Locatieonderzoek naar de inplanting van windmolenparken in Limburg



Vergelijkbare documenten
Omzendbrief RO/2014/02: Afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines

Ruimte voor windturbineparken in West-Vlaanderen

De wind in de zeilen voor Dilbeek

Mogelijkheden van windenergie op bedrijventerreinen

WINDENERGIEPROJECT Zulte - Leiekanaal

Bijlage II. Stedenbouwkundige voorschriften. ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Geluid. De norm: 47 db L den

Windmolens (windenergie) Haaltert

ASPIRAVI. Project E403 Lichtervelde en Wingene

Presentatie van het onderzoek: Windenergie in Dordrecht? Verkenning van kansen

RAADSCOMMISSIE. Nummer:

Voor- of tegenwind? Drenthe Molenvrij?

Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines

Markstudie naar kleine windturbines in Vlaanderen

vragen naar telefoonnummer datum /02/2018 Bijdrage Vlaams Gewest uit zon en wind in het kader van het Energiepact.

Juridische en ruimtelijke aspecten

ASPIRAVI. Project Brecht E19 uitbreiding

Belgisch Staatsblad d.d VLAAMSE OVERHEID Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed [C 2006/36683]

Ik heb ernstige bezwaren tegen het plaatsen van deze windmolen op deze plek omwille van volgende redenen:

Studie Onthaalcapaciteit decentrale productie in Vlaanderen september 2012

ASPIRAVI. Project Blankenberge

Spiekbriefje Frisse Wind

Inspiratiesessie hernieuwbare energie 16/02 Kruishoutem Lippens Jan ing Voorzitter Zaubeek Power CVBA. CVBA Zaubeek Power Oude Waalstraat 294 Zulte 1

AFWEGINGSKADER VOOR ALTERNATIEVE ENERGIEËN

Duurzame energie in Lennik

Provincie Oost-Vlaanderen Gemeente Beveren. gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Gevangenis Beveren. Bijlage II: stedenbouwkundige voorschriften

ASPIRAVI. Windpark Assenede

Achtergrond en doel presentatie

Windenergie & Windpark Neer. Har Geenen Eric van Eck

KLEINE WINDTURBINES NOVEMBER Vereniging tot bevordering, ondersteuning en instandhouding van landschappelijk en stedelijk schoon

Windinitiatief AkzoNobel. Bijeenkomst klankbordgroep 5 10 januari 2018 Sikkens Experience Center, Sassenheim

Windenergie. Verdiepende opdracht

Beleidsnotitie. Kleine Windturbines in de Gemeente Oude IJsselstreek

Hernieuwbare Energie Atlas

Tri-Eco, econologie in actie.

TECHNISCHE HAALBAARHEID WINDENERGIE Een eerste verkenning van windenergie in de Ondernemingspolder

Overzicht van de avond

Beleidskader wind. Diensthoofd Ruimtelijke Planning

Publicatie beoordelingscriteria zonneparken op maaiveld Dalfsen

Proactieve aanwijzing Windpark Kabeljauwbeek, Woensdrecht

Waarom dit windpark? Windplan Blauw. Energieakkoord 2020: Megawatt (MW) aan windenergie op land in 11 provincies

Noord-Holland. De partij zal sociale windmolens actief stimuleren, ook solitair staande sociale molens.

Besluit van de Deputatie

ASPIRAVI. Windpark Haaltert

DATUM 11 mei 2015 DOORKIESNUMMER FAXNUMMER

Spoorweginfrastructuur en natuurpark Oude Landen te Ekeren

ASPIRAVI. Windpark Haaltert

Veurne - Westkust. 1. Toeristisch recreatiepark (KB 6/12/76)

Oostende - Middenkust

Landschappelijke inpassing windlocatie Westpoortweg + visualisaties

Ontwerp wijziging PRVS

Beleidskader windenergie

Hoogspanningslijn Aftakking Lokeren 150kV

Juridische en ruimtelijke aspecten

Moervaartvallei fase 1

Vragen bijeenkomst Windmolens 6 maart 2014

Hoogspanningsstation Kinrooi-Maaseik Van Eyck

Provinciale screening windturbines

Veel gestelde vragen rondom Windenergie

1 - Drentse Mondenweg 2 - Nieuw Buinen Zuid 3 - Nieuw Buinen Noord. 7 - Gieterveen zuid 8 - N Annerveensekanaal

Deelnotitie 4.6 Landschappelijke inpassing en voorlopige grenzen zoekgebied

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST

INFORMATIEKRANT WIJ BOUWEN AAN UW TOEKOMST! Limburg win(d)t is opgericht door Aspiravi en LRM. WAT DOET LIMBURG WIN(D)T?

BIJLAGE 1: TOELICHTING BELEMMERINGENKAART OMGEVINGSVISIE

Gebieden voor oppervlaktedelfstoffenwinning

Kleine windturbines. Presentatie Kontich. Donderdag 13 november Van 13u30 tot 17 uur. Filip Arnou Green Energy Consult

gewenste ruimtelijke structuur voor Sint-Truiden

KAARTENLIJST RICHTINGGEVEND GEDEELTE

Pilootproject kleine windturbines

1. Aanleiding en probleemstelling p Uitgangspunten.. p Duurzame ruimtelijke ontwikkeling 2.2 Duurzame energieproductie

BELEIDSNOTITIE PLAATSEN KLEINE WINDTURBINES.

AMBITIEDOCUMENT ZONNE-ENERGIE UITWERKING OMGEVINGSVISIE - GEMEENTE OPSTERLAND

3. Hoeveel van het WUG op het gewestplan valt onder de volgende categorieën:

Energiekansenkaarten voor Vlaams-Brabant Ruimte voor hernieuwbare energie

Voorstelling windproject KORTEMARK 5 april 2017

Ja. Ja. D66 wil dat Groningen in 2040 al CO 2- neutraal is en wil dat de provincie een ambitieuze regionale energiestrategie opstelt.

*Z7348DBDA7D* raadsvoorstel. Onderwerp. Uitgangspunten windenergie. Voorstel

Windturbineproject Maatheide te Lommel

Als omwonende van de Turfweg waar het college een locatie voor Skaeve Huse wil aanwijzen, wil ik uw aandacht vragen voor het volgende.

Wind experience innogy windpark Kattenberg Reedijk. 4 oktober 2018

899824/ Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Groetpolder

Beleidsregels zon- en windenergie gemeente Hulst. Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.

Motivatienota Onteigeningsplan. Recreatiezone Melsbroek

SAMENVATTING. De gemeente Deventer heeft Pondera Consult gevraagd de verkennende studie uit te voeren. Deze ligt nu voor.

