Examen VWO. biologie 1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.



Vergelijkbare documenten
Eindexamen biologie vwo 2008-II

Longemfyseem is bij ouderen een van de belangrijkste oorzaken van kortademigheid en gebrek aan uithoudingsvermogen.

Correctievoorschrift VWO

Correctievoorschrift VWO

Onderstaand document bevat de examenopgaven die verwerkt waren in de toets voor 4 VWO, dit is niet de gehele toets, de uitkomst van de score van deze

CE toets HAVO (1) erfelijkheid

4 VWO thema 4 Genetica EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

Examen HAVO. biologie Compex. Vragen 32 tot en met 46. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008

Er wordt geëxperimenteerd met verschillende voedingsmedia. Aanvankelijk werd als medium een dierlijk bloedproduct gebruikt.

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

4 VWO thema 3 Voortplanting EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Grootste examentrainer en huiswerkbegeleider van Nederland. Biologie. Trainingsmateriaal. De slimste bijbaan van Nederland! lyceo.

vwo erfelijkheid 2010

Het vaccin waarmee de meisjes worden geïnjecteerd, beschermt onder andere tegen HPV18.

<A> Thymine is een pyrimidinebase en vormt 3 waterstofbruggen met adenine. <B> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine.

<A> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine. <B> Guanine is een pyrimidinebase en vormt 2 waterstofbruggen met cytosine.

vwo hormoonstelsel 2010

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Cellen aan de basis.

Erfelijkheid van de ziekte van Huntington

Examen VWO - Compex. wiskunde A1,2

T G7091. G1-fase en bevat A chromosomen en B DNA. M-fase en bevat 1 2 A chromosomen en 1 2 B DNA. S-fase en bevat A chromosomen en 1 2 B DNA

Eindexamen biologie vwo 2007-I

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2006

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2001-II

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL COMPEX

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

I want to live forever...

Organen, Cellen en Ordening

Examen VWO. wiskunde C (pilot) tijdvak 2 woensdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en aminozuren) met behulp van zuurstof, waardoor energie vrijkomt om ATP te maken.

Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

GENEXPRESSIE VERVOLGOPDRACHT

Examentraining onderwerp: diagrammen Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst! onderwerp: Bloedsomloop Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst!

Van mens tot Cel oefenvragen 1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

Biologie ( havo vwo )

HERKANSINGSTENTAMEN Moleculaire Biologie deel 2, 5 Jan 2007

VWO 1995 Biologie tijdvak 1

3 Factoren die het watergehalte van organismen 40 bepalen. 3.1 Bepalende factoren voor watergehalte Belang van water voor levende wezens 41

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Examen VWO. wiskunde A1,2 Compex. Vragen 11 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

Examen VWO. Wiskunde A (oude stijl)

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Supplement behorend bij Foeken, Maarten (2010). Speel je eigen keuringsdienst. NVOX (35)09, p

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL]

Examen Voorbereiding Erfelijkheid

Een bijzondere band tussen grootvader en kleinkind

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2005-II

GENOMISCH KOOKBOEK LEERLINGENHANDLEIDING

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Examen HAVO. Wiskunde A1,2

natuurkunde 1,2 Compex

vwo bloed en bloedsomloop 2010

Samenvatting. Nederlandse samenvatting

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Afsluitende les. Leerlingenhandleiding. DNA-onderzoek en gentherapie

Examen HAVO. wiskunde A. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur

Gewichtsverlies bij Huntington patiënten

Eindexamen biologie compex vmbo gl/tl I

Voedingsadvies bij Diabetes Mellitus. Bij gebruik van GLP-1-analoog

mitochondria kern vet Het verschil in functie van witte en bruine vetcellen komt tot uiting in de verschillen in bouw van beide celtypen.

Examen VWO. wiskunde B1

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Examen VWO. wiskunde A1,2 Compex. Vragen 10 tot en met 17. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer wel wordt gebruikt.

vwo voeding en vertering

Oefenstencil opdrachten ter voorbereiding op het SE1. Cellen Kattenziekte

Correctievoorschrift VMBO-KB

Biologie (jaartal onbekend)

1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie. Kortom alle processen in organismen.

Examen VWO wiskunde C. tijdvak 2 woensdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

S C H I J F V A N V I J F

Eindexamen biologie havo I

Naar: D.O. Hall & K.K. Rao, Photosynthesis, Studies in Biology, Cambridge, 1994, blz. 106.

Examen HAVO. wiskunde B 1,2

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag worden 2 scorepunten toegekend.

