvoering van de goede geest Ahura Mazda en de machten der duisternis, onder leiding van de boze geest Anra-Mainjus plaatsgreep. Dit beginsel wordt uitgewerkt in een leer aangaande de twee eeuwen, waarin de tegenwoordige eeuw van goddeloosheid en slechtheid staat tegenover de komende eeuw van gerechtigheid. Op het laatst zal dan door de goede diensten van Saosjant, de reddende verlosser, Ahura Mazda zijn tegenstander Ahriman in de afgrond storten. Het einde der wereld is komende: de doden worden opgewekt en moeten het oordeel ondergaan. Alle mensen worden onderworpen aan de vlam van het reinigend vuur; tenslotte worden allen gered en de nieuwe eeuw daagt met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Parallel aan de leer van Zoroaster loopt de oude Babylonische aanbidding van lichtende hemellichamen, met name van de zeven planeten, waarvan men geloofde, dat zij bij hun omwentelingen om de aarde invloed op het leven van mensen en volken uitoefenden. Hieruit is een Perzisch-Babylonisch syncretisme of cultuurmengsel ontsproten, dat in de loop der tijden aan het Syrisch Hellenisme zijn kleur heeft verleend. Doordat de joden sinds de dagen van de ballingschap zij aan zij hebben geleefd met de Perzen in Mesopotamië, zijn velen onder hen in rechtstreeks contact gekomen met de Perzisch-Babylonische gedachtenwereld en cultuur. 46

47 De hellenistische koningen hebben de hellenistische cultuur krachtig bevorderd. Met name Alexandrië in Egypte werd onder de Ptolemeeën tot een bloeiend centrum van wetenschap en kunst. Het was in deze stad, dat de Septuaginta, de vertaling van de Heilige Schrift in het Grieks, bestemd voor de Griekssprekende joden in Egypte, tot stand kwam. Ook andere culturele centra, zoals Antiochië, Pergamum en Rhodus kwamen tot grote bloei. Wel was het zo, dat de hellenistische cultuur zich buiten de homogeen- Griekse gebieden vaak beperkte tot een, veelal door de regering begunstigde, elite. Tot de minder bevoorrechte lagen van de bevolking en op het platteland wist zij slechts in beperkte mate door te dringen. Resumerend zijn de belangrijkste kenmerken van het Hellenisme als volgt te omschrijven: Syncretisme Electicisme Individualisme Egoïsme Materialisme Tolerantie Redelijke mate van humaniteit DE TAAL Al in de tijd van Ezra (ongeveer 445 v. C.) was het Hebreeuws niet langer de voertaal van het joodse volk. Het werd verdrongen door het Aramees, sinds de Perzische koningen de internationale taal voor het Nabije Oosten. Het lezen van de Thora werd daardoor uitermate bemoeilijkt: al snel begreep men het gelezene niet meer. Men is er toen toe overgegaan om de Thora in het Aramees te vertalen. Een dergelijke vertaling wordt targoem genoemd. De belangrijkste targoemiem zijn de targoem Onkelos op de Thora, genoemd naar Onkelos, een leerling van rabbi Akiwa en de targoem Jonathan op de profeten. Beide vertalingen zijn waarschijnlijk in Palestina ontstaan; Onkelos al in de 3e eeuw na Christus, Jonathan iets later. 3.2 JOODSE GROEPERINGEN In het kader van zijn beschrijving van het bewind van Jonathan maakt Josefus melding van drie joodse sekten, die der Sadduceeën, die der Farizeeën, en die der Essenen DE FARIZEEËN Het is bepaald even onjuist de beschrijving in de evangeliën als het authentieke beeld van de Farizeeër op te vatten als het is om Tartuffe voor te stellen als het prototype van de rooms-katholiek (Simon). 47

48 Van alle joodse groepen is die der Farizeeën wellicht de bekendste. Het gevaar van een zekere vooringenomenheid t.a.v. deze groep is dan ook niet denkbeeldig. Hun naam kan betekenen: verklaren, uitleggen, maar ook afscheiden, afzonderen. In de tijd van de Maccabese oorlogen kwamen ze tot een vaste organisatie en kregen ze de sympathie van het volk vanwege hun rusteloos ijveren voor de handhaving van de wet. De Farizeeën vertegenwoordigden de voornaamste stroming van de wettige traditie van de Hebreeuwse Bijbel. Ze waren niet bepaald onkundig waar het de profeten betrof, maar hebben hen wel altijd gelezen door de bril van de wet. Het Oude Testament was voor hen volkomen en altijd geldend. Voortdurend probeerden zij de religieuze wet aan te passen aan de tijdsomstandigheden, zodat deze de mens zou kunnen leiden in al zijn doen en laten. Zij predikten dan ook boetvaardigheid en terugkeer uit de zonde als middel om het Godsrijk te verkrijgen. De Midrash verhaalt dat God in tijden van menselijke zondigheid zich van de wereld terugtrekt, maar in tijden van inkeer zich weer naar de wereld toewendt. (Schultz) De Farizeeën hadden zo op een geheel eigen wijze een antwoord gevonden op het probleem van de overheersing door de heidense volkeren. Deze was namelijk gelegen in een leven overeenkomstig de wet. Langs deze weg zou volgens hen eens de komst van het Koninkrijk aanbreken. Het begrip Rijk Gods of liever gezegd de alleenheerschappij van God was hun in dit verband volkomen vertrouwd. Ladd verwoordt het als volgt: The Kingdom was the reign of God: the exercise of his sovereignty. Throughout the course of human history, God exercised his sovereignty through his Law. Anyone who submits to the Law thereby submits himself to the reign of God. Wellicht werd het voortdurend aanscherpen van de wet gevoed door hun verlangen om het Koninkrijk Gods op aarde verwezenlijkt te zien en lag hierin tegelijkertijd hùn oplossing om het uitblijven daarvan te verklaren DE SADDUCEEËN Een tweede groep binnen het Jodendom wordt gevormd door de zogenaamde Sadduceeën. Zij dateert van een latere datum als de groep der Farizeeën, hoewel historische mededelingen waarin het woord Sadduceeën wordt gebruikt als aanduiding voor een partij, pas in materiaal van rond het midden van de tweede eeuw voor Christus worden aangetroffen. De Sadduceeën vertegenwoordigden een aristocratie die nogal hooghartig en gesloten moet zijn geweest. Vooral de voorname priestergeslachten waren trouwe aanhangers. Zij was de partij van de bezittende klasse en vanuit dat oogpunt waren de leden 48

49 over het algemeen best tevreden met hun lot op aarde. Hun houding ten aanzien van de messiaanse stromingen was dan ook ronduit vijandig te noemen. Voor hen was de hemel immers al op aarde gekomen. Volgens Flavius Josefus, de bekende joodse geschiedschrijver, die veel informatie over deze tijd voor het nageslacht heeft vastgelegd, ontkennen zij zelfs Gods bemoeienis met de wereld en de menselijke aangelegenheden. De Sadduceeën, de tweede sekte, ontkennen de betekenis van het Lot totaal. God, zo beweren zij, heeft niets te maken met het doen van kwaad, hij kijkt er niet eens naar. Volgens hen is de mens vrij in zijn keuze van goed of kwaad en is het een zaak van iederes vrije wil of hij het ene dan wel het andere doet. (De joodse oorlog, Boek III, Hoofdstuk 8, paragraaf 14) Hoewel dit misschien een beetje te extreem is uitgedrukt, geeft het toch enigszins een beeld van hun staan in het leven en hun denken over God en Zijn Koninkrijk DE ESSENEN The apocalyptics, pondering the prophets and brooding over the evils of current history, wrote messages of encouragement to assure the righteous that though they seemed forsaken, God would soon intervene to save them and bring the promised day of salvation. (Ladd) De Qumran gemeenschap, die veel apocalyptische materiaal voor het nageslacht heeft bewaard en door velen wordt vereenzelvigd met de groep der Essenen, deelde dezelfde hoop als de apocalyptici, maar nam binnen het maatschappelijk leven een positie van afzondering in. Het ging hen er niet om de ander te bemoedigen en te stimuleren om in tijden van vreemde overheersing en een grote stroom van heidens invloeden, vol te houden en het hoofd boven water te houden. Zij trokken zich volledig uit het maatschappelijk leven terug, in afwachting van betere tijden. En het Koninkrijk Gods zal de God Israëls toebehoren en door de heiligen van Zijn volk zal Hij kracht bewijzen. (QM, kolom VI:4) Deze gemeenschap kende een bloeitijd in de periode van de tweede eeuw voor Christus tot aan de verwoesting door de Romeinen (tijdens de Oorlog van Judea) in het jaar 68 erna, met slechts een kleine onderbreking in de eerste eeuw voor de jaartelling. De leden van de gemeenschap - door velen geïdentificeerd met de groep, die de Essenen genoemd worden (of een zijtak daarvan) - waren er stellig van overtuigd, dat de eindtijd spoedig zou aanbreken. In hun visie zagen zij de wereld beheerst door twee machten - twee geesten - die ieder onder de mensen aanhangers of zonen hadden. 49

50 De Essenen nu, die zichzelf als zonen van het licht beschouwden, meenden zich rigoureus te moeten losmaken van de anderen, de zogenaamde zonen van de duisternis. Zij waren er van overtuigd dat er, tot God het einde van de wereld zou bewerkstelligen, nog een verbitterde, op- en neergaande strijd tussen beide machten gevoerd zou moeten worden. Een strijd waaruit zij uiteindelijk als overwinnaar tevoorschijn zouden komen. En hun koningen zullen U dienen en zullen U hulde brengen, al Uw onderdrukkers, en het stof van Uw voeten zullen zij lekken. Dochters mijns volks, breekt uit in luide jubel, versiert U Israël tot eeuwige macht. (QM, kolom XIX) Hoewel het bestaan van deze sekte al van oudsher bekend was, is men veel meer over hen te weten gekomen door de ontdekking van de Qumran-geschriften die in 1947 in de nabijheid van de Dode Zee in een grot gevonden zijn DE ZELOTEN Een groep die door Josefus niet wordt genoemd, maar ook - zij het dan later - in de intertestamentaire periode haar oorsprong vond, is die der Zeloten. Met uitzondering dan misschien van de Sadduceeën was de messiaanse verwachting algemeen aanwezig in Israël. Voor sommigen was die verwachting zo sterk, dat zij zich gedwongen voelden om de komst van het Koninkrijk te bespoedigen en in te grijpen in de gebeurtenissen. Een dergelijke overtuiging treft men aan bij de Zeloten. Deze groep is ontstaan door het initiatief van een zekere Judas de Galileeër om in het jaar 6-7 na Christus een snel onderdrukte opstand tegen de Romeinen te leiden. De wortels van deze beweging gaan echter veel verder terug. Zij mogen daarom terecht beschouwd worden als de geesteskinderen van de Maccabeeën. De Zeloten rekenden er vast op dat God zou ingrijpen, maar beschouwden het als hun plicht om daarop vooruit te lopen. Zij wilden met alle geweld een werelds Koninkrijk oprichten en waren daarmee een doorn in het oog van de Romeinen. Het optreden van deze groep zette zich door tot een flink eind in de eerste eeuw van de jaartelling. Wanneer wij tenslotte willen aangeven hoe de genoemde groeperingen zich binnen het totale spectrum van de samenleving verhielden ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de externe invloeden, dan laat zich dat uitbeelden in het volgende overzicht. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de stedelijke bevolking meer invloed ondervond dan de bevolking op het platteland. 50

51 acceptatie confrontatie Module Intertestamentaire Periode Hellenistische overheersers VREEMDE OVERHEERSERS isolatie isolatie Essenen Farizeeën Sadduceeën Zeloten STADSBEVOLKING PLATTELANDSE BEVOLKING 51

52 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 3 1. Wat wordt verstaan onder het Hellenisme? 2. Wat was de Stoa en wie was de stichter ervan? 3. Wat leerde de school van Epicurus? 4. Wie was Pyrrho van Elis? 5. Noem een zestal kenmerken van het Hellenisme. 6. Welke taal verdrong het Hebreeuws ten tijde van Ezra en waardoor werd dit veroorzaakt? 7. Vertel in het kort iets over de Farizeeën. 8. Wie vertegenwoordigden de Sadduceeën en hoe stond deze groepering tegenover de messiaanse stromingen in de maatschappij? 9. Wie waren de Essenen en wat stonden zij voor? 10. Welke overtuiging ten aanzien van de komst van het Koninkrijk hingen de Zeloten aan? 52

53 4 DE INTERTESTAMENTAIRE PERIODE RELIGIEUS BEZIEN 4.1 DE WET VERBOND WET Wet Verbond: antwoord VERBOND = WET Wet Verbond: voorwaarde De grondslag voor het leven van de joden in al zijn aspecten werd in Palestina en daarbuiten gevormd door de Thora, de in de Pentateuch opgetekende en de door de traditie toegelichte openbaring van God. Het is de profeet Ezra geweest die de Thora vanuit de vergetelheid opnieuw haar centrale plaats in het leven van de jood heeft gegeven. Omdat de geschreven Wet niet zonder meer toepasbaar was op de eisen die het leven in de tempelstaat en daarbuiten stelde, en in vele gevallen slechts algemene voorschriften bevatte, werd het de taak van Schriftgeleerden om in navolging van Ezra de geschreven Thora met inachtneming van de religieuze overlevering en het gewoonterecht door minutieuze uitleg en casuïstische verfijning te actualiseren. De resultaten van deze arbeid en die van anderen zouden de facto, het beeld van het Jodendom gaan bepalen. In het voor-exilische Israël had de Wet niet een bepaalde orde, bijvoorbeeld de staat, geschapen, maar functioneerde zij binnen de orde van het verbond dat God met zijn volk gesloten had. In naexilische tijd worden Wet en verbond weliswaar niet van elkaar gescheiden, maar er treedt in hun onderlinge verhouding wel een significante wijziging op. Verbond en Wet gaan samenvallen, omdat trouw aan het verbond gelijkgesteld wordt met trouw aan de Wet. Zo wordt trouw aan de Wet minder een antwoord op Gods heilshandelen dan wel een middel om de gunst van de Verbondsgod deelachtig te worden. Wetsgetrouwheid, zich uitend in strikte sabbatsheiliging, toepassing van de besnijdenis en het nakomen van de reinheids- en spijswetten, bepaalt of men tot de gemeente van het verbond gerekend kan worden. Maar nu zijn de rechtvaardigen gestorven En de profeten ontslapen, En ook wij zijn uit ons land vertrokken En Sion is ons ontnomen, En wij hebben nu niets meer dan de Almachtige En zijn wet. (2 Baruch 85:3) Twee factoren hebben beslissend bijgedragen tot de gesignaleerde verabsolutering van de Wet. Wij wezen er reeds op dat niet zozeer de Wet, maar haar interpretatie doorslaggevend werd. Op het punt van de uitleg traden essentiële verschillen van mening op tussen verschillende groeperingen binnen het Jodendom. Wie naar de wil van God wenste te leven, kon niet verdragen dat de Wet niet stipt, dat wil zeggen volgens de eigen interpretatie, werd onderhouden. Zo komt het tot een 53

54 scheiding der geesten: de juiste uitleg van de Wet gaat bepalen welke religieuze groepering als verbondsgemeente en als het ware Israël mag worden aangemerkt. De compromisloze liefde tot God, wiens geopenbaarde wil men naar beste weten en kunnen wenste te volbrengen, leidde zo in de praktijk licht tot een wettische vroomheid, waarbij de fixatie op eigen Wetsnormen verachting van andersdenkenden met zich bracht en het gewichtigste van de Wet uit het oog deed verliezen. Een tweede factor die tot verabsolutering van de Wet moest leiden, was haar identificatie met de Wijsheid als scheppingsmiddelaar. Wij vinden deze gelijkstelling voor de eerste maal bij Jezus Sirach. Zij maakte de Wet tot een bovenhistorische grootheid, als bestanddeel van Gods scheppingshandelen identiek met de wereldorde en definitief een aan verbond en verkiezing voorafgaande gegevenheid. Door de Wet te onderhouden leeft de vrome jood, analoog aan de Stoïcijn, in overeenstemming met de kosmische wet, al is deze voor hem niet een innerlijke vorm, maar in een reeks van geboden vervat uitwendig gegeven. Deze universele wet is enkel door Israël aanvaard, echter overeenkomstig de voorbeschikking van God, die de (met de Wet geïdentificeerde) Wijsheid beval in Jacob de tent op te slaan en in Israël haar erfdeel te vinden (Jezus Sirach 24:8). Verkiezing wordt derhalve tot verkorenheid en slechts Israël heeft de universele Instanz der Heilsermöglichung aangegrepen. Daarom werd dezelfde Wet naast scheppingsplan en - werktuig ook verlossingsmiddelaar: van de observantie van de Wet is de historische ontwikkeling, de onderhouding der wereld en de verlossing van de schepping afhankelijk. 4.2 DE TEMPEL De tempel van Jeruzalem bleef ook in het intertestamentaire tijdvak het religieus-nationaal middelpunt van grote betekenis voor de joden in de tempelstaat en in de diaspora. Zij droeg zorg voor een bestendiging van de kosmische orde (de Schepper van hemel en aarde woont daar) en verschafte een verzoenende offercultus die voor de joden van cruciaal belang bleef. Naast een religieus-cultisch centrum was de tempel voorts ook een politiek-economisch centrum. In het heiligdom stapelden zich grote rijkdommen op. De tempel van Zerubbabel had dezelfde vorm en omvang als die van Salomo, alleen in het heilige der heiligen ontbraken de cherubs en de ark. In plaats van de tien luchters van Salomo stond daar een grote zevenarmige kandelaar. Voor de priesterhof met het brandofferaltaar bevond zich de voorhof der Israëlieten met oostelijk daarvan de voorhof der vrouwen. In het tempelcomplex lagen verschillende dienstgebouwen en bedreven onder andere de geldwisselaars hun handel. De talloze priesters, die door de afgiften aan de tempel en de offergaven over ongeveer een derde van het nationale inkomen konden beschikken, waren onderverdeeld in 24 klassen, die bij toerbeurt tweemaal per jaar een week in het heiligdom dienst deden. De 54

55 belangrijkste tempelambtenaren waren afkomstig uit een klein aantal voorname Jeruzalemse priesterfamilies. De levieten waren als helpers van de priesters en als muzikanten en zangers in dienst. Ongetwijfeld kwam het overgrote deel van de tempelriten begeleidende liturgie voor hun rekening. Hoewel de tempel te Jeruzalem voor het merendeel van de diaspora als het nationaal-cultische middelpunt bleef gelden, zijn er ook voorbeelden van joodse tempels buiten Jeruzalem. 4.3 DE SYNAGOGE Wanneer men de concordantie erop naslaat vindt men nergens het woord synagoge aangegeven voor het Oude Testament. Ook bij het lezen van Gods Woord in de boeken van het Oude Testament zal men het niet tegenkomen. Toch is het begrip synagoge in de tijd van de oude bedeling een zeer sprekend iets geweest. In de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) komt het vele malen voor: maar liefst 200 keer. Het woord synagoge wordt daar gebruikt als vertaling voor twee Hebreeuwse woorden: eda en kahal. het laatste woord doet ook dienst voor de vorming van de titel van het boek Prediker. In onze Nederlandse vertaling worden deze woorden veelal vertaald met vergadering of verzameling. Het ziet namelijk op de saamvergadering van Gods volk Israël, als gemeente van de Verbondsgod, die samenkomt voor een godsdienstig feest, of een rechtszitting of een oorlog. Het woord wordt zelfs nog veel ruimer gebruikt. Bijvoorbeeld om een verzameling of een zwerm van dieren aan te geven (bijenzwerm, zie Richt. 14:18); of: verzameling van goederen of van koren. Maar meestal duidt het aan het volk Israël of de kinderen Israëls als geheel (zie bijv. de boeken Exodus, Leviticus en Numeri). Het wordt dus niet gebruikt om een gebouw aan te duiden. Daarnaast komt men het woord synagoge tegen in het Nieuwe Testament. Daar wordt het meestal gebruikt als aanduiding van de plaats waar men samenkomt. Als zodanig heeft het voor ons een zeer bekende klank, gelijk in het populaire spraakgebruik men het woord synagoge vaak vertaalt met Jodenkerk. In de concordantie wordt het woord in het Nieuwe Testament 45 keer vermeld. En dat zijn nog niet alle plaatsen. De synagoge is daar een gebouw waar men geregeld samenkomt om te bidden en de Schriften te lezen en wat daar verder bij hoort. Nu ligt het enigszins in het duister wanneer de synagoge ontstaan is in de zin van een gebouw voor godsdienstige samenkomsten, zoals wij dat kennen uit de tijd van Jezus omwandeling op aarde. In het algemeen wordt aangenomen dat dit begrip is ontstaan in de tijd van de ballingschap en zich in de jaren daarna verder heeft ontwikkeld. Concrete bewijzen voor dit standpunt ontbreken ons echter. 55

56 Maar het lijkt aannemelijk dat toen er in de tijd van de ballingschap voor de priesters geen mogelijkheid meer was om de normale dienst van de offeranden te vervullen, men dit gemis ging compenseren door zich meer toe te leggen op de bestudering van het Woord Gods. Doordat deze activiteit positief werd beleefd, heeft deze tendens zich ook na de ballingschap voortgezet en uiteindelijk geleid tot een nieuw begrip van het woord synagoge. In de nieuwe definitie van het woord synagoge gaat daarom bijzondere aandacht uit naar de activiteiten van het gebed, de schriftlezing en de nadere uitleg van de Schrift. Deze synagoge-cultus is dan de aanloop geworden van en de overgang naar de nieuwtestamentische eredienst, waarin de gebeden en de prediking van Gods Woord centraal staan. Zoals we gezien hebben, betekent dit niet dat de tempelcultus geen plaats meer kan en mag hebben. We lezen bijvoorbeeld dat als de tijd van de ballingschap voorbij is en er een lome slapheid over het volk komt zodat zij geen fut meer hebben voor het bouwen van de tempel, de profeten Haggaï en Zacharia komen om het volk te bezielen om voort te arbeiden, want de tempel moet klaar. De tempel met de offerdienst heeft nog lang niet uitgediend. De uiterlijke heerlijkheid mag best wel minder zijn dan vroeger, dat is niet zo erg. Want de toekomstige heerlijkheid zal groter zijn als Christus zal komen en de offerdienst van de tempel gaat vervullen. Tot dan blijft de offerdienst en de tempelcultus echter zeer belangrijk. Bij nadere lezing van alle teksten waarin het woord synagoge voorkomt, valt op dat de synagoge in de eerste plaats een leerhuis is. Zo ging Jezus vaak naar de synagoge om te leren. (Matt. 13:54, Marc. 1:21, Luc. 4:15, 6:6, 13:10, Joh. 18:20). De lezing van de Schrift, het gemeenschappelijk gebed, de prediking en de zegen geven samen een nieuwe godsdienstplicht aan, naast de tempel met het offer. Men komt samen in een profane ruimte, waarbij de thora-rollen getuigenis afleggen van het verbond van God met Zijn uitverkoren volk, en wel van die God die in Zijn Woord aanwezig is. Duidelijk is hierin de overgang waar te nemen van de priesterlijke naar de profetische opdracht. Het accent is verschoven van offerande naar verkondiging. Vanuit de oorsprong in de ballingschap bezien is dit een heel begrijpelijke ontwikkeling geweest. Toen men niet meer de mogelijkheid had om de offerandedienst te vervullen, ging men zich meer werpen op de Schriftstudie. De bakens werden verzet. De eerste bewijzen voor het bestaan van joodse gemeenten stammen uit de derde eeuw voor Christus, maar op basis van het voorgaande mag men rustig aannemen dat men in de tijd daarvoor ook reeds synagogen kende. De verbinding van wet en synagoge was voor de joden in de nieuwtestamentische tijd zo vanzelfsprekend dat men dacht dat er sedert de dagen van Mozes al synagogen bestaan hadden. Men kan dan ook in de handelingen van de apostelen lezen dat Mozes van oudsher in elke stad mensen heeft die hem op sabbat in de synagoge voorlezen en prediken (Hand. 15:21). 56

57 4.4 DE LITURGIE Het is moeilijk na te gaan hoe de precieze ontwikkeling is geweest met betrekking tot de liturgie van de synagoge. Maar na een zekere consolidatie heeft zij de volgende vorm aangenomen. Het verloop van de dienst valt in twee delen uiteen. Het eerste deel draagt een uitgesproken liturgisch karakter en begint met Israëls belijdenis tot één God. Deze bestaat uit drie perikopen uit het boek Numeri en Deuteronomium en wordt dagelijks door iedere gelovige jood gereciteerd. Dit gebed wordt ingeleid met een uitnodiging: Hoor, Israël, de Heer onze God is een! (Deut. 6:4) (sjema) en herinnert aan de geboden en daden van God, tot wie zijn volk zich bekent. Daarop volgt het zogeheten achttiengebed (sjemone esre of tefilla), dat uit achttien lofspreuken en smeekbeden bestaat en dat ten dele reeds in de nieuwtestamentische tijd moet hebben vastgestaan. De drie eerste en de drie laatste spreuken (berakot) roepen op God te prijzen: Geprezen zijt Gij, Heer God van Abraham, God van Izaäk en God van Jacob, Schepper van hemel en aarde, ons schild en schild van onze vaderen!. Gij zijt de Held, de Sterke, de eeuwig Levende, die de doden laat opstaan, die de levenden verzorgt en de doden levend maakt. Een voorbidder zegt deze spreuken en de gemeente antwoordt steeds met Amen dat wil zeggen Zo is het, en beaamt aldus persoonlijk, wat in het gebed gezegd is. De lofspreuken aan het begin en het einde van het gebed omlijsten de smeekbeden (hosjanot), die niet alleen betrekking hebben op de behoeften van alledag, maar ook op de Messiaanse tijd, opdat God dan erbarmen zal betonen. Tussen de beide laatste lofspreuken in wordt de zegen uitgesproken: De Here zegene u en beware u! (hallel) (Numeri 6:24-26). Was er tijdens de dienst in de synagoge een priester aanwezig, dan moest deze de zegen geven. Had men echter geen priester in zijn midden, dan sprak een gemeentelid de zegen uit in de vorm van een aan God gerichte smeekbede. Ook hierop antwoordde de gemeente met Amen. Dan wordt het eerste deel van de dienst afgesloten met de achttiende lofspreuk van het gebed: Leg uw vrede op Uw volk van Israël en zegen ons allen. Geprezen zijt Gij, Heer, die vrede schenkt! Amen. In het tweede leerstellige deel van de dienst wordt uit de wet, dat wil zeggen ui de vijf boeken van Mozes, en uit de schriften van de profeten voorgelezen. Gepreekt wordt alleen als zich onder de verzamelde gemeente iemand bevindt, die behoefte gevoelt het gelezen woord te verklaren. Iedere mannelijke jood mag aan de dienst daadwerkelijk meewerken. Opdat de orde daarbij gehandhaafd blijft, nodigt de synagogebestuurder bij monde van de dienaar de een na de ander uit naar voren te komen om de voorbede uit te spreken, uit de schriftrollen te lezen of te prediken. De synagoge kent geen geestelijkheid. Het hoofd van de synagoge was een leek. Het ambt dat hij bekleedde, werd oudtijds als een ereambt 57

58 gezien. Hij was belast met de leiding van de godsdienstoefening. Onder zijn leiding mocht iemand een schriftgedeelte voorlezen. Hij werd dan door de overste daarvoor uitgenodigd. Hij werd geassisteerd door een dienaar, eveneens een leek, die doorgaans de functie van koster en schoolmeester combineerde. Verder was het ambt van bidder of voorzanger belangrijk. De gebeden werden ook vaak gezongen, zodat de bidder tevens voorzanger was. Daarnaast was er ook een raad van oudsten of ouderlingen die waren belast met de algemene leiding van de synagoge. ook de scholen van de schriftgeleerden, ook wel rabbi s of rabbijnen genoemd, waren nauw verbonden met de synagoge of vormden daarvan een integraal onderdeel. Sommigen gaan er vanuit dat voor het voorlezen en toelichten van de schriften vaak de schriftgeleerde gevraagd zal zijn, aangezien hij immers geregeld in de buurt was. Naast de wet en haar intensieve bestudering is het de synagoge geweest, die heeft gemaakt dat de val van de tempel in 70 n. Chr. voor het Jodendom een minder gevoelige slag heeft betekend dan de verwoesting van het heiligdom te Jeruzalem door Nebukadnezar II in 586 v. Chr. 4.5 DOGMATISCHE ONTWIKKELINGEN Zowel in de latere boeken van het Oude Testament als in de literatuur uit de intertestamentaire periode doet zich een ontwikkeling voor, die ertoe heeft geleid dat een aantal facetten van het joodse geloof een ander accent hebben ontvangen. Wij willen hier kort melding van maken HET KONINKRIJK Zo wordt er meer en meer gesproken over de komst van een Messiaans Rijk, waarin het geluk van Israël hersteld wordt, de omringende volken worden geoordeeld en een tijdperk van gerechtigheid en vrede zal aanbreken. Het lijkt voor de hand liggend om te veronderstellen dat de langdurige periode van overheersing door vreemde, heidense volkeren een voedingsbodem is geweest voor het ontstaan van deze verwachting. Met reikhalzend verlangen keek men uit naar het aanbreken van het Koninkrijk Gods DE MESSIAS In het Oude Testament kan het woord Messias nog niet gezien worden als een technische term, waarmee de naam of titel wordt aangeduid van de ideale leider van het toekomstige rijk, dat een einde zal brengen aan alle onderdrukking. Het is daar niet meer dan een adjectief (bijvoeglijk naamwoord) dat gezalfde betekent en duidt op iemand die door God wordt uitverkoren voor een bijzonder doel. Tweemaal wordt het woord gebruikt voor profeten, maar in de meeste gevallen wordt het in verband gebracht met de koningen. Immers, wanneer een man koning werd, werd hij niet gekroond, maar met olie 58

59 gezalfd. Op die wijze werd hij gewijd, apart gesteld, als een gezalfde toegerust voor het koningschap met sacrale en priesterlijke functies. In de intertestamentaire periode ontstond er geleidelijk aan een nieuwe invulling van het begrip Messias, waarmee het tot een technische term werd, die de eschatologische gestalte aanduidde van de man die door God werd uitverkoren om een leidende rol te spelen bij de komst van het Koninkrijk. De Messiaanse opvattingen in zekere kringen schiepen het beeld van een Messias die overwegend van deze wereld was, nationaal en politiek, terwijl de gezichtspunten van andere kringen, de gestalte vormden van een overwegend transcendentale, eeuwige, universele Messias... Deze twee gedachtencomplexen worden ten dele aangeduid met verschillende namen als Messias en Zoon des Mensen. (Mohwinckel) Niet in alle geschriften waar het komende Godsrijk centraal staat, wordt de figuur van de Messias vermeld. Men zou hieruit de conclusie kunnen trekken, dat het optreden van een Gezalfde geen strikte voorwaarde was voor het aanbreken van het Koninkrijk. Vast staat wel dat het in eerste instantie ging om de heerschappij van God. Dit is het allesoverheersende thema dat steeds weer terugkeert en dwars door alles heen de rode draad vormt. Toch zijn er redelijk veel aanwijzingen dat er althans in sommige kringen de verwachting leefde van een persoonlijke Messias. Dan zal de Heer een nieuwe priester opwekken, En aan hem zullen alle woorden des Heren geopenbaard worden; En hij zal een rechtvaardig oordeel voltrekken over de aarde gedurende vele dagen, En zijn ster zal opgaan aan de hemel als een koning, Het licht der kennis opklarend gelijk de zon de dag; En hij zal verheerlijkt worden in de wereld, En hij zal schijnen als de zon op aarde En alle duisternis van onder de hemel wegvagen; En het zal vrede zijn op de ganse aarde. (Testament van Levi 18:2-4) In het hierboven vermelde citaat gaat het om een koning uit het levitische geslacht, een priester dus. Uit het testament der Twaalf Patriarchen spreekt echter ook de verwachting van een Messias uit het huis van David. Zo wordt met betrekking tot Juda gezegd: Dan zal de scepter van mijn koninkrijk gaan schitteren; En uit uw wortel zal een loot voortkomen; En daaruit zal een roede groeien, die richten zal over de heidenen om te oordelen en te redden al wat de Heer zal aanroepen. (Testament van Juda 24:5) 59