RUP Zonevreemde recreatie. Toelichting Bevolking

VERSLAG HaskoningDHV Nederland B.V. : Ontwerpatelier Windenergielocaties Regio FoodValley Datum vergadering : 29 mei 2013

statenstukken Provinciale Staten Vragen van het statenlid dhr. Babijn (Partij voor Zeeland) ingevolge artikel 44 reglement van orde AANHANGSEL

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

Provinciale ruimtelijke beleidsvisie. Ruimte voor windturbineparken in West-Vlaanderen

Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan De Pinte Bindende Bepalingen

Aan Dorpsbelangen Zoutkamp, Wehe-den Hoorn, 16 juni 2014

Voorkeursvariant Windpark Industrieterrein Moerdijk. Raadsinformatieavond 10 maart 2016

Haalt Vlaanderen de doelstelling voor windenergie in 2020? Bart Bode, Directeur VWEA

Openruimtegebieden Beneden-Nete

Concept Ruimtelijk Perspectief Windenergie op Land

DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW. Gelet op Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel , 6 en ;

Oefentekst voor het Staatsexamen

30 januari e bijeenkomst klankbordgroep

Provincie Vlaams Brabant

Oudenaarde. 1. Vallei of brongebieden (KB 24/02/77)

Transcriptie:

Locatieonderzoek naar de inplanting van windmolenparken in Limburg Ruimte voor grootschalige windmolenparken Eindrapport provincie Limburg Libost-Groep Hasselt, 31 augustus 2012 Eindrapport

Verantwoording Titel : Locatieonderzoek naar de inplanting van parken voor grootschalige windmolens in Limburg Subtitel : Ruimte voor grootschalige windmolenparken Projectnummer : Referentienummer : Revisie : Datum : 31 augustus 2012 Auteur(s) : Lowie Steenwegen E-mail adres : lowie.steenwegen@libost.be Gecontroleerd door : Paraaf gecontroleerd : Goedgekeurd door : Peter Govaerts Paraaf goedgekeurd : Contact : Herckenrodesingel 101 B-3500 Hasselt T +32 11 26 08 70 F +32 11 26 08 80 info@libost.be www.libost.be Eindrapport Pagina 2 van 6

Inhoudsopgave 1 INLEIDING 5 1.1 KNELPUNTEN EN ONDERZOEKSVRAAG 7 1.2 WERKWIJZE 9 2 PLANNINGSCONTEXT EN BELEIDSINSTRUMENTEN 11 2.1 PLANNINGSCONTEXT 11 2.1.1 OMZENDBRIEF EME2006/01 - RO/2006/02 AFWEGINGSKADER EN RANDVOORWAARDEN VOOR DE INPLANTING VAN WINDTURBINES 11 2.1.2 MILIEUBELEIDSPLAN PROVINCIE LIMBURG 17 2.2 BELEIDSONDERSTEUNENDE INSTRUMENTEN 18 2.2.1 WINDPLAN VLAANDEREN 18 2.2.2 VOGELATLAS 19 2.2.3 LANDSCHAPSATLAS 19 2.3 VERGUNNINGEN 20 2.3.1 MILIEUEFFECTENRAPPORT 20 2.3.2 MILIEUVERGUNNING 20 2.3.3 STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNING 20 2.4 RECENT BELEID EN RECENTE BELEIDSSTUDIES 21 2.4.1 VLAAMS REGEERAKKOORD 21 2.4.2 INTERN AFWEGINGSKADER VOOR DE INPLANTING VAN MIDDELGROTE EN GROTE WINDMOLENS IN LIMBURG 21 2.5 BELEID DEFENSIE MET BETREKKING TOT DE RADARZONES 23 2.5.1 WINDMOLENS BUITEN DE RADARZONE VAN 15KM 23 2.5.2 WINDMOLENS BINNEN DE RADARZONE VAN 15KM 23 2.5.3 PROCEDURE 23 3 BESTAANDE FEITELIJKE TOESTAND 24 3.1 TOESTAND IN VLAANDEREN 24 3.2 TOESTAND IN LIMBURG 24 Eindrapport Pagina 3 van 6

4 RUIMTELIJKE OPTIES VOOR NIEUWE WINDMOLENPARKEN 26 4.1 UITGANGSPUNTEN VOOR DE VISIE 26 4.2 DOELSTELLINGEN 26 4.3 RUIMTELIJKE CONCEPTEN 27 4.4 GEDETAILLEERD ONDERZOEK VAN DE AANGEDUIDE DEELGEBIEDEN 30 4.5 RANDVOORWAARDEN VOOR EEN GESLAAGDE RUIMTELIJKE INPASSING 31 4.6 SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE RANDVOORWAARDEN VOOR WINDTURBINEPARKEN 31 5 AANDUIDING VAN DE ONDERZOEKSGEBIEDEN 32 5.1 DEELGEBIED NETWERK KEMPISCHE AS 32 5.2 DEELGEBIED STEDELIJK NETWERK MIDDEN-LIMBURG 34 5.3 DEELGEBIED VERLINT LANDSCHAP IN VOCHTIG-HASPENGOUW 36 5.4 DEELGEBIED ZONE ROND LANAKEN IN HET ZUIDELIJK MAASLAND 38 5.5 DEELGEBIED REGIONALE BEDRIJVENTERREINEN VAN DE KLEINSTEDELIJKE GEBIEDEN 40 6 RUIMTELIJKE AFWEGING VAN DE ONDERZOEKSGEBIEDEN 42 6.1 HET STEDELIJK NETWERK KEMPENSE AS EN DE ZANDGROEVEN VAN NOORD- LIMBURG 43 6.1.1 GROENE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 1-7: OMGEVING BEDRIJVENTERREINEN LOMMEL 43 6.1.2 ORANJE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 30-34: OMGEVING KRISTALPARK EN NOLIMPARK 44 6.1.3 RODE LOCATIE: DEELGEBIED 42 TESTPARK EN 43 PRB KAULILLE 44 6.2 HET STEDELIJK NETWERK MIDDEN-LIMBURG 45 6.2.1 GROENE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 8-14, 16-20, 26 EN 29: OMGEVING ALBERTKANAAL 45 6.2.2 ORANJE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 35-36 EN 38 46 6.2.3 RODE LOCATIES: DEELGEBIED 44 46 6.3 HET VERLINT LANDSCHAP VOCHTIG-HASPENGOUW 47 6.3.1 GROENE LOCATIES: DEELGEBIEDEN 15 EN 21-25: OMGEVING INFRASTRUCTUREN 47 6.4 ZONE ROND LANAKEN 48 6.4.1 GROENE LOCATIE: DEELGEBIEDEN 4: LANAKEN BEDRIJVENTERREIN 48 6.5 REGIONALE BEDRIJVENTERREINEN VAN KLEINSTEDELIJKE GEBIEDEN 49 6.5.1 GROENE LOCATIE: DEELGEBIED 27 REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN MAASMECHELEN 49 6.5.2 ORANJE LOCATIE: DEELGEBIEDEN 37 EN 39-41 REGIONALE BEDRIJVENTERREIN 49 7 RISICOKLASSEN VOOR PLAATSING WINDTURBINES 50 7.1 DOEL- EN GEBRUIK VAN DE ATLAS 50 7.2 BETEKENIS RISICOKLASSEN VOOR PLAATSING WINDTURBINES 52 7.2.1 RISICOKLASSE 0 = LAAG RISICO OF GEEN INFORMATIE 52 7.2.2 RISICOKLASSE 1 = MOGELIJK RISICO 52 7.2.3 RISICOKLASSE 2 = RISICO 52 7.2.4 RISICOKLASSE 3 = GROOT RISICO 52 7.3 GEBRUIK VAN DE GEGEVENS VAN DE ATLAS 53 Pagina 4 van 6

