Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Noord-Holland. Publicatiedatum 30 juli 2014 Rapportnummer 2014/079



Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Rapport. Datum: 4 december 2010 Rapportnummer: 2010/346

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/233

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport over een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: Rapportnummer: 2013/058

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Gelderland-midden, thans regionale eenheid Oost-Nederland. Datum: 17 oktober 2013

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

SAMENVATTING ADVIES Klacht over informatieverstrekking en klachtbehandeling; PO

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Rapport over een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming, Directie Noord-West, Vestiging Amsterdam. Datum: 23 december 2013

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Rapport over een klacht over IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/090

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Rapport over een gedraging van Bureau Jeugdzorg uit Rotterdam. Datum: 26 juli Rapportnummer: 2011/214

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Publicatiedatum 21 september 2015 Rapportnummer 2015/137

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Nederlandse consulaat te Barcelona (Spanje). Bestuursorgaan: de minister van Buitenlandse Zaken.

Rapport. Rapport over een klacht over Bureau Jeugdzorg Gelderland. Datum: 22 februari Rapportnummer: 2012/026

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Op het verkeerde been

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Den Haag. Datum: 2 maart 2015 Rapportnummer: 2015/047

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Verslag betreffende een klacht over Bureau Jeugdzorg Gelderland te Apeldoorn. Datum: 26 maart Rapportnummer: 2012/045

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Oost-Brabant. Datum: 21 oktober Rapportnummer: 2013/155

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2013/147

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK. Datum: 28 november Rapportnummer: 2012/190

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport Datum: 2 juli 2012 Rapportnummer: 2012/112

Rapport. Datum: 26 september 2001 Rapportnummer: 2001/293

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

Rapport. Een onderzoek naar de wijze waarop Bureau Jeugdzorg Drenthe een. zorgmelding heeft behandeld d e Natio nale o mb ud sman 1/7

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Raad voor de Kinderbescherming uit Maastricht. Datum: 28 juli Rapportnummer: 2011/216

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 11 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/238

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam.

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport Datum: 13 december 2012 Rapportnummer: 2012/199

Beoordeling. h2>klacht

Transcriptie:

Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Noord-Holland. Publicatiedatum 30 juli 2014 Rapportnummer 2014/079 2014/079 de Nationale ombudsman 1/8

Verzoeker klaagt erover dat de regionale politie-eenheid Noord-Holland Bureau Jeugdzorg op 24 februari 2013 desgevraagd heeft laten weten dat het risico bestond dat verzoeker zijn dochter tegen de wil van zijn ex-echtgenote zou meenemen naar het buitenland. Bevindingen en beoordeling I Bevindingen Algemeen 1.1 Verzoeker was afkomstig van Afghanistan en emigreerde toen hij jong was naar Iran, omdat zijn leven daar vanwege het Joodse geloof van zijn moeder niet zeker was. Hij trouwde in 2001 in Iran. Verzoeker en zijn (ex-)echtgenote kregen in 2003 een dochter. Omdat verzoeker ook in Iran zou worden vervolgd, vluchtte het gezin in 2008 naar Nederland. Vanaf 2011 waren er echtelijke problemen. Volgens verzoeker had zijn ex-echtgenote een affaire met een getrouwde man. Verzoekers ex-echtgenote had de politie laten weten dat verzoeker haar vanaf het begin van hun huwelijk veelvuldig zou hebben mishandeld en bedreigd en dat zij daarom van hem wilde scheiden. Aangifte ex-echtgenote van mishandeling en bedreiging 1.2 Op 12 augustus 2012 deed verzoekers ex-echtgenote aangifte bij de politie van mishandeling en bedreiging met de dood door verzoeker. Volgens verzoekers ex-echtgenote zou verzoeker haar op die dag hebben mishandeld en bedreigd met een mes. Verzoeker zou een mes op haar keel hebben gezet en stekende bewegingen met het mes hebben gemaakt. Uit mutaties van de politie bleek, dat verzoekers ex-echtgenote aan de politie zou hebben verklaard dat zij al vanaf het begin van hun huwelijk veelvuldig zou worden mishandeld door verzoeker en dat haar tienjarige dochter regelmatig getuige daarvan was geweest. Ook zou verzoekers ex-echtgenote hebben verklaard dat verzoeker haar regelmatig zou slaan, schoppen en bedreigen. Verzoeker zou volgens haar meerdere malen tegen haar hebben gezegd dat hij haar zou vermoorden als zij van hem zou scheiden en dat hij haar het leven zuur zou maken. Het incident van 12 augustus 2012 was voor verzoekers ex-echtgenote de druppel en zij wist het huis uit te rennen. Zij ging naar de politie en deed daar aangifte. Vervolgens dook zij samen met haar dochter onder en vroeg officieel de scheiding aan. De politie hield verzoeker dezelfde dag nog aan. Verzoeker erkende tegenover de politie dat hij tijdens zijn huwelijk wel eens een tik had uitgedeeld en dat er sprake was van een ruzie op 12 augustus 2012, maar hij ontkende dat hij zijn ex-echtgenote op die bewuste dag had mishandeld en bedreigd. Volgens verzoeker was er sprake van een valse aangifte door zijn ex-echtgenote en probeerde zij hem steeds in een kwaad 2014/079 de Nationale ombudsman 2/8