60 In de Psalmen van Salomo wordt hij op de volgende wijze aangekondigd: Zie het, o Heer, en doe voor hen opstaan hun koning, de zoon van David, Op de tijd waarvan Gij, God, bepaald hebt dat hij over uw dienaar van Israël zou regeren. (Psalmen van Salomo 17:21) Vanaf vers 21 bidt de psalmist om de spoedige komst van de ware opvolger van David, de Messias. De kenmerken van de Messias en zijn tijd zijn ontleend aan het Oude Testament. Het beeld dat in deze psalm geschetst wordt is dat van een aardse Messias, die regeert bij de gratie Gods. Hoe hooggespannen de Messiasverwachting in deze psalm echter ook mag zijn, de toekomstverwachting gaat (nog) niet verder dan een messiaans vrederijk op aarde. De heerlijkheden van dit rijk zouden gesmaakt worden door de gelovige Israëlieten die in die tijd zouden leven, doch ook, naar sommigen althans meenden, door de heidenen die Israël zouden gaan erkennen als Gods uitverkoren volk. Dit rijk zou eeuwigdurend zijn en zijn onderdanen zouden de zegeningen ervan genieten tot op die hoge ouderdom welke de aartsvaders in het verleden bereikten LEVEN NA DE DOOD Veel van Israëls vromen konden echter geen bevrediging vinden in een dergelijke verwachting. Meer en meer raakten zij overtuigd van het feit dat het gevoel van gemeenschap met God, waarin zij zich in dit leven mochten verheugen, geen einde zou vinden in de dood, maar dat ook in het hiernamaals de mens God zou kunnen loven en prijzen. Het idee van een leven na dit leven was voor de joden nooit zo belangrijk geweest, maar mede door het martelaarschap werden de gelovigen zich bewust van het feit dat er iets niet zou kloppen als zij die het martelaarschap hadden ondergaan en zich zo bij uitstek waardig hadden betoond om deel te hebben aan zijn koninklijke heerschappij hiertoe ook niet in de gelegenheid gesteld zouden worden. Dit leidde uiteindelijk tot de overtuiging dat niet alleen het vrome volk deel zou krijgen aan het komende Messiaanse Rijk, maar dat ook de vrome individueel ervan zou genieten, want als hij stierf, zou hij opstaan uit de dood en een rechtvaardig loon ontvangen uit Gods handen. Natuurlijk gaat het in dit alles niet om nieuwe gedachten, maar om ideeën die hun oorsprong vonden in de Schrift en onder invloed van externe omstandigheden in een ander daglicht kwamen te staan en een andere kleur aan de Openbaring gaven CHANUKKA Hoewel geen dogmatische, maar wel een religieuze ontwikkeling, willen wij hier als laatste nog melding maken van het Chanukka-feest. Het feest gaat terug op een gebeuren dat in de Boeken der Maccabeeen wordt beschreven, namelijk de wederinwijding van de tempel in het jaar 164 vóór onze jaartelling in de tijd van de vrijheidsstrijders, de Maccabeeën. 60

61 De joden waren door de Syriërs gedwongen om in de heilige tempel offers aan Zeus te brengen. Judas de Maccabeeër wist de vijand echter te verslaan en liet de tempel reinigen van alle besmetting. Hij laat dan het feest van het nieuwe altaar vieren: Op de vijfentwintigste dag van de maand, namelijk de maand Kislew (november-december, MJH) van het jaar honderd achtenveertig, stonden ze s morgens vroeg op en brachten op het nieuwe brandofferaltaar, dat ze gemaakt hadden, het offer overeenkomstig de wet. Op hetzelfde uur en dezelfde dag waarop de heidenen het ontheiligd hadden, werd het weer gewijd met liederen, citers, luiten en cimbalen. En heel het volk wierp zich in aanbidding neer en loofde de hemel, die het zo goed met hen gemaakt had. Acht dagen lang vierden ze de nieuwe altaarwijding, waarbij ze met blijdschap offers brachten en een dankoffer voor de bevrijding. Ze versierden de voorgevel van de tempel met gouden kransen en kleine schilden, wijdden opnieuw de poorten en de priesterverblijven en zetten er deuren in. En er heerste een heel grote vreugde onder het volk, nu de smaad, hun door de heidenen aangedaan, was weggenomen. Toen stelden Judas, zijn broers en de hele vergadering van Israël vast dat de dagen van de herinwijding van het altaar op een vaste tijd van jaar tot jaar gedurende acht dagen zouden worden gevierd met vreugde en blijdschap, van de vijfentwintigste van de maand Kislew af. (1 Maccabeeën 4:52-59) Nog jaarlijks herdenkt het joodse volk het feest der tempelreiniging en wijding gedurende acht dagen onder de naam van Chanukkafeest. Chanukka betekent inwijding. Dit feest wordt gevierd door het aansteken van extra lichtjes, de eerste avond één en iedere volgende dag komt er een bij, tot de acht vol is. Zowel in huis als in de synagoge worden deze feestlichten ontstoken. In de synagoge wordt er vrijwel overal de kandelaarsvorm voor gebruikt. Het ontsteken geschiedt plechtig. De opperkoster reikt een brandende kaars aan de voorganger, die na beëindiging van een lofzang het eerste lichtje van de luchter ontsteekt en zo verder iedere avond. Ook in de huisgezinnen wordt bij het invallen van de avond het Chanukka-licht ontstoken, dat minstens een half uur branden moet en niet tot gewone verlichting van de kamer dienen mag. Zo duurt onder het joodse volk de vreugde nog voort over de overwinning van Judas de Maccabeeër, die zijn volk de burgerlijke en godsdienstige vrijheid terugschonk. In het Johannes-Evangelie wordt dit feest terloops vermeld als Christus, wandelend in de zuilengang van Salomo op het feest van de Tempelwijding verklaart, dat Hij de Messias en de Zoon van God is (Joh. 10:22). 61

62 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 4 1. Welke invloed heeft de profeet Ezra gehad op het joods godsdienstig leven? 2. Welke twee factoren hebben bijgedragen tot het verabsoluteren van de Wet? 3. Wat was het belang van de tempel in de intertestamentaire periode? 4. Waar komt het woord synagoge vandaan? 5. Welke functie vervulde de synagoge? 6. Welke vorm heeft de liturgie van de synagoge uiteindelijk aangenomen? 7. Hoe ziet de bestuurlijke organisatie van een synagoge eruit? 8. Waarom was de val van de Tempel in 70 n.chr. minder erg dan de verwoesting ervan onder Nebukadnezar? 9. Welke facetten van het joodse geloof kregen een ander accent tijdens de intertestamentaire periode? Licht elk in het kort toe. 10. Wat betekent de naam Chanukka en waarom is dit feest ingesteld? 62

63 DEEL 2 DE LITERATUUR 63

64 5 DE CANON VAN HET OUDE TESTA- MENT 5.1 CANONISERING Het woord canon is de gelatiniseerde vorm van het Griekse woord kanon dat maatstaf of stok betekent en weer afkomstig is uit de Semitische talen (het Hebreeuwse kanee ). Het wordt sedert de vierde eeuw gebruikt om de lijst van heilige boeken van de Bijbel aan de duiden. In veel handboeken en standaardwerken leest men dat het Oude Testament gedurende de intertestamentaire periode nog niet is afgesloten, maar eerst aan het einde van de eerste eeuw van onze jaartelling is gefixeerd. R.C. Musaph-Andriesse schrijft in haar boek Wat na de Tora kwam: Omstreeks 300 v. C. was de Tora vermoedelijk al een afgesloten geheel. In 200 v. C. zullen de boeken van de Profeten ook min of meer afgesloten zijn geweest. Er zijn zeker nog wat veranderingen aangebracht, maar in grote lijnen stond de vorm en inhoud vast. De Geschriften, die althans voor een deel, later zijn ontstaan hebben met betrekking tot de canonisatie de grootste moeilijkheden opgeleverd. Van sommige boeken, zoals Ester, prediker en Hooglied stond het heilige karakter niet zonder meer vast. De rabbijnen die over de opname in de kanon hebben moeten beslissen, hebben hieraan uitvoerige discussies gewijd. Zij zochten naar een leidraad, maar het blijft onzeker welke maatstaven zij precies hebben aangelegd. Toen de rabbijnen tenslotte rond 100 n. C. tot een definitieve afsluiting moesten komen, zullen zij waarschijnlijk de Tora en alle literatuur die voor 500 v. C. was ontstaan, zonder meer hebben opgenomen; over de rest is uitvoerig van gedachten gewisseld. In de leerschool van Jabne (het Griekse Jamnia), dat vanaf de val van Jeruzalem in 70 n. C. tot ongeveer 135 het geestelijk centrum van de joden was, is men tot eindafsluiting overgegaan. Nadat de kanon eenmaal definitief vastgesteld was, is er nooit meer een boek aan toegevoegd of uit verwijderd. (Musaph- Andriesse 1985:25) Hetgeen echter historisch bekend is over het functioneren van de bekende Hebreeuwse canon van het Oude Testament geeft reden om aan te nemen dat deze reeds aanvaard is geweest vóór de periode van Jezus Sirach. Daarmee valt er ook geen moment aan te wijzen waar deze canon door menselijke beslissing zou zijn afgebakend. 64

65 Het besef van heiligheid van de boeken bestond immers reeds vanaf het begin van het ontstaan van de Bijbel. Het Oude testament is zo oud als het jongste boek zichzelf dateert. J. van Bruggen onderbouwt dit standpunt in zijn boek Wie maakte de Bijbel? met de volgende argumenten. 5.2 JOSEFUS Aan het einde van de eerste eeuw schrijft Josefus een verdedigingsschrift voor de joden Tegen de Grieken. Daarin heeft hij het ook over hun heilige boeken. Het is genoegzaam bekend dat de Egyptenaren en Babyloniërs vanaf de oudste tijden grote zorg besteedden aan het officeel vastleggen van de geschiedenis. Bij de Egyptenaren waren het de priesters die met dat optekenen van gebeurtenissen en met de interpretatie ervan belast waren, bij de Babyloniërs was diezelfde taak toevertrouwd aan de Chaldeeën.. Van alle volkeren die met de Grieken in contact stonden, bedienden de Phoeniciërs zich het meest van het schrift, zowel voor het regelen van het dagelijks leven alsook voor het vastleggen en overleveren van gebeurtenissen van meer algemeen belang. Dat alles is voldoende bekend, dus dat onderwerp kan ik verder laten rusten. Maar dat ook onze voorouders op dat punt niet minder en misschien zelfs wel nog meer zorg aan de dag hebben gelegd, is veel minder bekend. Bij hen was die taak in handen gelegd van de hogepriesters en de profeten. Ik zal proberen kort uiteen te zetten hoe onze overlevering tot op de dag van vandaag met de grootst mogelijke nauwgezetheid bewaard en bewaakt is en hoe deze, om het maar eens wat vrijmoediger te formuleren, ook in de toekomst bewaard en bewaakt zal worden. (Josefus, Tegen de Grieken, Boek 1, paragraaf 28-29) De joden hebben vanouds veel zorg besteed aan de bewaring van hun vaderlijke geschriften: met name de priesters en de profeten waakten daarover. Ze hebben deze taak van meet af aan toevertrouwd aan mannen van onbesproken karakter, die een leidende rol speelden in onze godsdienst. Ze hebben er ook steeds voor gezorgd dat de leden van deze priesterklasse van vreemde smetten vrij bleven. Wie tot de priesterklasse behoorde en een gezin wilde stichten, kon dat alleen doen als hij trouwde met een meisje uit zijn eigen volk. Hij mocht zich niet laten leiden door de overweging dat een meisje rijk was of dat ze behoorde tot een familie die anderszins in aanzien stond. Hij moest onderzoek doen naar haar afstamming door kennis te nemen van de familieregisters en daarbij moest hij meerdere getuigen aanvoeren. 65

66 Deze praktijk geldt niet alleen voor Judea. In elke plaats waar zich een Joodse gemeenschap bevindt, wordt nauwlettend vastgelegd met wie de leden van de priesterklasse trouwen... Bij ons kan dus niet zomaar iedereen op eigen houtje gebeurtenissen op schrift stellen. Er bestaan bij ons dan ook geen tegenstrijdige overleveringen. Integendeel, alleen de profeten informeren ons over wat er zich in het verre verleden heeft afgespeeld, en zij doen dat onder goddelijke inspiratie. Op dezelfde manier hebben zij steeds eigentijdse gebeurtenissen nauwgezet beschreven. (Josefus, Tegen de Grieken, Boek 1, paragraaf 30-32, 37) Door een van God ontvangen inzicht hebben de profeten, die aan uitermate strenge eisen moesten beantwoorden, de oude geschiedenis geschreven. Hierdoor werd voorkomen dat er een groot aantal elkaar tegensprekende boeken het licht zouden zien, maar ontstonden er 22 boeken die onderling harmoniëren en een authentieke beschrijving bieden van de geschiedenis en de wetten. Josefus komt tot het getal 22 door de ons bekende boeken op een iets andere manier te tellen. Hieruit volgt als vanzelfsprekend, om niet te zeggen noodzakelijk, dat er bij ons niet een onnoemelijke reeks onderling tegenstrijdige boeken bestaat. We hebben maar tweeëntwintig boeken, en daarin is de gehele geschiedenis opgetekend, en er is geen enkele reden om aan de waarheid van wat daar beschreven staat te twijfelen. Vijf van deze tweeëntwintig boeken zijn geschreven door Mozes. Daarin staan onze wetten opgetekend, alsmede de geschiedenis van de mensheid vanaf haar ontstaan tot aan de dood van Mozes. Ze bestrijken een periode van een kleine drieduizend jaar. De periode vanaf de dood van Mozes tot aan de Perzische koning Artaxerxes, de opvolger van Xerxes, wordt behandeld in dertien boeken. Deze zijn geschreven door de profeten van na Mozes, die daarbij ieder de geschiedenis van hun eigen tijd voor hun rekening hebben genomen. De resterende vier boeken bevatten lofzangen ter ere van God en gedragsregels voor de mensen. (Flavius Josefus, Tegen de Grieken, Boek 1, paragraaf 38-40) Uit de periode na Artaxerxes zijn ook wel geschriften bewaard, maar deze worden niet van gelijke waarde geacht, omdat er geen profetische successie is geweest. Hoewel er zoveel eeuwen zijn voorbijgegaan, heeft niemand er iets aan durven toevoegen of veranderen. De geschiedenis van Artaxerxes tot onze tijd is ook volledig op schrift gesteld, maar voor deze periode wordt de mate van betrouwbaarheid minder hoog aangeslagen omdat de rij van op elkaar volgende profeten niet precies vaststaat... Hoe zorgvuldig wij met deze schriftelijke overlevering omgaan, hebben we keer op keer in de praktijk bewezen. Nog nooit heeft iemand het gewaagd - en dat over zo n lange periode - er iets aan toe te voegen of er iets uit te verwijderen of in te verande- 66

67 ren. Elke Jood is vanaf het moment van zijn geboorte als het ware vergroeid met de gedachte dat dit het woord van God is, dat hij zich daaraan moet houden en desnoods ten volle bereid moet zijn ervoor te sterven. (Josefus, Tegen de Grieken, Boek 1, paragraaf 41-42) Josefus verslag sluit de gedachte aan een bewuste canonvorming na Artaxerxes geheel uit en impliceert ook dat alle boeken uit een eerdere tijd stammen. 5.3 IV EZRA Ik [Ezra] antwoordde en zeide: Laat mij, Heer, voor U spreken! Ik neem thans afscheid zoals Gij mij bevolen hebt en wil het volk dat thans leeft (nog eenmaal) onderwijzen. Maar zij die later geboren worden, wie zal hen leren? Want de wereld ligt in duisternis, haar bewoners zijn zonder licht. Want uw wet is verbrand; daarom kent niemand uw daden die Gij gedaan hebt en die Gij nog wilt doen. Als ik dus genade heb gevonden voor U, verleen mij dan de heilige Geest, opdat ik alles wat er sinds het begin van de wereld gebeurd is opschrijve zoals het in uw wet geschreven stond, zodat de mensen uw pad kunnen vinden en zij die het eeuwige leven begeren het kunnen verwerven. Hij antwoordde mij en sprak: Welaan, verzamel dan het volk en zeg tot hen dat zij u veertig dagen lang niet mogen zoeken. Maak gij u dan vele schrijftafels gereed; neem bij u Seraja, Dibri, Selemja, Etan en Aziël, deze vijf mannen, want zij kunnen snel schrijven, en kom dan hierheen. Dan zal Ik in uw hart het licht der wijsheid ontsteken dat niet zal uitdoven totdat alles wat gij moet opschrijven klaar is. En als gij daarmee gereed zijt moet gij een deel bekendmaken, maar een ander deel aan de wijzen in het geheim overhandigen. Morgen rond deze tijd moet gij met schrijven beginnen. Zo ging ik heen, zoals Hij mij bevolen had, riep heel het volk bijeen en zeide: Hoor, Israël, deze woorden: Onze vaderen zijn in het begin vreemdelingen in Egypte geweest en vandaar verlost. Toen ontvingen zij de wet des levens, maar hielden zich er niet aan; en ook gij na hen hebt hem overtreden. Toen werd u het land tot erfdeel gegeven in het gebied van Sion; maar gij en uw vaderen deedt zonde en bleef niet op de wegen die de Allerhoogste u bevolen had. Maar omdat Hij een rechtvaardig rechter is nam Hij te zijner tijd weer van u af wat Hij u had gegeven. En nu zijt gij op deze plaats en uw broeders zijn nog verder in het land. Als gij dus uw driften beveelt en uw hart tuchtigt, dan zult gij tijdens uw leven bewaard blijven en na de dood genade ontvangen. Want er is een gericht na de dood, als wij tot nieuw leven komen; dan worden de namen van de rechtvaardigen bekend, de daden van de boosdoeners worden openbaar. 67

68 -Maar tot mij mag niemand komen; men mag mij veertig dagen lang niet zoeken. Zo nam ik de vijf mannen met mij mee, zoals Hij mij had bevolen; wij gingen naar het veld en bleven daar. De volgende dag echter, hoor, daar riep een stem aldus tot mij: Ezra, doe uw mond open en drink, waarvan Ik u drenk! Toen deed ik mijn mond open en zie, er werd mij een volle beker aangereikt; deze was gevuld met iets dat op water leek, maar met een kleur als van vuur. Ik nam hem aan en dronk; en toen ik gedronken had stroomde inzicht uit mijn hart, mijn borst zwol van wijsheid, mijn ziel bewaarde de herinnering. Toen werd mijn mond geopend en niet weer gesloten. En de Allerhoogste gaf de vijf mannen inzicht; zo schreven zij na elkaar het gedicteerde op in tekens die zij niet begrepen. Zo zaten zij veertig dagen: zij schreven overdag en aten s nachts hun brood; maar ik sprak overdag en hield s nachts niet op. Zo werden in deze veertig dagen vierennegentig boeken opgeschreven. En toen de veertig dagen vol waren sprak de Allerhoogste aldus tot mij: De vierentwintig boeken die gij het eerst hebt opgeschreven moet gij bekendmaken, zodat waardigen en onwaardigen ze kunnen lezen; maar de laatste zeventig moet gij achterhouden en alleen aan de wijzen van uw volk overhandigen. Want in hen is de bron van het inzicht, de fontein der wijsheid, de stroom van wetenschap. Zo deed ik, in het zevende jaar van de zesde week, 5000 jaar, 3 maanden en 12 dagen na de schepping van de wereld. (IV Ezra 14:18-48, naar een vertaling van M. de Goeij) In het hierboven weergegeven gedeelte wordt de legende verhaald waarin Ezra, nadat de heilige Schriften verbrand waren, de 24 boeken met de hulp van God opnieuw op schrift stelt (met 70 anderen die verborgen bleven). Op grond van deze legende heeft men Ezra vaak aangewezen als de man die de canon zou hebben gevormd. Er is echter niets in het bewuste gedeelte wat hierop wijst. Ezra zorgt hier slechts voor herstel van wat er al was. In wezen toon dit gedeelte het tegendeel aan, namelijk dat de schrijver dezelfde gedachte over de ouderdom van de canon was toegedaan als Josefus. 5.4 JEZUS SIRACH Het apocriefe geschrift Jezus Sirach bevat de wijsheid van een man uit het begin van de tweede eeuw vóór onze jaartelling. Zijn kleinzoon vertaalde het geschrift ongeveer 60 jaar later in het Grieks, aan het einde van die eeuw. In zijn voorrede bij deze vertaling blijkt dat hij de driedeling van het Hebreeuwse Oude Testament reeds kent en ook uitgaat van een bestaand en afgerond geheel van de bijbelboeken. 68

69 Mijn grootvader Jezus, die zich bijzonder had toegelegd op het lezen van de Wet en de profeten en de overige voorvaderlijke boeken en daarin voldoende bedrevenheid had verkregen, werd ertoe gebracht zelf iets op te schrijven met betrekking tot onderricht en wijsheid, met de bedoeling dat de leergierigen, ook hiermee vertrouwd geraakt, nog veel groter vorderingen zouden maken door te leven volgens de wet... Bij de weergave in een andere taal drukken de woorden nu eenmaal niet volledig uit, wat oorspronkelijk in het Hebreeuws gezegd is. Dit geldt niet alleen van dit boek, maar ook van de Wet zelf, de Profetieën en de Overige Boeken, die in de vertaling niet weinig verschillen van wat oorspronkelijk daarin gezegd wordt. (Nederlands Bijbelgenootschap 1975: 108) De conclusie mag zijn dat men in de tweede eeuw voor onze jaartelling het ons bekende Oude Testament reeds als een vaststaand gegeven kende, hanteerde en vertaalde. Dit blijkt ook uit de Boeken der Maccabeeën, waar wordt gesproken over de heilige boeken, die wij bezitten (1 Macc. 12:9). Het gebruik van het lidwoord maakt het onmogelijk om hier te spreken van een nog open canon, zoals sommigen veronderstellen. 5.5 SAMARITAANSE BIJBEL Sommigen zien in het feit dat de Samaritanen alleen de vijf boeken van Mozes erkennen een bewijs dat de canonvorming ten tijde van de breuk met de Samaritanen, ná de ballingschap, nog niet verder gevorderd was dan de vijf boeken van Mozes. De toevoeging van de andere boeken kan dan pas op zijn vroegst hebben plaatsgevonden na deze breuk, dus na de derde eeuw voor onze jaartelling. De denkfout ligt hier echter in het moment van het schisma. De breuk dient men namelijk veel eerder te traceren. Men kan deze terugvoeren tot de scheuring van het 12-stammenrijk na Salomo s dood. Vanaf die tijd ging het 10-stammenrijk zijn eigen weg, brak met de tempel in Jeruzalem, stelde een eigen eredienst in en had eigen profeten. De heidense bevolking die na de ballingschap werd ingevoerd, werd door een priester van het 10-stammenrijk onderwezen in de dienst aan de God van het land. Het ligt daarbij voor de hand te veronderstellen dat men ook werd onderwezen in de breuk, waarbij de profeten van Juda en Jeruzalem werden afgewezen. Toen de joden in Juda terugkeerden werd samenwerking met de Samaritanen nadrukkelijk geweigerd. Het eeuwenoude schisma werd zo keer op keer bevestigd. In wezen is hier als enige conclusie te trekken dat de vijf boeken van Mozes reeds ver voor David en Salomo als Gods Woord door alle stammen zijn aanvaard. 69

70 5.6 SYNODE VAN JABNE Een andere reden waarom sommigen niet geloven in een vroege canonvorming van het Oude Testament is gelegen in de berichten over rabbijnse debatten in de plaats Jabne rond het jaar 90 n.chr., die handelden over een aantal oude geschriften: Spreuken, Prediker, Hooglied en Esther. Men heeft wel gesproken van een Synode van Jabne, waar deze boeken officieel in de Hebreeuwse canon zouden zijn opgenomen. O.T. Ramaker wijst deze visie af in Het ontstaan van de Bijbel: Ten eerste was het helemaal geen concilie van gezaghebbende joodse leiders maar alleen een vergadering van geleerden. Ten tweede werden er geen boeken in de canon opgenomen, maar alleen boeken bediscussieerd die zich allang in de canon bevonden, en werden er geen boeken uit de canon verwijderd die tevoren wel waren aanvaard. Het werk van de rabbijnen in Jamnia leidde tot de informele bevestiging van de canon, niet de opstelling daarvan. (Ramaker 1979:83) 5.7 CONCLUSIE Op basis van het voorgaande is het heel aannemelijk dat de canon van het Oude Testament zich niet, zoals velen menen, heeft ontwikkeld tijdens de intertestamentaire periode om op zijn laatst in het jaar 90 n.chr. een afsluiting te vinden in de zogenaamde synode van Jabne. Zij lijkt veeleer reeds aanvaard geweest te zijn vóór de periode van Jezus Sirach. Al zo n vier eeuwen voor de christelijke jaartelling had de Hebreeuwse Bijbel zijn definitieve omvang bereikt. In zijn geheel wordt deze de Tenach genoemd, naar de beginletters van de drie hoofddelen (T-orah, N-ebihim, Ch-etubim). De volgende boeken waren hierin opgenomen: De Wet (torah) De Profeten (nebihim) Genesis Exodus Leviticus Numeri Deuteronomium Vroege profeten Jozua Richteren Samuel Koningen Late profeten Jesaja Jeremia Ezechiël De 12 kleine profeten 70

71 De Geschriften (ketubim) Dichterlijke boeken Psalmen Job Spreuken De vijf rollen (megilloth) Ruth Hooglied Prediker Klaagliederen Esther Historische boeken Daniël Ezra-Nehemia Kronieken 71

72 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 5 1. Waar komt het woord canon vandaan? 2. Waarom zijn volgens Josefus de geschriften die sinds Artaxerxes geschreven zijn niet van gelijke waarde als de geschriften van vóór die tijd? 3. Geef enkele argumenten waaruit blijkt dat het Oude Testament zoals wij dat kennen al in de tweede eeuw vóór Christus vaststond. 4. Wat wordt verstaan onder de Samaritaanse bijbel? 5. Wat was belangrijk aan de Synode van Jabne? 6. Hoe wordt het Oude Testament door de joden genoemd en hoe komt men aan die naam? 7. Geef de verschillen aan tussen de indeling van de Hebreeuwse bijbel en de protestantse bijbel zoals wij die kennen. 72

73 6 DE APOCRIEFEN EN PSEUDEPIGRA- FEN Met de termen Apocriefen en Pseudepigrafen worden die joodse geschriften aangeduid, die in de periode tussen Oude en Nieuwe Testament zijn geschreven (voornamelijk in de periode van 200 v.chr n.chr.), maar niet in de canon zijn opgenomen. Over het algemeen wordt voor het onderscheid tussen beide categorieën de volgende richtlijn gehanteerd. 6.1 DE APOCRIEFEN De zogenaamde apocriefe ( apocryphon betekent verborgen, geheim ) of deuterocanonieke boeken van het Oude Testament zijn boeken die niet door de synagoge zijn overgeleverd, maar door de officiële kerk. Dat de kerken die onder invloed van de calvinistische reformatie staan, ze op dogmatische gronden tot tweederangs literatuur hebben verklaard en ze vervolgens hebben veronachtzaamd, doet daar niets aan af. De volgende boeken worden tot deze categorie gerekend: Tobit, Judit, Wijsheid van Jezus Sirach, Wijsheid van Salomo, Baruch, twee tot vier boeken der Maccabeeën, toevoegsels bij Daniël, een langere vorm van het boek Esther. Hoewel deze boeken niet in de Hebreeuwse Bijbel zijn opgenomen, komen ze wel voor in de Septuaginta overgenomen, zodat er een goede Griekse tekst van de geschriften voorhanden is. 6.2 PSEUDEPIGRAFEN Onder de aanduiding Pseudepigrafen verstaan we eveneens een groep geschriften, die van joodse afkomst is, maar die niet binnen het Jodendom doch door christenen is overgeleverd. Hier was het echter niet de officiële kerk die in deze geschriften was geïnteresseerd, maar waren het veelal bepaalde christelijke gemeenschappen die er belangstelling voor koesterden en verantwoordelijk gesteld worden voor de overlevering. Omdat deze geschriften niet zijn opgenomen in de canon van de Heilige Schrift of de Septuaginta, hebben we er geen teksten van in het Grieks of Latijn, tenminste niet in die zin dat zij het karakter dragen van 73

74 de standaardtekst. De teksten zijn ons overgeleverd in allerlei landstalen waaronder naast het Grieks en Latijn: Syrisch, Arabisch, Ethiopisch, Hebreeuws, Armenisch en Slavisch. Deze overleveringen zijn niet aan een normgevende tekst getoetst. Het is dan ook verschrikkelijk moeilijk om op deze geschriften de tekstkritiek te beoefenen. Tot de Pseudepigrafen behoren vrij veel geschriften. De meest bekende zijn: het Ethiopische Henochboek (I Henoch), het Slavische Henochboek (II Henoch), de Syrische Baruchapocalyps, IV Ezra, de Griekse Baruchapocalyps, de Testamenten van de Twaalf Patriarchen, het Testament van Job, de Hemelvaart van Elia, het Leven van Adam en Eva. Pseudepigrafische geschriften hebben in tegenstelling tot de apocriefe boeken een open aantal. Nog steeds komen er nieuwe pseudepigrafen te voorschijn, vooral door de speurtochten in de grotten bij de Dode Zee. De inhoud van de geschriften is zeer uiteenlopend. Als algemeen kenmerk hebben ze, dat de toekomstverwachting er een kleinere, grotere of zelfs overheersende rol in speelt. Het krijgen van dromen en visioenen waarin de toekomst geopenbaard wordt, treedt daarbij sterk naar voren. Dit verschijnsel wordt wel apocalyptiek genoemd. De pseudepigrafische geschriften worden dan ook door velen benoemd als apocalyptische literatuur. Dit is echter niet geheel juist. De term apocalyptische literatuur is voor deze categorie boeken wel bruikbaar, maar dient in een veel breder verband gebruikt te worden, en wel voor alle geschriften die handelen over dromen en visioenen waarin de toekomende dingen geopenbaard worden. Deze zaken treffen we ook aan in het Oude en Nieuwe Testament en in de synagogale literatuur, zodat ook hier de benaming apocalyptische literatuur van toepassing is. Tegen een onzuiver gebruik van deze begrippen zij dan ook bij deze gewaarschuwd! Omdat de apocalyptiek een zeer belangrijke stroming in het joodse denken is geweest zullen wij haar inhoud en kenmerken in een apart hoofdstuk behandelen. 74

75 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 6 1. Wat wordt onder de term apocriefe boeken verstaan? 2. Wat is het verschil tussen de apocriefen en de pseudepigrafen? 3. Noem een vijftal apocriefe boeken. 4. Noem een vijftal pseudepigrafen. 5. Waarom is het niet juist om alleen pseudepigrafen als de apocalyptische boeken te beschouwen? 75

76 7 DE APOCALYPTIEK Sedert de vorige eeuw wordt de term apocalyptiek - afgeleid van Openbaring 1:1 - gebruikt als aanduiding voor een literatuurgenre, dat gevonden wordt in met de nieuwtestamentische Apocalypse (openbaring) van Johannes verwante joodse en christelijke geschriften, die zijn geschreven tussen 200 voor en 100 na Christus. Het genre is dus ongeveer in de periode van de Maccabeeën ontstaan en weer uitgestorven ten tijde van Simon Bar Kochba. Naast de aanduiding van het genre pleegt men onder apocalyptiek ook wel de geestesstroming te verstaan, waaruit bedoelde boeken zouden zijn voortgekomen: a particular kind of eschatology (G.E. Ladd). Een globaal gebruik van de term apocalyptiek wreekt zich echter, zodra primaire vragen gesteld worden. Ik zal daarom proberen een wat duidelijker beeld van het verschijnsel te schetsen. 7.1 DE KENMERKEN Hoe men apocalyptiek vormkritisch en inhoudelijk precies moet definiëren, is nog altijd een omstreden zaak. Uit de definitie kan men immers aflezen wat men voor apocalyptische literatuur wenst te houden, en hierover is men het verre van eens: Some definitions are broad enough to include almost anything visionary or symbolic or eschatological, and scholars taking this approach find apocalyptic literature already in the Old Testament prophets (e.g. Ezekiel, Zechariah and Joel). Others have produced so narrow a definition as to exclude even Daniel and Revelation from the group of apocalypse. (Gowan 1980:446) Een complicerende factor is bovendien dat elk van de boeken van dit genre een volstrekt eigen identiteit bezit. Hoewel er genoeg punten van overeenkomst zijn om deze werken te groeperen, worden zij evenzeer gekenmerkt door grote onderlinge verschillen. Dit maakt dat elke opsomming van karakteristieken tekort schiet in het beschrijven van de apocalyptische literatuur. Uitgaande van de indeling zoals voorgesteld door G.E. Ladd zal ik echter toch proberen een aantal kenmerken van de apocalyptische literatuur te onderscheiden en op een rijtje te zetten VISIONAIR Allereerst is er in deze werken sprake van omvangrijke (doorgaans) visionaire openbaringen, waarbij een reeks van op het eschaton uitlopende gebeurtenissen wordt waargenomen. Dat hier uitzonderingen op zijn, wordt ons verteld door Gowan: 76