BIOLOGIE MOLECULAIRE GENETICA EIWITSYNTHESE VWO KLASSE 6

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. weefselconstructie, bloedvaten, nierfalen

Examen Voorbereiding DNA. Teylingen College Leeuwenhorst 2015/ JasperOut.nl. Thema 2 DNA

1 (~20 minuten; 15 punten)

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Examen VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Behandeling van snel toenemende bijziendheid

Correctievoorschrift VMBO-KB 2006

Overmatig drinken en plassen is een vaak voorkomend symptoom bij de. hond. Het kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten in het

Voorbereidende opgaven Kerstvakantiecursus

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2001-I

Examen HAVO. tijdvak 1 vrijdag 19 mei uur

Examen VWO - Compex. wiskunde A1

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen biologie havo 2005-I

Transcriptie:

Examen VWO 2008 tijdvak 2 woensdag 18 juni 13.30-16.30 uur biologie 1,2 Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 37 vragen Voor dit examen zijn maximaal 73 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een open vraag een verklaring, uitleg of berekening vereist is, worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring, uitleg of berekening ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, dan worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld. 800049-2-026o

Tenzij anders vermeld, is er sprake van natuurlijke situaties en gezonde organismen. Man of vrouw? Soms is het onduidelijk of iemand een man of een vrouw is. Meestal is er dan ook sprake van onvruchtbaarheid. Soms groeit een genotypische jongen (genotype XY) fenotypisch uit tot een meisje dat onvruchtbaar is. Oorzaak kan zijn de uiterst zeldzame recessief autosomaal overervende afwijking ADS (5-Alfareductase Deficiëntie Syndroom). Door het ontbreken van een enzym wordt het geproduceerde testosteron niet omgezet in dihydrotestosteron, dat de vermannelijking van de uitwendige geslachtsorganen stimuleert. Bij een andere afwijking, het AOS (Androgeen Ongevoeligheid Syndroom), is er sprake van een afwijking van een gen in het X-chromosoom. Kinderen met dit syndroom hebben het genotype XY, maar het receptoreiwit dat door het afwijkende recessieve gen gecodeerd wordt is niet gevoelig voor testosteron en ook niet voor dihydrotestosteron. Daardoor ontwikkelen ook deze kinderen zich fenotypisch tot een (onvruchtbaar) meisje. In een roman van Eugenides komt een XY-meisje Calliope voor met de afwijking ADS. In de afbeelding is de stamboom van haar familie weergegeven. Twee van haar grootouders (nummer 4 en nummer 5) zijn broer en zus. 1 2 3 4 5 6 7 8 Calliope 2p 1 Leg uit aan de hand van de stamboom dat Calliope ADS geërfd kan hebben van haar overgrootvader (nummer 2 in de stamboom). 1p 2 Leg uit dat Calliope géén AOS geërfd kan hebben van haar overgrootvader (nummer 2 in de stamboom). In de VS openbaart zich de aandoening AOS bij 1 op de 13.000 tieners. 2p 3 Wat is dan de frequentie van het recessieve allel dat verantwoordelijk is voor AOS bij de genotypische volwassen vrouwen in de VS? A 0 B 8,8 10-3 C 1,5 10-4 D 7,7 10-5 E 2,4 10-8 800049-2-026o 2 lees verder

Duiven in de skinnerbox Veel laboratoriumonderzoek naar het gedrag van dieren is verricht met gebruik van de skinnerbox, een kleine ruimte waarin de reactie van een dier op allerlei prikkels kan worden bestudeerd. Bij een onderzoek naar het leergedrag van duiven werd de volgende proefopstelling gebruikt (zie afbeelding): een skinnerbox met een lampje en een voedselautomaat. Er werden drie groepen duiven gebruikt. Elke duif werd dagelijks enige tijd in de skinnerbox gezet. Daar werd op onregelmatige tijdstippen een lichtsignaal van 10 seconden gegeven. Het totale aantal lichtsignalen was bij elke duif gelijk. Groep 1 kreeg daarnaast niets aangeboden; Groep 2 kreeg bij elk lichtsignaal voedsel aangeboden; Groep 3 kreeg even vaak voedsel aangeboden als groep 2, maar op een variabel moment na een lichtsignaal. Genoteerd werd of de duif na het lichtsignaal in de richting van de lamp bewoog of juist ervan af. De gemiddelde resultaten van groep 2 zijn in onderstaand diagram weergegeven. beweging naar lamp toe groep 2 0 beweging van lamp af 1 2 3 4 5 dagen 1p 4 Welk type leerproces ligt aan het gedrag van groep 2 ten grondslag? In de uitwerkbijlage is een diagram opgenomen met de gemiddelde resultaten van groep 2 en groep 3. 2p 5 Teken in dit diagram in de uitwerkbijlage de grafiek met de te verwachten gemiddelde resultaten van groep 1. 800049-2-026o 3 lees verder