1 Inleiding Windenergie is in de recente decennia snel en sterk ontwikkeld. Nieuwe windturbines hebben een masthoogte van 120 meter en rotorbladen die tot 180 meter hoogte reiken. In de ontwikkeling naar een meer duurzame energievoorziening vormen windturbines een groeiend aandeel. Windmolens van de huidige generatie hebben een capaciteit van ca. 3 MW en leveren per jaar ca. 6.000.000 tot 7.500.000 kwh. Eén turbine met dergelijke capaciteit biedt daardoor elektriciteit voor ca. 1.800 tot 2.200 huishoudens. De opbrengst van een windturbine hangt af van een aantal factoren: het rotoroppervlak: hoe groter de rotorbladen, hoe meer wind wordt omgezet in elektriciteit; de hoogte van de turbine: op grotere hoogte waait het harder en is de windstroom minder turbulent; de locatie waar de turbine staat: dichter bij zee waait het harder dan in het binnenland (en in de buurt van steden); de tijdsduur dat de turbine draait: een windturbine levert elektriciteit vanaf windkracht 2 en bereikt zijn maximale productievermogen bij windkracht 6. Boven windkracht 10 wordt de turbine uitgeschakeld. De afweging voor het plaatsen van windmolens heeft een erg hoge impact op het landschap. De nieuwe generatie windturbines is van een geheel andere orde dan de traditionele objecten in het landschap: kerktorens, bomen en woningen. De inplanting kan daarom niet zonder meer aan de individuele initiatiefnemer overgelaten worden. Er is nood aan een ruimtelijke strategie waarbij concentratiegebieden en open ruimten worden vastgelegd. Deze studie wil de basis vormen voor dergelijke ruimtelijke strategie. Omwille van de hoge landschappelijke impact mogen windturbines niet lukraak ingeplant worden. De afweging naar mogelijke inplantingsplaatsen mag echter niet beperkt worden tot louter aanduiden van zoekzones op basis van afstandsregels. Omdat windmolens van ver zichtbaar zijn, geven zij een bijkomende betekenis aan de ruimte. Het aanduiden van concentratiegebieden is daarom een ontwerpopgave. Ruimtelijk onderzoek kan aanreiken welke locaties in meerdere of mindere mate geschikt zijn voor windturbines en welke zones gevrijwaard moeten worden., Revisie Pagina 5 van 6

Inleiding Windmolenparken duiden omwille van hun locatie van ver aan waar infrastructuren gelegen zijn of bepaalde activiteiten plaatsvinden. De maat van de nieuwe turbines is echter zo groot, dat deze niet meer geschikt zijn om kleinere landschaplijnen te begeleiden. De zichtbaarheid van grote afstand en de ruimtebehoefte (ca. 500 meter van elkaar en ca. 300 meter van woningen) vereisen een gemotiveerde afweging en verantwoording van potentiële inplantingsplaatsen. Wanneer het voor ieder duidelijk wordt waarom een windmolenpark net op die plaats beter verantwoordbaar is dan op een andere locatie, zal het maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde inplantingen ook toenemen. Deze ruimtelijke visie moet een antwoord bieden op de verschillende initiatieven die verspreid en vaak ongecontroleerd in de provincie opgestart worden. Het resultaat van het onderzoek is een kaart met mogelijke inplantingsplaatsen. Deze locaties zijn in principe realistisch of verantwoord maar niet evenwaardig. Op basis van investering, fasering of andere argumenten kunnen keuzes gemaakt en verantwoord worden. Pagina 6 van 6

Inleiding 1.1 Knelpunten en onderzoeksvraag Grote windmolens en windmolenparken kunnen een aanzienlijke invloed hebben op het landschap en de leefkwaliteit van de bewoning. Windturbines worden ook steeds groter. De eerste windturbines, op de strekdam in Zeebrugge, hebben een ashoogte van 55 meter en een vermogen van 200 kw (0,2 MW). Een aantal jaar later waren er reeds turbines van 0,6 MW. De recent geïnstalleerde windturbines in Vlaanderen zijn voornamelijk windturbines met een ashoogte van ongeveer 100 m en een wiekdiameter van 80 m. Hierdoor is de totale hoogte van de turbines zowat 140 m. Deze turbines hebben een vermogen van ongeveer 2 MW en kunnen elektriciteit leveren aan ongeveer 1100 tot 1400 gezinnen (afhankelijk van de locatie van de turbine en het verbruik van de gezinnen). Door de aanzienlijke hoogte zijn windturbines van op een grote afstand zichtbaar. Afhankelijk van het reliëf en de weersomstandigheden kan de zichtbaarheid oplopen tot 25 kilometer. De belevingswaarde en appreciatie van een windturbine is een subjectief gegeven. Omwille van de hoogte en de zichtbaarheid kunnen windturbines daarom niet lukraak ingeplant worden. De provincie Limburg heeft op 18 juni 2009 een samenwerkingsprotocol afgesloten met de LRM met als doelstelling om tegen 2020 CO 2 neutraal te worden. Deze doelstelling zal de vraag naar geschikte inplantingzones voor windturbines op korte termijn enkel doen toenemen. De provincie wil een proactief beleid voeren en gebieden aanduiden die in aanmerking komen voor de inplanting van de windmolenparken. Deze gebieden moeten voldoende groot zijn om tenminste 5 grote windmolens te plaatsen en worden geselecteerd op basis van een aantal randvoorwaarden. De windturbine moet onder meer op voldoende afstand van huizen staan om geluidsoverlast te voorkomen. Daarnaast laat de windturbine bij een laagstaande zon een slagschaduw ontstaan. Ook deze kan hinder veroorzaken als de turbine dicht bij een woonhuis staat. Het onderzoek van de effecten van de turbines worden niet beperkt tot de woonomgeving. Ook impact met betrekking tot ecologie en landschap worden afgewogen. Dit onderzoek is in eerste instantie beperkt tot een aantal delen van de provincie waarvan vermoed wordt dat deze een hogere ruimtelijke draagkracht hebben met betrekking tot de plaatsing van windturbines. De provincie heeft 5 onderzoeksgebieden aangeduid waarin het onderzoek naar de mogelijke realisatie van bijkomende windmolenparken gevoerd wordt. Het betreft: 1. het stedelijk netwerk Kempense as en de zandgroeves van Noord-Limburg; 2. het stedelijk netwerk Midden-Limburg; 3. het verlint landschap in Vochtig-Haspengouw; 4. de zone rond Lanaken in het Zuidelijk Maasland; 5. de regionale bedrijventerreinen van de kleinstedelijke gebieden buiten deze 4 gebieden. Pagina 7 van 6

Inleiding Figuur 1: Onderzoeksgebieden bijkomende plaatsing van windturbines Een gedetailleerd onderzoek moet aanduiden waar en hoeveel bijkomende windmolenparken er in deze gebieden gerealiseerd kunnen worden. Bijkomende maatregelen kunnen leiden tot het juridisch verankeren van de aangeduide locaties. In een latere fase kan dit onderzoek uitgebreid worden tot het volledige grondgebied van de provincie Limburg. Pagina 8 van 6

