Meetbestek Waterschap Peel en Maasvallei

Transcriptie

1 ARCHIEF * * Corsa-nr Datum 5 juli 2013 Onderwer Meetbestek Waterschap Peel en Maasvallei p Project Meetbestek Waterschap Peel en Maasvallei Versiebeheer : Erik van Putten : Initiële versie, inhoudsopgave : Erik van Putten: samenvoeging bijdragen : Erik van Putten: redactionele wijzigingen; komen tot één document : Erik van Putten: verwerken input van Chris Openstaande acties Kim: template gdb maken Kim Chris, William: laatste review Kim: profielen polyline? Erik: publiceren/communiceren van meetbestek

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave Inleiding Algemeen Meetgrens Typen inmeting Kwaliteit Landmeetkundige eisen Gebruik RD en NAP punten Betrouwbaarheid en idealisatie Nauwkeurigheid Volledigheid Geometrie D en vlakgericht Te leveren producten Foto s met GPS-coördinaten Logboek Tussenproducten en eindproducten Bestandsopbouw van de GIS bestanden In te meten objecten Objectenboek WPM, objectenmeetboek Nummering van objecten Profielen Nummering van profielen - Tamara Meting van profiellijnen bij keringen Meting van profiellijnen bij waterlopen Acceptatie van meetgegevens Aanleverformaat Controlemetingen / acceptatieprocedure Toegang tot terreinen en veiligheid Toegang tot terreinen Veiligheid... 19

3 1. Inleiding Het Waterschap Peel en Maasvallei is belast met beheer van het watersysteem en de keringen in het beheersgebied (Noord- en Midden-Limburg). Om deze taak te kunnen uitvoeren dienen het watersysteem en de keringen op een eenduidige wijze vast te liggen in een beheerregister. Inzicht in het watersysteem en de keringen wordt verkregen als de werkelijke situatie van wateren en kunstwerken eenduidig is ingemeten en deze meetgegevens met een goede structuur zijn opgeslagen in een database. Deze meetgegevens worden zowel door het waterschap als door derden ingewonnen. Het doel van dit meetprotocol is het op een consistente en eenduidige manier inmeten van objecten met een bepaalde kwaliteit, zodat overdracht, opslag, analyse, verwerking en presentatie efficiënt kan plaatsvinden. Waterschap Peel en Maasvallei maakt gebruik van IRIS voor het beheren van de geografische gegevens. In het objectenboek is beschreven welke attributen noodzakelijk zijn voor WPM. Het objectenboek maakt daarom een onlosmakelijk deel uit van dit meetprotocol. Deze attributen dienen voor zover ze door een landmeter kunnen worden waargenomen te worden ingewonnen, tezamen met de geometrie van het object. Daarnaast dienen de data in een structuur te worden aangeleverd die overeen komt met de IRIS structuur.

4 2. Algemeen 2.1 Meetgrens De meetgrens is het gebied waarbinnen de inmeting plaats dient te vinden. Tenzij in de opdracht anders is bepaald geldt voor waterkeringen dat de meetgrens (=vlakafsluiter) zowel binnen als buitendijks gelegen is op minimaal 2 meter buiten de grens van de harde constructies en/of 2 meter buiten de teenlijn van de dijk of waterkering. Voor waterlopen geldt dat de meetgrens is gelegen 5 meter buiten de boveninsteek van de waterloop, tenzij in de opdracht anders bepaald is. 2.2 Typen inmeting Het waterschap onderkent 3 type metingen, deze zijn : 1. inmeting 2. revisiebestand 3. as build tekening Inmeting Doel van de inmeting is een landmeetkundige (her)opname van de waterkering, waterloop of kunstwerk. De meting van de waterkeringen/waterlopen inclusief alle kunstwerken en objecten moet vlakgericht worden uitgevoerd. Bij de meting moeten alle zichtbare objecten binnen het meetgebied worden opgenomen. Zichtbaar mag niet oppervlakkig worden geïnterpreteerd, omdat soms naar de op te meten punten moet worden gezocht. Als het bovengronds/boven water zichtbaar is dat er ondergronds/onder water een object aanwezig is, moet worden gezocht naar de topografische punten, die bovengronds/onder water van dat object meetbaar zijn. Alle waarneembare kenmerken (atrributen) van het object zoals genoemd in het Objectenboek Waterschap Peel en Maasvallei dienen te worden opgenomen. Deze attributen zijn in het objectenboek aangeduid met een m. Revisiebestand Doel van de meting revisiebestand is een compleet gevuld beheerregister van het betreffende tracé bestaande uit de inmeting aangevuld met alle attribuutinformatie. Het bestand dient ter vervanging van het beheerregister van het betreffende tracé. Het meetgebied bij een revisiebestand is identiek aan het meetgebied bij een inmeting met dien verstande dat, als de uitvoering van uitgevoerde verbeterwerken aan de kering zich uitstrekt