77 One of the commonest forms to be used is the vision, but is does not appear in every book. Sometimes an audition takes the place of the vision. Usually it is an angel who speaks, often to answer a question raised by the seer about one of the mysteries of life, or about something he has seen in a vision. These dialogues between the seer and the heavenly messenger are a very common feature of apocalyptic (Daniel 11, Jubilees 23, 2 Baruch). In other cases the revelation comes simply as a word from the seer; it is an oracle. This is true of the Sibylline Oracles and the Assumption of Moses, of Adam and Eve 29 and of several of the short apocalypses in the Testaments of the Twelve Patriarchs. Sometimes the seer is taken on a journey through heaven and hell. (See especially 2 Enoch and 3 Baruch.) Whether we should think of this as a form of vision or as the report of an actual bodily translation is not made completely clear by the accounts, but the pattern is often the same as in the visions; the seer encounters something beyond the realm of normal experience which must then be explained by an angelic interpreter. In all cases, then, the spoken word remains the primary means of revelation despite the visual trappings which accompany it. (Gowan 1980: ) Dit laatste wordt echter tegengesproken door Ladd die duidelijk meent waar te kunnen nemen dat: with the apocalyptists, the center of interest has shifted. The living word of the Lord has given way altogether to revelations and visions. God no longer speaks by his Spirit to the prophet. The seer learns the solution to the problem of evil and the coming of God s Kingdom through dreams, visions, or through heavenly journeys with angelic guides. Hoewel ook hier een en ander weer afhangt van welke werken tot de apocalyptische literatuur gerekend moeten worden, lijken de woorden van Ladd zeker een kern van waarheid te bevatten. Te meer als men zich realiseert dat de joden uit die tijd toch vertrouwd zijn geraakt met de gedachte dat Gods stem niet meer wordt gehoord GEHEIMENIS Het geschouwde is tot op dat ogenblik een geheimenis (mysterion), dat meestal symbolisch aan de ziener onthuld en daarna door een tolkengel (angelus interpres) verklaard wordt. Russell vult hierop aan: Al hebben dergelijke geheimen in het bijzonder betrekking op de laatste dingen, toch houden zij ook verband met geheel Gods voornemen met het heelal vanaf de schepping tot het einde der tijden. Het doorgronden van deze geheimen helpt de rechtvaardige de tekenen te onderscheiden van het naderend einde en versterkt hem in zijn heilig geloof. (Russell 1982:83) Gowan maakt dit nog wat concreter: 77

78 The seer may be given the power to know the whole course of history, from his own day to the eschaton, as in the Assumption of Moses. Or he may have the mysteries of creation and the primordial era revealed to him, as in 1 Enoch On others occasions it is the troublesome theological dilemma produced by the suffering of the righteous and the persistence of evil which is answered by divine revelation, as in 2 Esdras. Sometimes the mysteries of the universe, especially of astronomy as it affects the calender, are made clear, as in 1 Enoch And on other occasions the secrets of life after death are opened to the seer as he learns about heaven and hell, the state of the dead and the last judgment, as in 2 Enoch. In each of these cases only one example has been mentioned; most apocalypses include more than one of these kinds of secret knowledge but not all of them. (Gowan 1980:452) Symboliek kan beschouwd worden als de taal der apocalyptiek. Deze symboliek is soms rechtstreeks afkomstig uit het Oude Testament, maar vaak ook uit de oude mythologie. Zoals Gowan weergeeft: The result of all this is the curious combination of a bizarre, psychedelic effect with a highly intellectual, carefully thought-out content. These are not the ravings of someone who is hallucinating but the desk-work of learned authors. They may have had visions, but the intellect was very much in control of what they wrote. The elaborate symbolism may have been chosen for safety s sake when writing about the eventual overthrow of the present government, or may have seemed the only possibility when attempting to speak of the mysteries of evil, of cosmic forces, and of a world beyond this one, but whatever the reason, it was clearly considered to be the only acceptable means for communicating this secret knowledge. (Gowan 1980: ) TECHNIEK De visioenen en dromen lijken in deze literatuur tot techniek geworden; zij zijn (bijna) inherent aan het literatuurgenre. De apocalyptische werken lijken dan ook een sfeer van kunstmatigheid uit te ademen. Ladd is hier nogal stellig in als hij zegt: An entirely different atmosphere pervades apocalyptic literature. Visions and dreams have become a form of literature. While a few of the apocalyptists may have experienced some sort of subjective experience as a result of brooding over the problem of evil, Porter was correct in saying that the visions described in the apocalypses are beyond doubt in the majority of cases not real visions at all, but literary fictions. Gowan daarentegen is voorzichtiger. Zo merkt hij op dat visions and dreams are clearly in continuity with the Old Testament, which speaks of both dreams and visions as means which God uses to communicate 78

79 with his people. Even verderop vraagt hij zich t.a.v een hemel- en hellereis van een visionair af whether we should think of this as a form of vision or as the report of an actual bodily translation is not made completely clear by the accounts. Toch blijkt ook hij niet goed raad te weten met dit verschijnsel: Whether the authors were true visionaries or whether they were merely following a literary convention in presenting their work in this way is, unfortunately, a question we can not answer PSEUDONIMITEIT Met uitzondering van het boek Openbaringen hebben alle apocalyptici onder een pseudoniem geschreven. Zij schreven dan op naam van een bekend man uit het verleden, die een openbaring had ontvangen aangaande komende gebeurtenissen (Adam, Noach, Sibyl (de schoondochter van Noach), Henoch, Abraham, de twaalf zonen van Jacob, Mozes, de tijd van de ballingschap: Baruch, Ezra, Daniel, en voor de christenen de tijd van de apostelen: Petrus, Paulus en Thomas). Als reden hiervoor zijn door wetenschappers een aantal verklaringen aangedragen: a. Dit verschijnsel was reeds lang bekend bij de Egyptenaren en de Grieken. Men maakte dus gebruik van een algemeen bekende en geaccepteerde traditie. b. Het bedekken van de identiteit ontstond spontaan en was functioneel (als paraplu ), maar werd klakkeloos gekopieerd door navolgers als techniek der apocalyptiek. Daardoor werd het kunstmatig. Dit is de mening van H.H. Rowley. c. De apocalyptici beschouwden zichzelf als uitbreiding van een traditie die werd vertegenwoordigd door een grootheid uit het verleden: zij zochten te goeder trouw te vertolken hetgeen naar hun overtuiging de gedachte en de boodschap inhield van hem in wiens naam en door wiens inspiratie zij schreven. d. Sinds Ezra s dagen maakte de Wet er aanspraak op om op alle vragen een antwoord te geven, zodat er geen plaats meer was voor nieuwe openbaringen van de waarheid naast de wet. De inspiratie was gestorven, de stem der profetie verstomd. Dit maakte het voor de apocalyptici nodig om hun boeken onder bescherming te stellen van grote namen uit het verleden (de canon was al vastgesteld!). Deze algemeen geaccepteerde visie is afkomstig van R.H. Charles. Zij wordt ook onderschreven door mannen als G.E. Ladd en Th.C. Vriezen. De laatste schrijft: Bij de literatuur die hier aan de orde gesteld wordt, moet worden bedacht, dat het Jodendom van de laatste eeuwen voor onze jaartelling zijn norm in het verleden, d.w.z. in de in de heilige Schrift gecodificeerde leer en verkondiging vond en dat nieuwe openbaringen daarom slechts kans maakten ingang te vinden, 79

80 wanneer zij aan profetische gestalten uit het verleden werden toegeschreven. Russell probeert hier echter wat tegengas in te geven, maar verzuimt zijn uitspraken te onderbouwen: Afgezien echter van het feit dat de wet niet die onbetwiste autocratie uitoefende welke hier voor haar opgeëist wordt, beschuldigt deze opvatting de apocalyptici niet slechts van misleiding, maar ook van goedgelovigheid, daar zij dan immers zouden aannemen, dat een dergelijke misleiding door hun lezers voor de waarheid gehouden zou worden. Er bestaat namelijk alle reden toe aan te nemen, dat de joden niet zo hevig geïnteresseerd waren in het auteurschap als zodanig; het staat evenmin vast, dat hun boeken niet zouden gelezen zijn, wanneer ze eenvoudig anoniem of op hun eigen naam waren bekend gemaakt. Hij sluit zich overigens aan bij de visie van Rowley. Al met al zijn er redenen genoeg aan te voeren om het verschijnsel pseudepigrafie niet af te doen met het predicaat fraude. Gowan formuleert het als volgt: However we deal with the problem, it is important for us to acknowledge that authorship did not have the same meaning for the Jews of antiquity as it does for us since most ancient books are anonymous or pseudonymous--so it may never be possible for us to understand their thinking completely; what we can do, however, is to try to avoid judging them by our concepts (thinking in terms of fraud, for example). (Gowan 1980:456) HERSCHRIJVEN VAN DE GESCHIEDENIS Naast het feit dat de apocalypticus gebruik maakte van de naam van een oudtestamentische heilige, gebeurde het ook dat hij de loop der geschiedenis herschreef vanaf de tijd van deze heilige tot aan zijn eigen tijd, waardoor het geschrift het karakter van een profetie kreeg. Ladd: The apocalyptists often took their stand in the distant past and rewrote history down to their own times as though it were prophecy, attributing the pseudo-prophecy to the pseudo-author. De apocalyptische schrijvers beten zich hierbij vast in, in het verleden gedane uitspraken, die nog niet in de letterlijke zin vervuld waren. Zij bouwden hier vervolgens op voort en probeerden deze te bewerken en te interpreteren. Hun boodschap was daardoor in hun ogen meer dan slechts een voortvertellen van het Woord van God. Voor hen was het waarschijnlijk niets minder dan voorzeggen. Russell: In het algemeen was die uiteenzetting tamelijk duidelijk, afgezien van de symbolische motto s, tot het tijdstip waarop de schrijver zelf leefde; daarna wordt het verhaal onvermijdelijk duister. Want 80

81 ofschoon het geheel pretendeert een voorspelling te zijn op naam van een oude ziener, vindt die voorspelling in feite haar uitgangspunt eerst in de dagen van de schrijver. (Russell 1982:83) 7.2 DE BOEKEN Hoewel de beschreven kenmerken voldoende zouden moeten zijn om een bepaald beeld van de apocalyptische literatuur te vormen, blijken wetenschappers het niet eens te kunnen worden over de vraag welke boeken wel en welke boeken niet tot de apocalyptische gerekend mogen worden. Russell geeft een zeer uitgebreide opsomming en merkt daarbij op dat sommigen Apocalypsen zijn in de ware zin des woords, andere - ofschoon niet overwegend apocalyptisch - belangrijke apocalyptische elementen bevatten. In feite behoren slechts weinige niet tot deze categorie, of wellicht geen enkele... : Van Palestijnse oorsprong: 1. Henoch I 6-36; 37-71; 83-90; (omstreeks 164 v.chr.)* 2. Het Boek der Jubileeën of de Apocalypse van Mozes (omstreeks 150 v. Chr.)* 3. De Testamenten der Twaalf Patriarchen ( v. Chr.) 4. De Psalmen van Salomo (omstreeks 150 v. Chr.) 5. Het Testament van Job (eerste eeuw voor Christus) 6. De Hemelvaart van Mozes (7-28 na Chr.)* 7. De levens der Profeten (eerste eeuw na Chr.) 8. Het Martelaarschap van Jesaja (1-50 na Chr.)* 9. Het Testament van Abraham 9-32 (70 tot 100 na Chr.)* 10. De Apocalypse van Abraham 9-32 (70 tot 100 na Chr.)* 11. II Baruch of de Apolcalypse van Baruch ( na Chr.)* 12. Het leven van Adam en Eva ( na Chr.), door Russell ten onrechte Apocalypse van Mozes genoemd. Van hellenistische oorsprong: 13. De Sibillijnse orakels: boek III ( v. Chr.)* boek IV (omstreeks 80 na Chr.)* boek V (voor 130 na Chr.)* 14. III Maccabeeën (tegen het einde der eerste eeuw voor Chr.) 15. IV Maccabeeën (rond het begin der jaartelling) 16. II Henoch/Boek van de Geheimen van Henoch (1-50 na Chr.)* 17. III Baruch ( na Chr.)* Over de titels die met een * zijn gemerkt bestaat een zekere overeenstemming. 81

82 Elementen uit de Qumran-rollen: 1. Commentaren op Jesaja, Hosea, Micha, Nahum, Habakkuk, Sefanja en Psalm Damascusgeschrift 3. Regel der gemeenschap 4. Regel van de gemeente 5. Rol van de lofprijzingen 6. Testimonia 7. Hymnen (of Psalmen) van dankzegging 8. Rol van de oorlog 9. Boek van de mysteriën 10. Eschatologische midrash 11. Beschrijving van het Nieuwe Jeruzalem 12. Liturgie van de engelen 13. Gebed van Nabonidus en Pseudo-Daniël 14. Genesis Apocryphon. 7.3 HET MILIEU De apocalyptische werken zijn ontstaan in een voor het joodse volk zeer duistere periode. Nadat het volk was teruggekeerd uit de Babylonische ballingschap werd de afgodendienst vaarwel gezegd en onderwierp men zich in gehoorzaamheid aan de wet van God. Ondanks hevige vervolgingen, waaraan de hellenistisch gezinde joden, die zich over het algemeen onder de elite in de steden bevonden, medeverantwoordelijk waren, legde men zich toe op het naleven van de wet en de dienst aan God. Ladd zegt zelfs dat: Never had Israel displayed more heroic devotion to the law than in the days of the Maccabees when many devout Jews gladly suffered torture and martyrdom rather than betray their devotion to God and the law. Tot dan toe hadden de profeten het volk steeds de hoop voorgehouden dat Gods Koninkrijk zou komen als zij zich maar tot Hem zouden bekeren. Door hun volhardende ongehoorzaamheid waren er nooit redenen geweest om aan deze woorden te twijfelen: het Koninkrijk was wel niet gekomen, maar dat was dan ook hun eigen schuld. In de tijd na de ballingschap lag dit echter anders. Door de onderwerping van het volk aan Gods geboden nam de hoop op het aanbreken van het Koninkrijk toe, maar... er gebeurde helemaal niets! Integendeel, het joodse volk viel onder Antiochus IV Epifanes (= de geopenbaarde God) zelfs ten prooi aan vervolgingen. Als het inderdaad zo is, dat de wereld voor ons geschapen is, waarom hebben wij onze wereld dan niet als erfdeel in bezit? Hoe lang zal dit nog voortduren? (IV Ezra 6:59) 82

83 In zijn algemeenheid hadden het indrukwekkende optreden van Alexander de Grote, zijn plotselinge dood en daarop volgende reeksen van oorlogen het gehele Midden-Oosten in verwarring gebracht, ook de joden. Den Heijer formuleert het in zijn De Messiaanse Weg I als volgt: Oude vertrouwde kaders zijn verbroken, kleine staatjes zijn opgegaan in onmetelijke wereldrijken, de eigen goden hebben niet voor bescherming en overwinning kunnen zorgen en zijn in de smeltkroes van het hellenisme ten onder gegaan. De mens is wereldburger geworden, maar weet zich geen raad in deze nieuwe en onoverzienbare ruimte. (Heijer 1989:149) De apocalyptische literatuur vormt een reactie op al deze turbulente ontwikkelingen. Russell: Zij schoot wortel in de vervolgingsperiode onder Antiochus IV (Epifanes) en bloeide op in de atmosfeer van verdrukking, foltering en doodsdreiging die gedurende de ganse overheersing van deze vorst in Palestina overheerste. In de gebeurtenissen die zouden leiden tot de Maccabeese opstand kwam dit zaad eerst tot volle bloei. (Russell 1982:81) Waar dit genre sociaal en geografisch geplaatst dient te worden is op dit moment nog niet duidelijk. A.S. van der Woude meent dat het zeer de vraag is dat wij de afkomst van deze apocalyptische werken moeten zoeken in bepaalde, religieus-sociologisch te definiëren kringen of een wel te omschrijven geestesstroming in de hellenistische tijd. Hij gaat ervan uit dat deze literatuur is ontstaan in navolging van vergelijkbare, zich tegen het dreigende helleniseringsproces te weer stellende literaire producten uit Egypte en Iran en in aansluiting bij vormen en motieven uit eerdere eschatologische geschriften van het Oude Testament. A.S. van der Woude: De desbetreffende boeken lijken voortbrengselen te zijn van speculatief ingestelde individuen, die als zieners en wijzen geïnteresseerd waren in hetgeen kosmologisch en historisch die Welt zusammenhält, zonder dat wij dezen kunnen onderbrengen bij een wel omschreven religieuze en/of maatschappelijke groepering. (Woude 1983:71) Anderen hebben gemeend de groep der Essenen als de schrijvers van de apocalyptische literatuur aan te kunnen wijzen, maar dit standpunt berust meer op giswerk dan op reële argumenten (dit standpunt is voornamelijk gebaseerd op het feit dat in de grotten van Qumran fragmenten van apocalyptische werken zijn aangetroffen. Qua ideeën vertonen de werken verschillen met die van de Essenen), zodat ik met Ladd (1980:79) van mening ben, dat therefore deal with the apocalypses as they stand and await further light upon their historical milieu. 83

84 7.4 OORSPRONG EN INVLOEDEN Voor wat betreft de oorsprong van en de invloed op de apocalyptische literatuur zijn verschillende theorieën in omloop: 1) de apocalyptiek is ontstaan uit een intern-joodse ontwikkeling: a) de apocalyptiek is een uitvloeisel van het profetisme; b) de apocalyptiek is een uitvloeisel van de Wijsheidsliteratuur. 2) de apocalyptiek is ontstaan uit een buiten-joodse traditie: a) de apocalyptiek is afkomstig uit het Perzische Zoroastrianisme; b) de apocalyptiek heeft zijn bron in de hellenistische godsdienst. Donald E. Gowan geeft in vogelvlucht een aardige beschrijving van deze theorieën, die ik hier fragmentarisch en ingekort weergeef: 1a. Daniel was considered to be a prophet, and given the common understanding of prophets as people who foretold the future, it was natural to think of apocalyptic as the descendant of Old Testament prophecy. There is some evidence that the apocalyptic seers thought of themselves as prophets; the visions which are so prominent in their books are patterned after those in Ezekiel and Zechariah, much of the symbolism has been taken from the same sources, and the ability to predict the future was considered to be the gift of prophecy. Modern scholarship has made a strong case for the theory that apocalyptic was indeed a natural development from the prophetic tradition and this still seems to be more likely than the other suggestions. 1b. The seers are pictured as scribes and wise men, and some apocalyptic books contain compilations of information about the natural world which reminds us of one of the interests of old wisdom. It is also claimed that the deterministic theology of apocalyptic is to be traced directly back to the wisdom movement. This theory has rightly shown how important the wisdom influence has been on apocalyptic, but does not provide an adequate explanation for some of the latter s most prominent features: its eschatology, its heavy use of symbolic language, its stress on visions and the very conception of attaining knowledge by revelation. 2a. The discovery that Persian eschatology (Zoroastrianism) contained several of the same features which appear in Jewish apocalyptic has led to the suggestion that much of the latter was borrowed from the Persians. The similarities are evident: a true eschatology, in which the created world is said to pass through a fixed number of periods, then to be destroyed in a last judgment, this judgment was to be on moral grounds and to involve the destiny of individuals as well as that of the world, a believe in a 84

85 heaven and hell, in resurrection, a well developed angelology. Furthermore, since the Persians were relatively tolerant rulers and Zoroastrianism was a religion with a strong ethical sense and had original been monotheistic it could have been much easier for Jews to take a favorable view of its teachings than of those of any other religion. However, caution must be exercised in looking to Zoroastrianism as the source of the apocalyptic movement. There are problems of dates, most of the parallels between the two religions are in no sense novelties for Judaism, requiring an explanation in terms of borrowing from an outside source. Zoroastrianism is more like a catalist. 2b. The concept of world periods which is prominent in apocalyptic does appear in Greek authors, and there is a strong determinism in aspects of Hellenistic thought as well. (Gowan 1980: ) Men dient de zaken genuanceerd te benaderen. Zo mag rustig aangenomen worden dat a. de apocalyptische literatuur als verschijnsel van zijn tijd door vele ontwikkelingen is beïnvloed geworden, en b. er over die periode nog maar zo weinig bekend is dat het welhaast onmogelijk is met glasheldere bewijzen te komen. 7.5 DE BOODSCHAP In het voorgaande zijn zijdelings reeds een aantal inhoudsaspecten van de apocalyptische literatuur aan de orde geweest. In deze paragraaf wil ik proberen hier wat systematischer op in te gaan. Zoals gezegd heeft de apocalyptische literatuur zich ontwikkeld vanuit het dilemma dat het Koninkrijk van God zou moeten aanbreken, maar het niet gebeurt. De apocalyptici zagen zich hierdoor genoodzaakt een nieuwe eschatologie te formuleren, die door Vriezen de transcendenteschatologische visie genoemd wordt. De ombuiging van de verwachting van het nabije heil Gods in de richting van een transcenderende heilsverwachting in de apocalyptiek is te verklaren uit de teleurstelling en de onzekerheid, die zich van velen hebben meester gemaakt in de jaren na de ballingschap. (Vriezen 1987:491) Deze eschatologische visie vormt het voornaamste element van hun boodschap. Russell: Die boodschap riep de mens op het oog af te wenden van deze wereld vol boosheid en ellende, het te richten op het grote zich ontplooiende doel van de Almachtige God, die de geschiedenis en het lot dezer wereld vasthoudt in zijn hand. De dag naderde 85

86 snel waarop Hij met macht zou tussenbeide komen en Zijn Koninkrijk van gerechtigheid en vrede oprichten; de Messiaanse tijd zou spoedig aanbreken en de zegeningen van het paradijs met zich brengen; de grote dag van het Oordeel zou de ondergang van de bozen en de vrijspraak van de rechtvaardigen brengen; de Nieuwe Eeuw stond voor de deur, het Koninkrijk Gods was nabij. (Russell 1982:80-81) In het kort zijn de hoofdpunten als volgt ESCHATOLOGISCHE DUALISME The dualism of Jewish literature combines a cosmological dualism which sees the world in the grip of two conflicting spirits, God and Satan, with an eschatological dualism which limits the struggle between these two powers to this age and sees the complete triumph of God in the age to come. (Ladd 1980:88) Het dogma van het twee-tijden stelsel doet zijn intrede. Mede onder invloed van het Perzisch-Babylonisch denken (het Zoroastrisme) ontwikkelt zich geleidelijk aan een concept waarin deze eeuw, met al het negatieve en kwade, wordt geplaatst tegenover de toekomende eeuw, waar uiteindelijk het recht zal zegevieren. Deze eeuw is niet het einde; de volle heerlijkheid heeft er geen plaats. Maar de Dag des Oordeels zal het einde zijn van deze eeuw en het begin van de onvergankelijke toekomende eeuw, waarin geen verderf meer is, geen zondige wereldsgezindheid en ongeloof, waarin gerechtigheid is vermeerderd en waarheid is verschenen. (IV Ezra 7:112 e.v.) Maar God heeft niet één maar twee wereldperioden geschapen. (IV Ezra 7:50) Het contrast tussen Gods wereld en de zichtbare wereld, waarvan de profeten zich al bewust waren, wordt verder aangescherpt in een poging om het (in de ogen van de apocalyptici) onverdiende kwaad te verklaren. Deze dualistische kijk op het universum heeft een grote invloed uitgeoefend op de messiaanse hoop, die na verloop van tijd steeds meer transcendentale karaktertrekken ging vertonen. Een volledig transcendentaal dualisme wordt in de joodse literatuur echter niet aangetroffen: het leven in de toekomende eeuw blijft altijd nog een leven op aarde LOSLATEN VAN HET VERBAND TUSSEN ESCHATOLOGIE EN GESCHIEDENIS In tegenstelling tot de profeten gaat het bij de apocalyptici niet langer meer om een handelen van God met Israël binnen hun historisch bepaalde situatie. Deze wereld heeft hen geen toekomst meer te bieden. D.S Russell erkent dat it is true that they believed things were going from bad to worse, that the present world order was corrupt and 86

87 ripe for destruction and that the time was near at hand when evil would be destroyed and evil men punished for their sin, maar legt daarnaast het accent op de hoop die er is in het vertrouwen op Gods verlossing, die zal komen. De uiteindelijke verlossende handeling van God wordt door de apocalyptici niet meer op het heden gebaseerd. Hij is voor hen niet langer de God die komt binnen het raamwerk der geschiedenis. Ik zei, -o God, ik smeek U, als ik genade heb gevonden in uw ogen, laat mij dan zien door wie U uw schepping zal bezoeken. (IV Ezra 5:56) HET KONINKRIJK IN DE VERRE TOEKOMST De zegeningen van het Koninkrijk worden naar een verre toekomst verschoven: de toekomende eeuw. De huidige eeuw wordt als slecht betiteld en lijkt niets meer te kunnen bieden, althans, men verwacht er niets meer van. Zoals de oudere eschatologie steeds binnen het kader van de omstandigheden van de bestaande wereld bleef, zo werd in de latere heilsverwachting heden en toekomst steeds sterker tegenover elkaar geplaatst PESSIMISME In de voorgaande kenmerken schemerde het al door: de apocalyptische geschriften zijn uitzonderlijk pessimistisch van inslag. Geen pessimisme met betrekking tot de uiteindelijke zege van hun God, maar veeleer met betrekking tot Zijn handelen in de huidige (historische) omstandigheden van zijn volk ten einde het te redden en te zegenen. Hij antwoordde mij en zei: -Als je leeft, zal je het zien, en als je lang leeft, zal je je vaak verbazen, want deze eeuw spoedt zich naar het einde. Want het zal niet in staat zijn om die dingen te brengen, die de rechtvaardigen beloofd zijn op de vastgestelde tijden, want deze eeuw is vol van droefheid en zwakheden. (IV Ezra 4:26,27) Natuurlijk was er ook hoop. Daarom schreven de apocalyptici immers. De één benadrukte het aardse Koninkrijk (Henoch 1-36, Psalmen van Salomo 17-18), terwijl de ander meer het accent legde op de transcendentale aspecten (Henoch 37-71). Zij hadden echter allen gemeen, dat hun nadruk eschatologisch van aard was. Niet nu, maar straks DETERMINISME In het voorgaande hebben we gezien dat één van de kenmerken van de Zoroastrische leer is de deterministische visie op de tijd. Dit is een aspect wat ook duidelijk in de apocalyptische literatuur naar voren komt: Deze aioon moet zijn loop hebben. Het Koninkrijk komt te bestemder tijd. De apocalyptici began to work out history in vast periods not only systematically but also deterministically (Russell). 87

88 Maar gij, Jozua, zoon van Nun, bewaar deze woorden en dit boek, want vanaf mijn dood en zijn komst zullen er 250 tijden zijn. (De hemelvaart van Mozes 10:12) Concreet wil dit zeggen, dat 250 jaarweken of 1750 jaren, die, gevoegd bij de 2500 jaren die zijn verlopen sinds Mozes dood, de duur der wereldgeschiedenis stellen op 85 jubileeën of 4250 jaren. Jaarweken en dergelijke zijn dan ook een bekend verschijnsel in deze literatuur (zie bijvoorbeeld I Henoch 93:1-10; 91:12-17; Het Testament van Abraham 17; 19; De Apocalypse van Abraham 20; 28; II Baruch 53:6). Men zag de geschiedenis als van tevoren door Gods wil vastgelegd en geopenbaard aan Zijn dienaren. Ethische passiviteit Na het verlies van de politieke zelfstandigheid werd het volk vertegenwoordigd door het zadokische priesterschap. Israël is in die tijd veranderd van een volk in een gemeente, van een natie in een theocratie. Men leidde een leven gebaseerd op cultus en Thora, hetgeen al spoedig leidde tot een grote mate van ethische passiviteit. Het ontbrak de joden gewoon aan een zondebesef: de wet wèrd toch gehouden, en daarom wàs men toch rechtvaardig! Sommigen gingen zelfs zo ver in het verheerlijken van de omstandigheden, dat zij meenden, dat hierin de vervulling van de vroegere eschatologische verwachting en de voltooiing van Gods plan met Zijn volk reeds was gekomen. Dit wordt de zogenaamde anti-eschatologische visie genoemd. Men had genoegen leren nemen met hetgeen tot stand was gebracht en durfde geen hogere verwachtingen meer te koesteren, daarmee een schril contrast aftekenend met de transcendente eschatologische visie, die op een komende vervulling bleef hopen. (Baarlink 1984:35) 7.6 NIEUWE DOGMA S Naast de zich ontwikkelende eschatologie ontstonden er ten tijde van de apocalyptici ook nog andere dogma s die op het eerste gezicht volkomen nieuw leken te zijn binnen het joodse geloof. Ik noem in dit verband: het geloof in het hiernamaals en de verwachting van een Messias-figuur. In de nieuwtestamentische tijd waren de messiaanse verwachting en de hoop op de opstanding in een aantal kringen volledig geaccepteerde zaken. Dit gold ook voor de kring der christelijke Gemeente. Deze opvattingen waren er echter niet altijd zo nadrukkelijk geweest DE OPSTANDING Volgens Gowan is het Oude Testament gewend om het leven te zien als een animated soul, waarbij de geest (nephesh) niet van het lichaam kan worden losgemaakt en in staat blijkt afzonderlijk verder te leven. Dit in tegenstelling tot de latere opvatting van een incarnate soul. Leven 88

89 en dood waren nauw met elkaar verweven. Daarbij gold de mate van vitaliteit als criterium There was a continuum between life and death with the former extreme represented by good health, peace, prosperity, honor, respect and a large family and the latter extreme by the day one lies down never to rise again. But in this worldly existence one could move in and out of the realm of death more than once and could be more or less fully alive, depending on one s fortune s. (Gowan 1980:473) Degenen die uiteindelijk de dood stierven waarvan geen terugkeer mogelijk was, belandden in de Sheool, de onderwereld, waar een einde aan alle vitaliteit was gekomen. Hoewel hier van een bevordering tot heerlijkheid geen sprake leek te zijn, had men het geaccepteerd als de natuurlijke gang van zaken. Daarbij had men een compensatie gevonden in een voortleven door middel van de geslachtslijn. Doodgaan zonder nageslacht was in die tijd dan ook een ramp. Over een mogelijk hiernamaals werd niet veel gespeculeerd. Behalve de veronderstelling dat men daar wellicht geen behoefte aan had, zou dit ook heel goed verband kunnen houden met het veelvuldig voorkomen van spiritistische activiteiten bij de omringende volkeren. In the struggle with pagan religions and their ideas about life after death there seems to have been little left that Israelites could safely say about it. (Gowan 1980:475) Het is een interessante gedachte dat vanuit dit (polemisch) oogpunt bezien het Zoroastrianisme zelfs remmend op deze hele ontwikkeling zou hebben kunnen werken, in plaats van catalysatorisch, zoals over het algemeen wordt aangenomen. Hoe dan ook, geleidelijk aan begon men open te staan voor de mogelijkheid van een leven na de dood. Het is niet onwaarschijnlijk dat de volgende argumenten daar een rol in hebben gespeeld: men kende mensen die zo dicht bij God leefden dat het moeilijk voor te stellen zou zijn dat daar eens een eind aan zou komen (Henoch, Mozes, Elia); God moet als Gever van het leven ook in staat geacht worden om het leven opnieuw te schenken. Het Oude Testament geeft hier op een aantal plaatsen een indicatie voor (de zoon van de weduwe - 1 Kon. 17:17, de zoon van de Sunamitische - 2 Kon. 4:19, de dode man - 2 Kon. 13:21, het dal van de dorre doodsbeenderen - Ez. 37); van Henoch en Elia wordt gezegd dat zij niet stierven; in Ezechiël wordt gesproken over verschillende plaatsen in de Sheool. Daarmee wordt een kiem gelegd voor het idee van straf en oordeel. 89