Inleiding 1.2 Werkwijze Dit onderzoek vormt een bouwsteen voor het verkennen van de mogelijkheden om het vermogen aan energie opgewekt door wind in de provincie Limburg in te schatten en te verhogen. Vragen die gesteld worden zijn: Is er nog ruimte en zo waar en hoeveel ruimte voor de plaatsing van bijkomende windturbines is er dan nog? Deze vragen worden beantwoord door het gebruik van de zogenaamde zeefmethode waarbij gebieden die niet in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines op kaart worden aangeduid. De restgebieden worden vervolgens gedetailleerd onderzocht. Dit onderzoek duidt de beperkingen voor de mogelijke plaatsing in deze gebieden aan: het betreft onder meer bestaande windturbines, zonevreemde woningen, waardevolle landschappen of landschapselementen,. Figuur 2: Schematische weergave van de onderzoeksmethodologie Basiskaart Woongebieden Afweging natuur Natuurgebieden VEN-gebieden Natura 2000 Vogelatlas Afweging landschap Afweging radar Landschapsatlas Archeologische atlas Synthesekaart Gebieden die niet in aanmerking komen Gebieden die mogelijk in aanmerking komen fase 1 Aanduiding bijkomende beperkingen Zonevreemde woningen Bestaande windturbines fase 2 Ruimtelijke afweging van de restgebieden Aanduiding oranje en groene gebieden fase 3 Resultaat: aanduiding potentiële locaties inschatting aantal en vermogen van de windturbines Pagina 9 van 6