5 tot voorbij het meetgebied, de meetgrens wordt bepaald door de grens van de uitgevoerde ingreep. Daarnaast moet de volledige waterkering gemeten worden ongeacht of er op die plek daadwerkelijk wijzigingen zijn aangebracht. Indien de constructie van de verbeterde waterkering aansluit op een bestaande waterkering moeten de kenmerkende profiellijnen 10 meter op bedoelde bestaande waterkering doorlopen. Alle objecten zoals genoemd in het Objectenboek Waterschap Peel en Maasvallei dienen ingemeten te worden en alle kenmerken van deze objecten dienen te worden vastgelegd. Dit kan betekenen dat tijdens de uitvoering objecten ingemeten moeten worden die later met grond bedekt worden. Daarnaast zullen alle kenmerken (atributen) die niet in het veld waarneembaar zijn aangevuld moeten worden met gegevens uit ontwerp, bestek en/of uitvoering. Deze attributen zijn in het objectenboek aangeduid met een m of een r. As-build tekening De as built meteing heeft tot doel metingen ter controle van besteksposten. Dit soort metingen geeft de maatvoering aan van de uitgevoerde werken, deels zijn deze identiek aan metingen voor het revisiebestand, maar ze kunnen aanvullend zijn, bv dikte van de aangebrachte kleilagen, maatvoering van een funderingsplaat etc. Dit soort metingen zijn project specifiek en zijn in dit stuk niet uitgewerkt. Per project zal worden aangegeven welke maatvoering als as-build ingewonnen moet worden.

6 3. Kwaliteit 3.1 Landmeetkundige eisen De opdrachtnemer staat vrij om te bepalen met welk instrumentarium de metingen worden uitgevoerd, mits er voldaan wordt aan de gestelde kwaliteitseisen. Voor alle technieken wordt uitgegaan van een primair meetkundige grondslag om de data in te winnen en te controleren. Het te gebruiken coördinatenstelsel voor deze opdracht is RD-NAP conform de meest recente versie van de procedure RDNAPTRANS TM. Informatie over deze procedure is te vinden op de website Voor waterkeringen moet de grondslag boven op de kering, anders zoveel mogelijk binnendijks worden gelegd. De opdrachtnemer draagt zorg voor de kwaliteit van het in te zetten instrumentarium. In een rapportage wordt per (deel)levering vastgelegd hoe aan de kwaliteit is voldaan. Op verzoek van de opdrachtgever dient het calibratierapport overlegd te worden aan de opdrachtgever. 3.2 Gebruik RD en NAP punten Het gebruik van RD en NAP-punten is in principe vrij. Echter, als een dergelijk punt in een opstal is aangebracht dat op privé-terrein staat, dan mag dat terrein alleen worden betreden na uitdrukkelijke toestemming van de gebruiker van het terrein. Over de door RWS gepubliceerde waarde voor de hoogte, aanvaardt RWS geen verantwoordelijkheid, maar wijst de gebruikers van de NAP-punten op het volgende: om de risico`s van fouten te vermijden is naast het meten van voldoende controle, onder andere van belang: De meting te koppelen aan tenminste twee in verschillende objecten geplaatste peilmerken; Recente hoogten uit secundaire waterpasnetten te gebruiken; Peilmerken te kiezen die geplaatst zijn in goed gefundeerde objecten. Uit de geschiedenis van gepubliceerde hoogten kan men een indruk van de beweging van peilmerken verkrijgen. De uitvoerder van het werk is verantwoordelijk voor een goede keuze uit de aanwezige NAP-punten, om te komen tot het gebruik van de juiste punten. 3.3 Betrouwbaarheid en idealisatie Een aspect dat bij het inmeten (herkennen) van punten in het veld een belangrijke rol speelt, is het begrip: Idealisatie. De idealisatie is een maat waarmee in het terrein een punt kan