Bladsnijdermieren In het kader van onderzoek naar de evolutie van het paargedrag van mieren heeft een onderzoeksteam twee verwante soorten mieren vergeleken. Het onderzoek leverde aanwijzingen voor de veronderstelling, dat het paren met meer partners energetisch gezien kostbaar is en verdwijnt zodra het kan. Een koningin van een van de soorten bladsnijdermieren, Acromyrmex echinatior, wordt tijdens haar bruidsvlucht door gemiddeld meer dan tien mannetjes bevrucht en slaat al het sperma dat ze nodig heeft voor de rest van haar leven in haar lichaam op. Mannetjes worden gewoonlijk slechts één keer per jaar geproduceerd en gaan na de paring dood. De bevruchte jonge koningin vormt een ondergronds nest. De werksters kweken schimmeltuintjes op stukjes blad die zij het nest in hebben gesleept. De schimmels breken cellulose uit de bladeren af en de mieren voeden zich met onder andere deze schimmels. In bijna de helft van de ondergrondse nesten is ook Acromyrmex insinuator te vinden. Deze soort bladsnijdermieren ontstond uit dezelfde voorouderstam als A. echinatior en wordt beschouwd als een evolutionair jongere soort. Bevruchte koninginnen van A. insinuator dringen het nest van A. echinatior binnen, nemen de geur aan van de aanwezige werksters en genieten vervolgens hun leven lang kost en inwoning. Zij stoppen vrijwel al hun energie in het voortbrengen van mannetjes en van nieuwe koninginnen, die na bevruchting naar nieuwe nesten van A. echinatior op zoek gaan. Er worden weinig werksters geproduceerd, die bovendien slechts kort leven. De koninginnen van A. insinuator paren in het algemeen met één of hooguit twee mannetjes. A. echinatior leeft volgens de tekst samen met een schimmel (1) en met A. insinuator (2). 2p 6 Van welk type symbiose is sprake bij 1 en van welk type symbiose bij 2? symbiose 1 symbiose 2 A commensalisme mutualisme B commensalisme parasitisme C mutualisme mutualisme D mutualisme parasitisme 2p 7 Wat is de habitat van de schimmels die in de tekst beschreven zijn? Wat is de niche (nis) van de schimmels die in de tekst beschreven zijn? 800049-2-026o 4 lees verder

Twee kenmerken van de levenswijze van A. insinuator zijn: 1 Er ontwikkelen werksters van A. insinuator, die niet nodig zijn door de zorg van A. echinatior werksters; 2 A. insinuator leeft in symbiose met een andere soort (A. echinatior), waarvan ze de geur heeft aangenomen. 2p 8 Kan kenmerk 1 worden beschouwd als een aanwijzing dat A. insinuator een evolutionair jongere soort is dan A. echinatior? En kenmerk 2? kenmerk 1 kenmerk 2 A nee nee B ja nee C nee ja D ja ja Eén van de voordelen van het paren met meer partners is de grote genetische diversiteit bij het nageslacht. 2p 9 Noem een gunstig effect van een grote genetische diversiteit bij de jonge koninginnen die uitvliegen. Noem een gunstig effect van een grote genetische diversiteit bij werksters van de soort A. echinatior voor de instandhouding van het nest. 800049-2-026o 5 lees verder

Hypoglykemie Hypoglykemie is de medische term voor een te laag bloedglucosegehalte. Hypoglykemie kan verschillende oorzaken hebben. Is er geen diabetes (suikerziekte) in het spel, dan is het mogelijk dat de hypoglykemie wordt veroorzaakt doordat de reservevoorraad glucose is verbruikt en niet meer wordt aangevuld, bijvoorbeeld door een koolhydraatarme voeding, vasten of langdurige lichamelijke inspanning. In de afbeelding is schematisch aangegeven welke organen betrokken zijn bij de regeling van het bloedglucosegehalte, dat normaliter schommelt rond de 5 mmol per liter. bloedglucose daalt onder de normale waarde 5 mmol L -1 alvleesklier A- cellen B- cellen 1 2 adrenaline 3 hypothalamus glucagon insuline ACTH 4 GH 5 6 bijniermerg bijnierschors cortisol 7 bloedglucose wordt genormaliseerd 800049-2-026o 6 lees verder

In het schema van de afbeelding is bij zeven pijlen niet aangegeven of het bevordering of remming betreft. Het schema van de afbeelding is ook in de uitwerkbijlage opgenomen. Daarin kan worden weergegeven hoe bij hypoglykemie het bloedglucosegehalte weer genormaliseerd kan worden. 3p 10 Maak het schema in de uitwerkbijlage af door bij elke pijl in het rondje een plusteken (+), een minteken ( ) of een nul (0) te noteren. Het plusteken geeft een stimulerende of bloedglucoseverhogende werking aan en het minteken een remmende of bloedglucoseverlagende werking. De nul geeft aan dat het betreffende hormoon onder deze omstandigheden geen functie heeft, of niet afgegeven wordt. Planten beschermen zich Sommige planten voorkomen levensbedreigende schade als gevolg van vraat door anatomische aanpassingen, zoals stekels, haren of doorns. Planten kunnen ook stoffen vormen die onsmakelijk of giftig zijn voor plantenetende dieren. Zo maakt de Cypreswolfsmelk een giftige polyhydroxyditerpeen-ester (zie afbeelding). OR 1 OR 2 O OH H OH H CH 2 OH H R 1 en R 2 zijn estergroepen, bijvoorbeeld O C C 9 H 15 1p 11 Welke anorganische grondstoffen heeft de Cypreswolfsmelk minimaal nodig om deze diterpeen-ester op te bouwen? De rups van de vlindersoort Wolfsmelkpijlstaart heeft geen last van de diterpeen-ester in de Cypreswolfsmelkplant waar hij van eet. Het gif wordt in zijn lichaam geïsoleerd opgeslagen. De rups is opvallend rood-zwart-geel gekleurd (zie afbeelding). 2p 12 Leg uit hoe het opvallende uiterlijk van de Wolfsmelkpijlstaartrups de overlevingskans van de soort vergroot. 800049-2-026o 7 lees verder