daglicht te stellen, zodat zijn verblijf in Nederland zou worden beã«indigd en hij evenmin genaturaliseerd kon worden. Twee dagen later, op 14 augustus 2012, werd verzoeker vrijgelaten. De hulpofficier van justitie besloot op 15 augustus 2012 om verzoeker niet te vervolgen voor mishandeling en de zaak te seponeren, omdat het onderzoek onvoldoende bewijs had opgeleverd. Overtreding huisverbod 1.3 Verzoeker kreeg van de politie een huisverbod en verzoekers ex-echtgenote kreeg een zogenoemde Aware alarmknop van de politie. Zodra zij die knop zou indrukken, zou de politie meteen komen. Verzoekers ex-echtgenote sprak geen of onvoldoende Nederlands en had daarom een contactpersoon. Deze contactpersoon deed namens verzoekers ex-echtgenote kort na het incident meerdere meldingen bij de politie dat verzoeker in de buurt van de woning was gezien. De contactpersoon liet de politie ook weten dat vrienden of kennissen van verzoeker bij verzoekers exechtgenote waren langsgegaan om haar ervan te overtuigen om terug te gaan naar verzoeker. De alarmknop had verzoekers ex-echtgenote op 6 september 2012 tweemaal ingedrukt, omdat verzoeker voor de deur had gestaan en later in haar woning was. Volgens verzoeker wilde hij zijn ex-echtgenote alleen op verzoek van de familie van zijn ex-echtgenote laten weten dat haar moeder een hartaanval had gehad. Volgens de ouders van verzoekers ex-echtgenote, die met de politie in gesprek waren gegaan, zou verzoeker hen (op agressieve wijze) hebben benaderd en hebben gezegd dat hij ervoor kon zorgen dat zijn ex-echtgenote niet meer in Nederland zou mogen blijven. Verzoeker werd aangehouden door de politie. Hij liet de politie weten dat hij nog steeds hoopt dat zijn ex-echtgenote zich zou bedenken en dat zij volgens hun cultuur en de familie nog steeds waren getrouwd. Besprekingen in veiligheidshuis 1.4 De kwestie tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote werd op 6 september 2012 voor het eerst in het veiligheidshuis besproken. Hierbij waren de betrokken politieambtenaar, de betrokken medewerkster van Bureau Jeugdzorg (BJZ), medewerkers van het Steunpunt Huiselijk Geweld, de Raad voor de Kinderbescherming en het Openbaar Ministerie aanwezig. Het doel van dit gesprek was om de acties van de betrokken instanties goed op elkaar af te stemmen. Tijdens dit gesprek werd onder andere gesproken over het huisverbod, dat aan verzoeker was opgelegd, en over een eventuele verlenging daarvan. Daarnaast werd gesproken over de betrekkingen tussen verzoekers ex-echtgenote en haar familie. Het was namelijk van belang dat haar familieleden achter haar besluit om te scheiden stonden. Hierover moest dan ook duidelijkheid komen. 1.5 Op 20 december 2012 vond er wederom een gesprek plaats in het veiligheidshuis tussen dezelfde instanties. Tijdens dit gesprek werd duidelijk dat de familieleden van verzoekers ex-echtgenote achter haar besluit stonden en dat de scheiding ook definitief doorging. Ook kwam aan de orde dat verzoeker zich steeds had verzet tegen de scheiding. Hoewel de politie steeds probeerde te bemiddelen tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote, werkte verzoeker volgens de betrokken politieambtenaar steeds niet mee, omdat hij alles op zijn manier wilde. Tijdens de gesprekken in het veiligheidshuis was ook besproken dat verzoeker zou hebben gezegd dat hij zijn ex-echtgenote zou vermoorden als zij van hem zou scheiden en dat hij haar het leven zuur zou maken. Aanvraag paspoort en wijziging persoonsgegevens dochter 1.6 Eind 2012 probeerde verzoeker een vluchtelingenpaspoort aan te vragen voor zijn tienjarige 2014/079 de Nationale ombudsman 3/8