7 worden aangewezen. Dit noemt men het idealiseren van een punt. Goede idealiseerbare punten (harde topografie) zijn bijvoorbeeld hoeken van panden; slecht idealiseerbaar (zachte topografie) is bijvoorbeeld de kant van een sloot. Voor de harde en zachte topografie en de kunstwerken geldt een betrouwbaarheid van 95% (2 sigma). 3.4 Nauwkeurigheid De combinatie van idealisatie, precisie en betrouwbaarheid leidt uiteindelijk tot een bepaalde nauwkeurigheid. De meting dient te voldoen aan de volgende absolute nauwkeurigheidseisen: De absolute nauwkeurigheid heeft betrekking op de geleverde coördinaten t.o.v. de absolute X,Y,Z- waarden van de referentiestelsels R.D. en N.A.P in het gebied. Scherp identificeerbaar betekent dat het punt onvervormbaar en van hard materiaal is. Zacht identificeerbaar betekent dat het geen vaste of harde vorm heeft. Klasse Soort topografie Absolute X,Y nauwkeurigheid in m t.o.v. RD Absolute Z nauwkeurigheid in m t.o.v. NAP 1 Peilschaal 0,05m 0,01m 2 Harde 0,05m 0,05m topografie en kunstwerken 3 Zachte topografie 0,10m 0,05m 3.5 Volledigheid De waterschapsobjecten bevinden zich binnen het bronhoudersgebied van het waterschap. Het bronhoudersgebied omvat alle wateren, keringen, kunstwerken en bijbehorende terreinen voor zover deze op de legger staan vermeld. De leggers voor waterkeringen en waterlopen zijn in te zien via De volledigheid van de metingen moet beter zijn dan 95%. Er mag dus minder dan 5% worden gemist. De inventarisaties van de attribuutwaarden moeten voor 95% volledig en voor 95% volledig goed zijn, zodanig dat slechts 5% fout of onvolledigheid wordt geaccepteerd. Een volledigheid van 95% is een vrij hoog percentage, wat wil zeggen dat er bij een steekproef ter grootte van 100 hermetingen en opnamen slechts 5 mag worden

8 gemist, of slechts 5 onvolledig goed mag zijn. Indien bij een controle een overschrijding wordt geconstateerd, waarbij meer dan 5% gemist, onvolledig of niet goed is, moet de gehele meting door de opdrachtnemer worden gecontroleerd en opnieuw geleverd.

9 4. Geometrie 4.1 3D en vlakgericht Van de waterloop, waterkering en alle kunstwerken moet de detailopname als DTM (3D) en vlakgericht worden uitgevoerd. In het objectenboek is per object aangegeven welke geometrie van toepassing is.

10 5. Te leveren producten 5.1 Foto s met GPS-coördinaten Van profiellocaties, kunstwerken en meetnetpunten dient een foto gemaakt te worden. Op de foto dient het gemeten object duidelijk zichtbaar te zijn. De foto dient voorzien te zijn van de GPS coördinaten en richting in de EXIF header. 5.2 Logboek Het logboek dient te allen tijde ingevuld en afgeleverd te worden aan de opdrachtgever. Het kan analoog of digitaal worden bijgehouden. De voornaamste reden voor het opzetten en bijhouden ven een logboek is er op gericht om het gehele verloop van de metingen te kunnen reconstrueren (conform de bedoelingen van NEN-ISO 9001). Vaste onderwerpen in het logboek zullen daarom altijd zijn: Datum uitgevoerde metingen Uitvoerende personen van deze metingen Ingezet instrumentarium bij de metingen Weersgesteldheid tijdens de metingen Verwijzing naar ijkrapporten van het gebruikte instrumentarium Schetsen van afwijkende terreinsituaties, b.v. duikers zijn via putten met elkaar verbonden Opmerkingen bij grote maatverschillen, zoals duikers met een verhang >15cm. Opmerkingen die voor de opdrachtgever van belang kunnen zijn, ten aanzien van onderhoud aan kunstwerken, omdat die niet meer functioneren of hersteld moeten worden. Coördinaten (X,YZ) en aanmeetschetsen van grondslagpunten die voor de meting zijn gebruikt Coördinaten (X,YZ) en aanmeetschetsen van mobiele basissstations die voor de meting zijn gebruikt 5.3 Tussenproducten en eindproducten Als tussenproducten en eindproducten van de uitgevoerde metingen moet worden geleverd: Ruwe meetdata (digitaal), geordend naar de ingezette methode; Berekeningen meetdata (digitaal); Het LOG-boek (digitaal) waarin alle uitgevoerde meetprocessen en controles zijn beschreven, evenals de waargenomen bijzonderheden; GIS-bestanden zoals per object benoemd in 3D-ESRI format.