Longemfyseem Longemfyseem is bij ouderen een van de belangrijkste oorzaken van kortademigheid en gebrek aan uithoudingsvermogen. Het ontstaan van longemfyseem is een complex proces. Inmiddels is wel duidelijk dat de meeste vormen van emfyseem veroorzaakt worden door de langdurige inwerking van chemische en/of fysische factoren op het longweefsel, bijvoorbeeld jarenlang veelvuldig roken. Eén van de gevolgen is afbraak van de tussenwanden van de longblaasjes waardoor de fijnmazige structuur verandert en er grotere luchtkamers ontstaan. De elasticiteit van het longweefsel neemt af en er kunnen ook blokkades in de kleinste bronchiolen ontstaan. In afbeelding 1 zijn longtrechtertjes van een gezonde long (tekening 1) en van een long van een emfyseempatiënt (tekening 2) schematisch weergegeven. afbeelding 1 tekening 1 tekening 2 Het ontstaan van de grotere luchtkamers bij longemfyseem heeft invloed op de gaswisseling in het longweefsel. 2p 13 Is de gaswisseling in de situatie van een luchtkamer groter of kleiner dan de gaswisseling in de gezonde longblaasjes waaruit deze luchtkamer is ontstaan? Waardoor wordt dat verschil in gaswisseling veroorzaakt? gaswisseling A groter B groter C kleiner D kleiner oorzaak verschil het volume van de longtrechtertjes is toegenomen het diffusieoppervlak is in de situatie van de luchtkamer toegenomen de ingeademde lucht ondervindt minder weerstand in de longtrechtertjes de verhouding tussen oppervlak en volume is in de situatie van de luchtkamer afgenomen 800049-2-026o 8 lees verder

De veranderingen bij longemfyseem hebben niet alleen gevolgen voor de ventilatie en de gaswisseling. Doordat het aantal longblaasjes drastisch afneemt, verdwijnen ook longhaarvaatjes en zijn er dus ook gevolgen voor de perfusie (bloeddoorstroming) van de longen. Bij longemfyseem verandert daardoor de verhouding tussen ventilatie (Va) en perfusie (Q). Hierbij is Va de alveolaire ventilatie in liter per minuut, en Q is de bloedstroom door de longen in liter per minuut. Bij een gezonde persoon zijn perfusie en ventilatie in evenwicht: zie tekening 1 in afbeelding 2. In tekening 2 is schematisch een situatie weergegeven die bij longemfyseem kan voorkomen: er is een vernauwing van een deel van de bronchiolen. In tekening 3 is een daarvoor compenserend mechanisme weergegeven, dat optreedt bij longemfyseem. afbeelding 2 slagadertje bronchiolen tekening 1 tekening 2 tekening 3 2p 14 Wordt de ratio Va/Q bij longemfyseem (zie tekening 2) groter of kleiner dan normaal (tekening 1), of blijft de ratio Va/Q ongeveer gelijk? A de Va/Q wordt groter B de Va/Q wordt kleiner C de Va/Q blijft ongeveer gelijk 2p 15 Leg uit hoe het compenserend mechanisme (tekening 3) negatieve gevolgen voor de gaswisseling van de situatie daarvóór (tekening 2) gedeeltelijk wegneemt. 800049-2-026o 9 lees verder