90 Langzaam maar zeker ging er iets broeien... Tezamen met de vervolging der martelaren, vragen over de rechtvaardigheid van God, de opkomst van het individualisme, het hellenistische concept van de onsterfelijke ziel, en (toch) de Perzische invloeden, ontstond in de intertestamentaire periode het begin van een dogma van de opstanding. In deze tijd hebben de joodse auteurs hiervoor aan scala van verschillende mogelijkheden en varianten gegeven. Geleidelijk aan kwam er echter meer conformiteit en werden verwachtingen gevormd die in de nieuwtestamentische tijd bij een breed publiek ingeburgerd waren. The resurrection hope then normally meant the expectation that at some future time the dead, after waiting in some sort of intermediate state, would rise to a new life, presumably involving a body of some sort. It usually, but not always, presupposed that both the righteous and the wicked would be raised. (Gowan 1980:482) DE MESSIASFIGUUR Vaak wordt de messiaanse hoop als het belangrijkste element van continuïteit tussen de twee Testamenten beschouwd. Bij nader onderzoek blijkt de messiaanse verwachting in het Oude Testament echter nauwelijks aanwezig te zijn. Het woord messias komt 39 maal in het Oude Testament voor; 28 à 29 keer heeft het betrekking op de koning, 5 à 6 keer op de priester. Gowan concludeert dat the figures show that Messiah, in the Old Testament, was normally used of the currently reigning king of Israel; he was called the annointed one because kings were made not by being crowned but by being anointed with oil. The term does not refer to an eschatological figure. Pas in de intertestamentaire periode ontwikkelt zich een dergelijk idee. Messiaanse verwachtingen zijn in het Jodendom een bepaalde vorm en concretisering van de algemene eschatologische verwachtingen, waarbij God zich ter voleinding en bekroning van zijn doelstellingen met zijn volk en de wereld van één of meer leidende gestalten bedient, die als zijn zaakgelastigden als gezalfden worden aangeduid. Messiaanse verwachtingen kunnen deel uitmaken van eschatologische verwachtingen, maar zij zijn voor het laatste geen noodzakelijke voorwaarde. (Woude 1983) Opvallend is dat een uniform patroon ontbreekt. Den Heijer verwoordt dit aldus: Veel was mogelijk op dit terrein. Een groot aantal Messiasbeelden kwamen voor: de één verwachtte een nieuwe koning uit het geslacht van David, een nieuwe zoon van David; een ander keek uit naar een eschatologische hogepriester, iemand als Aäron 90

91 of Pinechas of zelfs als de koning-priester uit het grijze verleden Melchisedek; een derde had zijn hoop gevestigd op de verschijning van een profeet-als-mozes of op de terugkerende profeet Elia of op een zekere Taxo; mensen lieten zich inspireren door de verhalen over ijveraars voor de Heer en de Thora als Pinechas, Elia, Mattatias en Judas de Maccabeeër; of putten moed uit de geloofstrouw van de martelaren uit het verleden, de lijdende rechtvaardigen, en herinnerden zich in dit verband de liederen van Deutero-Jesaja over het lijden van de Knecht des Heren; in apocalyptische kringen leefde de verwachting van de komst van iemand gelijk een mensenzoon en men betrok die voorstelling op het eschatologische volk van God, de vromen die ondanks alles trouw zijn gebleven; wijsheidsleraren zochten steun bij de gedachte van de pre-existente Wijsheid; terwijl in de geschriften van de Qumran zelfs een dubbele messiaanse verwachting voorkomt. (Heijer 1989) 7.7 APOCALYPTISCHE LITERATUUR IN HET NIEUWE TESTAMENT Samen met de apocriefe en pseudepigrafe boeken slaan de apocalyptische werken de brug naar de wereld van het Nieuwe Testament en helpen ons mensen van de twintigste eeuw om de dingen uit de eerste eeuw van onze jaartelling beter te begrijpen: zij geven ons inzicht in de ontwikkelingen gedurende de duistere eeuwen tussen de twee Testamenten; zij verschaffen ons informatie over actuele vragen en levende verwachtingen in de eerste eeuw na Christus; zij leveren een bredere context waarbinnen de evangeliën en de brieven gelezen kunnen worden. Wie het Nieuwe Testament leest moet wel tot de conclusie komen dat zowel de schrijver als zijn lezers vertrouwd waren met de apocalyptische gedachten en (wellicht ook) de werken. Hier volgen enkele voorbeelden: Judas (14-16) citeert uit het boek Henoch (1:9); het twistgesprek tussen Michael en de duivel vanwege Mozes lichaam in Judas 9 stamt uit de Hemelvaart van Mozes; de leer aangaande de gevangen geesten in 1 Petrus 3:19 is ontleend aan Henoch In een aantal fragmenten blijkt ook het Nieuwe Testament zelf apocalyptisch van aard te zijn: van de woorden van Jezus is een gedeelte apocalyptisch van aard; dit gaat ook op voor een aantal van de brieven; het Boek der Openbaringen lijkt in zijn totaliteit een apocalyptisch werk te zijn: Binnen het grote geheel van de openbaringsliteratuur behoort de Openbaring van Johannes tot de zgn. apocalyptiek... (J. Reiling in Bijbels Handboek III:501). 91

92 VRAGEN BIJ HOOFDSTUK 7 1. De term apocalyptiek wordt wel voor een literatuurgenre als ook voor een geestesstroming gebruikt. Verklaar dit verschijnsel. 2. Noem enkele kenmerken van de apocalyptische literatuur. 3. Wat is de relatie tussen symboliek en apocalyptiek. 4. Wat wordt verstaan onder pseudonimiteit? Waarom werd dit gebruikt met betrekking tot de apocalyptische literatuur? 5. Noem een vijftal apocalyptische boeken. 6. Waaraan heeft de apocalyptiek haar ontstaan te danken? 7. Waarom menen sommigen dat de Essenen de schrijvers van de apocalyptische literatuur zijn? 8. Er zijn twee theorieën over de oorsprong van de apocalyptiek. Welke twee zijn dit? Geef bij elk een korte toelichting. 9. Wat wordt bedoeld met het eschatologisch dualisme? 10. Noem een belangrijke tegenstelling tussen de profeten en de apocalyptici. 11. Waarom zijn de apocalyptische boeken pessimistisch? 12. Noem enkele nieuwe dogma s die zich ontwikkelden binnen de apocalyptiek. Licht ze kort toe. 13. Waarom vormen de apocalyptische boeken samen met de apocriefe en pseudepigrafe boeken een brug naar het Nieuwe Testament? 14. Waarom mag men concluderen dat de schrijvers van het Nieuwe Testament vertrouwd waren met de apocalyptische gedachten? 15. Noem een tweetal voorbeelden van apocalyptiek uit het Nieuwe Testament. 92

93 LITERATUUR Baarlink, e.a. (ed.) Vervulling en voleinding. De toekomstver wachting in het Nieuwe Testament. Kampen: Kok. Bruggen, J. van Wie maakte de Bijbel? Kampen: Kok. García Martínez, F. en Woude, A.S. van der. 1994/1995. De Rollen van de Dode Zee I en II. Kampen: Kok. Goeij, M. de De Pseudepigrafen. Kampen: Kok. Gowan, D.E Bridge between the Testaments. Pittsburgh. Heijer, C.J. den De messiaanse weg I. Kampen: Kok. Jagersma, H Geschiedenis van Israël 2. Kampen: Kok. Josephus, Flavius Complete Works. Grand Rapids: Eerdmans. Kroon, J De Machabeën. Roermond: Romen & Zonen. Ladd, G.E A Theology of teh New Testament. Grand Rapids: Eerdmans The Presence of the Future. Grand Rapids: Eerdmans. Mul, F Van synagoge tot nieuwtestamentische eredienst. Enschede: Boersma. Musaph-Andriesse, R.C Wat na de Tora kwam. Baarn: Ten Have. Nederlands Bijbelgenootschap Tussen Oud en Nieuw. Amster dam. Ramaker, R.T Het ontstaan van de Bijbel. Hilversum: EO. Roubos, K Feesten in Israël. Baarn: Ten Have. Russell, D.S The Method and Message of Jewish Apocalyptic. London: SCM Press Tussen Maleachi en Matthëus. Katwijk: Servire. Schultz, H.J. z.j. De tijd van Jezus. Baarn: Ten Have. Vriezen, Th.C Literatuur van Oud-Israël. Katwijk: Servire Hoofdlijnen der theologie van het Oude Testament. Wageningen: Veenman. Woude, A.S. van der e.a Bijbels handboek 2b. Kampen: Kok. 93

94 BIJLAGEN 1. DE SEPTUAGINT drs. ing. N. Witkamp 94

95 1 INLEIDING In het Nieuwe Testament vinden we regelmatig directe citaten uit, of verwijzingen naar het Oude Testament. Wie actief en nauwkeurig de Bijbel leest, zal een dergelijk citaat of verwijzing weleens nieuwsgierig hebben teruggezocht in het Oude Testament zèlf. Het resultaat hiervan zal in een grote hoeveelheid gevallen tot grote of minder grote verbazing hebben geleid. In de volgende tabel zetten we een aantal voorbeelden op een rij, gebaseerd op de vertaling NBG Matth. 21:16/ Ps. 8:2(3) Luc. 3:35-36/ Gen.10:24; 11:12-13 Hand. 7:14/ Gen. 46:27 Rom. 10:11/ Jes. 28:16 Rom. 15:21/ Jes. 52:15 Hebr. 1:6/ Deut. 32:43 Hebr. 1:7/ Ps. 104:4 Hebr. 10:5/ Ps. 40:7 Hebr.11:21/ Gen.47:31 Citaat OT in NT...Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid. de zoon van Serug, de zoon van Reu, de zoon van Peleg, de zoon van Eber, de zoon van Selach, de zoon van Kenan, de zoon van Arpaksad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech... En Jozef zond heen om zijn vader Jakob te laten komen en al zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen....al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen....zij, aan wie niets van Hem is verkondigd, zullen Hem zien en wie het niet gehoord hebben, zullen het verstaan....en Hem moeten alle engelen Gods huldigen....die zijn engelen maakt tot winden en zijn dienaars tot een vuurvlam....slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder der zonen van Jozef gezegend en hij heeft aangebeden, (leunende) op het uiteinde van zijn staf. OT Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest... En Arpaksad verwekte Selach, en Selach verwekte Eber. Toen Arpaksad vijfendertig jaar geleefd had, verwekte hij Selach. En arpaksad leefde, nadat hij Selach verwekt had, vierhonderd drie jaar......het gehele getal der zielen van het huis van Jakob, die naar Egypte kwamen, was zeventig....hij die gelooft, haast niet....want wat hun niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij. Ontbreekt Hij maakt de winden tot zijn boden, laaiend vuur tot zijn dienaren. In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, - Gij hebt mij geopende oren gegeven -...En Israel boog zich aanbiddend neder aan het hoofdeinde van het bed. Nauwkeurige vergelijking van bovenstaande teksten levert kleine, maar ook grote verschillen op. Heeft God uit de mond van kleine kinderen lof bereid, of sterkte gegrondvest? Hoort Kenan thuis in het geslachtsregister of niet? Trok Jakob naar Egypte met zeventig, of met vijfenzeventig familieleden? Zal hij die op Hem zijn geloof bouwt niet beschaamd uitkomen of zal hij die gelooft niet haasten?... En hoe zit het met Deut. 1:6 waar staat dat alle engelen Gods hem (Christus) moeten huldigen? Dit hele vers ontbreekt in het Oude Testament van NBG Wat is 95

96 hier aan de hand? Hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament slordig geciteerd? Hebben de vertalers van NBG 1951 hun werk niet goed gedaan? Het antwoord is: geen van beide. De verklaring van deze verschillen is, dat de auteurs van het Nieuwe Testament veelal (maar niet exclusief) citeren uit de in die tijd veelgebruikte Griekse vertaling van het Oude Testament. Deze Griekse vertaling wordt ook wel Septuagint (LXX) genoemd. Het Oude Testament van onze moderne vertalingen echter, is gebaseerd op Hebreeuwse teksten uit de Masoretische traditie, kortweg de Masoretische tekst (MT) genoemd. Dit zijn teksten die ons met name zijn overgeleverd dankzij de grote inspanning van middeleeuwse Joodse geleerden, de Masoreten genoemd. Omdat de schrijvers van het Nieuwe Testament nogal eens citeren uit de Griekse vertaling van het Oude Testament en daar deze vertaling regelmatig afwijkt van de Hebreeuwse tekst waarop het Oude Testament van onze moderne vertalingen is gebaseerd, is het nuttig eens nader kennis te maken met deze Griekse vertaling. 96

97 2 ONTSTAAN, RECEPTIE EN TRANS- MISSIE 2.1 DE BRIEF VAN ARISTEAS Het oudste getuigenis over de oorsprong van de LXX is de zogeheten Brief van Aristeas. De datering van deze brief is erg onzeker en wordt dan ook gedateerd tussen 200 v. Chr. en 33 n. Chr. (Jellicoe 1968:48). Volgens Aristeas is de Griekse vertaling van de Pentateuch (dus niet de hele Tenach!) tot stand gekomen tijdens de heerschappij van Ptolemaeus II Filadelfus ( v. Chr.). De initiator zou de Alexandrijnse bibliothecarus Demetrius van Phaleron zijn geweest, die, als verzamelaar van literatuur, ook een kopie van de Joodse wet wilde hebben. Deze legt zijn verzoek voor aan Filadelfus en krijgt toestemming om een grootscheeps project op touw te zetten dat tot doel heeft de Hebreeuwse Pentateuch in het Grieks te laten vertalen. Men zendt een delegatie naar Jeruzalem en de hogepriester Eleazar werkt gewillig mee. Deze zendt tweeënzeventig oudsten met een afschrift van de Wet naar Alexandrië terug. Na een serie van zeven banketten, die een week duren gaan de geleerden aan het werk. Na exact tweeënzeventig dagen komt de vertaling tot stand op het eiland Pharos. Waarschijnlijk omdat de vertaling zou zijn gemaakt door 72 Joodse oudsten uit Jeruzalem krijgt deze vertaling de naam Septuagint (zeventig), doorgaans weergegeven met het Romeinse cijfer LXX DOEL VAN DE BRIEF Over het doel van de brief bestaan verschillende visies. Zo is geopperd, dat Aristeas zijn document in een latere periode heeft samengesteld als een apologie voor het Jodendom en de (Griekse vertaling van de) Wet (Jellicoe 1968:47). Vergelijkbaar met het gezag van koning Kores met betrekking tot de opbouw van Jeruzalem en de tempel, geeft Aristeas aan het Jodendom en de LXX een koninklijk gezag. Volgens deze benadering is Aristeas brief dan voornamelijk een apologie van het Jodendom naar de hellenistische wereld. Volgens een andere visie (Wit-Tak 1995:37) is de brief geen apologie ten behoeve van niet-joden, maar gericht op de Palestijnse Joden. Deze zouden veel problemen hebben met de Griekse vertaling van de Wet. De Brief van Aristeas zou dan tot doel hebben de Joodse broeders uit Palestina te overtuigen dat de LXX uit Palestina zelf afkomstig was, de goedkeuring had van de hogepriester, en was vertaald door schriftgeleerden uit elke stam van Israël (een afvaardiging van het gehele Joodse volk) EVALUATIE In tegenstelling tot het in de Brief van Aristeas geschetste beeld, lijkt het aannemelijker dat de LXX is ontstaan in en vanuit Joodse kring in Egypte, Alexandrië (vgl. Rahlfs 1935:LVII, Jellicoe 1968:54, Wit-Tak 1995:23) en niet op initiatief van de heerser van Egypte of zijn bibliothecarus. De in Egypte levende Joden raakten steeds meer 97

98 vervreemd van het Hebreeuws. Aangezien de heilige geschriften in het Hebreeuws waren geschreven, ontstond er een probleem. Vanuit de dagelijkse praktijk ontstond meer en meer de behoefte de heilige geschriften in het Grieks te kunnen lezen en bestuderen. Als eerste werd het belangrijkste deel vertaald: de Pentateuch. Dit vond waarschijnlijk plaats in de derde eeuw voor Christus. In de daarop volgende eeuwen werd de rest van de Tenach vertaald. Waarschijnlijk bestond er rond 150 v. Chr. een Griekse vertaling van de gehele Tenach. Deze datering is onder meer gebaseerd op het voorwoord van het apocriefe Jesus Sirach. Dit door zijn kleinzoon geschreven voorwoord (ca. 116 v. Chr.) maakt melding van een Griekse vertaling van de wet, profeten en overige geschriften. Aanvankelijk was de naam Septuagint de benaming van de Griekse vertaling van de Pentateuch. Later toen meerdere bijbelboeken in het Grieks werden vertaald, is de naam Septuagint geleidelijk aan de benaming geworden voor de gehele Griekse Tenach. Gezien het feit dat de LXX over een langere periode tot stand is gekomen, ligt het voor de hand dat de LXX het product is van verschillende (groepen) vertalers, uit verschillende periodes en afkomstig uit verschillende plaatsen. Dit wordt bevestigd door de aard van de vertalingen: 1) er is variatie in vertaling, van zeer letterlijk tot erg vrij; 2) er zijn verschillen in Griekse stijl. Alhoewel de Brief van Aristeas historisch gezien niet geheel accuraat is, worden door velen in ieder geval de volgende elementen uit de brief als betrouwbaar gezien (Jellicoe 1968:55-56): 1. De Brief van Aristeas staat in verband met een vertaling die door het Joodse gezag als authentiek en onfeilbaar werd beschouwd en werd enthousiast ontvangen door het volk. 2. De Brief verhaalt alleen van de Pentateuch die als eerste in het Grieks is vertaald. 3. De vertaling was een officieel project, waarschijnlijk op initiatief van de Joodse i.p.v. de Egyptische authoriteit. Het is echter wel mogelijk dat de laatste positief stond tegenover de vertaling. 4. Directe of indirecte associatie met Ptolemaeus Philadelphus plaatst de vertaling voor het midden van de derde eeuw v. Chr. Naast de Brief wordt dit bevestigd door het overige externe bewijs (bijv. voorwoord van Jezus Sirach, vroege citaten in het Grieks, Qumran). 5. De vertaling is gemaakt voor het gebruik in de Joodse synagoge, voor godsdienst en onderwijs. De stijl van de LXX getuigt hiervan; het is niet slechts een product voor literair gebruik geweest. 6. De relatie tussen Alexandrië en Jeruzalem was dusdanig, dat het goed mogelijk is, dat de vertaling de instemming en mogelijk zelfs de medewerking vond van de tempel. De tempelautoriteiten hebben mogelijk de Hebreeuwse rollen geleverd en misschien zelfs de vertalers. 98

99 2.2.3 DE LXX IN HET JODENDOM De LXX werd door de Joden aanvankelijk hoog aangeslagen. Volgens Aristeas kreeg de vertaling van de Pentateuch officiële erkenning door de Joodse gemeenschap van Alexandrië. Puntsgewijs zetten we een aantal Joodse geluiden op een rij. Philo uit Alexandrië noemt Aristeas nergens, maar is wel bekend met de Brief van Aristeas of met de aan deze brief ten grondslag liggende overlevering (Jellicoe 1968:39-40). Volgens Philo is de LXX geïnspireerd en staat op één lijn met de oorspronkeiljk aan Mozes gegeven wet. Josefus is de eerste die Aristeas bij name noemt (Jellicoe 1968:30; Wit-Tak). In zijn boek Joodse Oudheden neemt hij de delen van Aristeas over die direct op de vertaling van de LXX betrekking hebben. De Babylonische Talmoed (waarschijnlijk tweede eeuw na Christus) zegt het volgende (Megilla 9a). Er wordt van koning Ptolemaeus verteld dat hij tweeënzeventig oudsten bijeenbracht en hen in tweeënzeventig huizen plaatste zonder hen te laten weten met welk doel hij hen had verzameld. Hij ging achtereenvolgens naar elk van hen toe met de woorden: Schrijf voor mij de Wet van uw Meester Mozes op. God gaf ieder van hen in het diepste van zijn hart zo goed raad dat zij allen dezelfde opvatting (over de tekst) hadden bij het opschrijven (van de Wet voor de koning). Maar zij veranderden dertien passages (in: Wit-Tak 1995:11). Ook de Palestijnse Talmoed wordt de op Aristeas teruggaande ontstaansgeschiedenis zonder kritiek vermeld (Wit-Tak 1995:11). De Joodse historicus Eupolomos (ca. 150 v. Chr.) citeert in zijn werk Over de Koningen van Juda uit de LXX (Wit Tak 1995:23, voetnoot 14). In Qumran zijn (fragmenten van) Griekse vertalingen van de Pentateuch gevonden (zie uitgebreid hierover hoofdstuk 3). De oudste dateren uit ca. 200 v. Chr.(!). Op grond van zijn spelling van plaatsnamen, wordt aangenomen dat de in Palestina woonachtige Samaritaan, pseudo-eupolomos, rond 150 v. Chr. de LXX gebruikte (Wit-Tak 1995:23, voetnoot 14). De LXX was een belangrijke samenbindend element van het jodendom (Rahlfs 1935:LVII). De LXX verspreidde dan ook snel onder de Joden in de Griekse diaspora. 99

100 De LXX legde op deze wijze een gunstig fundament voor de ontvangst van het latere christendom. Door het Grieks hadden zowel Joden als niet-joden toegang tot de geschriften van het Oude Testament. Afbeelding: een fragment uit de collectie LXX handschriften van de kleine profeten die gevonden is te Nahal Hever aan de Dode Zee. Dit fragment wordt gedateerd tussen 50 v.chr. en 50 n. Chr. Het gaat dus om een Grieks handschrift, maar wat opvalt is dat de Godsnaam JHWH in het oud-hebreeuws is weergegeven (zie pijl). Mogelijk hebben de vertalers uit eerbied de Godsnaam in het oud-hebreeuws laten staan. 2.3 DE LXX IN HET CHRISTENDOM Ook hier volstaan we met een puntsgewijze weergave van een aantal getuigen. Justinus de Martelaar (midden tweede eeuw) is de eerste christen die getuigt van de inhoud (maar noemt niet de naam) van de Brief van Aristeas (Apologie I, 31; Dialoog met de Jood Trypho, 71). In zijn geschriften maakt Justinus veelvuldig gebruik van de LXX en verdedigt het gezag van deze vertaling. Hij vermeldt dat in zijn tijd de LXX het gehele Oude Testament bevatte. Volgens Justinus is de LXX in het bezit van alle Joden in de gehele wereld. Irenaeus bevestigt in zijn Tegen de ketterijen (III, XXI) het gezag en de inspiratie van de LXX, waarschijnlijk in verweer tegen de nieuwere vertaling van Aquila. Een zwaarwegend argument was, dat de LXX door 70 vertalers tot stand is gekomen en die van Aquila slechts door één persoon (Jellicoe 1968:43). Irenaeus dikt de overlevering over het ontstaan van de LXX verder aan door te vermel- 100

101 den dat de 70 vertalers van elkaar werden gescheiden en onafhankelijk van elkaar dezelfde vertaling tot stand hebben gebracht. Chrysostomos is dezelfde mening toegedaan als Irenaeus (Jellicoe 1968:43-44). Het grote aantal vertalers en de ouderdom van de LXX pleiten voor zijn waarde. Clemens van Alexandrië zit op dezelfde lijn (Jellicoe 1968:44). Tertullianus is de eerste die Aristeas bij naam noemt (Apologie XVIII). Hij onderstreept dat door LXX de Hebreeuwse geschriften toegankelijk zijn geworden voor het Griekse lezerspubliek. Ook vermeldt hij dat in zijn tijd de oorspronkelijke Hebreeuwse geschriften die ten grondslag lagen aan de LXX in het Serapeum (tempel te Alexandrië waar ook een gedeelte van de bibliotheek was ondergebracht) te bewonderen zijn. Voorbeelden van kerkvaders uit de derde en vierde eeuw die de LXX hoog achtten zijn Eusebius van Caesarea, Hilarius van Potiers, Cyrillus van Jeruzalem en Epifanius van Salamis. De laatste romantiseert de traditie van Aristeas verder en vermeldt dat de 72 vertalers onderverdeeld werden in 36 tweetallen. Elk tweetal deed alles samen en produceerden zo 36 volledig identieke vertalingen (Jellicoe 1968:45). Het is goed mogelijk dat Epifanius idee van tweetallen gebaseerd is op de uitzending van de 70 discipelen in paren in Lucas. Ook de grote kerkvader Augustinus is heilig overtuigd van de inspiratie en het gezag van de LXX. In zijn De Stad Gods (18, 42 e.v.) beschrijft hij dit uitvoerig. Hieronymus was veel minder enthousiast over de LXX. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Philo zag hij de 70 niet als profeten of priesters, maar gewoon als menselijke feilbare vertalers (Jellicoe 1968:47). Volgens deze kerkvader volgt het Nieuwe Testament vaker de Hebreeuwse tekst dan de LXX. In hoofdstuk 4 zullen we zien dat hij zich hierin vergiste. 2.4 DE LXX: EEN PUNT VAN GESCHIL De eerste christenen (waaronder veel Joden) maakten dankbaar gebruik van de LXX. De LXX was hun Bijbel. Alhoewel de LXX in Joodse kring was ontstaan, namen de Joden gedurende de eerste eeuwen steeds meer afstand van deze vertaling en wel om de volgende redenen. 1) Foutieve vertalingen. In de discussies tussen Joden en christenen maakten de laatsten veelvuldig gebruik van citaten uit de LXX (zie bijv. Hand. 18:28) om aan te tonen dat Jezus de Messias was. Volgens de Joden waren veel christelijke bewijzen gebaseerd op vertaalfouten. 101

102 Een belangrijk voorbeeld betreft Jesaja 7:14, waar het Hebreeuwse almah in de LXX is vertaald met parthenos. De christenen benadrukten dat deze vertaling stamde uit een pre-christelijk tijdperk en door de Joden zelf tot stand was gekomen. De Joden verwierpen echter deze, volgens hen, foute vertaling. Volgens hen moest almah met neanis worden vertaald. Mattheüs neemt de vertaling van de LXX over: parthenos. 2) Christelijke toevoegingen. Blijkbaar hebben sommige christenen de verleiding niet kunnen weerstaan aan de LXX hier en daar iets christelijks toe te voegen. Zo is er aan De Heer is Koning in Psalm 96:10, toegevoegd: vanaf het kruis. In latere handschriften is deze toevoeging door de christenen weer verwijderd. Volgens Justinus de Martelaar echter (die in de tweede eeuw nog leefde binnen de spanning van deze discussie tussen Joden en christenen) waren deze woorden oorspronkelijk en hadden de Joden ze verwijderd. 3) Nieuwe hermeneutiek. Onder invloed van de rabbijn Akiba ontstond er gedurende de eerste dertig jaar van de tweede eeuw een overheersende rabbijnse school die grote nadruk legde op de betekenis van elke letter van de Hebreeuwse tekst. Bijvoorbeeld Gen. 1:1. Daar vertaalde hij et voor hemel en aarde door met. 4) Standaardisatie. De Dode-Zeerollen laten zien dat er van verschillende boeken van het Oude Testament rond het begin van de jaartelling verschillende versies circuleerden. Volgens sommige onderzoekers (Jobes & Silva 2000:38) zou uit deze verschillende versies uiteindelijk rond het begin van de tweede eeuw n. Chr. een Hebreeuwse standaardtekst tot stand zijn gekomen. Het ontstaan van deze standaardtekst zou dan een extra reden voor de toenmalige Joden zijn de LXX te verwerpen, aangezien deze een product was uit een tijd toen de tekst nog niet vastlag en daarom een reflectie was van verschillende (inferieure) tekstversies. 2.5 NIEUWE GRIEKSE VERTALINGEN AQUILA Als gevolg van de nieuw ontstane letterlijke hermeneutiek, verscheen er in Joodse kring een nieuwe vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament. Aquila, een Griekse proseliet en leerling van Akiba maakte een zeer letterlijke vertaling. Deze vertaling kreeg in Joodse kringen groot gezag en werd eeuwenlang gebruikt, totdat men terugkeerde naar de lezing van de Hebreeuwse tekst en de vertaling in vergetelheid raakte. Kort na de vertaling van Aquila verschenen er in de tweede eeuw na Christus twee andere Griekse vertalingen, namelijk van Theodotion en Symmachus. 102

103 2.5.2 THEODOTION EN SYMMACHUS Theodotion maakte geen volledig nieuwe vertaling, maar een verbeterde versie van de LXX aan de hand van de Hebreeuwse tekst. Symmachus maakte wèl een volledig nieuwe vertaling. In overeenstemming met alle latere vertalingen, bleef hij dicht bij de Hebreeuwse tekst ORIGENES HEXAPLA De grote aandacht die de Joden besteedden aan een goede Griekse vertaling had z n weerslag op de christenen, vooral in Alexandrië. De christelijke toevoegingen werden nu verwijderd. De toevoeging in Psalm 96:10 komt bijvoorbeeld niet meer voor in B, a en A. Veel werk is hier verricht door Origenes, een groot geleerde en bijbelwetenschapper. Hij schreef rond 240 zijn Hexapla. Deze bestond uit zes kolommen: Hebreeuws/Griekse transcriptie van het Hebreeuws/Aquila/Symmachus /LXX/Theodotion LUCIANUS REVISIE Niet lang na Origenes (laatse kwart van derde eeuw) maakte Lucianus, oprichter van de Antiocheense school, een revisie van de LXX. In tegenstelling tot de Hexapla van Origenes, was deze revisie meer bedoeld voor praktische doeleinden. Lucianus revisie verspreidde zich dan ook snel en volgens Hieronymus was Lucianus tekst rond 400 de dominante tekst in het gebied van Antiochië tot Constantinopel PAMFILUS Waarschijnlijk in reactie op Antiochië, gaf Pamfilus, oprichter van een theologische school en een bibliotheek in Caesarea, de LXX tekst van Origenes uit. Dit deed hij samen met zijn leerling, Eusebius (de kerkhistoricus). Deze tekst schijnt volgens Hieronymus rond 400 de dominante tekst in Palestina te zijn geweest. 103

104 3 DE TEKST VAN DE SEPTUAGINT 3.1 MANUSCRIPTEN De manuscripten van de LXX kunnen we onderscheiden in vier groepen: 1) papyri (geschreven op papyrus), 2) majuskels (hoofdletterschrift op perkament), 3) minuskels (kleine letterschrift op perkament), 4) handschriften gevonden te Qumran. Met name categorie 1, 2, en 4 zijn van gewicht. Papyri. -- Enkele tientallen. De meest belangrijke: Oxyrhyncus Pap. 656 (begin derde eeuw). Bevat gedeelten van Gen British Museum Pap. 37, soms U genoemd (zevende eeuw). Bevat gedeelten van de Psalmen (Hebreeuws) Een Leipzig Pap. (vierde eeuw) bevat Psalm Dit is de tekst van Boven-Egypte. Een Heidelberg Pap. (zevende eeuw) bevat Zach 4:6-Mal. 4:5. Een Berlijn Pap. (vierde of vijfde eeuw) bevat rond de dertig hoofdstukken van Genesis. De Chester Beatty (Gen., Num., Deut., Jes., Jer., Ez., Dan., Esther, Pred.) en de Bodmer papyri bevatten delen van het Oude Testament en worden gedateerd tussen n. Chr.; Chester Beatty 961 en 962 en 911 (tweede helft derde eeuw) bevatten een meer complete tekst van Genesis dan B en a. Rylands Papyus 458 bevat fragmenten van Deuteronomium en wordt gedateerd in het midden van de tweede eeuw na Christus. Majuskel perkamenten. -- ongeveer 25 handschriften. Paul de Lagarde codeerde de majuskels met Romeinse en Griekse hoofdletters. Deze codering is algemeen geaccepteerd geworden (cf. Swete 1968:148). " De belangrijkste zijn: a aleph -- Codex Sinaiticus (vierde eeuw, gedeelten aanwezig in Leipzig en St. Petersburg). Bevat fragmenten van Gen. en Num.; I Par., ix, 27-xix, 17; Esd. ix, 9-end; Esth.; Tob.; Judith; I en IV Makk.; Jes.; Jer.; Klaagl., i, 1-ii, 20; Joel; Ab.-Mal.; de poëtische boeken. Naast het Oude Testament bevat dit handschrift ook het gehele Nieuwe Testament; de brief van Barnabas en een gedeelte van de Herder van Hermas. De tekst is gemixed. Tobith wijkt veel af van A 104