11 5.4 Bestandsopbouw van de GIS bestanden Voor de bestandsopbouw van de Gis bestanden (attributen) dient u gebruik maken van een template File GeoDatabase die het waterschap aanlevert. Deze is op aanvraag beschikbaar via geoloket@wpm.nl.

12 6. In te meten objecten 6.1 Objectenboek WPM, objectenmeetboek Voor een overzicht van de in te meten objecten verwijzen wij naar het IRIS objectenboek van het waterschap. Daarin staat ook vermeld op welke wijze de geometrische inwinning plaatsvindt. Daarnaast beschikt WPM over een objectenmeetboek, waarin voor een aantal specifieke situaties staat vermeld hoe deze objecten dienen te worden ingemeten. In het objectenboek staan de objecten vermeld die voor het waterschap relevant zijn. Een object, bijvoorbeeld een afsluiter, heeft een aantal kenmerken die voor het waterschap van belang zijn. Per attribuut is aangegeven of deze dient te worden ingewonnen of niet. Aangezien het waterschap bronhouder is binnen de BGT worden de relevante objecten ingewonnen conform IMBGT/IMGEO. Aangevuld met de specifieke eisen (geometrie, attributen) die wij als waterschap stellen. In het objectenboek is per object beschreven hoe het dient te worden ingewonnen. 6.2 Nummering van objecten De objecten hoeven niet te worden genummerd.

13 7. Profielen Zoals al eerder genoemd, moet de ingewonnen data als DTM en vlakgericht worden uitgevoerd. Voor de as bodem, welke in het midden tussen beide onderinsteken ligt, geldt echter dat hiervoor een lengteprofiel in de vorm van een polylijn gemaakt wordt. Mochten er door de opdrachtgever nog verdere profielen gevraagd worden, moeten deze op onderstaande wijze worden ingewonnen. 7.1 Nummering van profielen De profielen hoeven niet te worden genummerd. Wel is het belangrijk dat de geografische locatie is vastgelegd (de lijn waar het profiel is genomen). 7.2 Meting van profiellijnen bij keringen Het opmeten van alle lijnen moet als Digitaal Terrein Model en vlakgericht worden uitgevoerd d.w.z. het knooppunt van meerdere lijnen moet voor alle lijnen exact hetzelfde zijn en kruisende lijnen kunnen niet voorkomen, met uitzondering van kruisingen met kunstwerken. De middenkruinlijn (aslijn), kruinlijnen, teenlijnen en kniklijnen moeten bestaan uit: Tussenpunten op ongeveer 20 meter; Tussen liggende hoogteveranderingen; Knikpunten in de waterkering; Bij bogen in de waterkering, tussenpunten over de boog. Indien er afwijkingen zitten in de helingsgraad van het talud van de keringen dienen deze afwijkingen middels in te meten kniklijnen zichtbaar gemaakt te worden. Lijnelementen die opgenomen worden dienen van het beginpunt tot het eindpunt een aaneen gesloten geheel te vormen (polylijn). Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld een kruinlijn van begin tot het einde van het op te nemen tracé een aaneen gesloten lijn moet zijn en niet dient te bestaan uit losse lijnelementen. De kruinlijnen lopen bij op en afritten rechtdoor, de kruinlijn van de op en afrit dient te worden opgenomen als kniklijn. De teenlijn van de waterkering volgt de voetlijn van de waterkering en de op en afritten. Zie ook onderstaande principeschetsen. Bij muurconstructie op waterkeringen zal de middenkruinlijn vaak samenvallen met het midden van de muur. Deze lijn dient 2 keer opgenomen te worden, 1 keer als middenkruinlijn en 1 keer als as van het object muur.

14 Bovenaanzicht waterkering met afrit Kruinlijn binnen/buiten Kniklijn Teenlijn binnen/buiten Meetpunten bij een waterkering met muurconstructie Middenkruinlijn/as buitenkruinlijn binnenkruinlijn kniklijnn buitenteenlijn binnenteenlijn 7.3 Meting van profiellijnen bij waterlopen Dwarsprofielen