Bijziendheid en contactlenzen Bijziendheid begint doorgaans op een leeftijd van 8 tot 14 jaar en neemt in de daaropvolgende jaren toe om rond het 17e jaar (bij meisjes) of 24e jaar (bij jongens) nagenoeg tot stilstand te komen. Bijziendheid ontstaat doordat de oogbol ovaler wordt met als gevolg een verlenging van de oogas. Oogspecialisten vermoeden dat harde contactlenzen wel eens invloed zouden kunnen uitoefenen op de toename van de bijziendheid, doordat deze contactlenzen de kromming van het hoornvlies beïnvloeden. In een onderzoek werd de invloed van het dragen van zachte contactlenzen op de toename van de bijziendheid vergeleken met de invloed van harde zuurstofdoorlatende contactlenzen daarop. De deelnemende kinderen waren tussen 8 en 11 jaar. Zij hadden allen een bril nodig met een sterkte tussen 2 en 3 dioptrieën. Een dioptrie is een maat voor de sterkte van een lens. Het effect bleek niet gering: bij de kinderen die de zachte contactlenzen droegen nam in drie jaar tijd de benodigde correctie met gemiddeld 2,19 dioptrieën toe en bij de kinderen die de harde lenzen droegen gemiddeld met slechts 1,56 dioptrieën. Uit het onderzoek bleek ook dat in die periode van drie jaar de lengtetoename van de oogas niet significant verschilde tussen de twee groepen kinderen. 2p 16 Met hoeveel procent werd de gemiddelde toename van de bijziendheid in de groep met de harde contactlenzen vertraagd in vergelijking met de groep met de zachte contactlenzen? A 14 % B 29 % C 37 % D 71 % Gedurende de onderzoeksperiode moest de sterkte van de contactlenzen bij alle deelnemende kinderen tussendoor aangepast worden. De sterkte van de contactlenzen aan het eind van de onderzoeksperiode wordt vergeleken met de sterkte van de contactlenzen die de kinderen aan het begin van het onderzoek nodig hadden. 2p 17 Wat is het verschil tussen de contactlenzen aan het eind van de onderzoeksperiode en de oorspronkelijke contactlenzen van de deelnemers? A Ze zijn sterker convergerend dan de oorspronkelijke contactlenzen. B Ze zijn minder convergerend dan de oorspronkelijke contactlenzen. C Ze zijn sterker divergerend dan de oorspronkelijke contactlenzen. D Ze zijn minder divergerend dan de oorspronkelijke contactlenzen. 800049-2-026o 10 lees verder

Allosterische enzymen Welke stofwisselingsprocessen in een cel plaatsvinden, hangt af van de aanwezigheid en de activiteit van enzymen. De activiteit van een enzym kan gereguleerd worden door binding met een activator of een inhibitor (remstof). Allosterische enzymen bestaan uit twee of meer polypeptiden, de subunits. Deze enzymen bezitten allosterische plaatsen, waar een activator of een inhibitor kan binden. Elke subunit heeft één bepaalde plaats waar binding met het substraat plaatsvindt. In de afbeelding is een allosterisch enzym, bestaande uit vier subunits, schematisch weergegeven in de twee vormen die voortdurend spontaan in elkaar overgaan: de actieve en de inactieve vorm. Door binding met een activator of met een inhibitor op één of meer van de vier allosterische plaatsen, wordt één van de twee vormen stabiel (zolang de binding met activator of inhibitor blijft bestaan). 1 2 3 actieve vorm inactieve vorm In de afbeelding zijn drie plaatsen met een nummer aangegeven. 2p 18 Met welk nummer is een plaats aangegeven waar binding mogelijk is met het substraat? En waar is binding mogelijk met de activator? substraat activator A plaats 1 plaats 2 B plaats 2 plaats 1 C plaats 1 plaats 3 D plaats 2 plaats 3 Allosterische enzymen zijn onder andere betrokken bij deelreacties van de dissimilatie. Soms wordt de activiteit van een dergelijk enzym gereguleerd door de stoffen AMP en ATP die beide, in competitie met elkaar, de allosterische plaatsen kunnen bezetten. 3p 19 Beredeneer welke van de twee stoffen AMP en ATP als activator werkt en welke als inhibitor. Leg uit wat het belang is voor de celstofwisseling van de competitie tussen deze twee stoffen. 800049-2-026o 11 lees verder

Telomeren Onderzoekers aan de universiteit van Utah (VS) hebben een test ontwikkeld die bij oudere mensen een indicatie kan geven hoelang zij theoretisch nog te leven hebben. Bij de test worden de uiteinden van chromosomen, de zogenoemde telomeren, bekeken. Telomeren zijn speciale structuren aan het einde van chromosomen van eukaryote organismen, die bestaan uit een zich herhalende nucleotidenvolgorde 5 TTAGGG 3 (zie schematische afbeelding hieronder). DNA-moleculen hebben bij de replicatie naast het gewone DNA-polymerase het enzym telomerase nodig, dat verlies van DNA aan het uiteinde van een chromosoom kan aanvullen door de telomeren te verlengen. Naarmate men ouder wordt, worden telomeren korter. Ze beginnen als het ware te krimpen. Dit zou invloed hebben op de celdeling, waardoor cellen vatbaarder worden voor ouderdomsziekten. Wanneer de telomeren te kort zijn, kan de cel niet meer delen. DNA-polymerase kan alleen nucleotiden toevoegen aan het 3 uiteinde van een reeds gedupliceerd deel van het DNA. Bij de replicatie wordt door het polymerase een kort stukje RNA, de RNA-primer, als startpunt gebruikt. Deze primer wordt kort na de start van de replicatie verwijderd en later vervangen door een DNA-segment. In onderstaande afbeelding is weergegeven hoe replicatie van de leidende en de volgende streng op verschillende wijze plaatsvindt. De leidende streng en de volgende streng worden niet op dezelfde wijze gerepliceerd. Daardoor wordt één van beide korter dan de bijbehorende matrijsstreng. 800049-2-026o 12 lees verder