Inleiding De zogenaamde zeefmethode leidt tot het verantwoord aanduiden van restgebieden waarin de plaatsing van turbines mogelijk verantwoord kan worden. In dit onderzoek wordt geen rekening gehouden met de mogelijke beperkingen op projectniveau. Het betreft afstanden die nageleefd moeten worden ten opzichte van pijpleidingen, spoorwegen of hoogspanningsleidingen. In de projectafweging worden ook andere bijkomende gebiedsspecifieke aspecten overwogen die niet vervat zijn in dit onderzoek. Het betreft onder meer de landschappelijke beleving, het maatschappelijk draagvlak, locatiespecifieke windcondities,. Voor het bepalen van de afstand tussen turbines in lijnopstellingen wordt uitgegaan van een afstand die 4 x de rotordiameter. De rotordiameter van de huidige generatie windturbines situeert zich tussen 70 en 112 meter. Dit houdt in dat de afstand tussen de windturbines ca. 400 meter bedraagt. Wanneer de turbines in clusters worden geplaatst, wordt deze afstand vergroot tot 4 x de rotordiameter of ca. 500 meter. De tiphoogte van huidige generatie windturbines is 150 meter. Pagina 10 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2 Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.1 Planningscontext 2.1.1 Omzendbrief EME2006/01 - RO/2006/02 Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines De omzendbrief stelt dat windturbines een nadrukkelijk effect kunnen hebben op de site en de ruime omgeving en dat er daarom vanuit een duurzaam ruimtegebruik gestreefd moet worden naar de meest optimale planmatige invulling van een gebied. De kwetsbaarheid en de draagkracht van het gebied zijn daarin belangrijke onderzoeks- en afwegingselementen. Ruimtelijke afweging Bij de ruimtelijke ingreep wordt ernaar gestreefd bijkomende negatieve, storende visuele vervuiling of impact op een gebied of locatie zoveel mogelijk te vermijden of te minimaliseren. In bepaalde omstandigheden kan echter een nieuw landschapsbeeld geschapen worden, die een meerwaarde oplevert en de positieve effecten in het licht stelt.. Indien windturbineparken niet weloverwogen worden ingeplant, ontstaat er een sterke verstoring van het landschap en de omgeving. Voor de inplanting van windmolens is een locatieonderzoek vereist. De locatiekeuze moet gemotiveerd en onderbouwd worden na uitgebreid onderzoek van de mogelijke effecten. De omzendbrief pleit voor het clusteren van windturbines. Door windturbines zoveel als mogelijk te bundelen, moet het behoud van de nog resterende open ruimte in het sterk verstedelijkte Vlaanderen worden gegarandeerd. De absolute voorkeur gaat dan ook uit naar het realiseren van windenergieopwekking door middel van een clustering van windturbines. Een verspreide inplanting van verschillende individuele turbines is niet aangewezen. Vanaf 3 windturbines wordt van een cluster gesproken. Het clusteringsprincipe kan als volgt worden geoperationaliseerd : 1. Er moet gestreefd worden naar een ruimtelijke concentratie van windturbines in de nabijheid van of in de stedelijke gebieden/netwerken en de kernen van het buitengebied. Vermindering van de woonkwaliteit kan worden vermeden door te streven naar een bundeling van windturbines met grootschalige bedrijventerreinen, in het bijzonder in de economische poorten (bijvoorbeeld (zee)havengebieden) en netwerken, bepaalde gemeenschapsvoorzieningen, Uiteraard moeten het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen (de schaal en de potentiële hinder van het windturbinepark) in overeenstemming worden gebracht met het belang van de kern of het stedelijk gebied. Het principe van clustering kan met andere woorden niet resulteren in een grootschalig windturbinepark naast een kleine kern. Tevens dient geopteerd te worden om windturbineparken zoveel mogelijk aan de randen van deze gebieden en aansluitend aan deze gebieden in te planten, zodat de basisbestemming niet in het gedrang komt. 2. Omdat vanuit technisch oogpunt windturbines over een voldoende grote, obstakelvrije omgeving moeten kunnen beschikken, kan het bundelen van windturbines met woningen en/of bedrijvigheid niet strikt als een absolute ruimtelijke locatievoorwaarde worden gehanteerd. Een technisch haalbare locatie in de open ruimte kan worden onderzocht indien er naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling wordt gestreefd met andere infrastructuur, bij voorkeur grotere lijninfrastructuur (bv. wegen, spoorwegen, rivieren, Pagina 11 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten hoogspanningslijnen,...), die al een belangrijke ruimtelijk-landschappelijke en visuele impact heeft en een bijkomende markering kan betekenen. De locatiekeuze voor windturbines en windturbineparken zal in zowel de stedelijke gebieden, de bedrijvenzones en de kernen als in de open ruimte moeten passen binnen een samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden afwegingselementen vermeld op basis waarvan een toetsing van de locatie voor de windturbines of windturbineparken aan de visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan plaatsvinden: o het project sluit aan bij de schaal en de opbouw van het landschap; o de omvang van het project tast de structuur en de essentiële functies van de randstedelijke gebieden of het buitengebied niet aan. Concreet betekent dit laatste afwegingselement dat de inplanting van windturbines of een windturbinepark in het buitengebied in principe moet worden vermeden in: o gebieden zonder of met een beperkte verstoring van het ruimtelijk functioneren van landbouw, natuur en bos door andere functies (wonen, verkeersinfrastructuur, recreatie,...); o gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de agrarische (bouwvrij agrarisch gebied, ), de natuurlijke (speciale beschermingszones, grote eenheden natuur, ) en de bosstructuur; o de gebieden met een statuut als ankerplaats volgens de landschapsatlas. Figuur 3: relictzones en ankerplaatsen in Limburg Bron: RSPL, kaart 34 Pagina 12 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten Grondgebruik De funderingssokkel bedraagt meestal 100 à 300 m² afhankelijk van de grootte van de turbine. Het moet de bedoeling zijn zoveel mogelijk bestaande wegen en paden te gebruiken, zowel voor aanvoer van materiaal als voor onderhoud. Er kan best een regeling getroffen worden over de ontmanteling van de turbine na buitendienststelling, over sloopplicht na negatieve revisie, en dergelijke. Wonen De omzendbrief stelt dat er bijzondere zorg besteed moet worden ten aanzien van bewoonde vergunde of vergund geachte gebouwen in de omgeving. De mogelijke impact op het wooncomfort door geluidshinder, visuele hinder, slagschaduw, lichtbebakening enz., moet toegelicht worden in de lokalisatienota. De aanvaardbaarheid van deze impact kan verschillen naargelang de ligging van het gebouw en naargelang de instemming of betrokkenheid van de bewoners. Landbouw Het agrarisch gebruik van landbouwgronden wordt nauwelijks beperkt. Er is geen invloed geconstateerd op het gewas en het vee. Geurhinder rond bepaalde bestaande bedrijven zou niet verder verspreid worden dan nu al het geval is. Het is van belang een afstemming te vinden tussen de percelering en de inplanting, alsook landbouwers aan te zetten tot clustering en een planmatige invulling van de in eigendom en/of in gebruik zijnde terreinen. In principe kunnen alle landbouwgebieden mits planningsinitiatief in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines, voor zover wordt voldaan aan de afwegingscriteria. Specifieke aandacht moet besteed worden aan de aanwezigheid van serres omwille van de problematiek van slagschaduw. De mogelijke effecten van de inplanting van windturbines ten aanzien van efficiënt bodemgebruik of eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) dienen in de lokalisatienota beschreven en geëvalueerd te worden. Bedrijventerreinen Windturbines op of langs bedrijventerreinen behoren tot de mogelijkheden. In een aantal gevallen is er dan ook een directe relatie tussen de geproduceerde energie en de afname ervan voor het bedrijventerrein. Wel is het aangewezen bijzondere zorg te besteden aan de inplanting van turbines in relatie met de aanwezige of toekomstige bedrijfsgebouwen in de omgeving. Ze kunnen de vrije vormen van inrichting van het gebied beperken, wat economisch afgewogen moet worden. De mogelijke impact op het werkcomfort door geluidshinder, visuele hinder, slagschaduw, lichtbebakening enz. moet toegelicht worden in de lokalisatienota. De aanvaardbaarheid van deze impactfactoren kan verschillen naargelang de ligging van het gebouw. De realisatie van een windturbinepark gebeurt bij voorkeur aan de rand van deze gebieden of langs bovengrondse lijninfrastructuren. Zeehavengebieden Zeehavengebieden, havengebieden en de aansluitende terreinen zijn, vanuit ruimtelijk, milieuen windtechnisch oogpunt, alsook omwille van hun bestemming als economische poort, uitermate geschikt voor de inplanting van windturbines of een windturbinepark. Door hun ligging en oriëntatie vormen deze terreinen windrijke zones. Tevens zorgen de bestaande infrastructuur en netaansluiting voor de vereiste bereikbaarheid. De natuur ontwikkelt zich in overeenstemming met de steeds evoluerende economische infrastructuur en activiteiten. Het is aangewezen een globale structuurvisie op te stellen voor de inplanting van windturbineparken in deze gebieden. Pagina 13 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten Sport en recreatie Campings, weekendverblijfparken, kunnen als geluidsgevoelig bestempeld worden. De verenigbaarheid dient in de lokalisatienota getoetst te worden rekening houdend met de aansluitende bestemmingsgebieden, met het type recreatiegebied qua huidig gebruik en/of geplande invulling (provinciaal/gemeentelijk beleid). Ook het huidige achtergrondgeluidsniveau zal hierbij richtinggevend zijn. Met betrekking tot sportfaciliteiten gaan de voorkeur uit naar zones waar reeds een vorm van geluidsverstoring aanwezig is (zoals bijvoorbeeld gebieden voor lawaaierige sporten). Landschap Het effect van windturbines in een landelijke omgeving kan groter zijn dan in een verstedelijkte omgeving. In een landelijke omgeving wordt het turbinepark eerder als contrasterend gekarakteriseerd. Ze werken schaalverkleinend, vergroten de meetbaarheid van het landschap en tasten de weidsheid en openheid aan. Anderzijds kan het contrasterende aspect van een turbinepark in een open en landelijke omgeving zonder hoge actuele landschapswaarden, een nieuw landschap opleveren. De mate waarin deze effecten optreden moet verduidelijkt worden. Tegenover het aspect landschap kunnen volgende afwegingselementen worden aangegeven: Er wordt aansluiting gezocht bij bestaande grootschalige infrastructuren zoals (zee-) haventerreinen, sluizencomplexen, bundeling van lijninfrastructuren; de aanwezigheid in het gebied van andere constructies die reeds een belangrijke impact hebben op het landschap (bv. pylonen, masten, bruggen,...) en waarmee een bundeling van windturbines kan plaatsvinden; de schaal van de in het gebied aanwezige landschapselementen (een verticaal dominerend landschapselement zal beter integreerbaar zijn in een landschap waar al grootschalige landschapselementen voorkomen; de interferentie met de cultuurhistorische kenmerken van het gebied (lijnrelicten, puntrelicten, relictzones, ankerplaatsen,...) is bepalend (cf. landschapsatlas); de aanwezigheid van lijninfrastructuren waarvan de herkenbaarheid in het landschap door de inplanting van windturbines verhoogt (autosnelwegen, rivieren, spoorwegen, hoogspanningsleidingen,...); aangeven van de landschappelijke invloedszone van het windturbinepark; gezocht kan worden naar mogelijkheden om de structuren in het landschap te benadrukken en/of te versterken, om de vormkwaliteiten van het turbinepark in de omgeving te accentueren en nieuwe bakens te creëren; inschatting van de visuele impact van het project, rekening houdend met de gewenste bebakening zoals geëist door het directoraat-generaal van de Luchtvaart. Aan de lokalisatienota moet een visualisatie toegevoegd worden om effecten van de ingreep op het landschap in beeld te brengen. Naast de toetsing ten aanzien van de kwetsbaarheid van het gebied en de relatie met de schaal van het project, vindt de afweging van de site plaats in relatie tot de omgevingskenmerken (in de omgeving van een beschermd landschap of ankerplaats, in de nabijheid van een dorp- /stadsgezicht en een beschermd monument lijkt een windmolenpark niet aangewezen). Er moet ook aandacht besteed worden aan de vormgeving en plaatsing van de transfo- en bedieningsgebouwen, de wegenis of bedieningswegen naar de turbines en de verbinding met de hoogspanningscabine. Er gaat een sterke voorkeur naar een gelijke hoogte en gelijk type van turbines per groep van windturbines. Een mengeling van verschillende types en hoogtes op één locatie of locaties in elkaars nabijheid kan vaak storend zijn. Een visueel samenhangend totaalbeeld lijkt aangewezen. Al deze beoordelingselementen en effecten op het landschap moeten gebiedsgericht beschreven en afgewogen te worden in de lokalisatienota. Pagina 14 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten Geluidsimpact De mate waarin hinder door windturbines kan optreden, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de bronsterkte van de turbines, de opstellingsvorm, de ashoogte en het aantal windturbines. Ook de aard van de ondergrond (water, land), de afstand tot de omwonenden en het niveau van het achtergrondgeluid spelen een rol. Globaal genomen neemt het achtergrondgeluid bij het toenemen van de wind meer toe dan de bronsterkte van de turbine. Windturbines zijn de helft van de tijd nauwelijks hoorbaar. Als het zacht waait, staat de windturbine nagenoeg stil en maakt hij (bijna) geen geluid. Als het hard waait, neemt het achtergrondgeluid (van bijvoorbeeld wegen en waaiende bomen) sterk toe en wordt de turbine daardoor overstemd. Bij windkracht 3 tot 6 is de windturbine in de meeste gevallen wel hoorbaar. Het geluid van de windturbines wordt veroorzaakt door: De bewegende delen in de gondel, zoals de generator en de tandwielkast; Of en hoeveel geluid die onderdelen maken, hangt af van het type turbine; De draaiende rotorbladen; De hoeveelheid geluid is afhankelijk van de rotordiameter, het toerental en de vormgeving van de rotorbladen. Er is in de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van geluidsarme windturbines. Dit wordt bereikt door : een betere geluidsisolatie van de gondel; een verlaging van het toerental; een verbeterd ontwerp van de rotorbladen. Pagina 15 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten Wanneer de dichtstbijzijnde vreemde woning of het dichtstbijzijnde woongebied zich bevinden op een afstand van meer dan 250 m van de windturbinemast, mag ervan uitgegaan worden dat de hinder veroorzaakt door de windturbine/het windturbinepark tot een aanvaardbaar niveau beperkt kan worden. Figuur 4: Geluidscontouren Bron: http://windenergiesteenbergen.eneco.nl Pagina 16 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.1.2 Milieubeleidsplan provincie Limburg Status Opgesteld: Provincie Limburg Goedgekeurd: provincieraad 21 april 2010 In het Milieubeleidsplan werden de beleidsdoelstellingen van het Totaal Actieplan CO 2 geïntegreerd. Hiermee neemt het provinciebestuur het engagement om Limburg CO 2 -neutraal te maken tegen 2020. Het plan duidt aan hoe de CO 2 uitstoot gereduceerd moet worden. De strategie om de CO 2 uitstoot te reduceren is gebaseerd op de energiedriehoek (Trias Energetica). Beperk onnodig energieverbruik; Gebruik zoveel mogelijk hernieuwbare energie; Maak zo efficiënt mogelijk gebruik van fossiele energie als hernieuwbare energie geen optie is. 1 Het plan stelt verder dat er bewust gekozen wordt voor hernieuwbare energie zoals zonneenergie, windenergie en waterkracht. 2 Het totaal actieplan CO 2 wordt op een transparante, wetenschappelijke en multidisciplinaire wijze uitgeschreven. De provincie wordt hierin begeleid door een wetenschappelijk team en een maatschappelijke klankbordgroep. Belangrijke aandachtspunten van het plan zijn: 1. hernieuwbare energieproductie; 2. energiezuinig bouwen, wonen en werken; 3. duurzame materiaalstromen; 4. verkeer en transport. Een eerste stap in de uitwerking van het plan heeft betrekking op het meten van de totale CO 2 - uitstoot door energieproductie, industrie, transport, huishoudens, landbouw, handel en diensten in Limburg. De totale netto CO 2 -uitstoot bedraagt 9,4 miljoen ton per jaar. Omgerekend per Limburger komt dit neer op een uitstoot van 11,1 ton per jaar. Een gemiddelde Vlaming scoort met 14,1 ton een stuk hoger. Een volgende stap in de studie is de keuze van twee beleidsscenario s die het mogelijk maken om CO 2 -neutraal te worden tegen 2020. Deze scenario s worden economisch volledig doorgerekend. De provincie wil enkele prioritaire sectoren afbakenen. Met deze sectoren worden transitietrajecten opgestart om tegen 2020 CO 2 -neutraal te zijn. Het plan duidt niet aan hoe en wanneer de productie van hernieuwbare energie de productie van energie op basis van fossiel brandstoffen moet vervangen. Er zijn geen concrete doelstellingen naar de productie van elektriciteit op basis van windenergie. 1 Milieubeleidsplan Provincie Limburg 2010-2013, p. 11 2 Milieubeleidsplan Provincie Limburg 2010-2013, p. 17 Pagina 17 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.2 Beleidsondersteunende instrumenten 2.2.1 Windplan Vlaanderen In opdracht van de Vlaamse overheid stelde de Organisatie Duurzame Energie, in samenwerking met de VUB, een Windplan Vlaanderen op. Op basis van de gewestplanbestemmingen en de op dat ogenblik geldende afwegingscriteria, werd een inschatting gemaakt van de ruimte die beschikbaar kan zijn voor windenergie in Vlaanderen. Deze studie resulteerde in een gedetailleerde kaart van Vlaanderen, waarop de gebieden zijn aangeduid die op basis van bestemming en afstandsregels in principe niet in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines, en de gebieden die in principe bij voorkeur in aanmerking komen na verder gedetailleerd onderzoek van alle afwegingscriteria. Figuur 5: Windplan Vlaanderen Bron: http://stro9.vub.ac.be De omzendbrief EME/2000.01 legde voorafgaandelijk al bijkomende afwegingscriteria op, en voerde tevens de planmatige aanpak in, waarbij het mogelijk werd om gebieden die in het Windplan omwille van de bestemming niet in aanmerking kwamen voor windenergie, via de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen toch af te bakenen als zijnde geschikt voor windenergieprojecten. Het Windplan Vlaanderen kan op basis van gewestplanbestemmingen niet voortgaan op gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals omschreven in de structuurplanningsprocessen op Vlaams, provinciaal of gemeentelijk niveau. Een verdere afweging blijft daarom noodzakelijk. Pagina 18 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.2.2 Vogelatlas Het Instituut voor Natuurbehoud stelde een beleidsondersteunende vogelatlas samen, waarin de meest gevoelige gebieden ten aanzien van de inplanting van windturbines zijn geïnventariseerd op basis van speciale beschermingsgebieden, vb. vogelrichtlijngebieden, broed- en pleistergebieden, trekroutes,.. Figuur 6: Vogelatlas Vlaanderen (uitsnede) Bron: www.agiv.be 2.2.3 Landschapsatlas Deze inventaris van het landschappelijk erfgoed resulteert in een richtinggevende afbakening van punten, lijnen en vlakken die als relicten beschouwd worden met een historische waarde. Vooral de 'ankerplaatsen, zijn gebieden waar de inbreng van nieuwe elementen zoals windturbines niet vanzelfsprekend is. De omzendbrief stelt dat deze gebieden in principe vermeden moeten worden. 3 3 Zie hoger: 2.1.1 Omzendbrief EME2006/01 - RO/2006/02 Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines, p. 11 Pagina 19 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.3 Vergunningen 2.3.1 Milieueffectenrapport Voor bepaalde projecten moet in principe een milieueffectenrapport opgemaakt worden. Het betreft installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voor zover de activiteit betrekking heeft: op 20 windturbines of meer, of 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied 2.3.2 Milieuvergunning De milieuwetgeving deelt windturbines op in verschillende categorieën op basis van hun vermogen: Klasse 3: 300 t.e.m. 500 kw Meldingplicht, hetzij bij het gemeentebestuur in kwestie als de windturbine afzonderlijk moet beschouwd worden of als onderdeel van een klasse 2 inrichting, hetzij bij de provincie als de turbine onderdeel zou zijn van groter geheel dat in totaliteit klasse 1 is. Klasse 2: 500 kw t.e.m. 5.000 kw Beslissing door het gemeentebestuur, tenzij het gaat om een aanvraag van een openbaar bestuur, dan moet de aanvraag bij de provincie gebeuren. Tegen een beslissing in eerste aanleg is steeds hoger beroep mogelijk, respectievelijk bij de provincie of de Vlaamse overheid. Klasse 1: > 5.000 kw Beoordeling door de provincie. Hiertegen is hoger beroep mogelijk bij de Vlaamse overheid 2.3.3 Stedenbouwkundige vergunning Een eenvoudige stedenbouwkundige vergunning volstaat voor kleine windmolens ten behoeve van elektriciteitsopwekking door een particulier, bestemd voor eigen gebruik. De aanvraag wordt beoordeeld door het gemeentebestuur. Tegen deze beslissing is er beroepsmogelijkheid bij de provincie. Elektriciteitsopwekking bestemd voor het openbaar net worden beoordeeld door de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar. Bij deze procedure is er geen beroepsmogelijkheid voorzien. Pagina 20 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.4 Recent beleid en recente beleidsstudies 2.4.1 Vlaams regeerakkoord Het regeerakkoord stelt dat: "In uitvoering van het Europees energie-en klimaatpakket 2020 wordt de richtlijn hernieuwbare energie vertaald in Vlaamse beleidsmaatregelen en wordt in het bijzonder werk gemaakt van een afdoende regeling ter aansluiting van installaties voor hernieuwbare energie en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. We ijveren voor een billijk aandeel van Vlaanderen in de Belgische doelstelling van 13% hernieuwbare energie tegen 2020 en we streven ernaar een zo groot mogelijk deel, en bij voorkeur het geheel, van de doelstelling binnenlands te bewerkstelligen. 4 2.4.2 Intern afwegingskader voor de inplanting van middelgrote en grote windmolens in Limburg Status Opgesteld: Provincie Limburg Goedgekeurd: BD 21 oktober 2009 Het afwegingskader vermeldt een aantal uitgangspunten voor mogelijke inplanting van grootschalige windmolens. Solitaire inplantingen van windmolens worden niet gestimuleerd; Er wordt gestreefd naar een clustering van windmolens; Vanuit duurzaam ruimtegebruik worden windturbines enkel ingeplant op locaties die het meest ruimtelijk aanvaardbaar zijn; De overige gebieden blijven gevrijwaard van deze windturbines. Volgende gebieden komen vanuit de ruimtelijke benadering in aanmerking voor de inplanting van windturbines. Verstedelijkte gebieden (de kleinstedelijke gebieden Tongeren, Sint-Truiden, Bilzen, Lommel, Neerpelt-Overpelt, Leopoldsburg, Beringen, Bree, Maaseik, Maasmechelen. En het regionaal stedelijk gebied Hasselt-Genk); Regionale bedrijventerreinen (de bedrijventerreinen langs het Economisch Netwerk Albertkanaal, de economische poort van Vlaams niveau Genk en de economische poort van provinciaal niveau Lommel-Neerpelt-Overpelt; Grootschalige lijninfrastructuren (hoofdwegen en kanalen waaronder de E313, E314, E40, het Albertkanaal, de Zuid-Willemsvaart, het Kanaal Bocholt- Herentals en het Kanaal naar Beverlo. Het afwegingskader stelt dat voor de inplanting van windturbines er minimum aan twee van de drie criteria voldaan moet zijn. Bestaande clusters van windturbines vormen echter ook een aanknopingspunt voor verdere bundeling. 4 De Vlaamse Regering 2009-2014. Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, p 52 Pagina 21 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten Het afwegingskader duidt aan dat bepaalde gebieden gevrijwaard moeten blijven van de inplanting van grootschalige windturbines. Deze criteria zijn samengesteld uit: Beleidsopties uit het structuurplan Limburg; De omzendbrief EME/2006/01 RO/2006/02; Randvoorwaarden vanuit milieu en natuur; Randvoorwaarden vanuit luchtvaart en radar. Het ruimtelijk structuurplan Limburg duidt open ruimteverbindingen en stiltegebieden aan: Open ruimte verbindingen zijn niet of weinig bebouwde ruimten door en tussen sterk bebouwde gebieden. Het behoud van open ruimteverbindingen is gewenst binnen stedelijke en economische netwerken en in of nabij stedelijke gebieden. Nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk geweerd en de ruimtelijke relatie tussen de verbonden gebieden gewaarborgd. Delen van Noordoost Limburg (delen van Bocholt, Bree, Kinrooi), Gerhagen (Tessenderlo) en Hoogbos-Snouwenberg (Voeren) en het stiltegebied Zwarte Put (Bilzen, Zutendaal en Lanaken) zijn aangeduid als stiltegebied. Bij de uitreiking van het kwaliteitslabel Stiltegebied wordt een engagement voor het behoud van het stille karakter van het gebied vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeenten, de provincie en het Vlaams Gewest. De omzendbrief stelt dat nieuwe turbines vermeden moeten worden in: Gebieden zonder of met een beperkte verstoring van het ruimtelijk functioneren van landbouw, natuur en bos door andere functies (wonen, verkeersinfrastructuur, recreatie,...); Gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de agrarische (bouwvrij agrarisch gebied,...), de natuurlijke (speciale beschermingszones, grote eenheden natuur,...) en de bosstructuur; De gebieden met een statuut als ankerplaats volgens de landschapsatlas. Verschillende aanbevelingen vanuit natuur en milieu duiden aan dat nieuwe windturbineparken niet nabij belangrijke broed-, pleister-, rust- en doortrekgebieden van vogels en vleermuizen ingeplant mogen worden. De inplanting kan in het bijzonder effecten creëren op vogels en vleermuizen. Naast de effectieve aanvaring kan verstoring optreden die, afhankelijk van de aard van de verstoring en de mate van gewenning of van uitwijkmogelijkheid, blijvend kan zijn. Vanuit het voorzorgsprincipe en de kans op verstoring en aanvaring, is het in eerste instantie niet aangeraden om windturbines te plaatsen in weidevogelgebieden. De mogelijke impact op militaire en burgerluchtvaart moet vermeden worden. Een aantal gebieden komt daarom niet in aanmerking voor de plaatsing van grootschalige windturbines. Voor de burgerluchtvaart betreft het volgende zones: CTR ter hoogte van de luchthaven van Luik, Het navigatiebaken ter hoogte van Geetbets; De radar van Luik. Voor de militaire luchtvaart handelt het over volgende gebieden: De radar van Glons; Omgeving rond FNNH Zutendaal; Laagvliegende helikopters in het zuidelijk deel van Sint-Truiden en Gingelom; Omgeving militaire luchthavens Brustem; Omgeving Kleine-Brogel (inclusief radar); Schaffen. Pagina 22 van 6