15 Bij het meten moet op de volgende zaken gelet worden: Dwarsprofielen worden stroomafwaarts, van links naar rechts, gemeten en gepresenteerd. Linkeroever is die oever die met de stroomrichting van het water meekijkend aan de linkerkant ligt. De rechteroever is die oever die met de stroomrichting van het water meekijkend aan de rechterkant ligt. Het dwarsprofiel moet loodrecht op de as bodem gemeten worden, in een rechte lijn. De maximale toegestane afwijking ten opzichte van een rechte lijn is 5%. Bij een profiel van 10 meter lengte betekent dit dat maximaal 50 centimeter afwijking is toegestaan. De begrenzing van een dwarsprofiel is afhankelijk van de vorm van de waterloop, uitgangspunt is dat het profiel representatief wordt weergegeven. Dit houdt in dat het begin/einde van een profiel minimaal 5 meter uit de insteek ligt van de waterloop (indien hier ruimte voor is). Met de profielmeting wordt het maaiveldverloop vastgelegd. Niet-waterkerende objecten zoals een heg of hekwerk worden niet als grens van een profiel beschouwd. Bij een kade direct naast de gemeten watergang wordt het dwarsprofiel niet gemeten tot 5 meter uit de insteek, maar wordt het dwarsprofiel uitgebreid tot en met het maaiveld 5 m uit de teen van de kade of insteek bermsloot indien voorkomend. Indien gewenst moeten er langere of kortere profielen gemeten worden op aangeven van de opdrachtgever. Meetpunten van profielen hebben nooit exact dezelfde X,Y coördinaten. Het beginpunt is het punt op de linkeroever dat het verst van de waterloop ligt. In een dwarsprofiel moet men alle profielbepalende (knik)punten inmeten. Bij rondingen moet een extra profielpunt gemeten worden om een goed beeld te krijgen van de situatie. Bij spoorbanen binnen 10 meter van de insteek, moet altijd minimaal tot en met de spoorstaaf die het dichts bij de waterloop ligt gemeten worden. In verband met veiligheid mag dit reflectorloos gebeuren. De as bodem en de linker- en rechterinsteek van de dwarsprofielen dienen ook als punten voor eventuele lengteprofiellijnen. Bij profielmeetpunten die verschillende Z-waarden hebben bij een identiek X,Ycoördinaat, dient de hoogste en laagste Z-waarde voor dat punt gemeten te worden (bv. bij een verticale damwand). Lengteprofielen Bij het meten van een waterloop moet ook een lengteprofiel gemeten worden. Het betreft een lengteprofiellijn door de as van de waterloop.

16 Als leidraad voor de te meten waterloop wordt er een bestand geleverd met het tracé. Hierin kunnen, door verleggingen van de waterloop, afwijkingen zitten. Indien dat zo is dan dient het nieuwe tracé gevolgd te worden. Voor het maken van een lengteprofiel moeten de volgende zaken worden opgenomen: De lengteprofielen worden van bovenstrooms naar benedenstrooms gemeten. De as bodem van de dwarsprofielen dient ook als punten voor de lengteprofiellijn. De punten van het lengteprofiel door de as van de watergang moeten een representatief beeld geven van de ligging van de watergang. Indien er een bocht is waardoor de ligging niet juist wordt weergegeven moeten hier extra punten gemeten worden. Bij verandering van hoogte in de bodem van de waterloop dienen er extra aspunten gemeten te worden om een goed beeld van de bodem te krijgen in het lengteprofiel. Van de volgende kunstwerken worden de gemeten punten ook in de aslengteprofiellijn weggeschreven. o Duiker (bodemhoogte boven- en benedenstrooms, B.O.K. boven- en benedenstrooms) o Bodemval (bodemhoogte boven- en benedenstrooms) o Brug (bodemhoogte boven- en benedenstrooms) o Stuw (minimale kruinhoogte/ drempelhoogte) o Put (bodemhoogte) o Sifon (bodemhoogte boven- en benedenstrooms) Deze punten worden echter slechts 1x gemeten.