dochter. Hij wilde namelijk (net als zijn dochter) af en toe samen met haar een bezoek brengen aan zijn moeder en zussen, die in Duitsland woonden. Zijn dochter stond bijgeschreven in het vluchtelingenpaspoort van haar moeder en zij had geen eigen identiteitskaart of paspoort. Hij probeerde meteen de fouten in de persoonsgegevens van zijn dochter, zoals weergegeven in het vluchtelingenpaspoort en geregistreerd in de toenmalige GBA, te laten corrigeren. Volgens verzoeker waren de naam en geboortedatum van verzoekers dochter als gevolg van een onjuiste vertaling destijds door de tolk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst onjuist gespeld. Verzoeker en zijn dochter wilden eind 2013 ook een verzoek tot naturalisatie indienen en dan moesten de persoonsgegevens volgens verzoeker juist zijn geregistreerd. Daarnaast vond verzoeker een wijziging van belang, omdat zijn dochter gepest werd vanwege haar (onjuist gespelde) voornaam. Verzoeker kreeg van de gemeente een formulier mee, dat zijn ex-echtgenote moest ondertekenen. Volgens verzoeker had zijn ex-echtgenote dit gedaan, waarna verzoeker het ondertekende formulier aan de gemeente had verstrekt en de gegevens werden gewijzigd. Verzoekers ex-echtgenote liet de gemeente echter weten dat zij het formulier niet had ondertekend en dat verzoeker haar handtekening zou hebben vervalst. De gemeente maakte de wijziging vervolgens ongedaan. Volgens verzoeker wilde zijn ex-echtgenote niet meewerken aan het verkrijgen van een vluchtelingenpaspoort voor hun dochter, terwijl bijschrijvingen van een minderjarig kind in het paspoort van een ouder niet langer geldig waren. Daarom vroeg verzoeker de rechtbank begin 2013 om vervangende toestemming om een paspoort aan te vragen voor zijn dochter. Ook vroeg hij de rechtbank subsidiair om na verkrijging van een paspoort dit paspoort in beheer te mogen houden indien nodig voor vakantie. Mogelijke ontvoering volgens advocaat ex-echtgenote & BJZ 1.7 Naar aanleiding van het incident op 12 augustus 2012 en het opgelegde huisverbod deed de politie een melding bij het Crisisinterventieteam van Bureau Jeugdzorg (BJZ) om de veiligheid van verzoekers dochter te kunnen garanderen. Een medewerkster van het Crisisinterventieteam van BJZ sprak op 21 augustus 2012 zowel met verzoeker als (de advocaat van) zijn ex-echtgenote. Nadien probeerde zij een duidelijker beeld van verzoekers situatie en zijn intenties te krijgen, maar verzoeker zou geen gehoor hebben gegeven aan haar verzoek. Uit e-mailcorrespondentie met deze medewerkster van BJZ van februari 2013, die de advocaat van verzoekers ex-echtgenote in een gerechtelijke procedure had ingebracht, bleek het volgende. Tijdens een telefoongesprek op 19 oktober 2012 zou de medewerkster van BJZ de advocaat van verzoekers ex-echtgenote hebben meegedeeld dat er een risico bestond dat verzoeker zijn dochter bij zijn familie in Iran en Afghanistan zou onderbrengen. In e-mails van eind februari 2013 liet de medewerkster van BJZ de advocaat van verzoekers ex-echtgenote weten dat het haar, zã Ã r onverstandig en mogelijk erg onveilig leek als verzoeker over het paspoort (of ander reisdocument) van zijn dochter zou beschikken. Volgens de medewerkster van BJZ was dit ook naar de opvatting van de betrokken politieambtenaar, die zij op 24 februari 2013 telefonisch sprak, gevaarlijk. Er zou naar haar mening een kans van 180% zijn dat verzoeker zijn dochter bij zijn familie in Iran of Afghanistan zou onderbrengen. Het zou volgens de gewoontes en cultuur van verzoeker niet te verkroppen zijn dat zijn ex-echtgenote van hem wilde scheiden en dat zijn dochter vervolgens ook nog bij zijn ex-echtgenote zou verblijven zou al helemaal niet kunnen. Volgens de medewerkster van BJZ zou verzoeker ook van opvatting zijn dat het kind bij de vader hoort en dat verzoeker er alles aan zou doen om dat te bewerkstelligen. Bureau Jeugdzorg 1.8 Verzoeker diende een klacht in over de betrokken medewerkster van BJZ. Naar aanleiding 2014/079 de Nationale ombudsman 4/8