Planningscontext en beleidsinstrumenten 2.5 Beleid Defensie met betrekking tot de radarzones Defensie heeft recentelijk haar methodologie in overeenstemming gebracht met die van EU- ROCONTROL en past vanaf nu de volgende criteria toe voor het afwegen van vergunningsaanvragen voor windturbines. 2.5.1 Windmolens buiten de radarzone van 15km De luchtvaart en radar analyse wordt gebaseerd op operationele criteria. Indien er buiten mogelijke technische impact op de radar verder geen operationele bezwaren worden geuit, wordt ofwel geen studie gevraagd (positief advies als de luchtvaart het toelaat), ofwel zal een simple engineering assessment worden vereist om een mogelijk technische impact op de radar te evalueren. 2.5.2 Windmolens binnen de radarzone van 15km De luchtvaart en radar analyse wordt gebaseerd op operationele criteria. Indien er buiten mogelijke technische impact op de radar duidelijke operationele bezwaren worden geuit: wordt geen studie gevraagd (negatief advies) of er kan een detail engineering assessment worden gevraagd om een mogelijk positief advies te kunnen overwegen. 2.5.3 Procedure Als eerste stap moet men een aanvraag doen met behulp van een formulier. Op basis van de operationele criteria wordt er geantwoord of het noodzakelijk is om een eenvoudige of gedetailleerde studie op te stellen. Als hieruit blijkt dat een studie als voorwaarde opgelegd wordt, zal door Defensie aangeduid worden of het een simpele of gedetailleerde studie betreft. De studies worden beoordeeld op basis van de technische criteria. Pagina 23 van 6