2p 20 Welke streng, de leidende of de volgende streng, wordt korter bij replicatie? Leg uit dat dit een gevolg is van de manier waarop de DNA-replicatie van deze streng plaatsvindt. Het enzym telomerase bestaat uit twee delen: een eiwitgedeelte en een RNAstreng met ca 450 nucleotiden waarin zich de code CCCAAUCCC bevindt. In onderstaande afbeelding is dit schematisch weergegeven. volgende streng verlengingsrichting 3 CCCAAUCCC RNA eiwit telomerase Het telomerase gebruikt een deel van zijn nucleotidenvolgorde (CCCAAUCCC) als matrijs om de ouderstreng (de matrijsstreng) te verlengen in de 5 3 richting, telkens met de nucleotiden TTAGGG. Het actieve deel van de RNA-streng bevat een extra drietal cytosine nucleotiden met een andere functie. 2p 21 Wat zal de functie zijn van het drietal cytosine nucleotiden in het actieve deel van het telomerase-rna? A Aanhechting aan het DNA van de ouderstreng mogelijk maken. B Beëindigen van het aflezen van de RNA-streng. C Het is een deel van de matrijs voor het volgende telomeerfragment. Door telomerase wordt vanuit een RNA-streng een nieuw stuk DNA-streng opgebouwd. Ook bij bepaalde virussen wordt RNA gebruikt als matrijs voor de opbouw van dubbelstrengs DNA. 1p 22 Geef de naam van het hierbij betrokken virale enzym. Wanneer de telomeren onvoldoende lengte hebben, wordt de celcyclus onderbroken en stopt de cel voorgoed met delen. 2p 23 In welke fase van de celcyclus zal een dergelijke cel zich bevinden? A in de G1-fase B in de S-fase C in de G2-fase D in de M-fase 800049-2-026o 13 lees verder

Dioxines in de voedselketen Het ministerie van milieu in Australië laat met regelmaat onderzoek doen naar de verspreiding van toxische stoffen in het milieu. In 2004 werd een rapport uitgebracht over de concentratie van dioxines in de Australische fauna. Dioxines is de verzamelnaam voor een grote groep van persistente gechloreerde koolwaterstoffen die ontstaan bij verbranding van chloorhoudende kunststoffen. Dioxines zijn goed oplosbaar in vet, slecht oplosbaar in water en zeer giftig. De toxische effecten zijn afhankelijk van de dosis, de wijze van de blootstelling en de duur daarvan. Uit dierproeven met lange termijn blootstelling via verontreinigd voedsel is gebleken dat ze kankerverwekkend zijn. In onderstaande afbeelding zijn resultaten van het Australische onderzoek weergegeven. In de afbeelding is de concentratie van een aantal zeer giftige dioxines uitgedrukt in picogram TEQ per gram vet. TEQ staat voor toxische equivalenten en corrigeert voor verschillen in giftigheid tussen de onderzochte dioxines. Elk punt geeft een meting aan één individu weer. belangrijkste voedselbron 10.000 concentratie bepaalde dioxines (pg TEQ g -1 vet) I II III IV V VI planten ongewervelde dieren reptielen zoogdieren vogels dode (resten van) dieren 1000 100 10 1 0,1 trofisch niveau 0,01 kangoeroes laag andere buideldieren vogels buideldieren vogelbekdieren en mierenegels vogel vogels vogels reptiel dingo s hoog 800049-2-026o 14 lees verder