daarvan sprak de teamleider van het Crisisinterventieteam van BJZ op 4 juni 2013 met verzoekers advocaat. Deze teamleider liet verzoekers advocaat op 6 juni 2013 het volgende schriftelijk weten. De teamleider was van mening dat de medewerkster van BJZ niet op de wijze, zoals hiervoor omschreven onder 1.7, haar zorgen kenbaar had moeten maken en haar zorgen niet zorgvuldig had geformuleerd. Naar aanleiding van het incident op 12 augustus 2012 was het de bedoeling om een risicoprofiel en vervolgens een plan van aanpak op te stellen om de veiligheid van verzoekers dochter zo goed mogelijk te waarborgen. In de gesprekken tussen verzoeker en BJZ, die daarop volgden, was het niet gelukt om nader tot elkaar te komen en om veiligheidsafspraken ten behoeve van verzoekers dochter te maken. Door het mogelijke risico op basis van het risicoprofiel en het niet tot stand komen van goede afspraken bleef het de taak van BJZ om te wijzen op de mogelijke risico's, als verzoeker over een paspoort van zijn dochter zou kunnen beschikken. Een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming was overigens nog gaande, aldus de teamleider van het Crisisinterventieteam van BJZ. Verzoekers klacht 1.9 Naar de opvatting van verzoeker handelde de betrokken politieambtenaar onzorgvuldig door zonder hem eerst te spreken de medewerkster van BJZ te laten weten dat hij zijn dochter mogelijk zou ontvoeren naar het buitenland. Er had geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. De politieambtenaar had op zorgvuldige wijze nader onderzoek moeten doen. Verzoeker benadrukte dat hij zijn dochter nooit zou ontvoeren naar het buitenland. Hij zou zowel respect hebben voor de rechten van zijn dochter en haar moeder als de wet. Visie politieambtenaar 1.10 De betrokken politieambtenaar liet tijdens het onderzoek nog het volgende weten. Tijdens het telefoongesprek op 24 februari 2013 deelde de medewerkster van BJZ hem mee dat verzoeker volgens de advocaat van verzoekers ex-echtgenote buiten de ex-echtgenote om en zonder haar toestemming een paspoort probeerde te regelen voor hun minderjarige dochter. Ook gaf zij aan dat verzoeker eerder bij een naamswijziging van hun dochter de handtekening van zijn ex-echtgenote had vervalst. De medewerkster van BJZ liet weten dat zij bang was dat verzoeker zonder toestemming van zijn ex-echtgenote zijn dochter naar het buitenland zou meenemen. Zij vroeg of de betrokken politieambtenaar ook van mening was dat een dergelijk risico bestond. De betrokken politieambtenaar beantwoorde deze vraag tijdens het telefoongesprek met BJZ bevestigend. De betrokken politieambtenaar baseerde zijn bevestigende antwoord op de informatie, die de medewerkster van BJZ op dat moment verstrekte en op de informatie van de politie zelf, zoals vastgelegd in het politiesysteem en besproken tijdens de gesprekken in het veiligheidshuis. Verzoekers ex-echtgenote had bij de politie verklaard dat verzoeker meerdere malen tegen haar had gezegd dat hij haar zou vermoorden als zij van hem zou scheiden en dat hij haar het leven zuur zou maken. Deze verklaring en het feit dat verzoeker buiten zijn ex-echtgenote om een naamswijziging en paspoort van zijn dochter probeerde te regelen, waren voor de betrokken politieambtenaar met name van belang. Ook verzoekers herkomst en de cultuur gerelateerde omstandigheden wogen voor hem mee. Hoewel de betrokken politieambtenaar erkende dat het achteraf bezien wellicht beter was geweest om verzoeker eerst te horen, vond hij het tijdens het telefoongesprek met de medewerkster van BJZ niet nodig om verzoeker eerst zijn kant van het verhaal te laten vertellen. Ook na het horen van verzoekers verhaal was de betrokken politieambtenaar namelijk bij zijn standpunt gebleven. 2014/079 de Nationale ombudsman 5/8