Bestaande feitelijke toestand 3 Bestaande feitelijke toestand 3.1 Toestand in Vlaanderen Windenergie vormt een belangrijk aandeel van de hernieuwbare energiebronnen in Vlaanderen. Midden 2010 zijn er bijna 150 windturbines opgesteld in Vlaanderen. Samen produceren de windturbines ongeveer 480 GWh of 480.000.000 kwh, wat overeenkomt met het elektriciteitsverbruik van meer dan 130.000 gezinnen. De meeste windturbines staan opgesteld in havens of bedrijventerreinen of langs wegen en kanalen. In zee draaien de eerste 6 turbines van het C-Power park met een gezamenlijk vermogen van 30 MW en wordt gewerkt aan de opbouw van het Belwind-park. 3.2 Toestand in Limburg Einde 2010 staan er in Limburg 19 grote turbines, met een totaal vermogen van 45 MW. Voor ca. 20 turbines (met een totaal vermogen van ca. 61,7 MW) zijn er stedenbouwkundige- en milieuvergunningen verleend, de turbines zijn echter nog niet geplaatst. Andere procedures zijn stopgezet maar kunnen mogelijk weer opgestart worden. Tabel 1: Vergunde en geplaatste windturbines in Limburg Deelgebied Gemeente Adres Aantal MW Datum Stedelijk Netwerk Kempische As Lommel J. en R. Vlegelstraat z/n 4 8 23/12/2003 Lommel Balendijk z/n 4 8 9/03/2006 Economisch Netwerk Albertkanaal Beringen Olmsesteenweg 3 9 6/11/2008 Genk Henry Fordlaan 8 2 6 30/08/2007 Stedelijk Netwerk Midden-Limburg Hasselt Boksbeemden z/n 2 6 29/01/2004 Lanaken en Zuidelijk-Maasland Lanaken Industrieweg 80 4 8 29/07/2001 Regionale bedrijventerreinen Verlint landschap Vochtig-Haspengouw totaal 19 45 Bron: Provincie Limburg Pagina 24 van 6