17 8. Acceptatie van meetgegevens 8.1 Aanleverformaat Als tussenproducten en eindproducten van de uitgevoerde metingen moet worden geleverd: Ruwe meetdata (digitaal), geordend naar de ingezette methode; Berekeningen meetdata (digitaal); Het LOG-boek (digitaal) waarin alle uitgevoerde meetprocessen en controles zijn beschreven, evenals de waargenomen bijzonderheden; Bestanden per object in ESRI formaat (geometrie in 3D). 8.2 Controlemetingen / acceptatieprocedure Controle door opdrachtnemer De opdrachtnemer dient zelf aanvullende controles uit te voeren en vast te leggen in het LOG-boek. Welke controles dit zijn hangt vooral af van de gehanteerde meetmethode, en worden dus niet voorgeschreven. De opdrachtnemer overhandigt deze controles aan de opdrachtgever. Bij grote projecten (> euro) dient de opdrachtnemer een risico-inventarisatie deel uit te laten maken van het kwaliteitsplan. Per beschreven risico moet aangegeven worden wat de oorzaak is, het gevolg, welke beheersmaatregel van toepassing is en welke kans de opdrachtnemer verwacht dat het risico zich voordoet. Na oplevering van de data wordt deze gecontroleerd op bovenvermelde onderdelen binnen een termijn van 6 weken. Indien de meting afgekeurd wordt, moet binnen een termijn van 4 weken de data gecontroleerd, hermeten of aangepast worden. De herlevering dient de gehele opdracht te bevatten en niet alleen de opnieuw gecontroleerde, hermeten of aangepaste data. Als het diensten betreft waarbij een vooraf gedefinieerde planning is opgesteld, gelden deze termijnen. Controle door opdrachtgever De controle op volledigheid is voor 100% van toepassing op een levering. De opdrachtgever neemt per levering een aselecte steekproef van 5-10% van de verschillende onderdelen uit de opdracht. Deze worden gecontroleerd op de volgende onderdelen:

18 Juistheid; Nauwkeurigheid. Volledigheid Indien een levering niet volledig volgens afspraak geleverd is, zal de levering afgekeurd worden. Juistheid Voor de topografische elementen geldt dat minimaal 95% van de elementen alle juiste coderingen moet bevatten. Dit houdt in dat als er 1 attribuut ontbreekt van een element of de verkeerde codering wordt toegepast, wordt het gehele profiel als onjuist beschouwd. Tevens zal er in het veld een visuele controle plaatsvinden of alle elementen gemeten zijn. Minimaal 95% van de attribuutwaarde van de kunstwerken dient volledig en juist ingevuld te zijn. Dit houdt in dat als er 1 attribuut ontbreekt of onjuist is ingevuld wordt het gehele kunstwerk als onjuist beschouwd. Tevens zal er in het veld gecontroleerd worden of kunstwerken gemist zijn. Ook deze worden dan als onjuist gerekend. Nauwkeurigheid De opdrachtgever controleert met eigen middelen de meting van de opdrachtnemer. Indien de afwijking groter is dan de beschreven nauwkeurigheidseis zal de opdrachtgever deze met een hogere orde controleren. Blijkt de afwijking nog steeds groter te zijn dan de nauwkeurigheidseis, dan wordt het punt afgekeurd. Van de levering dient minimaal 95% te voldoen aan de gestelde nauwkeurigheidseis. De standaardafwijking wordt berekend uit alle verschillen tussen de originele meting en de meetresultaten uit de steekproef als: Waarbij n staat voor het aantal metingen in de steekproef.

19 9. Toegang tot terreinen en veiligheid 9.1 Toegang tot terreinen Bij het betreden van terreinen dienen de normale normen en waarden in acht genomen te worden. Dus geen rommel maken, niets vernielen, bij particulieren even melden e.d. Daar waar het toegang tot waterschapsterreinen betreft kan met de betreffende beheerder een afspraak gemaakt worden over het evt. verkrijgen van een poortsleutel voor de duur van het project. Voor het betreden van onderhoudspaden die afgesloten zijn met een hek kan ook voor de duur van het project hiervan een sleutel afgegeven worden. De opdrachtnemer krijgt van de opdrachtgever, indien nodig, een brief mee, waarin de werkzaamheden en de reden hiervoor zijn uitgelegd. Op verzoek van een belanghebbende kan de opdrachtnemer deze brief tonen. Indien er onverhoopt toch problemen zijn, dient contact opgenomen te worden met de projectleider. 9.2 Veiligheid De opdrachtnemer verplicht zich om ten aanzien van het in te zetten personeel volledig te voldoen aan alle wet- en regelgeving, waaronder de Arbowet. De te treffen verkeersmaatregelen bij werken in uitvoering langs openbare wegen dienen in overeenstemming te zijn met CROW-publicatie 96a (autosnelwegen) en 96b (nietautosnelwegen). De genoemde publicaties zijn verkrijgbaar bij het CROW. De opdrachtnemer dient rekening te houden met werkzaamheden langs spoorwegen. Voorafgaande aan de werkzaamheden dient de opdrachtnemer zich op de hoogte te stellen van de door de Nederlandse Spoorwegen gestelde eisen t.a.v. werken langs de spoorwegen en te handelen volgens deze eisen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Alle te nemen veiligheidsmaatregelen dient de opdrachtnemer zelf te regelen en kunnen niet achteraf gedeclareerd worden door de opdrachtnemer.