Indien de medewerkster van BJZ niet had aangegeven dat verzoeker buiten zijn ex-echtgenote om een naamswijziging en paspoort van zijn dochter probeerde te regelen, dan had hij haar vraag niet bevestigend beantwoord. Immers, het enkele feit dat verzoekers ex-echtgenote aangifte had gedaan van mishandeling en bedreiging door verzoeker en zou hebben verklaard dat verzoeker haar zou vermoorden als zij van hem zou scheiden en dat hij haar het leven zuur zou maken, betekende volgens de betrokken politieambtenaar niet dat er een risico bestond dat verzoeker zijn dochter zonder toestemming van zijn ex-echtgenote naar het buitenland zou meenemen. Er waren dan onvoldoende aanwijzingen daarvoor, aldus de betrokken politieambtenaar. Visie politiechef 1.11 De politiechef achtte verzoekers klacht op advies van de klachtadviescommissie niet gegrond. Naar de opvatting van de politiechef diende er, als de mogelijkheid zich ook maar enigszins voordeed, in beginsel hoor en wederhoor plaats te vinden alvorens informatie en/of een advies te verstrekken. Daarbij achtte de politiechef van belang dat informatieverstrekking en/of een advies van de politie veel gewicht heeft voor BJZ en overige betrokkenen. Dit was anders als er sprake was van een spoedeisend belang. Volgens de betrokken politieambtenaar was daar sprake van. Hij vernam namelijk van de medewerkster van BJZ dat verzoeker bezig was een paspoort aan te vragen voor zijn dochter buiten medeweten van zijn ex-echtgenote om en dat hij de handtekening van zijn exechtgenote had vervalst. De betrokken politieambtenaar baseerde zijn beoordeling ook op de geregistreerde politiegegevens, zoals het incident op 12 augustus 2012 en de verklaring van verzoekers ex-echtgenote dat verzoeker had gezegd dat zij na de scheiding geen makkelijk leven zou krijgen. Daarnaast achtte hij de herkomst van verzoeker en de cultureel gerelateerde omstandigheden van belang. Daarom achtte de politiechef het begrijpelijk dat de betrokken politieambtenaar verzoeker niet eerst had gehoord en had bevestigd dat er een risico bestond dat verzoeker zonder toestemming van zijn ex-echtgenote zijn dochter zou meenemen naar het buitenland. Dat het achteraf gezien wel mogelijk bleek om verzoeker eerst te horen, maakte dat volgens de politiechef niet anders. De politiechef bleef tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman bij dit standpunt. II Beoordeling Vereiste van professionaliteit 2.1 Het vereiste van professionaliteit houdt in dat de overheid er voor zorgt dat haar medewerkers volgens hun professionele normen werken. De burger mag van hen bijzondere deskundigheid verwachten. Dit betekent dat een politieambtenaar, wanneer sprake is van een specifieke taak en een zwaarwegend algemeen belang, informatie over een betrokkene mag verstrekken aan een instantie, zoals een ketenpartner. Een politieambtenaar heeft als professional de vrijheid om een goede afweging en professionele inschatting te maken. Geen schending vereiste 2.2 Naar aanleiding van het incident op 12 augustus 2012 en het opgelegde huisverbod deed de politie een melding bij het Crisisinterventieteam van BJZ om de veiligheid van verzoekers dochter te kunnen garanderen. Op 24 februari 2013 had de medewerkster van BJZ contact met de advocaat van verzoekers ex-echtgenote. Ook nam zij die dag telefonisch contact op met de betrokken politieambtenaar. Tijdens dit telefoongesprek liet de medewerkster van BJZ de betrokken 2014/079 de Nationale ombudsman 6/8