105 en B. De oorsprong van dit manuscript is onzeker. In de zevende eeuw hebben twee correctors aan de tekst gesleuteld (Ca and Cb). A, of Codex Alexandrinus (vijfde eeuw; aanwezig in het British Museum). Bevat de complete Bijbel (behalve enkele gedeelten uit de Psalmen) en bevat ook enkele deuterocanonieke boeken, het apocriefe III en IV Makkabeeën en ook I en II Clemens. Dit manuscript is Egyptisch en verschilt veel van B, met name in Richteren. Het is samengesteld door twee schrijvers en in dezelfde periode nog gecorrigeerd door een corrector. B, of Codex Vaticanus (vierde eeuw; aanwezig in het Vaticaan). Bevat complete Bijbel (behalve enkele gedeelten uit Gen.; I en II Macc.; gedeelten van 2 Kon.; Ps ). Dit manuscript stamt uit Beneden-Egypte. C, of Codex Ephræmi Rescriptus (vijfde eeuws palimpsest - een perkamenten handschrift waarvan de oorspronkelijke tekst is verwijderd en daarna opnieuw beschreven -, in Nationale Bibliotheek, Parijs). Bevat 64 bladzijden van het Oude Testament en 145 van de 238 bladzijden van het Nieuwe Testament. Afbeelding: Psalm 40 uit Codex Sinaïticus 105

106 Manuscripten gevonden te Qumran - Het gaat hier om fragmenten die tussen 1947 en 1956 gevonden zijn in grotten rondom Qumran aan de Dode Zee. Deze fragmenten worden gedateerd tussen ca. 250 v. Chr. en ca. 68 n. Chr. (Voor een complete lijst van alle handschriften en fragmenten uit Qumran, zie Woude & Martinez 1994:37-115). 4Q119 (4QLXXLev a ). Een kolom van Leviticus in het Grieks met resten van Leviticus 16. 4Q120 (4QpapLXXLev b ). Papyrusfragmenten van de eerste drie kolommen van een kopie van Leviticus in het Grieks met resten van Leviticus Q121 (4QLXXNum). 4Q122 (4QLXXDeut). Resten van Deuteronomium 11 in het Grieks. 7Q1 (7QLXXExod). Resten van hoofdstuk 28 van Exodus in het Grieks. 7Q2 (7QLXXEpJer). Resten van de (apocriefe) Brief van Jeremia, verzen VERGELIJKING MET DE HEBREEUWSE TEKST (MT) Er zijn allerlei kleine en soms grote verschillen tussen de Masoretische tekst en de LXX. Hiervoor kunnen de volgende oorzaken gegeven worden: 1) Vertaalproblemen. Het is niet altijd gemakkelijk om het Hebreeuws letterlijk in het Grieks over te zetten. Voorts hangt de nauwgezetheid van de vertaling ook af van de gehanteerde vertaalprincipes van de vertalers. De Wet en de historische boeken schijnen vrij nauwkeurig vertaald, terwijl profetische en wijsheidsboeken als Jesaja, Spreuken en Daniel behoorlijk vrij vertaald zijn. 2) Er was een andere Grondtekst (Grundlage). In het verleden werd nogal eens gedacht dat vele verschillen tussen de LXX en de MT te wijten waren aan slordigheden en vertaalfouten aan de kant van de vertalers van de LXX. De vondst van de Dode Zee rollen tussen 1947 en 1956 heeft dit beeld ernstig bijgesteld. Naast Griekse fragmenten van de LXX vond men namelijk ook aan de LXX verwante Hebreeuwse(!) fragmenten van het Oude Testament. Dit heeft tot het inzicht geleid dat van bepaalde bijbelboeken rond de jaartelling verschillende versies circuleerden. In bepaalde gevallen is de LXX een (nauwgezette) vertaling van dergelijke van de MT afwijkende versies. Dit schijnt vooral het geval te zijn met de historische boeken (Gowan 1976:308). Ook de tekst van de boeken Samuël en Jeremia in de LXX wijkt nogal af van die in de MT. Dit wordt onder meer bevestigd door de rollen die in grot 4 te Qumran zijn gevonden (zie onder). De tekst van Jeremia in de LXX beslaat slechts 7/8 van de tekst in de MT, een verschil van 2700 woorden. 106

107 Met de LXX verwante Hebreeuwse manuscripten die te Qumran zijn gevonden zijn de volgende. 4Q30 (4QDeut c ). Uitgebreide kopie van Deut. met een met de Septuagint verwante tekstoverlevering. 4Q35 (4QDeut h ). Resten van een kopie van Deuteronomium in het aan de Septuagint ten grondslag liggende teksttype. Gedeelten van Deut. 1-2, 31 en 33. 4Q51 (4QSam a ). Resten van een kopie van 1 Samuel. 4Q70 (4QJer a ). Het oudste handschrift van Jeremia met een tekstoverlevering die ten grondslag ligt aan de Septuagint-tekst van het boek Jeremia. 4Q80 (4QXII e ). Bijna uitsluitend resten uit het boek Zacharia. De tekstoverlevering die het handschrift vertoont, is verwant met die van de Septuagint. 3) Corrupties. Zowel in de MT als in de LXX komen corrupties voor. Deze corrupties kunnen veroorzaakt zijn door overschrijffouten of door opzettelijke veranderingen. De MT en de LXX kunnen elkaar van dienst zijn om de corrupties op te sporen (dit kan natuurlijk alleen als het onderliggende Hebreeuws van de LXX overeenstemt met de MT). Vooral in 1 Sam. 1-2 komen in de MT veel corrupties voor. Een ander voorbeeld van een corruptie in de MT vinden we in Amos 9: Het Nieuwe Testament volgt in Hand. 15:16-18 de correcte lezing van de LXX. 4) Extra aanvullingen en boeken. Het boek Esther heeft aanvullend materiaal in het begin, in hoofdstuk 3, 4, 5, en 8 en aan het einde. Jeremia heeft als aanvulling het boek Baruch en de Brief van Jeremia. Daniël begint in de LXX met het verhaal van Susanna, eindigt met Bel en de Draak en heeft als aanvulling op hoofdstuk drie het Gebed van Azariah en het Lied van de Drie Jonge Mannen. I Esdras (een andere versie van Kronieken en Ezra-Nehemia met aanvulling, II Esdras is het canonieke Ezra-Nehemia). Verder vinden we boeken als Tobit, Judith, Wijsheid van Salomo, de Wijsheid van Jezus Sirach, 1 en 2 Makkabeeën en soms ook 3 en 4 Makkabeeën. Een enkele keer vinden we ook nog de Psalmen van Salomo (A), Henoch (geciteerd in Judas) en 4 Esdras. 3.3 EEN ALEXANDRIJNSE CANON? Volgens J.S. Semler (1771) hadden de hellenistische Joden in Egypte een grotere canon dan de Joden in Palestina. De apocriefe boeken zouden oorspronkelijk in het Grieks in Alexandrië zijn geschreven en aldaar in de canon zijn opgenomen. Deze grotere Alexandrijnse canon zou dan weer door de Kerk zijn overgenomen. 107

108 De vraag is of dit door Semler geschetste beeld correct is. Bij een Alexandrijnse canon zijn de volgende zwaarwegende kanttekeningen te plaatsen (Sundberg 2003: 5-6). De LXX is ons bekend door christelijke codices uit de vierde eeuw en later. Dit is honderden jaren later dan de veronderstelde ontstaanstijd van de Alexandrijnse canon. Het zou onverantwoord zijn zonder dwingend aanvullend bewijs deze christelijke codices zomaar gelijk te stellen met een veel oudere Alexandrijnse canon. Om deze conclusie te kunnen trekken, zullen we veel meer kennis moeten hebben van de transmissiegeschiedenis. Daar komt bij, dat geen enkele christelijke codex dezelfde apocriefen bevat als een ander. Dus om welke 'canon' gaat het eigenlijk? Op grond van een linguïstische analyse heeft men vastgesteld dat de apocriefen oorspronkelijk geschreven moeten zijn in het Hebreeuws of Aramees. Deze bevinding wordt gedeeltelijk bevestigd door een Hebreeuwse tekst van Sirach die is gevonden in een geniza (plaats waar oude manuscripten werden opgeborgen) te Caïro en de Hebreeuwse teksten van Sirach (2Q18) en Tobith (4Q200) die gevonden zijn te Qumran. Dit zet grote vraagtekens bij de stelling dat de apocriefen oorspronkelijk in het Grieks in Alexandrië zijn geschreven. Uit meer recent onderzoek blijkt dat het Palestijnse jodendom behoorlijk gehelleniseerd was. Het is daarom ongefundeerd om een te scherpe tegenstelling te maken tussen een Hebreeuwse Palestijnse canon en Griekse Alexandrijnse canon. De LXX werd in Palestina veelvuldig gebruikt. Dit blijkt uit de hoge frequentie waarmee Palestijns Joodse auteurs van het Nieuwe Testament de LXX citeren, de Griekse fragmenten van het Oude Testament die gevonden zijn te Qumran, en een vondst van een Griekse vertaling van de zes kleine profeten (gedateerd ca. 1e eeuw n. Chr.) te Murabaât (aan de Dode Zee). Op grond van bovenstaande concluderen we dat de gedachte van een Alexandrijnse canon op geen enkele wijze wordt ondersteund. Maar als er geen Alexandrijnse canon is geweest, waar komen dan de extra boeken vandaan die we in de christelijke codides tegenkomen? Op deze vraag is niet met zekerheid een antwoord te geven. Het volgende kan echter overwogen worden. Een belangrijk gegeven is dat ten tijde van het ontstaan van de LXX (derde-eerste eeuw voor Christus) de codex (boekvorm) nog onbekend was. Men schreef de boeken van de Tenach en overige stichtelijke literatuur op rollen. Mogelijk werden deze gezaghebbende en minder gezaghebbende rollen op dezelfde plaats bewaard. Welke rollen canoniek waren was een kwestie van 'weten'. Pas gedurende de eerste eeuw na Christus komt geleidelijk aan de codex op. Mogelijk hebben de christenen hieraan een stimulerende bijdrage geleverd. Voor het snel opzoeken van bewijsteksten voor de aankondiging van Christus in het Oude Testament bijvoorbeeld is het veel makkelijker werken met een codex dan met verschillende rollen (die vaak ook nog eens helemaal moesten worden uitgerold). Tegelij- 108

109 kertijd zien we de ontwikkeling dat het christendom van de eerste eeuwen geleidelijk aan steeds meer vervreemdt van de oorspronkelijk Joodse wortels. Wanneer deze christenen de Joodse rollen gaan overzetten naar een codex, komen hierin (mogelijk ongemerkt) zowel de canonieke als overige stichtelijke boeken terecht. Als zo'n codex een weerslag is van een bepaalde plaatselijke bibliotheek (bestaande uit rollen), dan zou dit tevens een verklaring bieden voor het gegeven dat geen enkele christelijke codex dezelfde verzameling apocriefen bevat als een ander. Gecombineerd met de groeiende afstand tussen christendom en jodendom kan dit ertoe hebben geleid dat vele kerkvaders bepaalde apocriefen als canoniek of in ieder geval als in zekere mate gezaghebbend zijn gaan zien. Deze onduidelijkheid leeft feitelijk tot op de dag van vandaag voort, met name in de Roomskatholieke, de Lutherse en de Oosters-orthodoxe canon. We wijzen er op dat bovenstaande reconstructie hypothetisch is en verder getoetst zal moeten worden. 109

110 4 INVLOED EN WAARDE VAN DE SEPTUAGINT 4.1 INVLOED OP LATERE VERTALINGEN De inhoud en volgorde van de LXX werd overgenomen (met enige tegenzin) door Hiëronymus toen hij de Vulgaat (de Latijnse standaardvertaling) maakte. Tot aan de Reformatie is deze vertaling gezaghebbend geweest. Door de hervormers werd definitief afstand genomen van de zogenoemde apocriefen als Bijbel (alhoewel de Statenvertalers ze nog wel vertaalden en achterin toevoegden met een waarschuwing aan de lezer ). Men ging terug naar de Hebreeuwse canon, maar hield vast aan de volgorde van de LXX en de Vulgaat. Tevens vinden we de invloed van de LXX via de Vulgaat nog terug op de schrijfwijze van de namen van plaatsen en personen. Zo spreken wij bijvoorbeeld, in de traditie van Vulgaat en LXX, van Mozes en niet van Mosche (Hebreeuws). Maar de invloed van de LXX doet zich vooral gelden in het Nieuwe Testament, waarin veelvuldig uit deze Griekse vertaling wordt geciteerd. 4.2 DE LXX IN HET NIEUWE TESTAMENT De statistische gegevens in deze paragraaf (Earthlink 2003) zijn gebaseerd op het Griekse Nieuwe Testament, uitgegeven door ondermeer Kurt Aland en Bruce Metzger (1994), beter bekend als de vierde editie van UBS OUDTESTAMENTISCHE CITATEN IN HET NIEUWE TESTAMENT Voordat we specifiek ingaan op het gebruik van de LXX in het Nieuwe Testament, is het nuttig eerst een algemeen kader te schetsen met betrekking tot het citeergedrag van de schrijvers van het Nieuwe Testament. De meest geciteerde boeken uit Oude Testament in Nieuwe Testament in absolute aantallen: Psalmen (76.5), Jesaja (65.5), Deuteronomium (43.33), Exodus (31.33). In totaal wordt de Pentateuch 121 maal geciteerd. In totaal wordt het Oude Testament 320 maal geciteerd in het Nieuwe Testament (dit betreft letterlijk alle citaten, dus als een bepaald vers meerdere malen wordt geciteerd, wordt elk citaat apart meegeteld). De kritische lezer vraagt zich misschien af hoe het komt dat bijvoorbeeld de Psalmen niet 76, maar 76.5 maal geciteerd worden. De oorzaak hiervan is, dat het in sommige gevallen waarin een schrijver een oudtestamentische passage citeert, niet exact is uit te maken uit welk boek hij deze passage aanhaalt. Sommige oudtestamentische boeken bevatten immers gelijkaardige passages. 110

111 In dergelijke gevallen heeft de auteur het citaat 'verdeeld' over alle mogelijke bronnen. Zijn er twee kandidaten, dan krijgen beide % van al de citaten uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament komt uit slechts zes boeken: Genesis (10%), Exodus (10%), Leviticus (5%), Deuteronomium (14%), Psalmen (23%), Jesaja (20%). Eigenlijk komen deze citaten slechts uit drie 'boeken': de Wet, Psalmen en Jesaja. De meest geciteerde boeken uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament in verhouding naar de grootte van het boek ([geciteerd aantal verzen, gedeeld door het totaal aantal verzen van het boek] maal 100) zijn de volgende: Maleachi (7.3%), Habakuk (7.1%), Jesaja (5.1%), Deut. (4.3%). Overige opmerkelijkheden: 33.3% van de citaten in Romeinen komt uit Jesaja. 43% van de citaten in Hebreeën komt uit de Psalmen. 40% van de citaten in Mattheüs en Lukas komt uit de Pentateuch. In Marcus is dit 50%. Johannes heeft daarentegen erg weinig citaten uit de Pentateuch, maar citeert veel uit de Psalmen, Jesaja en Zacharia LXX en MT Het Nieuwe Testament heeft een voorkeur voor de LXX boven de MT. De overeenkomst NT-LXX in betekenis (dus niet perse in exacte verwoording) is 93%. De overeenkomst NT-MT in betekenis is 68%. Dit betekent dus dat slechts 7% van de citaten in betekenis afwijken van de LXX. 32% echter wijkt af van de MT! Het totaal aantal citaten is 320, dus in absolute aantallen wijkt het Nieuwe Testament in betekenis slechts in 22.5 gevallen af van de LXX. Het aantal gevallen waarin het Nieuwe Testament afwijkt in betekenis van de MT loopt echter op tot 102.4! In het geval van Deuteronomium, Psalmen en Jesaja is er een duidelijke voorkeur voor de LXX boven de MT: Deuteronomium (79% tegen 38.8%), Psalmen (98.7% tegen 73.9%) en Jesaja (91.6% tegen 33.6%). Let vooral op Jesaja: 20% van alle oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament komt uit dit boek! De voorkeur voor de LXX is het grootst in: Romeinen (94.3% tegen 58.2%), Galaten (100% tegen 60%), Hebreeën (97.3% tegen 54.1%). Algemene observatie: elke schrijver van het Nieuwe Testament volgt vaker de LXX dan de MT!!! Uit dit overzicht blijkt overduidelijk dat de kerkvader Hiëronymus zich vergiste toen hij stelde dat het Nieuwe Testament meer de Hebreeuwse tekst volgt dan de LXX. Maar omdat de schrijvers van het Nieuwe Testament niet voor 100% citeren uit de LXX, zijn er natuurlijk ook gevallen waarin de citaten afwijken van de LXX en overeenstemmen met de MT. Dit vindt plaats in 8.5 gevallen. 111

112 Vervolgens zijn er ook gevallen waarin de geciteerde tekst zowel afwijkt van de LXX als van de MT. Dit betreft 14 gevallen. Als hierbij de 8.5 gevallen worden opgeteld waarin de citaten afwijken van de LXX en overeenstemmen met de MT, dan blijkt dus dat in 22.5 (van de 320) gevallen de citaten in betekenis afwijken van de LXX CITATEN UIT LXX MET THEOLOGISCHE WAARDE In enkele tientallen gevallen waarin het Nieuwe Testament de voorkeur geeft aan de LXX, wijken deze citaten significant af van de MT. In bepaalde gevallen gaat het om een dusdanig belangrijk verschil, dat de schrijver van het Nieuwe Testament zijn punt niet had kunnen maken op grond van de MT. Een aantal markante voorbeelden zijn: Matth. 21:16/ Ps. 8:2(3) Rom. 10:11/ Jes. 28:16 Rom. 15:21/ Jes. 52:15 Hebr. 1:6/ Deut. 32:43 Hebr. 1:7/ Ps. 104:4 Hebr. 10:5/ Ps. 40:7 Citaat OT in NT...Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid....al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen....zij, aan wie niets van Hem is verkondigd, zullen Hem zien en wie het niet gehoord hebben, zullen het verstaan....en Hem moeten alle engelen Gods huldigen....die zijn engelen maakt tot winden en zijn dienaars tot een vuurvlam....slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; OT Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest......hij die gelooft, haast niet....want wat hun niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij. Ontbreekt Hij maakt de winden tot zijn boden, laaiend vuur tot zijn dienaren. In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, - Gij hebt mij geopende oren gegeven - Voor dit verschijnsel is geen eenduidige oplossing. Elk geval zal op zichzelf moeten worden bestudeerd. Omdat in dergelijke gevallen de schrijver van het Nieuwe Testament zijn betoog in meerdere of mindere mate baseert op de verwoording van deze citaten (of andersom: omdat de verwoording van de citaten aansluit bij zijn betoog), zullen we er van uit moeten gaan dat het citaat zoals de schrijver het citeert correct is. Doen we dat niet en laten we ruimte voor de gedachte dat de schrijver ten onrechte een bepaald vers heeft geciteerd, dan trekken we niet alleen het citaat in twijfel, maar ook de argumentatie van de schrijver en daarmee een gedeelte van het Nieuwe Testament. Het meest opvallende voorbeeld hiervan is misschien wel Hebr. 1:6 waar de schrijver Deut. 32:43 uit de LXX citeert en gebruikt als ondersteuning van zijn argumentatie dat Christus boven de engelen staat. De schrijver gebruikt dit citaat, omdat het in de Schrift staat en het is daarom een gezagsargument. In de MT is echter dit vers (om onduidelijke redenen) geheel verdwenen! Maar als de MT de juiste lezing heeft, dan heeft de schrijver ten onrechte gemeend een gezagsargument uit de Schrift te citeren. We kunnen er dan niet veel meer van maken dan dat de schrijver helaas in de ongunstige situatie was dat hij alleen de beschikking had over een inferieure kopie van Deuteronomium. Als we uit willen blijven gaan van 112

113 de inspiratie en de betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament, zullen we in dergelijke gevallen daarom uit moeten gaan van een fout aan de kant van de MT. Als we eenmaal de principiële keuze hebben gemaakt de voorkeur te geven aan de LXX, zullen we vervolgens elk geval op zichzelf moeten bestuderen. Waardoor kan dit verschil tussen LXX/NT en MT zijn ontstaan? In het geval van Deut. 32:43 is de oplossing niet zo moeilijk. Als we de voorkeur geven aan LXX/NT, dan is de conclusie dat dit vers er oorspronkelijk bij hoort. Dit wordt bevestigd door 4QDeut q, een Hebreeuws fragment dat gevonden is te Qumran, met een aan de LXX verwante tekst. In andere gevallen ligt de oplossing helaas minder voor de hand. 4.3 WAARDE VAN DE LXX VOOR HET BIJBELONDERZOEK INTERPRETATIE VAN HET NIEUWE TESTAMENT Zoals uit bovenstaande duidelijk is geworden, maken de schrijvers van het Nieuwe Testament veelvuldig gebruik van de LXX. Dat maakt dat het Nieuwe Testament niet te begrijpen is zonder kennis van het fenomeen LXX. Zonder kennis van de LXX blijft bijvoorbeeld een brief als Hebreeën een gesloten boek. Maar naast de vele citaten en verwijzingen naar de LXX, vinden we de invloed van de LXX ook meer in het algemeen terug op de woordenschat en gedachtewereld van de schrijvers van het Nieuwe Testament. Dit kunnen we vergelijken met de invloed die de Statenvertaling heeft gehad op het woordgebruik en de gedachtewereld van vele generaties christenen (tot op de dag van vandaag). We volstaan met een enkel voorbeeld. In Matth. 7:21 zegt Jezus: "Niet ieder die tot Mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan...". Wat betekent de uitspraak 'Here, Here'? Is dit gewoon een dubbele beleefdheidsvorm? In de LXX echter, is Here Here (ku,rie ku,rie kurie kurie) geregeld een vertaling van Here HERE (hwihy> yn"doa] Adonai Jhwh, zie Deut. 3:24; 9:26; Psa. 68:7; 108:21; 139:8; 140:8; Am. 7:2, 5; Ez. 21:5). Hieruit blijkt dus dat Here Here een aanspreekvorm is voor Jhwh zélf. Doordat Jezus deze goddelijke naam op zichzelf toepast is deze tekst een interessante bevestiging van de goddelijkheid van Jezus TEKSTKRITIEK Er is een consensus dat de Hebreeuwse MT het beste uitgangspunt vormt voor de tekst van het Oude Testament. De tekst van de LXX is ten eerste erg pluriform. Ten tweede wil het niet zeggen dat, omdat de LXX teruggaat op een oudere Hebreeuwse tekst, deze automatisch een oudere teksttraditie weergeeft. De MT kan best teruggaan op een oudere traditie dan de LXX. Ten derde, de LXX blijft toch een vertaling, terwijl de Hebreeuwse tekst de grondtaal vormt. Een oude vertaling als de LXX kan echter van onschatbare waarde zijn voor de reconstructie van de MT waar deze hiaten bevat of corrupt is. In de nieuwere bijbelvertalingen zien we dat deze waarde van de LXX 113

114 voor de tekstkritiek van het Oude Testament steeds meer wordt ingezien. Vooral wanneer een bepaalde lezing van de LXX overeenstemt met een handschrift van de Dode-Zeerollen, is er een gegronde reden de MT op dit punt te reconstrueren. Zo hebben de vertalers van de Revised Standard Version, in tegenstelling tot de vertalers van de King James Version, veelvuldig gebruik gemaakt van de LXX, bijvoorbeeld bij de reconstructie van de tekst van Samuël, het meest corrupt overgeleverde boek van de MT. Enkele voorbeelden (volgende pagina): Tekst in 1 Samuel 1:5 1:24 9:16 9:24 9:25 King James Version 1611 But unto Hannah he gave a worthy ortion; for he loved Hannah: but the LORD had shut up her womb. And when she had weaned him, she took him up with her, with three bullocks...that he may save my people out of the hand of the Philistines: for I have looked upon my people And the cook took up the shoulder, and that which was upon it And when they were come down from the high place into the city, Samuel communed with Saul upon the top of the house. Revised Standard Version 1952 (gereconstrueerd op grond van LXX) and, although he loved Hannah, he would give Hannah only one portion, because the LORD had closed her womb. And when she had weaned him, she took him up with her, along with a three-year-old bull He shall save my people from the hand of the Philistines; for I have seen the affliction of my people So the cook took up the leg and the upper portion And when they came down from the high place into the city, a bed was spread for Saul upon the roof, and he lay down to sleep. 114

115 LITERATUUR Aland, K., Metzger, B. e.a The Greek New Testament. Fourth Revised Edition. Stuttgart: United Bible Societies. Earthlink The Septuagint in the New Testament. < tm>. Bezocht: 3 november Gowan, Donald E Bridge Between the Testaments: a reappraisal of Judaism from the Exile to the Birth of Christianity. Pittsburgh, PA: Pickwick. Jellicoe, Sidney The Septuagint and Modern Study. Winona Lake, Indiana: Eisenbrauns. Jobes, Karen H. & Silva, Moisés Invitation to the Septuagint. Grand Rapids, MI: Baker. Lafort, R. & Farley, J.M Manuscripts of the Bible. In: The Catholic Encyclopedia. Vol. IX. Online editie: < Bezocht: 5 november Rahlfs, Alfred Septuaginta. Stuttgart: Deutsche Bibelgesellschaft. Sundberg, Albert C The Old Testament of the Early Church Revisited. < sundbergjr.htm>. Bezocht: 4 november Surburg, Raymond F Introduction to the Intertestamental Period. St. Louis, Missouri: Concordia. Swete, Henry Barclay (1902). An Introduction to the Old Testament in Greek. New York: Ktav. Tov, Emanuel The Test-critical Use of the Septuagint in Biblical Research. Jerusalem: Simor. Wit-Tak, de, Thalien M De Oorsprong van de Griekse bijbel: de brief van Aristeas over het ontstaan van de Septuagint. Kampen: Kok. Woude, A.S. van der & Martinez, F.G De rollen van de Dode Zee: ingeleid en in het Nederlands vertaald. Deel 1. Kampen: Kok. 115

116 2. DE DODE-ZEEROLLEN drs. ing. N. Witkamp 116

117 1 INLEIDING In brede zin verstaan we onder de Dode-Zeerollen al de (fragmenten van) manuscripten die in de loop der eeuwen rondom de Dode Zee zijn gevonden. Vanwege het droge klimaat zijn daar vele manuscripten bewaard gebleven. Zo is in grotten van de Wadi Nahal Hever (5 km ten Zuiden van Ein Gedi) in 1960/61 o.a. een Grieks exemplaar gevonden van de twaalf kleine profeten, dat wordt gedateerd rond n. Chr. Overige vindplaatsen rondom de Dode Zee zijn Wadi Daliyeh, Masada, Murabba'at, Wadi Seiyal, Nahal Mishmar, en Chirbet Mird. De meest opmerkelijke vondst van duizenden fragmenten van honderden bijbelse en niet-bijbelse manuscripten, vond plaats tussen 1947 en 1956 in grotten in de buurt van de ruïne Qumran aan de Dode Zee. Afbeelding: enige vindplaatsen van oude manuscripten De vondst te Qumran wordt weleens de belangrijkste archeologische ontdekking van de twintigste eeuw genoemd en niet zonder reden. Tot op het moment van die vondst waren Codex Leningradensis (1008, compleet, bewaard te St. Petersburg) en Codex Aleppo (eerste helft tiende eeuw, beschadigd, bewaard te Jeruzalem) de oudste handschriften van het Oude Testament. Aangezien men de te Qumran gevonden rollen dateert van ca. 300 v. Chr. tot ca. 100 n. Chr., was men vanaf dat 117

118 moment in het bezit van bijbelse handschriften die ca jaar ouder waren dan de tot dan toe bekende handschriften! Omdat alle overige vondsten verbleken bij de omvang en het belang van de te Qumran gevonden rollen, worden deze doorgaans de Dode-Zeerollen genoemd. In dit hoofdstuk sluiten we ons daarbij aan. Als we spreken van de Dode-Zeerollen, dan bedoelen we de rollen die tussen 1946 en 1956 te Qumran zijn gevonden. N.B. In principe is het niet volledig correct om te spreken van de rollen die te Qumran zijn gevonden. De rollen zijn immers niet in de ruïne Qumran zélf gevonden, maar in grotten in de buurt van Qumran. Zoals in het vervolg zal blijken is ook helemaal niet zeker óf en in hoeverre er een relatie bestaat tussen deze rollen en Qumran zélf. Met het oog op de communicatie en om niet steeds te hoeven herhalen dat de locatie de grotten in de buurt van Qumran betreft, spreek ik toch telkens van de rollen die te Qumran zijn gevonden (of van de rollen van de Dode Zee). 118

119 2 ONTDEKKINGEN EN COMPLOTTEN 2.1 DE ONTDEKKING VAN DE ROLLEN IN HOOFDLIJNEN In deze paragraaf geven we een schematisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen rondom de vondst van de rollen tussen 1947 en Bedoeïenen van de stam Ta amireh ontdekken aarden kruiken in een grot ten noordwesten van de Dode Zee nabij de ruïnes van Qumran. De precieze geschiedenis hieromtrent is echter onzeker. Volgens de romantische versie is een jongetje, Muhammed ad-dhib, op zoek naar een weggelopen geit. Hij vindt uiteindelijk de geit in een grot waar ook de kruiken met rollen zich bevinden. Volgens een andere versie waren een paar bedoeïenen stenen aan het gooien door de opening van een grot, toen zij plosteling aardewerk hoorden breken, etc. Het tijdstip van de ontdekking is niet meer met zekerheid te achterhalen, maar viel eind 1946 of begin In de betreffende grot bevonden zich acht tot tien aardewerken kruiken, met deksel. In de meeste kruiken zat niets, maar in één wel: drie of vier pakketjes in linnen ingepakt. In die pakketjes zaten manuscripten. In de lente van 1947 kwamen zeven handschriften uit de grot in bezit van twee antiquairs in Betlehem: Jalil Iskandar Shalim en Faidi Salahi. De eerste is bekend onder de naam Kando en zou een belangrijke tussenpersoon blijven bij de verhandeling van de rollen tussen de bedoeïnen en de autoriteiten van het Palestine Archaeological Museum. Afbeelding: de omgeving rondom Qumran Kando liet de hem aangeboden handschriften zien aan zijn bisschop Mar Athanasius Yeshue Samuel van het Syrisch-orthodox klooster van St. Marcus te Jeruzalem. Deze herkende de documenten als echt en kocht ze voor ca. $ 250. Deze rollen werden later gecodeerd als: 1QIs a, 119

120 1QpHab, 1QS en 1QGenap. De andere drie rollen werden aangeboden aan prof. Eleazar L. Sukenik van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. In november 1947 raakte deze overtuigd van de waarde en de mogelijke ouderdom van de documenten en kocht ze samen met twee potten waarin de handschriften geplaatst waren. Deze rollen werden later gedoceerd als 1QIs b, 1QH en 1QM. Afbeelding: prof. Eleazar L. Sukenik Mar Athanasius besloot begin 1948 de manuscripten aan te bieden aan de American School of Oriental Research (ASOR) in Jeruzalem. Drie van de vier rollen werden daar door John C. Trevor gefotografeerd. Vanwege de politieke instabiliteit in Palestina in die tijd, besloot Mar Athanasius de manuscripten naar de Verenigde Staten over te brengen en daar te verkopen. Dit lukte pas in De koper was Yigael Yadin, de zoon van prof. Sukenik, die de andere rollen al had. (De zoon van prof. Sukenin was lid van de verzetsbeweging Haganah. 'Yigael Yadin' was een schuilnaam die hij had aangenomen vanwege zijn betrokkenheid bij deze verzetsbeweging.) Hij betaalde voor de rollen zo n slordige $ De Israëlische regering besloot voor de rollen een apart museum te bouwen: the Shrine of the Book. Een opmerkelijk gegeven is dat de ontdekking van de rollen samenvalt met de aanloop tot en de stichting van de staat Israël. Volgens Yigael Yadin, in 1947 nog hoofd operaties van de ondergrondse Joodse Militie (Haganah, later de Israeli Defense Force), was er geen twijfel mogelijk: Het is alsof deze manuscripten tweeduizend jaar in hun grotten hebben zitten wachten, vanaf de vernietiging van Israëls onafhankelijkheid, tot op het moment dat het volk van Israël terugkeerde naar zijn thuis en zijn vrijheid hervond. 120