De spreiding van de dioxineconcentratie is per kolom groot. Toch laat het diagram van kolom I naar V een stijgende lijn zien. 2p 24 Bij welke diergroep is het verschil tussen de afzonderlijke metingen van de individuen naar verhouding het grootst? Hoe groot is dit verschil tussen de laagste en de hoogste concentratie dioxines bij die diergroep? A bij de kangoeroes; het verschil ligt tussen de 20 en 30 maal B bij de kangoeroes; het verschil is groter dan een factor 100 C bij de zoogdierenetende vogels; het verschil is ongeveer een factor 100 D bij de zoogdierenetende vogels; het verschil is bijna 1000 maal 3p 25 Leg uit waardoor de concentratie van dioxines in vetweefsel van de onderzochte Australische dieren van kolom I naar V toeneemt. Wat is de biologische term voor deze toenemende concentratie van stoffen in trofische niveaus? In kolom VI van de afbeelding staan de resultaten van twee soorten aaseters. De concentraties dioxines die in deze dieren werden aangetroffen zijn gemiddeld lager dan die in de carnivoren van kolom II tot en met V. 1p 26 Geef een verklaring hiervoor. Herpesvirus Het herpesvirus HSV is onder andere verantwoordelijk voor de zogenoemde koortslip. Een bijzonderheid bij een HSV-infectie is dat het virus levenslang in het lichaam aanwezig blijft. Het virus dringt binnen in plaatselijke zenuwuiteinden en verplaatst zich naar de bij die zenuwen behorende zenuwknoop. Daar blijft het virus in een latente vorm (in rust) levenslang aanwezig. Door verschillende prikkels kan het virus worden geactiveerd, waarna het zich vanuit de zenuwknoop via de zenuw naar cellen van al eerder besmette huid of slijmvlies verplaatst. Hier kan dan bijvoorbeeld de voor een HSV-infectie kenmerkende koortslip optreden. Bij een patiënt wordt latent HSV weer actief. Daarop volgt een zeer snelle reactie van het immuunsysteem. 3p 27 Waardoor is de reactie zo snel? Noteer de namen van de twee verschillende celtypen die bij de reactie van het immuunsysteem betrokken zijn. Beschrijf kort de reactie van deze twee celtypen. Met behulp van HSV-1716, een genetisch gemodificeerde variant van het herpesvirus, tracht men een therapie tegen een bepaald type huidkanker te ontwikkelen. Injectie van HSV-1716 in onderhuidse tumorknobbeltjes bij een groep patiënten leidde tot afname van de tumorgrootte. De bij dit onderzoek betrokken patiënten hadden allemaal eerder een HSV-besmetting doorgemaakt. 1p 28 Waarom heeft men bij het hierboven beschreven onderzoek uitsluitend patiënten betrokken die al geïnfecteerd waren met HSV? 800049-2-026o 15 lees verder

Geitenmelk In Nederland worden sinds het einde van de vorige eeuw steeds meer melkgeiten gehouden. Er is een grotere vraag ontstaan naar geitenmelk en geitenmelkproducten omdat ze wellicht gezonder zijn dan koemelkproducten. Hoewel het vetgehalte van geitenmelk iets hoger is, is de melk lichter verteerbaar dan koemelk. Dat wil zeggen dat het voedingsmiddel een korte verblijftijd in het darmkanaal heeft en snel kan worden opgenomen. Wanneer melk na het drinken in de maag komt, verandert de structuur: de eiwitten worden gedenatureerd en vormen vlokken. Geitenmelkeiwitten vormen in de maag een zachtere en lossere massa (het stremsel) dan koemelkeiwitten. De samenstelling van geitenmelk vertoont een grote overeenkomst met die van koemelk (zie tabel). samenstelling per 100 ml geitenmelk koemelk energie (kj) 281 269 lactose (g) 4,2 4,6 eiwit (g) 3,7 3,3 vet (g) 3,9 3,6 Calcium (mg) 127 120 Fosfor (mg) 109 92 IJzer (mg) 0,05 0,06 Kalium (mg) 181 141 Natrium (mg) 42 45 vitamine A ( g) 74 31 vitamine B1 ( g) 49 37 vitamine B2 ( g) 150 180 pantotheenzuur ( g) 310 350 vitamine B6 ( g) 27 36 biotine ( g) 3,9 3,5 foliumzuur ( g) 0,8 6,4 vitamine B12 ( g) 0,07 0,41 vitamine D ( g) 0,25 0,174 De voedingssamenstelling van melk, afkomstig van verschillende geitenboerderijen, wordt op verschillende tijdstippen bepaald. Dit levert wisselende resultaten op, ook al wordt dezelfde onderzoeksmethode op de juiste manier toegepast. 2p 29 Geef twee omstandigheden die van invloed zijn op de samenstelling aan voedingsstoffen van geitenmelk. 800049-2-026o 16 lees verder

Bij de vertering van melkproducten spelen endopeptidasen een rol. 2p 30 Leg uit waardoor endopeptidasen eiwitten in geitenmelk sneller kunnen omzetten dan die in koemelk. Noem drie delen van het spijsverteringsstelsel waarin dit type enzymen werkzaam is. Iemand concludeert op basis van de gegevens in de tabel dat een vrouw die zwanger is beter geitenmelk kan gaan drinken in plaats van (dezelfde hoeveelheid) koemelk. 2p 31 Geef twee argumenten waarom deze conclusie niet getrokken kan worden. Verwoestijning Verwoestijning, de degradatie van op zich goede landbouwgronden, is een groot probleem voor droge gebieden. Op dit moment heeft een derde van het aardoppervlak hier al mee te maken. Naast klimaatverandering speelt de mens hierin een grote rol. De universiteit van Wageningen is projectleider geworden van een internationaal project, waarin wetenschappelijke instituten uit alle werelddelen werken aan de problemen van verwoestijning. Samen met de bewoners worden alternatieve strategieën ontwikkeld om verdere verwoestijning te voorkomen en de reeds aangetaste gebieden te herstellen. De klimaatverandering die verwoestijning veroorzaakt is mogelijk indirect een gevolg van menselijk handelen. 2p 32 Leg uit door welk menselijk handelen deze wereldwijde klimaatverandering mogelijk wordt veroorzaakt. 2p 33 Bij verwoestijning speelt de mens ook direct een grote rol. Geef twee voorbeelden van menselijke activiteiten die kunnen leiden tot verwoestijning. 800049-2-026o 17 lees verder