politieambtenaar weten dat verzoeker volgens de advocaat van verzoekers ex-echtgenote buiten de ex-echtgenote om en zonder haar toestemming een paspoort probeerde te regelen voor hun minderjarige dochter. Ook vertelde ze dat verzoeker eerder bij een naamswijziging van hun dochter de handtekening van zijn ex-echtgenote had vervalst. De betrokken politieambtenaar bevestigde daarop de visie van de medewerkster van BJZ dat er een risico bestond dat verzoeker zonder toestemming van zijn ex-echtgenote zijn dochter naar het buitenland zou meenemen. De betrokken politieambtenaar achtte daarbij ook van belang dat uit het politiesysteem bleek dat verzoekers exechtgenote op 12 augustus 2012 aangifte had gedaan van mishandeling en bedreiging door verzoeker. Daarbij zou verzoekers x-echtgenote hebben verklaard dat verzoeker meerdere malen tegen haar had gezegd dat hij haar zou vermoorden als zij van hem zou scheiden en dat hij haar het leven zuur zou maken. Daarnaast speelden volgend de betrokken politieambtenaar de herkomst van verzoeker en de cultuur-gerelateerde omstandigheden een rol. 2.3 Hoewel de betrokken politieambtenaar verzoeker niet eerst heeft gesproken, is de Nationale ombudsman van oordeel dat hij de visie van de medewerkster van BJZ, dat er een risico bestond dat verzoeker zonder toestemming van zijn ex-echtgenote zijn dochter naar het buitenland zou meenemen, redelijkerwijs heeft kunnen bevestigen. Gezien de feiten en omstandigheden zoals omschreven onder 2.2 en de wijze waarop de medewerkster van BJZ de kwestie aan de betrokken politieambtenaar heeft voorgelegd, kan de Nationale ombudsman zich voorstellen dat de betrokken politieambtenaar zo heeft gereageerd. Daarbij acht de Nationale ombudsman van belang dat de betrokken politieambtenaar als professional de vrijheid heeft om een goede afweging en professionele inschatting te maken en dat hij door de medewerkster van BJZ werd benaderd. Ook neemt hij in aanmerking dat de betrokken politieambtenaar niet heeft bevestigd dã t verzoeker zijn dochter met zekerheid zonder toestemming zou meenemen naar het buitenland, maar dat er een risico daartoe bestaat. Indien de medewerkster van BJZ niet had aangegeven dat verzoeker buiten zijn exechtgenote om een naamswijziging en paspoort van zijn dochter probeerde te regelen, had de betrokken politieambtenaar haar vraag niet bevestigend beantwoord. Immers, het enkele feit dat verzoekers ex-echtgenote aangifte had gedaan van mishandeling en bedreiging door verzoeker en zou hebben verklaard dat verzoeker haar zou vermoorden als zij van hem zou scheiden en dat hij haar het leven zuur zou maken, betekende naar de opvatting van de betrokken politieambtenaar niet dat er een risico bestond dat verzoeker zijn dochter zonder toestemming van zijn ex-echtgenote naar het buitenland zou meenemen. Er waren dan volgens de betrokken politieambtenaar onvoldoende aanwijzingen daarvoor. De informatieverstrekking door de medewerkster van BJZ, wat daar overigens ook van zij, was in dit geval doorslaggevend. Gelet op het voorgaande is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken politieambtenaar niet in strijd handelde met het vereiste van professionaliteit. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de regionale politie-eenheid Noord-Holland, is niet gegrond. De Nationale ombudsman, mr. F.J.W.M. van Dooren, 2014/079 de Nationale ombudsman 7/8

waarnemend ombudsman Achtergrond Politiewet 2012 Artikel 3 De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Wet politiegegevens Artikel 18, eerste lid Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen personen en instanties worden aangewezen aan wie of waaraan, met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, politiegegevens worden of kunnen worden verstrekt ter uitvoering van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aan te geven taak. Besluit politiegegevens Artikel 4:2, eerste lid, onder i Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet, kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan de stichting, bedoeld in artikel 1, van de Wet op de jeugdzorg, ten behoeve van de uitvoering van à à n van de taken als bedoeld in artikel 5, eerste lid, en artikel 10, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van die wet of een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 254, tweede lid, en 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ten behoeve van de uitvoering van à à n van de taken als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op de jeugdzorg. 2014/079 de Nationale ombudsman 8/8