121 Afbeelding: een gereconstrueerde kruik waarin zich manuscripten bevonden Om de echtheid van de rollen onomstotelijk vast te stellen, was het nodig een wetenschappelijk onderzoek te doen in de grot waar de rollen waren ontdekt. Begin 1949 werd de vindplaats gelocaliseerd. Een archeologische expeditie onder leiding van Lancaster Harding, directeur van het Jordaanse Departement van Oudheden, en Roland de Vaux, directeur van het dominicaanse Ecole Biblique et Archeologique Française te Jeruzalem, voerde de opgravingen uit. Dit graafwerk leverde nog eens 600 fragmenten van 70 verschillende manuscripten op. Tevens vond men resten van aardewerk, afkomstig van 50 potten, en resten van weefsel, waarin de manuscripten verpakt waren geweest. Sommige fragmenten behoorden bij de eerder gevonden manuscripten. Deze vonst en onderzoek naar het aardwerk leidde tot de conclusie dat de handschriften echt en oud waren. Deze grot zou later worden gecodeerd als grot 1. Tussen 1952 en 1956 werden nog 10 andere grotten met manuscripten ontdekt die in volgorde van ontdekking grot 2 t/m 11 werden genoemd. In de meeste gevallen waren de bedoeïenen de eersten die de grotten en de manuscripten ontdekten, waarna de wetenschappers in de grotten moesten proberen te redden wat er te redden viel en de door de bedoeïenen bemachtigde manuscripten op de antiekmarkt in handen moesten zien te krijgen. De meest indrukwekkende vondst betreft grot 4. Hier vindt men ca fragmenten van ca. 550 handschriften! In totaal beslaat de vondst overblijfselen van ca. 800 rollen, waaronder 225 van het Oude Testament. Slechts 11 rollen zijn min of meer volledig teruggevonden. De overige rollen bestaan uit ca fragmenten! Van ca. Afbeelding: zo zien de meeste rollen eruit 300 handschriften zijn 121

122 de overblijfselen zo miniem dat deze slechts uit een paar woorden of lettergrepen bestaan. Als we spreken van de rollen van de Dode Zee, dan is dat in de meeste gevallen dus een eufemisme! 2.2 EEN COMPLOT? De laatste tien jaar gaat er een verhaal de ronde dat er rond de rollen van de Dode Zee een complot bestaat: het Vaticaan zou angstvallig de rollen verborgen willen houden, omdat de inhoud funest zou zijn voor de geloofwaardigheid van het christendom. De rollen zouden aantonen dat Paulus een leugenaar was en dat de boodschap van de historische Jezus heel anders was dan de prediking van de kerk. In 1991 beweerden Michael Baigent en Richard Leigh in hun boek The Dead Sea Scrolls Deception dat de schandalig trage publicatie van de Dode-Zee rollen veroorzaakt werd door een Vaticaans complot. Veel onderzoekers hechten geen enkele waarde aan deze ongegronde speculatie. Een van de uitzonderingen hierop is de Californische historicus Robert Eisenman (auteur, samen met Michael Wise, van The Dead Sea Scrolls Uncovered (1992)). Eisenmans hypothese is gebaseerd op de veronderstelde overeenkomst tussen het conflict tussen de Leraar der gerechtigheid en de Boze priester in de pesher van Habakuk en het conflict tussen Jacobus en Paulus in Handelingen. De Leraar der gerechtigheid zou dan Jacobus zijn en Paulus de Boze Priester. Een tweede bewijs voor zijn theorie vindt Eisenman in een tekstfragment uit grot 4, dat gelezen zou kunnen worden als: En zij sloegen de Prins der Congregatie dood. Deze Prins zou dan Jezus moeten zijn en dit zou een heenwijzing zijn naar Jezus kruisdood. Anderen lezen dit (blijkbaar onduidelijke) fragment eerder zo dat zij door de Prins verslagen werden. De Australische Barbara Thiering (jarenlang verbonden aan de theologische faculteit van de Universiteit van Sydney) beweert dat Johannes de Doper de Leraar der gerechtigheid is en Jezus de Leugenprofeet. Ze gelooft dat de kruisiging doorgestoken kaart was en dat Jezus deze dankzij een vergif, waardoor hij schijndood was, overleefde. Hoe intrigerend dergelijke theorieën voor het grote publiek ook mogen zijn, stevig onderbouwd zijn ze niet. Er is geen enkel duidelijk bewijs dat Jezus of de eerste christenen op wat voor wijze dan ook in contact hebben gestaan met de sekte van Qumran (als die er al is geweest, zie verderop). Een verband tussen het vroege christendom en de sekte van Qumran en de gelijkstelling van Jezus met de Leraar is onnodig speculatief. Het is bekend dat het rondom de jaarwisseling in Palestina wemelde van de messiaanse bewegingen. Jezus en de Leraar waren gewoon een van de vele messiassen die aanhangers wisten te verwerven. Het lijkt er daarom meer op dat mensen als Thiering en Eisenman in de Dode-Zeerollen wanhopig naar een bevestiging zoeken van het ongeloof dat ze reeds bezitten. 122

123 De echte reden van de vertraging was dat het reconstrueren en ontcijferen van duizenden fragmenten een monsterklus was, die voornamelijk werd veroorzaakt door de ruim veertigduizend fragmenten uit grot 4. Men had te weinig mankracht om al die fragmenten in korte tijd te ordenen en te vertalen. Een voor een gingen de mannen van het eerste uur weer weg uit Jeruzalem en vertrouwden het werk vaak alleen toe aan betrouwbare en toegeruste collega s en leerlingen. De beschuldiging van een complot heeft de zaak wel in een versnelling gebracht. Het Israëlische Ministerie van Oudheden stelde een Israëlische hoofdeditor aan, Emanuel Tov (geboren en opgegroeid in Amsterdam) onder wiens leiding tussen 1992 en 2001 bijna alle documenten officieel zijn uitgegeven. Tegen de complottheorie is het ook belangrijk in acht te nemen dat de eerste tien jaar van het onderzoek nog niet de helft van de onderzoekers uit katholieken bestond. Er was zelfs een antireligieuze agnost onder hen die nooit melding heeft gemaakt van enig complot. Ondertussen zijn alle manuscripten van de Dode Zee gepubliceerd en voor iedereen toegankelijk. De eerste die hierin iets vindt dat de onjuistheid en de onbetrouwbaarheid van Jezus, het Nieuwe Testament en het christendom ondermijnt moet nog opstaan. Afbeelding: grot 4, waar de meeste rollen gevonden zijn 123

124 3 DATERING EN ECHTHEID Kort na de ontdekking liep de datering van de rollen uiteen van de tweede eeuw v. Chr. tot de late middeleeuwen. Velen waren sceptisch. Volgens sommigen ging het duidelijk om vervalsingen. Volgens S. Zeitlin werden de manuscripten in de Middeleeuwen door Karaieten geschreven met de bedoeling hun beweging oude papieren te verschaffen; zij zouden stammen uit de Karaitische synagoge van Cairo en in de grotten verborgen zijn, kort voordat zij ontdekt waren. Zoals reeds opgemerkt, leidden de wetenschappelijk gecontroleerde opgravingen in grot 1 tot de conclusie dat de manuscripten uit die grot echt en oud waren. Ten eerste kwam een aantal van de daar gevonden fragmenten overeen met de reeds gevonden manuscripten. Het ging dus niet om een vervalsing. Ten tweede kon het in de grotten gevonden aardewerk moeilijk later dan de eerste eeuw n. Chr. worden gedateerd. De gevonden manuscripten waren dus waarschijnlijk erg oud. Verder onderzoek bevestigde de hoge ouderdom van de teksten. Zo vergeleek men de bijbelse teksten die in de grotten van Qumran gevonden waren met de bijbelse teksten die te Murabba at en Nahal Hever gevonden zijn. Terwijl de laatste een teksttype vertonen dat praktisch aan dat van de Masoretische overlevering gelijk is, weerspiegelen de handschriften van Qumran nog duidelijk een fluctuerende teksttraditie van het Oude Testament, die waarschijnlijk voorafging aan de definitieve fixatie van de tekstoverlevering en daarom ouder zou zijn. Op onbeschreven fragmenten uit Qumran en Murabba at werd een analyse toegepast die gebaseerd is op de voortgaande verschrompeling van perkamentvezels gerekend naar hun ouderdom. Dit onderzoek toonde aan dat de rollen van Qumran ouder zijn dan die van Murabba at. Aangezien de laatste gedateerd wordt in de tweede eeuw n. Chr., moesten de rollen van Qumran ouder zijn. Een belangrijk bewijs voor de ouderdom werd geleverd aan de hand van de C-14 datering. Het weefsel waarin de rollen gewikkeld waren, werd in 1950 volgens deze methode geanalyseerd met als resultaat een datering van 33 n. Chr. of ouder. In 1956 werd een verkoolde palmhouten balk die tijdens opgravingen van Qumran was aangetroffen op dezelfde wijze geanalyseerd met als resultaat een datering van 16 n. Chr. of ouder. De onzekerheidsmarge was in die tijd echter nog groot (200 jaar in 1950 en 80 jaar in 1956). Uitgesloten werd echter de gedachte dat het om middeleeuwse of moderne vervalsingen zou gaan. In 1990 is deze C-14 analyse met een nieuwe methode, Accelerator Mass Spectrometry, over gedaan. Deze nieuwere methode is niet alleen preciezer dan de oudere, maar men heeft voor analyse slechts milligram koolstof van de manuscripten nodig. De analyse kan dus direct op de manuscripten worden toegepast. Deze resultaten van deze analyses bevestigde de oudere resultaten en men stelde vast dat geen 124

125 van de geschriften die te Qumran gevonden is later gekopieerd kan zijn dan 68 n. Chr. De Dode-Zeerollen zijn dus ca jaar ouder dan de Masoretische teksten! Door deze hoge ouderdom zijn de Dode-Zeerollen ten eerste van groot belang voor de studie van de tekstoverlevering van de bijbelboeken van het Oude Testament. Door vergelijking van deze rollen met de Masoretische tekst kan worden bestudeerd hoe nauwkeurig de tekst in de loop der eeuwen is overgeleverd. Enerzijds blijkt uit dit vergelijkend onderzoek dat de Masoretische tekst nauwkeurig is overgeleverd. Anderzijds wordt de zaak bemoeilijkt, doordat er ook handschriften zijn gevonden met een teksttype dat minder verwant is aan de Masoretische tekst, maar meer met de Septuaginta. Blijkbaar circuleerden er van bepaalde bijbelboeken verschillende teksttypen. Het is niet zo eenvoudig dit verschijnsel bevredigend te verklaren en hoe uit deze diversiteit enige eeuwen later een eenduidige Masoretische tekst is ontstaan. Ten tweede is de hoge ouderdom van de Dode-Zeerollen ook van belang voor de datering van enkele bijbelboeken. Dit is misschien verrassend, omdat de Dode-Zeerollen niet eerder dan 300 v. Chr. worden gedateerd en dat het jongste bijbelboek van het Oude Testament is geschreven in de vijfde eeuw v. Chr. Maar in de kritische bijbelwetenschap worden sommige bijbelboeken (zoals Daniël) pas in de tweede eeuw v. Chr. gedateerd! Met het oog hierop is de datering van de Dode-Zeerollen uiterst relevant. Het oudste fragment van Daniel, 4QDan c, wordt gedateerd in de tweede eeuw v. Chr.! Ervan uitgaaande dat dit niet het origineel is, is datering van dit fragment problematisch voor de kritische datering van Daniël in de tweede eeuw v. Chr. Het boek Daniel is onder de Dode-Zeerollen namelijk goed vertegenwoordigd en men gaat ervan uit dat de kritische datering in de tweede eeuw v. Chr. te weinig tijd overlaat voor de verspreiding en de acceptatie van dit geschrift in dezelfde eeuw en kort daarna. EXCURS: C-14 DATERING De basisbouwsteen van levende organismen is koolstof. De normale vorm van koolstof is C-12. Onder invloed van energie van de zon echter, ontstaat er in de atmosfeer het radioactieve C-14 (zie onderstaande afbeelding). De verhouding C-12/C-14 is een constante (1:1,35*10-12 ). Als gevolg van fotosynthese en de voedselketen, bevat elk levend organisme deze constante verhouding aan C-12/C-14. Zolang een organisme leeft en in interactie staat met de omgeving, zal deze verhouding constant blijven. C-14 dat vervalt zal weer vervangen worden door nieuw C-14. Maar op het moment dat het organisme sterft, verdwijnt de interactie met de omgeving en zal het radioactieve C-14 gaan vervallen, zonder dat het wordt aangevuld. Vanaf dat moment is het gestorven organisme een tijdmachine, aangezien radioactief verval met een constante snelheid plaatsvindt. Deze vervalsnelheid wordt de halfwaardetijd genoemd. Dit is de tijd waarin een bepaalde beginhoeveelheid is vervallen tot de helft van de 125

126 oorspronkelijke hoeveelheid. De halfwaardetijd voor C-14 is 5730 jaar. Twee belangrijke constantes zijn dus de verhouding C-12/C-14 en de halfwaardetijd. Indien nu in een laboratorium de hoeveelheid C-14 in een organisch monster wordt bepaald, kan worden berekend hoe oud dit monster is en dus hoe lang geleden het organisme is gestorven. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende formule: t = [ln (N f/n o) / (-0.693)] * t 1/2 Waarin: t = ouderdom organisme Ln = natuurlijke logaritme N f/n o = de verhouding tussen het percentage C-14 in het monster en het oorspronkelijke percentage t 1/2 = halfwaardetijd Het is van belang te beseffen, dat in het geval van de datering van de Dode-Zeerollen niet direct de ouderdom van de rollen zélf wordt bepaald, maar het moment waarop het dier stierf waarvan de rol in kwestie is gemaakt (perkament). Er lijken echter geen redenen aanwezig om te veronderstellen dat er zéér lange periodes liggen tussen het overlijden van het dier, het vervaardigen van het perkament en het vervaardigen van de rol. Afbeelding: ontstaan en verval van C

127 4 DE ROLLEN NADER BEKEKEN 4.1 DE TAAL VAN DE ROLLEN 10% van de rollen is geschreven in Aramees, 1 tot 2% in Grieks en de rest in (oud) Hebreeuws. Verder vinden we een schrift dat we alleen maar bij de Dode-Zeerollen terugvinden: cryptisch. Dit laatste is een soort geheimschrift. 4.2 DE AARD VAN DE ROLLEN De rollen kunnen, naar inhoud, worden ondergebracht onder de volgende categorieën. A) Bijbels (25-40% van de rollen) Van elk bijbelboek van het Oude Testament zijn gedeeltes teruggevonden, behalve van Nehemia en Esther. Verschillende 'soorten' rollen zijn te onderscheiden: Hebreeuwse rollen die overeenkomen met de latere Masoretische traditie, zoals 4QDeut g, gedeelten van Deut. 1-2, 31 en 33 en 4QGen b. Hebreeuwse rollen die juist overeen stemmen met de LXX, zoals 4QJer a, de tekst die ten grondslag ligt aan de LXX tekst van Jeremia en 4QDeut h. 4QSam a, een Hebreeuws fragment van 1 Sam. 1:22-2:4 bevestigt de van de Masoretische tekst afwijkende lezing van de LXX. Dit geldt ook voor 4QExod a. Dit handschrift vermeldt evenals de LXX (en aangehaald in Hand. 7:14) dat Jacob met 75 personen naar Egypte trok, in tegenstelling tot de 70 van de Masoretische tekst (Gen. 46:27). Griekse LXX handschriften (!), zoals 4QLXXLev a en 4QLXXDeut. Rollen of fragmenten in oud Hebreeuws schrift, zoals 4QpaleoDeut r, 4QpaleoJob c. Ook komt het voor dat een rol of fragment in het Hebreeuws kwadraatschrift is geschreven, maar dat de Godsnaam in het oud-hebreeuws wordt weergegeven, zoals in 2QExod b, 1QPs b. Toelichting bij de codering van de rollen Elke rol heeft een unieke code, bijv. 4QDeut h. De 4 staat voor het nummer van de grot waarin de rol is gevonden. Zoals boven is vermeld, zijn alle grotten genummerd in de volgorde waarin ze zijn gevonden. Q staat voor Qumran. Deut. staat in dit geval voor Deuteronomium. Als het een ander bijbelboek betreft, dan staat er uiteraard een andere afkorting, zoals Gen. of Exod. Het superschrift, in dit geval h, duidt erop dat er in die betreffende grot meerdere rollen van hetzelfde boek zijn gevonden. Om verwarring te voorkomen worden deze rollen apart gekenmerkt. Aan de h is in dit geval af te lezen dat er minimaal 8 (a t/m h) verschillende rollen van Deut. in grot 4 zijn gevonden. 127

128 Naast deze basiscodering kunnen er soms nog aanvullende gegevens worden vermeld, zoals LXX, of paleo. Dit duidt achtereenvolgens op een Grieks handschrift van de Septuaginta of een geschrift in oud Hebreeuws. Tevens zijn alle gevonden manuscripten doorgenummerd. Een andere wijze waarop een manscript kan worden aangeduid is dan bijv. 4Q271. Naast de bijbelboeken zijn er ook bewerkingen of hervertellingen van bijbelboeken gevonden, zoals het boek Jubileeën, een hervertelling van Genesis. Men vlecht bepaalde Joodse wetten in in de verhalen in Genesis. Zo zegt de wet dat een moordenaar door steniging gedood moet worden, dus verhaalt Jubileeën dat Kain omkwam door de stenen van zijn huis die op zijn hoofd vielen. B) Apokrief Zoals 7QLXXepJer, resten van de apokriefe Brief van Jeremia in het Grieks en 2QSir, resten van het boek Jezus Sirach in het Hebreeuws (!). C) Sektarisch We kunnen onderscheiden: De peshers, toepassingen en uitleggingen van de bijbeltekst op de eigen tijd, toegepast in de eigen theologie, zoals de pesher op Habakuk, 1QpHab. Wetsteksten, vooral toegespitst op reinheid en heiligheid. Wijsheidsteksten. Astronomische en kalenderteksten (gericht op het nauwkeurig vastleggen van de kalenderdagen en dus de feestdagen en de roosters van de priesterdiensten). Liturgische teksten (met liederen voor de Sabbat, dagelijkse gebeden en feestgebeden). Overige rollen. De oorlogsrol: over de eschatologische eindstrijd tussen goed en kwaad. De Regel van de Gemeenschap. Dit is een belangrijke rol. Het bespreekt het doel van het lid worden van de gemeenschap, de regels met betrekking tot een eed van trouw en de afzondering van buitenstaanders, procedures voor de inschrijving van de leden, de straffen. Een gelijkaardig geschrift is het Damascusgeschrift. Afbeelding: Damascusgeschrift (4Q271) 128

129 4.3 ENIGE OPMERKELIJKE ROLLEN De grote Jesaja rol 1QJes a. Deze rol is 8 meter lang, 20 cm breed en bevat het gehele boek Jesaja in goede staat. De koperen rol (3Q15) gevonden in 1952 in grot 3. De tekst is gekerfd in dunne vellen koper. De rol beschrijft de bergplaatsen van grote schatten, voornamelijk goud, zilver en munten. In 1960 werd de waarde van de beschreven schatten geschat op $ Vanwege een aantal onbekende Hebreeuwse woorden en onduidelijke locaties, is het exact ontcijferen van deze rol niet makkelijk. Of deze schatten echt bestaan hebben en waar ze vandaan kwamen, blijft onduidelijk. Tot nog toe is niets van de schatten teruggevonden (zegt men). Afbeelding: de koperen rol 129

130 Afbeelding: een gedeelte van de grote Jesaja rol 1QJes. De afbeelding toont Jes. 1:1-1:26 130

131 5 WIE SCHREEF DE ROLLEN? De vraag naar de mogelijke schrijvers van de rollen van de Dode Zee is tegelijkertijd de vraag naar de aard van de nederzetting te Qumran. 5.1 DE ESSENEN EN QUMRAN Lange tijd was de algemeen geaccepteerde hypothese, dat Qumran een religieus centrum van de Essenen was en dat zij de auteurs van de rollen waren. We geven achtereenvolgens enkele argumenten voor: een relatie tussen Qumran en de rollen, de interpretatie van Qumran als religieus centrum en de identificatie van de hier gevestigde religieuzen als de Essenen. Relatie tussen Qumran en rollen: a. Het aardewerk gevonden in Qumran is hetzelfde als het aardewerk uit grot 1. b. Men vond in Qumran munten uit de laat-hellenistische en Romeinse tijd, van ca. 100 v. Chr. tot 70 n. Chr., precies uit de periode waarin de rollen worden gedateerd. c. In 1952 werden grotten met handschriften gevonden vlak naast de ruïnes van Qumran. Dit vermoedt een nauwe relatie tussen Qumran en de rollen. Qumran als religieus centrum: a. Op het kleine terrein van Qumran, tachtig bij honderd meter, zijn zeventien rituele reinigingsbaden gevonden. Nergens anders in Palestina zijn er zoveel reinigingsbaden op zo n klein gebied gevonden en ook nergens zulke grote. De reinigingsbaden onderscheiden zich van waterbassins door treden die naar beneden gaan en een lage symbolische verhoging midden op de trap (vanwege reinheid...). b. De grootste ruimte op het terrein is een lange smalle ruimte van 22 bij 4.5 meter. In de twee ruimtes die zich daarnaast bevinden, zijn meer dan duizend stuks eetgerei gevonden: aardewerken borden, schalen, bekers, kannen. De grote kamer zou dan een gemeenschappelijke eetruimte zijn en de twee aangrenzende ruimtes de voorraadkamers. c. Elders op het terrein zijn twee ruimtes met verschillende kookplekken. Ook dit suggereert gemeenschappelijke keukens in plaats van meerdere afzonderlijke keukentjes. d. Er is een hoofdbegraafplaats met zo n 1100 graven en twee kleinere begraafplaatsen van 12 en 30 graven. Opmerkelijk is dat er op de hoofdbegraafplaats alleen mannen begraven liggen, in 131

132 noord-zuid richting, de lichamen op de rug en het hoofd naar het zuiden. Het feit dat hier alleen mannen begraven liggen, zou bevestigen dat Qumran een sektarische religieuze gemeenschap was waar alleen mannen lid van mochten zijn. e. Men heeft twee inktpotten gevonden en brokstukken van bepleisterde ongebakken klei. Van dit laatste heeft men een soort tafel weten te reconstrueren en men meent hier te maken te hebben met een schrijftafel. Samen met de inktpotten is dit aanleiding voor de gedachten van een scriptorium, een kamer van een klooster waar men boeken kopieerde. f. De gedachte van een religieus centrum sluit aan bij sommige rollen, zoals De regel van de Gemeenschap, waarin regels worden gegeven voor een religieuze mannengemeenschap die zich houden aan rituele wassingen, gemeenschappelijke maaltijden. Afbeelding: bovenaanzicht van Qumran Qumran en de Essenen: De identificatie van de religieuze gemeenschap te Qumran met de Essenen is gebaseerd op de beschrijvingen van deze Joodse sekte door Plinius, Josefus, Philo en Dio Chrysostomus. Vooral de beschrijving van Gaius Plinius Secundus Maior (23-79) die een militaire carrière had, is 132

133 hier van belang, omdat hij de Essenen verbindt met een bepaalde locatie. In zijn Naturalis Historia (De geschiedenis van de natuur beschrijft hij onder andere de geografie van Syrië en Palestina. Als hij spreekt over de Jordaan aan het gebied rondom de Dode Zee, heeft hij het ook kort over de Essenen: een stam aan de westoever van de Jordaan, die geen vrouwen heeft, zich onthoudt van seks, geen geld heeft. Plinius plaatst deze opmerking na zijn beschrijving van Jericho en vóór Ein-Gedi en Massada. Geografisch kan dit dus kloppen met Qumran. Ook Dio Chrysostomus (eind eerste, begin tweede eeuw) vermeldt dat de Essenen een stad hadden dicht bij de Dode Zee. De andere bronnen, Josephus en Philo, geven geen directe aanleiding voor een identificatie van Qumran en de Essenen, maar geven wel een uitgebreide beschrijving van deze sekte. Een aantal markante overeenkomsten tussen de Essenen, zoals beschreven door deze bronnen en de rollen die ons gegevens verstrekken over de leefwijze van de religeuze groepering, zoals omschreven in De regel van de Gemeenschap etc. zijn de volgende. Josephus, Philo en Plinius beschrijven de Essenen als een groep die zonder vrouwen leeft. De regel...heeft het nooit over vrouwen, maar spreekt alleen maar over mannen die zich aansluiten bij de gemeenschap. Josephus en Philo hebben het over het gemeenschappelijk bezit van de Essenen. De regel...schrijft voor dat nieuwe leden hun bezit afstaan aan de gemeenschap. Zowel Josephus als De regel... hebben het over een meerjarige procedure om toegelaten te worden tot de gemeenschap: een periode dat men nog niet echt lid is, een proefperiode van twee jaar dat men al wel lid is, maar nog geen toegang heeft tot de gemeenschappelijke maaltijden en uiteindelijk het volle lidmaatschap. Zowel Josephus als De regel...beschrijven de gewoonte dat men eerst een ritueel bad neemt alvorens aan de gemeenschappelijke maaltijd deel te nemen. Josephus vermeldt dat de Essenen olie vermijden, het Damascusgeschrift noemt voorwerpen die met olie in aanraking zijn geweest onrein. Josephus vermeldt dat ze er goed op letten niet in gezelschap te spugen, de Regel verbiedt spugen in bijeenkomsten. Volgens Josephus hielden de Essenen zich strikter dan alle andere Joden aan de Sabbat, deze indruk krijgen we ook bij lezing van de strenge sabbatsregels in de Dode-Zee rollen. Josephus noemt in zijn boeken regelmatig het determinisme van de Essenen. Een dergelijk determinisme komt bijvoorbeeld voor in De regel van de Gemeenschap (III 15-16). Als al deze informatie wordt samengenomen, dan lijkt de conclusie duidelijk: de schrijvers van de rollen van de Dode Zee waren Essenen 133

134 en deze woonden (in overeenstemming met Plinius en Dio Chrysostomus) bij de Dode Zee te Qumran. 5.2 KRITISCHE GELUIDEN De Essenen-hypothese heeft vanaf de vondst van de rollen een grote aanhang gekend. In de tijd daarna zijn er echter meer en meer kritische stemmen opgekomen. We geven een aantal argumenten dat tegen de Essenen-hypothese in is gebracht. Laten we als eerste nader stilstaan bij de beschrijvingen van de Essenen door Philo, Josephus e.a. en de inhoud van de rollen. De aanhangers van de Essenen-hypothese leggen uiteraard de nadruk op de overeenkomsten, maar er zijn ook verschillen, zowel tussen de beschrijvingen van de Essenen in de bronnen als tussen de inhoud van de rollen. Enige verschillen tussen de beschrijvingen van de Essenen: Philo, Plinius en Josephus zeggen dat de Essenen zonder vrouwen leefden, maar de laatste vermeldt tegelijkertijd dat er een groep Essenen was die wel trouwde. Plinius en Dio Chrysostomus plaatsen de Essenen dicht bij de Dode Zee, maar volgens Philo en Josephus leefden ze verspreid over het land. Philo en Josephus noemen het aantal van ruim vierduizend mannen die Esseens waren, in ieder geval een getal dat veel te groot is voor Qumran alleen. De verschillen worden mogelijk veroorzaakt doordat Philo en de anderen voornamelijk met bronnen werkten, en Josephus informatie uit de eerste hand had. In Uit mijn leven vertelt Josephus dat hij, uit een priesterfamilie afkomstig, al op jonge leeftjd vertrouwd was met de boeken en op zijn zestiende de verschillende sekten van zijn volk uit eigen ervaring wilde leren kennen. Hij zegt dat hij zich aan een intensieve opleiding en een harde training bij Essenen, Farizeeën en Sadduceeën onderwierp, maar daar niet tevreden over was en daarna drie jaar doorbracht bij ene Bannus, een kluizenaar in de woestijn, die zich alleen kleedde met boomschors en bladeren. Verschillen tussen de rollen van de Dode Zee: De Regel...lijkt een typische mannengemeenschap te beschrijven, maar het Damascusgeschrift geeft wel regels voor vrouwen en huwelijken. De Regel...lijkt een regel te zijn voor een gemeenschap, het Damascusgeschrift heeft het over verschillende legerplaatsen. De beschrijving die Josephus van de Essenen geeft, lijkt meer in overeenstemming met de Regel...dan met het Damascusgeschrift, maar andersom klopt het Damascusgeschrift weer beter met zijn opmerking dat zij in kolonies verspreid leven over de steden. 134

135 Volgens sommigen vertoont zelfs het grootste deel van de rollen geen overeenkomst met de Essenen of is daar zelfs mee in strijd. Sommige schatten de overeenkomst rollen-essenen hooguit twintig procent. Vervolgens wordt de geloofwaardigheid van Plinius in twijfel getrokken. Zijn beschrijving zou meerdere malen foutief zijn. Zo beschrijft hij Ein Gedi als een palmrijk gebied, slechts overtroffen door Jeruzalem. Men is het er echter over eens dat het palmrijke gebied dat hij beschrijft niet Ein Gedi is, maar Jericho. Een ander voorbeeld van Plinius slordigheid is dat hij de stad Gamala in Samaria situeert, i.p.v. in de Golan hoogvlakten. Al deze slordigheden doen vermoeden dat Plinius Palestina nooit zelf bezocht heeft. Als Plinius geografische duiding van de Essenen op de helling komt te staan, vervalt een belangrijke onderbouwing voor de identificatie van de Essenen met de gemeenschap van Qumran. Afbeelding: een scriptorium? Afbeelding: een eetzaal? 135

136 Aanvullende kanttekeningen: Er is in Qumran zèlf nooit zelfs maar een snippertje tekst gevonden. Dit is opmerkelijk, als hier duizenden rollen zouden zijn vervaardigd. Het aardewerk dat in Qumran en in de grotten was gevonden, zou de relatie niet bevestigen, omdat dat aardewerk in die tijd erg algemeen was. Volgens sommigen zijn de gevonden gepleisterde platen die de overblijfselen van een schrijftafel zouden zijn, de delen van een zitbank ; zonder schrijftafel geen scriptorium. Het aantal rollen (ca. 800) is erg groot voor een kleine gemeenschap. De rollen zijn in honderden verschillende handschriften geschreven, hetgeen erg veel is als ze van een kleine sektarische gemeenschap stammen. 5.3 BIJGESTELDE EN NIEUWE THEORIEËN Aanpassing van de identificatie Essenen-Qumran Een aangepaste versie van de Essenen-Qumran hypothese vinden we bij de Göttinger nieuwtestamenticus Stegemann. Volgens hem herbergde Qumran niet een religieuze Esseense gemeenschap, maar was het de werkplaats van de Essenen. Een grote ruimte met twee bekkens interpreteert hij als de werkplaats waar de huiden van dieren bewerkt werden tot perkament. Qumran zou de plaats zijn waar de Essenen hun rollen fabriceerden. Hier ontstonden de rollen van kleinvee tot beschreven perkament. Stegemann geeft twee redenen voor de locatie: 1) de leerbewerking is een bezigheid met een onaangename geur, 2) de Essenen zouden mineralen uit de Dode Zee, zoals calcimcarbonaat gebruiken in plaats van het meer gebruikelijke tannine of looizuur. Tegelijkertijd ziet Stegemann de Essenen als het gemiddelde soort Joden van de eerste eeuw voor Christus. De rollen van de Dode Zee zijn daarom gewoon teksten van het doorsnee jodendom van die tijd. Afwijzing directe identificatie Essenen-Qumran Volgens de Groninger hypothese van A. van der Woude en G. Martinez, wekken sommige rollen, vooral de pesher van Habakuk en het Damascusgeschrift, de indruk dat zich binnen een moederbeweging een conflict heeft voorgedaan, vermoedelijk in het laatste gedeelte van de tweede eeuw voor Christus. Er zou zich een scheuring hebben voorgedaan binnen de Esseense beweging inzake de tempeldienst, de kalender en reinheid. Een kleine groep zou zich onder leiding van de Leraar der Gerechtigheid hebben afgescheiden en in Qumran gevestigd. 136