Moderne diagnostiek In de moderne diagnostiek zijn MRIscans niet meer weg te denken. In de afbeelding is een MRI-scan van het hoofd weergegeven. Het is een midsagittale uitsnede: een doorsnede precies door het midden van het hoofd. Drie onderdelen van het centrale zenuwstelsel zijn genummerd. 2p 34 In welk of in welke van de genummerde onderdelen zijn vooral centra van het animale zenuwstelsel aan te treffen? In welk of in welke van de genummerde onderdelen zijn vooral centra van het autonome zenuwstelsel aan te treffen? vooral animale centra vooral autonome centra A alleen 1 zowel 2 als 3 B alleen 2 zowel 1 als 3 C zowel 1 als 3 alleen 2 D zowel 2 als 3 alleen 1 Om bloedvaten zichtbaar te maken wordt soms angiografie toegepast. Onder röntgendoorlichting wordt een soepel slangetje, een vaatkatheter, in de bloedbaan gebracht tot vlak voor of in het bloedvat dat men wil afbeelden. Een kleine hoeveelheid contrastvloeistof wordt dan via deze vaatkatheter ingespoten, waarna direct röntgenopnamen worden gemaakt. In de afbeelding is het angiogram van de rechter halsslagader weergegeven. De halsslagader splitst zich hier in twee takken. 800049-2-026o 18 lees verder

Drie plaatsen in het bloedvatstelsel zijn: 1 een beenslagader; 2 een beenader; 3 de rechter halsader. 2p 35 Op welke van deze plaatsen is de vaatkatheter in de bloedbaan geschoven om het angiogram van de afbeelding te maken? A plaats 1 B plaats 2 C plaats 3 Chemotaxis bij spermacellen Als zwanger worden niet vanzelf gaat, kan de huisarts of gynaecoloog een oriënterend vruchtbaarheidsonderzoek verrichten. De oorzaak van de onvruchtbaarheid kan bij de vrouw of bij de man liggen, maar soms is het een combinatie van de twee. Bij een onderzoek naar de oorzaak van onvruchtbaarheid, werd onder andere de samenstelling en de werking van de follicular fluid (FF) bepaald. FF is een vloeistof die in het ovarium door de rijpende follikel wordt gevormd en die vrijkomt bij de ovulatie. Onder andere werd gekeken naar het opwekken van chemotaxis bij spermacellen door stoffen in de FF. Chemotaxis is een beweging waarvan de richting wordt bepaald door een gradiënt in de concentratie van een chemische verbinding in de omgeving. Uit de resultaten van het onderzoek werd de conclusie getrokken dat in de FF zich een stof bevindt die chemotaxis bij spermacellen opwekt. 3p 36 Hoe vindt een dergelijk onderzoek in vitro (buiten het lichaam) plaats? Noem in je beschrijving de twee belangrijkste voorwaarden waaraan de proefopstelling moet voldoen. Welk onderzoeksresultaat moet worden waargenomen wil de onderzoeker bovenstaande conclusie kunnen trekken? Het effect van progesteron, één van de stoffen in de FF, op de chemotaxis van spermacellen werd nader onderzocht. 2p 37 Beredeneer waarom juist progesteron voor dit onderzoek in aanmerking komt. Bronvermelding Een opsomming van de in dit examen gebruikte bronnen, zoals teksten en afbeeldingen, is te vinden in het bij dit examen behorende correctievoorschrift, dat na afloop van het examen wordt gepubliceerd. 800049-2-026o* 19 lees verder einde

erratumblad 2008-2 biologie 1,2 vwo Centraal examen vwo Tijdvak 2 Opgaven Aan de secretarissen van het eindexamen van de scholen voor vwo, Bij het centraal examen biologie 1,2 vwo op woensdag 18 juni, aanvang 13.30 uur, moeten de kandidaten de volgende mededeling ontvangen. Deze mededeling moet bij het begin van de zitting worden voorgelezen en/of aan de kandidaten worden uitgereikt. Op pagina 13, in de figuur bij vraag 20, moeten de woorden: volgende streng vervangen worden door het woord: ouderstreng De voorzitter van de CEVO drs. H.W. Laan 800057-E-026o-VW*