137 Daarom zouden de rollen zowel bestaan uit teksten van de bredere Esseense beweging als van de afgescheiden groep. Volledige afwijzing identificatie Essenen-Qumran Norman Golb (universiteit van Chicago, USA) is van mening, dat er geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat Qumran de thuisbasis was van een religieuze gemeenschap. Hij wijst ondermeer op de toren bij Qumran, waar anderen vaak stil aan voorbij gaan. Deze toren zou eerder wijzen op een fort, dat niets te maken had met de grotten. Volgens Golb is het a) erg onaannemelijk dat een kleine religieuze gemeenschap zoveel rollen zou hebben en b) benadrukt de inhoudelijke verschillen tussen de rollen. Hij stelt voor dat de rollen uit Jeruzalem komen (de tempelbibliotheek?) en dat deze in tijdens de Romeinse opmars in 68 n. Chr. in de grotten in veiligheid zijn gebracht. Dit verklaart de diversiteit van de rollen, de grote hoeveelheid en de aanwezigheid van de koperrol. Golb ontkent dus niet dat sommige rollen Esseens kunnen zijn, maar wel dat de gehele bibliotheek Esseens zou zijn. Andere aanwijzingen dat het om een militair fort gaat, zijn: De muren van de toren zijn twee meter dik. Er zijn pijl- en speerpunten gevonden. De vesting ligt op een strategische plaats. De grote hoeveelheid mannen kan duiden op militairen. De lichamen liggen noord-zuid, in tegenstelling tot de joodse wet die oost-west voorschrijft. Het dichtstbijzijnde graf bevindt zich 35 meter van de buitenmuur. Volgens de Sekteregel is het verboden een graf zo dicht bij de woonplaats aan te leggen. De godsdienstsocioloog Baumgarten wijst erop dat Josephus e.a. alleen de belangrijkste sekten noemen in het toenmalige jodendom, maar elders in zijn werk zou blijken dat er nog veel meer groeperingen en sekten waren. De Qumran gemeenschap zou dan gewoon een van die velen zijn en dit maakt een identificatie met de Essenen onnodig. Volgens Yizhar Hirschfeld (archeoloog aan de Hebrew University van Jeruzalem) was Qumran een landelijke villa. Hij geeft de volgende argumenten: a) de grote hoeveelheid rollen, b) de architectuur van Qumran vertoont overeenkomsten met andere nabij gelegen Romeinse villa s uit dezelfde periode (waartegen Jodi Magness van Tufts University, Boston inbrengt, dat geen van de mozaieken, badhuizen of Romeins aardewerk dat kenmerkend is voor die andere villa s in Qumran gevonden is), c) de toren zou worden gebruikt om graan in op te slaan. Volgens Hirschfeld moeten we de Essenen in Ein-Gedi zoeken. Hij baseert zich op gevonden ruïnes bij Ein-Gedi en de betekenis van het Latijnse woordje infra bij Plinius in de zin: onder (infra) de Essenen was de voormalige stad van Ein-Gedi.... Meestal wordt dit infra gebruikt in de betekenis van stroomafwaarts of zuidelijk. Hirschfeld interpreteert infra als lager, beneden in de letterlijke betekenis. 137

138 5.4 CONCLUSIE Ondanks het feit dat de Essenen-hypothese nog steeds door velen als waarheid wordt aangenomen, zijn de argumenten hiervoor niet dwingend en zijn er verschillende alternatieven voorgesteld. De stand van zaken binnen het onderzoek maakt duidelijk dat we niet zeker weten wie de rollen geschreven hebben, we niet zeker weten of er een relatie was, en zo ja welke, tussen Qumran en de grotten waar de manuscripten zijn gevonden, we niet zeker weten wat Qumran precies was en wie er woonden, we niet zeker weten waarom en door wie de rollen in de grotten zijn verborgen. 138

139 6 DE ROLLEN EN HET NIEUWE TESTA- MENT 6.1 HET NIEUWE TESTAMENT IN QUMRAN? In 1972 kwam een belangrijk Spaans papyroloog, José O Callaghan met de hypothese dat een aantal ongeïdentificeerde Griekse papyri uit Grot 7 de overblijfselen waren van de oudste kopieën van een aantal boeken van het Nieuwe Testament (het is overigens interessant dat in grot 7 enkel Griekse handschriften zijn gevonden). De papyroloog C.P. Thiede (1992) is dezelfde mening toegedaan. Het zou hier gaan om Marcus 4:28 (7Q6,1), Marcus 6:52-53 (7Q5), Marcus 6:48 (7Q15), Marcus 12:17 (7Q7), Handelingen 27:38 (7Q6,2), Romeinen 5:11-12 (7Q9), 1 Timotheüs 3:16-4:3 (7Q4), 2 Petrus 1:15 (7Q10), en Jacobus 1:23-24 (7Q8) (zie Garcia Martinez en Woude, 98:109 voor de identificatie van de genoemde fragmenten). Deze fragmenten zouden het bewijs zijn, dat het gehele NT al rond het jaar 50 was geschreven. Als dat zo is, dan zou dit kunnen wijzen op een contact tussen de christenen en/of Jezus met de sekte (wat natuurlijk verre van zeker is, aangezien de relatie tussen de grotten en Qumran nog erg onduidelijk is). Maar is het waar? Het is goed te bedenken dat het hier gaat om kleine fragmenten. Het grootste fragment betreft 7Q5 (3.9 bij 2.7 cm, zie afbeelding). Afbeelding: fragment 7Q5 (links: ca. ware grootte, rechts: uitvergroot) 139

140 Dit zou, volgens O Callaghan en Thiede, Marcus 6:52-53 moeten zijn. Het fragment bestaat uit ongeveer twintig letters. Veertien ervan zijn zeker. Van de overige zes letters is slechts een gedeelte bewaard. Om welke letters het hier gaat, is dus een kwestie van interpretatie. O Callaghan interpreteert deze zes letters echter anders dan andere onderzoekers. Op zich is dit geen schande, maar het geeft al direct een onzekerheid in de interpretatie van 7Q5 van tussen de 25 en 33%. Maar zelfs als O Callaghan gelijk heeft en de zes letters overeen zouden stemmen met Marcus 6:52-53, dan nog komt de tekst niet overeen. Hiervoor moet O Callaghan een omissie (weglating) veronderstellen van drie woorden (epi ten gen, naar het land ). De reconstructie veronderstelt namelijk dat de tekst direct doorloopt van de voorgaande naar de volgende regel. In dat geval is er echter geen plaats meer voor deze drie woorden. (Zie bijlage C.P. Thiede 1992). Een dergelijke tekstuele variant wordt echter door geen enkel manuscript ondersteund. Dit sluit natuurlijk niet uit dat een dergelijke unieke variant onmogelijk is, maar het komt de geloofwaardigheid van O Callaghans theorie niet ten goede. Daar komt bij dat sommige alternatieve identificaties van 7Q5 overtuigender zijn, omdat daarin noch afwijkende interpretaties, noch omissies verondersteld hoeven te worden. Thiede (1992:29-31) tracht de weglating van naar het land te pareren door erop te wijzen dat het betreffende werkwoord diaperao wel vaker voorkomt zonder expliciete vermelding van de richting van de handeling. Hij wijst hier op Matth. 9:1 en Marcus 5:21. Dit pleit misschien enigszins voor de visie van Thiede en O Callaghan, maar het blijft een feit dat dit een argument of silence is. Er is vooralsnog geen tekstkritisch bewijs dat er versies van Marcus in omloop zijn geweest met de betreffende weglating in 6: Hoe dan ook, de alternatieve interpretatie van een zestal letters en de veronderstelde, maar onbewezen, weglating van drie hele woorden maakt de redenatie van Thiede en O`Callaghan nog niet erg geloofwaardig. Daar komt bij, dat deze minuskule fragmenten ook een andere duiding mogelijk maken (Garcia Martinez en Woude 1998:110). Identificatie met bijbelse teksten: Gordon Fee identificeert 7Q4 als Num. 14: P. Garnet identificeert 7Q5 als Ex. 36: C.H. Roberts identificeert 7Q5 als 2 Kon. 5: Identificatie met niet-bijbelse teksten: 7Q4 = 1 Henoch 103: QUMRAN EN HET NIEUWE TESTAMENT: OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN De te Qumran gevonden geschriften vertonen interessante overeenkomsten met de vroege gemeente. Hieruit wordt nogal eens geconcludeerd dat er contact moet zijn geweest tussen Qumran en de eerste christenen. De laatsten zouden zelfs uit de eersten kunnen zijn ontstaan. Hoe moeten we deze overeenkomsten duiden? 140

141 Avondmaal In Qumran kende men een soort avondmaal, dat gevierd werd in afwachting van het messiaanse feestmaal aan het einde der tijden (Schick 1998:100). Zie 1QS2-5 (vgl. Jes. 25:6-12). Een priester sprak hierbij de zegen uit over brood en wijn. Dit lijkt bijzonder, maar dat is het niet. De priesterlijke zegen over brood en wijn is een zegenbede die bij iedere Joodse maaltijd uitgesproken wordt, zowel bij Pascha of op de Sabbath. De overeenkomsten tussen de maaltijd in 1QS en het christelijke avondmaal is de gemeenschappelijke oudtestamentische/joodse traditie. Het cruciale verschil ligt in de betekenis van het christelijke avondmaal: brood en wijn = lichaam en bloed van Christus. Dit is ongekend in 1QS. Doop Qumran kent de doop. Vanuit de vermeende relatie tussen Johannes de Doper en Qumran zou de christelijke doop zijn wortels in Qumran hebben. Er zijn echter belangrijke verschillen tussen de doopprakijken in Qumran en de vroege gemeente (Schick 1998:92). De doop van de vroege gemeente was (na bekering) direct toegankelijk voor een ieder. De doopbaden van Qumran waren pas toegankelijk na een leertijd van een jaar. Na een examen afgelegd te hebben had het lid toegang tot de doop. De christelijke doop is een eenmalig gebeuren tot vergeving van zonden. De doop van Qumran daarentegen was een herhaaldelijk gebeuren. Minstens tweemaal per dag voor de gemeenschappelijke maaltijd moest men een ritueel bad nemen tot reiniging. Een ander verschil is dat de christelijke doop door een ander werd uitgevoerd en in Qumran doopte men zichzelf. Afbeelding: De regel der gemeenschap (4Q258) 141

142 De twaalven Volgens 1QS8,1-2 bestond de leiding van de gemeente uit twaalf mannen. Jezus had twaalf discipelen. Beide gebruiken zijn terug te voeren op de gemeenschappelijke traditie: de twaalf stammen van Israël. Een verschil is dat in Qumran ook nog eens drie priesters tot het raadscollege behoorden (Schick 1998:98). De totale leiding bestond dus uit vijftien man. Messias Zowel in Qumran als bij Jezus komen we het messiasbegrip tegen. Ook hier is de meest voor de hand liggende verklaring een gemeenschappelijke traditie i.p.v. een directe onderlinge afhankelijkheid. (Messias in OT: Gen. 49:10, 2 Sam. 7:12-16, Jer. 33:17-18, Deut. 18:15-18, Mal. 4:5.) Een belangrijk verschil is echter, dat Qumran twee Messiassen verwachtte: één uit Aäron en één uit David. De Messias uit Aäron, de priesterlijke, zou een hogere rang bekleden dan die uit David! Het lijkt erop dat Q in de verschillende functies van de Messias verschillende Messiassen heeft gezien. Naast de Messiasssen verwachtten ze ook nog de profeet uit Deut. 18. Gemeenschap van goederen Zowel Qumran als de vroege gemeente kent de gemeenschap van goederen. Een belangrijk verschil is echter dat de leden van Qumran verplicht waren al hun bezittingen aan de gemeenschap af te staan (1QS6,19-23), maar de christen dit vrijwillig kon doen. Nieuw Verbond De gemeenschap van Qumran geloofde dat God het oude verbond met Israël als gevolg van hun ongehoorzaamheid verbroken had (Schick 1998:101). God had zijn verbond echter vernieuwd en wel met de gemeenschap van Qumran. Zij zagen zichzelf als de gemeente van het nieuwe verbond (CD6,19; 8,21; 19,33; 20,12 e.v.). Ook in de vroege gemeente is sprake van een nieuw verbond. Ook deze overeenkomst is opnieuw te verklaren vanuit de gemeenschappelijke traditie: het Oude Testament. In Jer. 31:31-34 wordt gesproken van een nieuw verbond. Een direct verband tussen Qumran en Jezus en de vroege gemeente is ook hier onnodig. Dit verband wordt zelfs onaannemelijk als we weer letten op de verschillen. Het nieuwe verbond van Qumran verschilde immers niet wezenlijk van het oude verbond. Centraal stond de strikte naleving van de wet van Mozes. Het nieuwe verbond in Christus daarentegen is gegrond in het offer van Jezus, door genade. Waar een nieuw verbond is, daar is het oude niet ver van verdwijning (Hebr.). Een dergelijke invulling van het nieuwe verbond is nieuw en uniek en heeft geen precedent in het jodendom. 142

143 6.3 DE WAARDE VAN DE ROLLEN VOOR DE STUDIE VAN HET NIEUWE TESTAMENT De waarde van de rollen van de Dode Zee voor de studie van het Nieuwe Testament ligt onder meer hierin dat zij ons een beeld geven van de diversiteit binnen de Joodse godsdienst in de tijd van Jezus en dat ze ons kunnen helpen te begrijpen hoe zijn prediking van het Koninkrijk van God ontvangen werd. De rollen vormen een belangrijke schakel tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament. We krijgen hierdoor meer informatie van de bedding waarin het Nieuwe Testament ontstond. We geven enige voorbeelden waaruit blijkt dat de rollen van de Dode Zee kunnen helpen het Nieuwe Testament te verstaan (ontleend aan Garcia Martinez 2002b en Schick 1998). Werken der wet Paulus spreekt regelmatig van de 'werken der wet' (e;rgwn no,mou ergoon nomou). In het Hebreeuws was aanvankelijk geen vergelijkbare uitdrukking bekend. Dit zorgde voor onduidelijkheid over de precieze betekenis van deze uitdrukking. In de Dode-Zeerollen wordt deze uitdrukking ook gebruikt (ma ase hatorah). In een van de teksten, de Halachische Brief (MMT), wordt zelfs een lange lijst gegeven van die werken der wet die ten grondslag lagen aan de afscheiding van de mensen van Qumran van de rest van het volk. Dit gebruik kan licht werpen op de betekenis bij Paulus. De zaligsprekingen Tot voor kort was er geen enkele Joodse tekst bekend die een echte literaire parallel bood aan de bekende zaligsprekingen in Matth. 5. Eén van de teksten uit grot 4, fragment 2, kolom II, heeft echter het volgende (Garcia Martinez en Woude 1998:425): [Welzalig die de waarheid spreekt] met een rein hart, en op wiens tong geen laster is. Welzalig die vasthouden aan haar inzettingen, en die niet vasthouden aan de verkeerde wegen. Welzalig die zich in haar verheugen, en die zich niet storten op dwaze wegen. Welzalig die haar zoeken met reine handen, en die haar niet trachten te vinden met een bedrieglijk hart. Welzalig de mens die de Wijsheid bereikt, die wandelt in de Wet van de Allerhoogste en zijn hart richt op haar wegen. Hieruit wordt duidelijk dat deze literaire vorm een Joodse achtergrond had en in de tijd van Jezus niet onbekend was. 143

144 Mensen des welbehagens (Schick 1998: 126 e.v.). Lucas 2:14 kent verschillende vertalingen als gevolg van een tekstkritische kwestie. Sommige handschriften lezen: in de mensen een welbehagen (evn avnqrw,poij euvdoki,aå en anthropois eudokia), Andere lezen: bij mensen des welbehagens (evn avnqrw,poij euvdoki,ajå en anthropois eudokias). Volgens de zevenentwintigste editie van Nestle-Aland (NA27) is de tweede lezing oorspronkelijk. Maar wat betekent het: 'mensen des welbehagens'? Over wiens behagen gaat het? Reeds de vroege Griekse kerkvaders hadden moeite met deze uitdrukking. Het blijkt dan ook een volledig Semitische zegswijze te zijn. In de Lofzangen uit grot 1 (1QH 4, 31-33; 1QH 11,7-9) komen we deze uitdrukking bijna woordelijk tegen: zonen van uw/zijn welbehagen. De context maakt duidelijk dat hier gedoeld wordt op mensen in wie God een welbehagen heeft, die Hij uitverkoren en geroepen heeft. Behalve dat de rollen van de Dode Zee hier licht werpen op deze uitdrukking, wordt ook duidelijk onderstreept dat we hier met een Joodse uitdrukking te maken hebben die vreemd klinkt in het Grieks. Dit bevestigt het getuigenis van het evangelie naar Lucas, dat Lucas alles getrouwelijk is nagegaan en hiervoor misschien zelfs Maria zelf of de herders heeft gesproken om zo deze typisch Joodse woorden in zijn Evangelie op te nemen. Hiermee wordt de speculatie ontkracht dat het geboorteverhaal van Lucas ontleend zou zijn aan Griekse sprookjes en mythen. Wetgeving In Matth. 18:15-17 zegt Jezus: Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, beschouw hem dan als een heiden of tollenaar. Deze uitspraak van Jezus is lange tijd een raadsel geweest, omdat deze vreemd leek aan alle bepalingen in het jodendom. In het Damascus Document (9:17-22) vinden we echter een interessante parallel voor deze terechtwijzing: Als iemand in welk opzicht ook de Wet ontrouw wordt en zijn naaste dat ziet, terwijl hij alleen is, (dan geldt): als het om een halsmisdaad gaat, zal hij het in zijn bijzijn onder terechtwijzing bekendmaken aan de Opziener. De Opziener zal het eigenhandig 144

145 opschrijven. Wanneer hij het nog eens doet in het bijzijn van een (getuige), zal die het weer aan de Opziener bekendmaken. Als hij dan opnieuw betrapt wordt in het bijzijn van een (getuige), is zijn vonnis rond. Maar als er twee zijn, die getuigen betreffende een zaak, dan zal de man uitgesloten worden van de heilige spijs, mist zij betrouwbaar zijn en iemand het op dezelfde dag dat hij (het) gezien heeft, aan de Opziener bekendmaakt. Diepere studie van Matth. 18:15-17 tegen de achtergrond van deze passage kan nieuw licht werpen op deze juridische procedure. Licht/duisternis Johannes maakt in zijn geschriften regelmatig gebruik van de tegenstelling licht/duisternis. Bijvoorbeeld in Joh. 12:35-36: "Nog een korte tijd is het licht onder u. Wandelt, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalle... Gelooft in het licht... opdat gij kinderen des lichts moogt zijn". Vóór de vondst van de Dode-Zeerollen werd nogal eens gesteld dat het evangelie van Johannes onbetrouwbaar zou zijn vanwege beïnvloeding door Grieks denken. De tegenstelling licht/duisternis zou immers typisch Grieks-hellenistisch zijn en niet Joods. In de Joodse Dode-Zeerollen duiken echter steeds opnieuw uitdrukkingen op als 'zonen van het licht' en 'zonen van de duisternis'. Nu blijkt dus dat het evangelie van Johannes geen door Grieks denken besmet onbetrouwbaar geschrift is, maar in veel opzicht juist het meest Joods van alle Evangeliën (Schick 1998:103). Afbeelding: fragment van het boek Henoch (4Q

146 7 DE WAARDE VAN DE DODE- ZEEROLLEN In het vorige hoofdstuk is enige aandacht gegeven aan het belang van de Dode-Zeerollen voor het verstaan van de wereld van het Nieuwe Testament. Maar in de loop van onze verhandeling is direct of indirect wel duidelijk geworden dat deze manuscripten om meerdere redenen van grote waarde zijn. Met het oog op de overzichtelijkheid willen we in dit afsluitende hoofdstuk dit belang van de Dode-Zeerollen voor het bijbelonderzoek resumeren. 7.1 TEKSTKRITIEK OUDE TESTAMENT Vanwege de hoge ouderdom van de Dode-Zeerollen (ca. 300 v. Chr. - ca. 100 n. Chr.), zijn de bijbelse manuscripten van grote waarde voor de oudtestamentische tekstkritiek. Zij zijn immers ca jaar ouder dan de Masoretische teksten. Tevens krijgen we een beter beeld van de nauwkeurigheid waarmee de aan de Masoretische tekst verwante teksten in de tussenliggende duizend jaar zijn overgeleverd. Maar ook de aan de LXX verwante Hebreeuwse teksten zijn van groot belang voor de reconstructie van de tekst van het Oude Testament. In bepaalde gevallen blijken deze teksten een meer oorspronkelijke lezing te bieden dan de Masoretische traditie. Een Engelse vertaling van de Hebreeuwse bijbelse teksten (met interessante tekstkritische noten) is The Dead Sea Scrolls Bible: The Oldest Known Bible Translated for the First Time into English van Martin Abegg Jr. e.a. 7.2 SEPTUAGINT ONDERZOEK De vondst van de Dode-Zeerollen is van groot belang voor het Septuaginta onderzoek en wel om twee redenen. Ten eerste zijn er Griekse bijbelse manuscripten gevonden. Dit zijn de oudste handschriften van de LXX (ouder dan de christelijke codices uit de vierde en vijfde eeuw) en staan derhalve veel dichter bij de oorspronkelijke vertalingen. Voor de tekstkritiek van de LXX en het onderzoek naar de transmissie en receptie van de LXX is deze vondst daarom van onschatbare waarde. Ten tweede zijn er Hebreeuwse manuscripten gevonden die een aan de LXX verwant teksttype vertonen dat in mindere of meerdere mate afwijkt van de LXX. Door deze vondst kan de kwaliteit van de LXX als vertaling beter worden ingeschat. Veel verschillen tussen de LXX en de MT zijn immers niet te wijten aan slecht vertaalwerk, maar het gevolg van een afwijkende grondtekst. 146

147 7.3 ONTSTAANSTIJD EN CANONISATIE OT In bepaalde gevallen werpen de Dode-Zeerollen een vernieuwd licht op de ontstaanstijd van een bijbelboek. Zo blijkt de late datering van onder meer het boek Daniël in het historisch-kritisch bijbelonderzoek niet langer houdbaar. Alhoewel de Dode-Zeerollen niet direct licht werpen op de afsluiting van de canon van het Oude Testament, zijn deze wel van groot belang voor enig inzicht in het proces van canonvorming. Zo blijkt in ieder geval dat alle boeken van het Oude Testament (behalve Esther en Nehemia) vóór en rondom het begin van de jaartelling in gebruik waren. 7.4 JODENDOM Vanwege de grote vondst van zowel bijbelse als niet-bijbelse handschriften, is de vondst van de Dode-Zeerollen van grote waarde voor onze kennis van het toenmalige Jodendom. We krijgen niet alleen een indruk van hun omgang met het Oude Testament, maar ook van hun gedachtengoed. Zoals al eerder naar voren is gekomen, biedt deze kennis interessante achtergrondinformatie bij het verstaan van het Nieuwe Testament. 147

Tijdlijn van het oude Israël - 800 v.chr. tot 400 v. Chr.

Tijdlijn van het oude Israël - 800 v.chr. tot 400 v. Chr. Tijdlijn van het oude Israël - 800 v.chr. tot 400 v. Chr. Jesaja is de zoon van Amoz, de broer van Uzzia, koning van Juda. Uzzia werd op 16- jarige leeftijd koning, tijdens het 27 e regeringsjaar van Jerobeam

Nadere informatie

Specialisatie Geschiedenis van het jodendom en christendom

Specialisatie Geschiedenis van het jodendom en christendom Specialisatie Een religieuze periodisering 586 70 Jahwisme Vroeg- Jodendom Rabbijns Jodendom Voor de gewone jaartelling 1 Na de gewone jaartelling Een historisch kader (586 200 v. Chr.) 586-539 - Perzische

Nadere informatie

De Koningen van Juda en Israël: schema + kaart

De Koningen van Juda en Israël: schema + kaart www.verhoevenmarc.be De Koningen van Juda en Israël: schema + kaart Tweestammenrijk Juda - hoofdstad Jeruzalem Profeten Semaja 1Kn 12:22; Iddo 2Kr 12:15 Iddo 2Kr 13:22 Azarja 2Kr 15:1 Hanani (Chanani)

Nadere informatie

Studie 3 ( v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn ( v.chr.) Tijdlijn studie 3 ( v.chr.)

Studie 3 ( v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn ( v.chr.) Tijdlijn studie 3 ( v.chr.) Studie 3 (750-605 v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn (1050-500 v.chr.) Tijdlijn studie 3 (750-605 v.chr.) Inleiding In de eerste studie zijn we vertrokken bij Saul en via David bij Salomo uitgekomen. Door

Nadere informatie

Koningen van Israel en Juda

Koningen van Israel en Juda Koningen van Israel en Juda Koningen van Israel (10 stammenrijk) koning bijbelgedeelte aanvang koningschap gewelddadig einde duur getuigenis profeten in het bijbelgedeelte Jerobeam I 1 Kon 11:26-14:20

Nadere informatie

- 1 - De profeet Haggaï en wij. We beginnen te lezen in Haggaï hoofdstuk 1:1a

- 1 - De profeet Haggaï en wij. We beginnen te lezen in Haggaï hoofdstuk 1:1a - 1 - De profeet Haggaï en wij Het boek Haggaï staat niet voor niets in de bijbel; het is een boekje van maar twee hoofdstukken. Deze profeet Haggaï trad op na de terugkeer van de Joodse ballingen uit

Nadere informatie

De profeet Haggaï en wij. Het boek Haggaï staat niet voor niets in de bijbel; het is een boekje van maar twee hoofdstukken.

De profeet Haggaï en wij. Het boek Haggaï staat niet voor niets in de bijbel; het is een boekje van maar twee hoofdstukken. - 1 - De profeet Haggaï en wij Het boek Haggaï staat niet voor niets in de bijbel; het is een boekje van maar twee hoofdstukken. Deze profeet Haggaï trad op na de terugkeer van de Joodse ballingen uit

Nadere informatie

Studie 4 ( v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn ( v.chr.) Tijdlijn studie 4 ( v.chr.)

Studie 4 ( v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn ( v.chr.) Tijdlijn studie 4 ( v.chr.) Studie 4 (605-515 v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn (1050-500 v.chr.) Tijdlijn studie 4 (605-515 v.chr.) Inleiding Sinds 930 v.chr. gaan Israël en Juda hun eigen weg. Er is afwisselend oorlog en samenwerking

Nadere informatie

Studie 4 (605-515 v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn (1050-500 v.chr.) Tijdlijn studie 4 (605-515 v.chr.)

Studie 4 (605-515 v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn (1050-500 v.chr.) Tijdlijn studie 4 (605-515 v.chr.) Studie 4 (605-515 v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn (1050-500 v.chr.) Tijdlijn studie 4 (605-515 v.chr.) Inleiding Sinds 930 v.chr. gaan Israël en Juda hun eigen weg. Er is afwisselend oorlog en samenwerking

Nadere informatie

Studie 3 ( v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn ( v.chr.) Tijdlijn studie 3 ( v.chr.)

Studie 3 ( v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn ( v.chr.) Tijdlijn studie 3 ( v.chr.) Studie 3 (750-605 v.chr.) Tijdlijn Algemene tijdlijn (1050-500 v.chr.) Tijdlijn studie 3 (750-605 v.chr.) Inleiding In de eerste studie zijn we vertrokken bij Saul en via David bij Salomo uitgekomen. Door

Nadere informatie

Wie kwamen naar Zerubbabel die verantwoordelijk was voor de voortgang van het werk aan de tempel?

Wie kwamen naar Zerubbabel die verantwoordelijk was voor de voortgang van het werk aan de tempel? Tegenstand bij de tempelbouw. Wie kwamen naar Zerubbabel die verantwoordelijk was voor de voortgang van het werk aan de tempel? Ezra 4:1-2 1 Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin hadden gehoord dat

Nadere informatie

Deel 2. De droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar. (Daniël 2: 44-45)

Deel 2. De droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar. (Daniël 2: 44-45) Deel 2 De droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar. (Daniël 2: 44-45) Welke profetie ontving Daniël in 850 voor Chr. en welk dieren werden profetisch voorgesteld? Daniël 7:3-7 3 En er klommen

Nadere informatie

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen

Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen Verslag Geschiedenis Tijdvakkendossier tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen Verslag door Lotte 1570 woorden 19 juni 2017 3 4 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Feniks Tijdvak: Tijd van Grieken

Nadere informatie

Het bijbelboek Jeremia

Het bijbelboek Jeremia Kris Tavernier Het bijbelboek Jeremia Context en indeling Jeremia 1-52 De tijd van Jeremia Tijdens het lezen van het boek Jeremia wordt al gauw duidelijk dat zijn profetieën niet chronologisch gerangschikt

Nadere informatie

Opstand, ballingschap en verstrooiing van Israël en Juda deel 2

Opstand, ballingschap en verstrooiing van Israël en Juda deel 2 Opstand, ballingschap en verstrooiing van Israël en Juda deel 2 De geschiedenis van het huis van Israël Net nadat het verenigde koninkrijk van Israël was verdeeld in twee strijdende partijen, namelijk

Nadere informatie

44 Daniël 8:1 45 Daniël 7:6-8:5

44 Daniël 8:1 45 Daniël 7:6-8:5 Hoofdstuk 6 310-349 voor Christus - schema 10 349-388 voor Christus - schema 11 388-427 voor Christus - schema 12 Alexander de Grote Met het verschijnen van Alexander de Grote op onze chronologische kaart

Nadere informatie

bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort, de Here, zijn God, zij met hem, hij trekke op.

bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort, de Here, zijn God, zij met hem, hij trekke op. - 1 - De profeet Haggaï en wij Het boek Haggaï staat niet voor niets in de bijbel; het is een boekje van maar twee hoofdstukken. Deze profeet Haggaï trad op na de terugkeer van de Joodse ballingen uit

Nadere informatie

Hoe was het in geestelijk opzicht met Gods volk gesteld?

Hoe was het in geestelijk opzicht met Gods volk gesteld? Koning Asa in voorspoed en tegenspoed. Hoe was het in geestelijk opzicht met Gods volk gesteld? Zie I koningen 13 en 2 Kronieken 14 Van Jerobeams dood tot de komst van Elia voor Achab ging het volk Israël

Nadere informatie

Verenigd en verdeeld Israël

Verenigd en verdeeld Israël Verenigd en verdeeld Israël We hebben het fundament van het verbond vanaf Abraham, Izak en Jakob tot aan hun fysieke nakomelingen, d.i. Israël, bevestigd. De onvoorwaardelijke verbondsbeloften waren namens

Nadere informatie

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur. Psalmen Psalm 78 1 Een lied van Asaf. De lessen van het verleden Luister allemaal naar mijn woorden. Luister goed, want ik wil jullie iets leren. 2 Wijze woorden wil ik spreken, wijze woorden over het

Nadere informatie

"Reis naar Jeruzalem"

Reis naar Jeruzalem Reis naar Jeruzalem Sabbat Hoe zou jij je voelen als je familie van plan Doe Lees alvast was om te verhuizen naar een plek waar jij nooit Ezra 1-3 en eerder geweest? Bang, opgewonden of beiden? Nehemia

Nadere informatie

Welk goed nieuws kondigde Maleachi aan?

Welk goed nieuws kondigde Maleachi aan? Maleachi en Gods tempel. Welk goed nieuws kondigde Maleachi aan? Maleachi 3:1 die voor Mij de weg bereiden zal. 1 Zie, Ik zend Mijn engel, Plotseling zal naar Zijn tempel komen die Heere, Die u aan het

Nadere informatie

In welke plaats riep Samuel het volk bij elkaar?

In welke plaats riep Samuel het volk bij elkaar? Saul tot koning gekozen. In welke plaats riep Samuel het volk bij elkaar? 1 Samuel 10:17 17 Maar Samuel riep het volk samen bij de HEERE, in Mizpa. De zalving van Saul tot koning was niet aan het volk

Nadere informatie

Hoe bouwde de koning van Medo Perzië zijn wereldrijk bestuurlijk gezien uit?

Hoe bouwde de koning van Medo Perzië zijn wereldrijk bestuurlijk gezien uit? In de leeuwenkuil. Hoe bouwde de koning van Medo Perzië zijn wereldrijk bestuurlijk gezien uit? Daniël 6:1-3 1 Darius, de Meder, ontving het koningschap toen hij ongeveer tweeënzestig jaar oud was. 2 Het

Nadere informatie

Wie trok Juda binnen en welke stad werd bedreigd door de inval van vijandelijke troepen?

Wie trok Juda binnen en welke stad werd bedreigd door de inval van vijandelijke troepen? Sanherib belegert Jeruzalem. Wie trok Juda binnen en welke stad werd bedreigd door de inval van vijandelijke troepen? 2 Kronieken 32:1-2, eerste deel 1 Na deze gebeurtenissen en deze blijk van trouw kwam

Nadere informatie

ETS-Bijbelcursus. Genesis Inhoud van de les. Doelstellingen van deze les (1)

ETS-Bijbelcursus. Genesis Inhoud van de les. Doelstellingen van deze les (1) ETS-Bijbelcursus Genesis 1-11 Inhoud van de les Opening Kennismaking en mededelingen Inleiding Genesis Pauze Genesis 1-11 Schepping en evolutie Afsluiting Doelstellingen van deze les (1) De cursisten hebben

Nadere informatie

Waarom kwamen de stammen naar Sichem?

Waarom kwamen de stammen naar Sichem? Verbondsvernieuwing in Sichem. Waarom kwamen de stammen naar Sichem? Jozua 24:1 1 Daarna verzamelde Jozua alle stammen van Israël in Sichem, en hij riep de oudsten van Israël, zijn stamhoofden, zijn rechters

Nadere informatie

JEREMIA, DE MAN VAN TRANEN

JEREMIA, DE MAN VAN TRANEN Bijbel voor Kinderen presenteert JEREMIA, DE MAN VAN TRANEN Geschreven door: Edward Hughes Illustraties door: Jonathan Hay Aangepast door: Mary-Anne S. Vertaald door: Erna van Barneveld Geproduceerd door:

Nadere informatie

Hoe lang zou Gods volk in ballingschap zijn en wie zou voor de bevrijding zorgen?

Hoe lang zou Gods volk in ballingschap zijn en wie zou voor de bevrijding zorgen? ores laat de Joden naar Jeruzalem terugkeren. Hoe lang zou Gods volk in ballingschap zijn en wie zou voor de bevrijding zorgen? Jeremia 29:10, 14 10 Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig

Nadere informatie

Wat zag de profeet Zacharia in eerste instantie?

Wat zag de profeet Zacharia in eerste instantie? De profeet Zacharia en de achtste droom. Wat zag de profeet Zacharia in eerste instantie? Zacharia 6:1 1 En ik hief mijn ogen weer op, en ik zag; en ziet, vier wagens gingen er uit van tussen twee bergen,

Nadere informatie

Waarom is het belangrijk om bij elke Bijbelstudie te bidden?

Waarom is het belangrijk om bij elke Bijbelstudie te bidden? e profeet Zacharia, de tweede droom. Waarom is het belangrijk om bij elke Bijbelstudie te bidden? Jakobus 1:5, NBV2004 "Komt een van u wijsheid tekort? Vraag God erom en hij, die aan iedereen geeft, zonder

Nadere informatie

Wie werd door farao koning over Juda gemaakt?

Wie werd door farao koning over Juda gemaakt? Hoe koning Jojakim aan zijn einde kwam. Wie werd door farao koning over Juda gemaakt? 2 Kronieken 36:4 4 Verder maakte de koning van Egypte zijn broer Eljakim koning over Juda en Jeruzalem, en veranderde

Nadere informatie

Wat betekent het dat Samuel in de Bijbel een ziener wordt genoemd en waar legde Samuel in zijn onderricht de nadruk op?

Wat betekent het dat Samuel in de Bijbel een ziener wordt genoemd en waar legde Samuel in zijn onderricht de nadruk op? De gevolgen van de verkeerde keuze van Saul. Wat betekent het dat Samuel in de Bijbel een ziener wordt genoemd en waar legde Samuel in zijn onderricht de nadruk op? 1 Samuel 9:9 9 Vroeger zei iedereen

Nadere informatie

6 Stefanus gevangengenomen

6 Stefanus gevangengenomen 6 Stefanus gevangengenomen 8. En Stefanus, vol geloof en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. 9. En enigen van hen die behoorden tot de zogenoemde synagoge van de Libertijnen, van de

Nadere informatie

Twee beelden van Jeruzalem: bij Jesaja en bij Mattheüs.

Twee beelden van Jeruzalem: bij Jesaja en bij Mattheüs. Gemeente van Christus, Twee beelden van Jeruzalem: bij Jesaja en bij Mattheüs. In Jesaja 60 een stralend visioen. Vrouwe Jeruzalem, ze schittert en blinkt in het gouden licht van de Eeuwige. De glans van

Nadere informatie

Protestantse Gemeente Kralingen Hoflaankerk, 26 juli de zondag van de zomer. PELGRIMAGE NAAR ROME In het spoor van apostel Paulus

Protestantse Gemeente Kralingen Hoflaankerk, 26 juli de zondag van de zomer. PELGRIMAGE NAAR ROME In het spoor van apostel Paulus Protestants Kralingen PELGRIMAGE NAAR ROME In het spoor van apostel Paulus Protestantse Gemeente Kralingen Hoflaankerk, 26 juli 2015 6 de zondag van de zomer VOORBEREIDING verwelkoming en mededelingen

Nadere informatie

Het aanwijzen van bekwame leiders loste die problemen op en droeg bij tot het vervullen van de missie van de kerk.

Het aanwijzen van bekwame leiders loste die problemen op en droeg bij tot het vervullen van de missie van de kerk. Les 4 voor 28 juli 2018 De groei van de vroege kerk was buitengewoon. Duizenden sloten zich aan bij de kerk, zelfs sommige priesters deden dat. Er ontstonden echter problemen tussen de broeders en zusters.

Nadere informatie

De profeet Jeremia had voorzegd dat de ballingschap 70 jaar zou duren. De profeet Daniël verwachtte blijkbaar duidelijk dat na het einde van de

De profeet Jeremia had voorzegd dat de ballingschap 70 jaar zou duren. De profeet Daniël verwachtte blijkbaar duidelijk dat na het einde van de Hoofdstuk 7 427-466 voor Christus - schema 13 466-505 voor Christus - schema 14 Schema 13 De 70 jaar weken van de profeet Daniël hoofdstuk 9. Het is dit profetische gedeelte van het boek Daniël uit het

Nadere informatie

3. Jezus is een Jood Romeinen 15:7-13, Mattheüs 5: De verwachting van de Messias in het Oude Testament...

3. Jezus is een Jood Romeinen 15:7-13, Mattheüs 5: De verwachting van de Messias in het Oude Testament... Inhoud Pagina Voorwoord... 7 1. Israël, Gods eerstgeboren zoon... 9 Exodus 4:21-23; 19:5-6 2. Jezus, Gods eniggeboren Zoon... 15 Johannes 1:1-18, Romeinen 1:1-7 3. Jezus is een Jood... 21 Romeinen 15:7-13,

Nadere informatie

Wie waren boos dat de muren van Jeruzalem hersteld werden?

Wie waren boos dat de muren van Jeruzalem hersteld werden? Samaritanen proberen de bouw van de muur te beletten. Wie waren boos dat de muren van Jeruzalem hersteld werden? Nehemia 4:7-8 7 Het gebeurde, toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de inwoners

Nadere informatie

Wat kreeg de profeet Zacharia te horen?

Wat kreeg de profeet Zacharia te horen? 9 De profeet Zacharia verwijst naar Jezus. Wat kreeg de profeet Zacharia te horen? Zacharia 8:9 9 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 10 Neem van de ballingen, van Cheldaï, Tobia en Jedaja, gaven in ontvangst.

Nadere informatie

In Juda telde men de jaren vanaf de maand Tishri ofwel september/oktober in het najaar. Een verdienste van de bijbelgeleerde Edwin R.

In Juda telde men de jaren vanaf de maand Tishri ofwel september/oktober in het najaar. Een verdienste van de bijbelgeleerde Edwin R. Hoofdstuk 11 622-661 voor Christus Schema 18 De koningen van Juda Op schema 18 plaatsen we de koningen van Juda op onze tijdsbalk verder de tijd in. Josia, Amon en Manasse volgen elkaar van vader op zoon

Nadere informatie

Door God geroepen: JESAJA. Jesaja 6:1-13

Door God geroepen: JESAJA. Jesaja 6:1-13 Door God geroepen: JESAJA Jesaja 6:1-13 Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, In de dagen dat

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Ro Samenvatting door S. 1180 woorden 29 maart 2016 6,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Sprekend verleden Hoofdstuk 5 De Ro Paragraaf 1 t/m 7 1 Van dorp

Nadere informatie

Bij wie waren David en zijn mannen toen de oorlog tussen de Filistijnen en Israël begon?

Bij wie waren David en zijn mannen toen de oorlog tussen de Filistijnen en Israël begon? David door koning Achis weggestuurd en God geeft David een tik op de vingers. Bij wie waren David en zijn mannen toen de oorlog tussen de Filistijnen en Israël begon? 1 Samuel 29:2 2 De stadsvorsten van

Nadere informatie

Preek over Daniël 11 1

Preek over Daniël 11 1 Preek over Daniël 11 1 Ds R. D. Anderson (laatst aangepast 27 mei 2014) Ps. 146:1 Gebed Lezen: Heid.Cat. v/a 26 Ps. 33:5, 6, 7 Lezing van de Tekst: Dan. 11:2b-45 (tijdens de preek) Preek (tijdens de preek

Nadere informatie

JESAJA ZIET IN DE TOEKOMST

JESAJA ZIET IN DE TOEKOMST Bijbel voor Kinderen presenteert JESAJA ZIET IN DE TOEKOMST Geschreven door: Edward Hughes Illustraties door: Jonathan Hay Aangepast door: Mary-Anne S. Vertaald door: Erna van Barneveld Geproduceerd door:

Nadere informatie

Bijbelboekenkast OUDE TESTAMENT EZECHIËL JOB PSALMEN DANIËL SPREUKEN PREDIKER HOOGLIED Z ACHARIA HOSEA HABAKUK NAHUM MALEACHI OBADJA JOËL AMOS MICHA

Bijbelboekenkast OUDE TESTAMENT EZECHIËL JOB PSALMEN DANIËL SPREUKEN PREDIKER HOOGLIED Z ACHARIA HOSEA HABAKUK NAHUM MALEACHI OBADJA JOËL AMOS MICHA Inhoud 1 De Bijbel in het kort 8 2 Van het Oude naar het Nieuwe Testament 12 3 De evangelieboeken 16 4 Matteüs 20 5 Marcus 24 6 Lucas 28 7 Johannes 32 8 Handelingen 38 9 Het evangelie de wereld in 42 10

Nadere informatie

Werkvorm: Vertel dat de Bijbel bestaat uit 66 Bijbelboeken en dat die ook verschillende genres hebben. Start het spel:

Werkvorm: Vertel dat de Bijbel bestaat uit 66 Bijbelboeken en dat die ook verschillende genres hebben. Start het spel: Bijbelse genres Leeftijd: 9-12, 13-16, 16+ Thema: bijbel Tijdsduur: 0-20 min. Jongeren leren de verschillende soorten Bijbelboeken kennen. Doel: - De jongeren begrijpen dat de Bijbelboeken met verschillende

Nadere informatie

Hoop in onzekere tijden. Daniël: Gebed & Antwoord

Hoop in onzekere tijden. Daniël: Gebed & Antwoord Hoop in onzekere tijden Daniël: Gebed & Antwoord Relatie met God God Aanbidden Zijn relatie met God Zijn Rol/Relatie in de wereld Hoe werd die band met God duidelijk? Daniël 2: 28 Maar er is een God in

Nadere informatie

De profeet Jona. Wordt de profeet Jona tot de 12 kleine profeten ingedeeld? Ja.

De profeet Jona. Wordt de profeet Jona tot de 12 kleine profeten ingedeeld? Ja. De profeet Jona. Wordt de profeet Jona tot de 12 kleine profeten ingedeeld? Ja. In welke tijd leefde de profeet Jona? Ongeveer 780 jaar voor Christus. De tijdsorde van de profeten zou ongeveer als volgt

Nadere informatie

Rooster Godsdienstonderwijs groep 6b/7

Rooster Godsdienstonderwijs groep 6b/7 Rooster Godsdienstonderwijs 2016-2017 groep 6b/7 36 37 38 39 40 God is geduldig Maandag Catechismus 10 vers 9 Elia in de woestijn 1 Koningen 19 Woensdag Strijd tussen Achab en 1 Koningen 20 Benhadad Donderdag

Nadere informatie

Gods heil voor Israël

Gods heil voor Israël Noordhorn Gods heil voor Israël 12 februari 2018 2017-2019 18 sep Gods Woord klinkt vanuit Jeruzalem 1-2 9 okt Het lied van de wijngaard 3-6 30 okt Immanuël : God met ons! 7-12 20 nov Gods visie op de

Nadere informatie

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus 138 Tijdwijzer Het begin Op deze tijdbalk past niet de hele geschiedenis van de mens. Er lopen namelijk al zo n 100.000 jaar mensen rond op aarde. Eigenlijk zou er dus nog 95.000 jaar bij moeten op de

Nadere informatie

Welke landen worden in veroverd door de koning van Assyrië?

Welke landen worden in veroverd door de koning van Assyrië? Assyrië valt Juda binnen. Welke landen worden in veroverd door de koning van Assyrië? Jesaja 8:7 7 daarom, zie, doet de Heere over hen opkomen de machtige, geweldige wateren van de rivier [de Eufraat],

Nadere informatie

Matteüs 26,28 Het kruis van Christus: zijn bloed voor ons vergoten

Matteüs 26,28 Het kruis van Christus: zijn bloed voor ons vergoten Matteüs 26,28 Het kruis van Christus: zijn bloed voor ons vergoten De betekenis van het kruis van Christus (2) Liturgie Voorzang: Gez 90 (was GK 15) Votum/groet Zingen: Ps 113,1.2 Wet Zingen: Gez 155,3.4.5

Nadere informatie

Hoe oud was Hizkia toen hij koning van Juda werd?

Hoe oud was Hizkia toen hij koning van Juda werd? Koning Hizkia en de Assyriërs. Hoe oud was Hizkia toen hij koning van Juda werd? 2 Koningen 18:1-2, eerste deel 1 Het gebeurde nu in het derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël, dat

Nadere informatie

Vraag 6 Moeder van de dode baby zegt: dat is goed Moeder van de levende baby zegt: nee, geef hem dan maar aan haar

Vraag 6 Moeder van de dode baby zegt: dat is goed Moeder van de levende baby zegt: nee, geef hem dan maar aan haar Antwoorden 22.1: Gods geschenk aan koning Salomo a. Eigen antwoord b. Dat we het aan de Heere vragen. Hij voelt zich (te) jong om leiding te geven aan dit grote volk. Hij erkent en belijdt dat hij de hulp

Nadere informatie

de benauwdheid zal niet tweemaal oprijzen.

de benauwdheid zal niet tweemaal oprijzen. De profeet Nahum en de Godsspraak over Ninevé. Wat moet jong en oud zich realiseren bij het lezen van de profetie van Nahum? Nahum 1:9 9 Wat denkt gij tegen de Heere? Hij zal zelf een voleinding maken;

Nadere informatie

Op welke manier wordt in onderstaand vers het volk van Israël beschreven?

Op welke manier wordt in onderstaand vers het volk van Israël beschreven? De HEERE en de mislukte wijngaard Israël. Op welke manier wordt in onderstaand vers het volk van Israël beschreven? Jesaja 5:1 1 Ik wil graag voor mijn Beminde zingen, een lied van mijn Geliefde over Zijn

Nadere informatie

Welk opmerkelijk feit gaat gebeuren volgens de profetie van Jesaja met het volk Juda?

Welk opmerkelijk feit gaat gebeuren volgens de profetie van Jesaja met het volk Juda? Sion en de Spruit. Welk opmerkelijk feit gaat gebeuren volgens de profetie van Jesaja met het volk Juda? Jesaja 4:1 1 Op die dag zullen zeven vrouwen één man vastgrijpen [en] zeggen: Ons [eigen] brood

Nadere informatie

Gods soevereiniteit. Daniël

Gods soevereiniteit. Daniël Gods soevereiniteit Daniël 2 Terugblik 1: Wanneer speelt het verhaal? 605 v.c. Jeruzalem veroverd door Nebukadnezar II (regeert tot 562v.C). Twee stammen weggevoerd 602 v.c. Daniël en vrienden hebben 3

Nadere informatie

Hoe was de geschiedenis van Gods volk in Zacharia 1?

Hoe was de geschiedenis van Gods volk in Zacharia 1? De profeet Zacharia en de zesde en zevende droom. Hoe was de geschiedenis van Gods volk in Zacharia 1? Zie Zacharia 1 In hoofdstuk 1 worden Juda en Jeruzalem door de volken met voeten getreden, maar zij

Nadere informatie

Wat beschrijft het eerste deel van Jesaja 11?

Wat beschrijft het eerste deel van Jesaja 11? De Messias en Zijn koninkrijk. Wat beschrijft het eerste deel van Jesaja 11? Jesaja 11:1-5 1 Want er zal een Twijgje opgroeien uit de [afgehouwen] stronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht

Nadere informatie

Waarom stuurde koning Hiram zijn dienaren naar koning Salomo?

Waarom stuurde koning Hiram zijn dienaren naar koning Salomo? De tempelbouw en de inrichting er van. Waarom stuurde koning Hiram zijn dienaren naar koning Salomo? 1 Koningen 5:1 1 Hiram, de koning van Tyrus, stuurde zijn dienaren naar Salomo, want hij had gehoord

Nadere informatie

Hoe groot was het leger van Saul in de tijd van vrede en hoe was de organisatie?

Hoe groot was het leger van Saul in de tijd van vrede en hoe was de organisatie? Inval van de Filistijnen en Saul brengt een offer. Hoe groot was het leger van Saul in de tijd van vrede en hoe was de organisatie? 1 Samuel 13:2 2 Toen koos Saul drieduizend man uit Israël voor zich uit.

Nadere informatie

Wie riep Jeremia tot profeet?

Wie riep Jeremia tot profeet? Jeremia. Wie riep Jeremia tot profeet? Jeremia 1:4-5 4 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 5 Voordat Ik u in de moederschoot vormde, heb Ik u gekend; voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam, heb

Nadere informatie

DomineeOnline.org Jrg. 1, nr. 8

DomineeOnline.org Jrg. 1, nr. 8 STUDIONLINE DomineeOnline.org Jrg. 1, nr. 8 Mattheüs 4:12-25 Vooraf We zijn aangekomen in het Nieuwe Testament. De Israëlieten die uit de ballingschap teruggekomen waren in het land Kanaän hebben met veel

Nadere informatie

Deel 2 ONDERZOEK NAAR DE TIJD Uitbeelding van de historische tijdlijn en de bijbelverhaaltijd TIJDLIJN & GEOGRAFIE op de vloer

Deel 2 ONDERZOEK NAAR DE TIJD Uitbeelding van de historische tijdlijn en de bijbelverhaaltijd TIJDLIJN & GEOGRAFIE op de vloer Deel 1 BIJBEL 1. Ik ben Jesaja. 2. Ik ben Ezechiël. 3. Ik ben Jeremia. In jullie Bijbel sta ik tussen Jesaja en Ezechiël in. En dat klopt ook nog. Ik heb het boek Jesaja gekend in zijn eerste aanzet. Jullie

Nadere informatie

Hoe oud was Josia toen zijn vader koning Amon overleed en hoe was zijn verhouding met God?

Hoe oud was Josia toen zijn vader koning Amon overleed en hoe was zijn verhouding met God? De hervormingen van koning Josia. Hoe oud was Josia toen zijn vader koning Amon overleed en hoe was zijn verhouding met God? 2 Koningen 22:1, eerste deel, 2 1 Josia was acht jaar oud toen hij koning werd,

Nadere informatie

Israëls toekomst - op weg naar shalom. Jeruzalem, Jeruzalem u hebt niet gewild. Zie, er komt een dag voor de Here

Israëls toekomst - op weg naar shalom. Jeruzalem, Jeruzalem u hebt niet gewild. Zie, er komt een dag voor de Here Jeruzalem, Jeruzalem u hebt niet gewild Zie, er komt een dag voor de Here Nebukadnezar Kores Babel Meden 606 536 ballingschap Nebukadnezar Darius Babel Meden 606 537 ballingschap Jeremia Daniël Daniël

Nadere informatie

Advent 2017 God komt naar ons toe

Advent 2017 God komt naar ons toe Advent 2017 God komt naar ons toe Lucas 1 en Mattheüs 1 17 december 2017 1 Lucas 1 : Zacharias en Elisabet 5 Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias hee'e en tot de priesterafdeling

Nadere informatie

t Begin van t Einde Riley Jack (the Advent Gospel Promotions, 2014)

t Begin van t Einde Riley Jack (the Advent Gospel Promotions, 2014) t Begin van t Einde { Riley Jack (the Advent Gospel Promotions, 2014) { 1844, Het begin van het einde Oorlogen & Terrorisme Misleiding Hongersnoden & vluchtelingen Opstand & rellen Besmettelijke Ziekten

Nadere informatie

ZEVENTIG WEKEN VAN DANIEL'S PROFETIEËN

ZEVENTIG WEKEN VAN DANIEL'S PROFETIEËN ZEVENTIG WEKEN VAN DANIEL'S PROFETIEËN Daniël 9:24-27 Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen,

Nadere informatie

De Bijbel wijst God als de schrijver ervan.

De Bijbel wijst God als de schrijver ervan. De profeet Zacharia en de vierde droom. Wie is de bron van elk profetisch Woord? 2 Petrus 1:21 21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar de heilige mensen Gods,

Nadere informatie

Welke beschrijving is te lezen in Jesaja 11:11-14?

Welke beschrijving is te lezen in Jesaja 11:11-14? Het verstrooide overblijfsel uit alle volken bijeengebracht. Welke beschrijving is te lezen in Jesaja 11:11-14? Jesaja 11:11-14 En het zal op die dag gebeuren dat de Heere opnieuw, voor de tweede keer,

Nadere informatie

HET VERHAAL VAN CHANOEKA

HET VERHAAL VAN CHANOEKA HET VERHAAL VAN CHANOEKA Op de 25e dag van de joodse maand Kislew begint Chanoeka, een feest dat acht dagen duurt. Met Chanoeka denken we terug aan een belangrijke gebeurtenis uit de geschiedenis van het

Nadere informatie

D e e l K. H e t V R O E G E C H R I S T E N D O M. i n d e J O O D S E D I A S P O R A

D e e l K. H e t V R O E G E C H R I S T E N D O M. i n d e J O O D S E D I A S P O R A D e e l K H e t V R O E G E C H R I S T E N D O M i n d e J O O D S E D I A S P O R A INHOUD Inleiding Enkele belangrijke jaartallen 1. Karakteristiek van de joodse diaspora 1.1. De grieks-romeinse wereld

Nadere informatie

Het Oude Testament in vogelvlucht

Het Oude Testament in vogelvlucht Het Oude Testament in vogelvlucht Vooraf: Houd de bijbel nog even dicht. Weet jij nog hoe de lijn van het hele Oude Testament loopt? Maak allemaal individueel een overzicht van de geschiedenis vanaf de

Nadere informatie

Welke opdracht gaf God aan Jozua?

Welke opdracht gaf God aan Jozua? De ondergang van Ai. Welke opdracht gaf God aan Jozua? Jozua 8:1-2 1 Daarna zei de HEERE tegen Jozua: Wees niet bevreesd en wees niet ontsteld. Neem al het krijgsvolk met u mee en sta op, trek op naar

Nadere informatie

Wij weten van de persoon Daniël niets anders dan wat in het boek Daniël en in Ez. 14 :14, 18, 20; 28 :3 wordt vermeld.

Wij weten van de persoon Daniël niets anders dan wat in het boek Daniël en in Ez. 14 :14, 18, 20; 28 :3 wordt vermeld. Deze pagina is overgezet naar een nieuw softwaresysteem en kan in de laatste versie tijdelijk worden bekeken en verder worden bewerkt op: https://christipedia.miraheze.org/wi...niël_(profeet) Daniël (geboren

Nadere informatie

Ballingschap en terugkeer

Ballingschap en terugkeer Ballingschap en terugkeer Focus van dit verhaal De aanwezigheid van God met het volk ballingschap (2 Koningen 25, 2 Kronieken 36: 13-23, Ezra, Nehemia). Dit verhaal is één van de heilige verhalen en behoort

Nadere informatie

Welke opdracht kreeg Ezra van de koning van Perzië, Arthahsasta?

Welke opdracht kreeg Ezra van de koning van Perzië, Arthahsasta? oning Arthahsasta stuurt Ezra naar Jeruzalem. Welke opdracht kreeg Ezra van de koning van Perzië, Arthahsasta? Ezra 7:1, 6, 8 1 Na deze gebeurtenissen, tijdens het koningschap van Arthahsasta, de koning

Nadere informatie

Les 13 - Bijbelstudie 10 en 2 stammenrijk

Les 13 - Bijbelstudie 10 en 2 stammenrijk Les 13 - Bijbelstudie 10 en 2 stammenrijk 1 Koningen 11:1-3, 6-8, 11-13 1 Koning Salomo had veel uitheemse vrouwen lief, en dat naast de dochter van de farao: Moabi sche, Ammoni sche, Edomi sche, Sidonische,

Nadere informatie

Inleiding Thora. Raymond R. Hausoul

Inleiding Thora. Raymond R. Hausoul Inleiding Thora Raymond R. Hausoul Onze Bijbel en de joodse Bijbel 1 Onze westerse Bijbel is chronologisch gerangschikt. 2 Is er een andere rangschikking? 3 Drie delen in het joodse Oude Testament a) Thora

Nadere informatie

Gods heerlijkheid buiten de legerplaats

Gods heerlijkheid buiten de legerplaats J.N. Darby Gods heerlijkheid buiten de legerplaats Toon mij toch Uw heerlijkheid, Exodus 33:18 Falen en genade Gods volk is altijd het voorwerp van de raadsbesluiten en de gedachten van God. Zijn liefde

Nadere informatie

De Bijbel Open 2013 18 (11-05)

De Bijbel Open 2013 18 (11-05) 1 De Bijbel Open 2013 18 (11-05) Op 14 mei is het precies 65 jaar geleden dat in 1948 de staat Israel werd uitgeroepen. U merkt wel dat daar op allerlei manieren publiciteit aan gegeven wordt, positief

Nadere informatie

Frederik Smekens Vak:Godsdienst Opdracht: de 7 deugden in het Christendom

Frederik Smekens Vak:Godsdienst Opdracht: de 7 deugden in het Christendom Frederik Smekens Vak:Godsdienst Opdracht: de 7 deugden in het Christendom De zeven deugden bestaan al heel lang. Al sinds het begin van de mensheid. Adam zat alleen in het hemelse rijk. Hij verveelde zich

Nadere informatie

Methode Godsdienst

Methode Godsdienst Methode Godsdienst 2016-2017 Groep 3-4, map D Teuge T 13 Week 34 22-26 aug. T 14 Week 35 29 aug. 2 sep. OT 53 Week 36 5 9 sep. OT 54 Week 37 12 16 sep. OT 55 Week 38 19 23 sep. OT 56 Week 39 26 30 sep.

Nadere informatie

De Bijbel Open het boek Daniël seizoen programma uitgebreid t/m 23 juli 2011

De Bijbel Open het boek Daniël seizoen programma uitgebreid t/m 23 juli 2011 De Bijbel Open het boek Daniël seizoen 2010-2011 programma uitgebreid t/m 23 juli 2011 25 sep Daniël 1 in de school van God 23 okt Daniël 2 God kent de toekomst 27 nov Daniël 3 in het vuur 18 dec Daniël

Nadere informatie

Eén eeuwig verbond. Verbond. Verbond. Discussie. Twee manieren van bijbellezen. blok F - nivo 3 - avond 7

Eén eeuwig verbond. Verbond. Verbond. Discussie. Twee manieren van bijbellezen. blok F - nivo 3 - avond 7 Eén eeuwig verbond blok F - nivo 3 - avond 7 Tijd Wat gaan we doen 19.00 Mentorkwartiertje 19.15 Terugblik, herhaling 19.20 Discussie over de positie van Israël 19.30 Twee manieren van bijbellezen 19.35

Nadere informatie

Waarom doet Hij dat zo? Om de diepste bedoeling van Gods geboden aan te geven. Daar kom ik straks op terug. Hij geeft in de Bergrede de beloften en

Waarom doet Hij dat zo? Om de diepste bedoeling van Gods geboden aan te geven. Daar kom ik straks op terug. Hij geeft in de Bergrede de beloften en 1 De Bijbel open 2013 5 (02-02) Vandaag bespreken we een vraag over de betekenis van de Wet die God aan Israel gaf voor de christelijke gemeente van het Nieuwe Testament en dus voor ons. Is het zo dat

Nadere informatie

Welke taak hadden Aäron en zijn zonen?

Welke taak hadden Aäron en zijn zonen? Nadab en Abihu. Welke taak hadden Aäron en zijn zonen? Zie Leviticus 9:1-20 Na de inwijding van de tabernakel werden de priesters gewijd voor hun heilig ambt. Deze diensten duurden een week, en elke dag

Nadere informatie

Welke voorbereidingen trof Jozua; wat valt daarbij op en is het goed om alles grondig uit te zoeken?

Welke voorbereidingen trof Jozua; wat valt daarbij op en is het goed om alles grondig uit te zoeken? De profetische aspecten uit het boek Jozua deel 2 Welke voorbereidingen trof Jozua; wat valt daarbij op en is het goed om alles grondig uit te zoeken? Zie Jozua 2:1, zie Jozua 2:10-11, 24 Voordat Jozua

Nadere informatie

Griekenland 336 v. Chr (bij de dood van Philippos van Macedonië ) Alexander de Grote opvolger Philippos van Macedonië.

Griekenland 336 v. Chr (bij de dood van Philippos van Macedonië ) Alexander de Grote opvolger Philippos van Macedonië. Kenmerkende aspecten: De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat De klassieke vormentaal van de Grieks Romeinse cultuur De ontwikkeling

Nadere informatie

Zondag 6 januari 2019 Waar koers je op in het nieuwe jaar? Voorganger: ds. Pieter van Winden Organist: Anneke Jansen

Zondag 6 januari 2019 Waar koers je op in het nieuwe jaar? Voorganger: ds. Pieter van Winden Organist: Anneke Jansen Zondag 6 januari 2019 Waar koers je op in het nieuwe jaar? Voorganger: ds. Pieter van Winden Organist: Anneke Jansen 1 2 Orgelspel Welkom Bemoediging v. Onze hulp is in de naam van de Heer g. die hemel

Nadere informatie

Is de verdeling van Kanaän onder Gods volk volgens Gods woord uitgekomen?

Is de verdeling van Kanaän onder Gods volk volgens Gods woord uitgekomen? Vreemde berichten. Is de verdeling van Kanaän onder Gods volk volgens Gods woord uitgekomen? Jozua 23:43-45 43 Zo gaf de HEERE aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen

Nadere informatie

(groep. De juiste. andere taal. spreken. zodat de. zodat ze kon maken, aan bouwen. gedronken? b. water. d. wijn. Israëlische volk. d.

(groep. De juiste. andere taal. spreken. zodat de. zodat ze kon maken, aan bouwen. gedronken? b. water. d. wijn. Israëlische volk. d. Bijbelquiz Jeugdclub Burgum (groep 5 6) Deze Bijbelquiz is bedoeld voor kinderen uit de bovenbouw (groep 5 6) van de basisschool. Op het bijgevoegde antwoordenblad kunnen de juiste antwoorden worden ingevuld.

Nadere informatie

School van Leo Joods/Christelijk Bijbelonderwijs WERKBOEK. Nehemia. Een nieuwe start. Studiereeks voor groep 6 t/m 8

School van Leo Joods/Christelijk Bijbelonderwijs WERKBOEK. Nehemia. Een nieuwe start. Studiereeks voor groep 6 t/m 8 School van Leo Joods/Christelijk Bijbelonderwijs WERKBOEK Nehemia Een nieuwe start Studiereeks voor groep 6 t/m 8 Naam: Groep: Deze studie-serie is geschreven door Leo Smits En opgemaakt door Savita den

Nadere informatie

Wat werd door de overwinnaars van Jeruzalem als het bewijs van hun superioriteit gezien?

Wat werd door de overwinnaars van Jeruzalem als het bewijs van hun superioriteit gezien? Daniël en zijn vrienden. Wat werd door de overwinnaars van Jeruzalem als het bewijs van hun superioriteit gezien? Zie Daniel 1 Het feit dat deze mannen, aanbidders van Jehova, gevankelijk naar Babel waren

Nadere informatie