Bestaande feitelijke toestand Figuur 7: Vergunde en geplaatste windturbines in Limburg (toestand einde 2010) Tabel 2: Verleende vergunningen nog niet geplaatste turbines Deelgebied Gemeente Adres Aantal MW Datum Stedelijk Netwerk Kempische As Lommel Kristalpark fase III 8 24 7/10/2010 Economisch Netwerk Albertkanaal Lummen-Heusden-ZolderDellestraat 5 17 26/08/2010 Stedelijk Netwerk Midden-Limburg Halen E314 4 13,8 24/02/2010 Lanaken en Zuidelijk-Maasland Regionale bedrijventerreinen Maaseik Zuid-Willemsvaart 3 6,9 16/06/2010 Verlint landschap Vochtig-Haspengouw totaal 20 61,7 Bron: Provincie Limburg Pagina 25 van 6

Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken 4 Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken 4.1 Uitgangspunten voor de visie De landschappelijke inpassing en de afstandsregels beperken in een ruime mate de mogelijke inplantingsplaatsen voor nieuwe windturbines. Omwille van hun omvang worden nieuwe turbines bij voorkeur geïntegreerd in sterk dynamische omgevingen. Wanneer zij geplaatst worden in bedrijventerreinen en langs belangrijke infrastructuurassen accentueren zij de economische ontwikkeling van Limburg. In het aanduiden van potentiële locaties voor windparken moet er steeds gewerkt worden op twee schaalniveaus: het schaalniveau van de provincie waarbij een aantal dynamische en kwetsbare gebieden aangeduid zijn; de visuele impact van het windpark op zijn directe omgeving. Windmolens kunnen een waardevol element aan een ruimte toevoegen maar worden storend als ze de ruimte gaan domineren. Daarom hebben lijnopstellingen vaak de voorkeur op een raster. Het effect van een windmolenpark mag men niet afzonderlijk bekijken maar moet steeds opgevat worden binnen de regionale schaal. Potentiële locaties worden daarom bij voorbaat gekoppeld aan gebieden met een sterke technologische of industriële betekenis of belangrijke lijninfrastructuur. 4.2 Doelstellingen Realiseren van een windenergieproductie die een sterke bijdrage levert in het realiseren van een CO2 vrije provincie Limburg; Het creëren van een lange termijn visie; Het creëren van een samenhang tussen windturbines en landschap; Het creëren van een maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde locaties. Pagina 26 van 6

Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken 4.3 Ruimtelijke concepten Gebruik industrielandschappen De regionale bedrijventerreinen bieden ruimte voor een concentratie van windturbines. Het betreft de grote terreinen welke deel zijn van het ENA, de regionaal stedelijk gebieden en de kleinstedelijke gebieden. De turbines kunnen gemakkelijk ingepast worden in de schaal van het bedrijventerreinen. Niet alle regionale bedrijventerreinen zijn echter voldoende ruim om clusters van windturbines te ontwikkelen. Andere terreinen zijn mogelijk voldoende groot maar zijn gesitueerd in een omgeving waarbij de turbines landschappelijk moeilijk inpasbaar zijn. Grote bedrijventerreinen bieden kansen tot het creëren van een cluster van windturbines. Figuur 8: Gebruik industrielandschappen Pagina 27 van 6

Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken Koester de open ruimten Waardevolle landschappen worden gevrijwaard van de inplanting van grote windturbines. Belangrijke argumenten zijn de beschikbaarheid van wind en de karakteristiek van het landschap. Kleinschalige landschappen, open ruimteverbindingen, stiltegebieden en vogelrijke gebieden lenen zich niet of in beperkte mate voor de inplanting van windmolenparken. Figuur 9: Vrijwaar waardevolle landschappen Pagina 28 van 6

Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken Gericht naar de grote infrastructuren Het Albertkanaal, de E313 en E314 snelwegen en het kanaal Bocholt-Herentals, de Zuid- Willemsvaart zijn grootschalige lijninfrastructuren die in principe naar schaal, gebruik en indeling erg geschikt zijn voor de inplanting van bijkomende windmolenparken. Op basis van de kenmerken moeten verschillende opties in een landschappelijk ontwerp onderzocht worden. Langs lijninfrastructuren worden windturbines bij voorkeur in een lijnopstelling geplaatst. Hierdoor versterken zij de waarneming van de lijninfrastructuur. Omdat windmolens van 100 meter ashoogte op een onderlinge afstand van ca. 500 meter staan, zijn deze ruimtelijk niet gemakkelijk inpasbaar. Alleen over een lange afstand van verschillende kilometers kan een lineair effect gecreëerd worden. Door hun schaal zijn deze windmolens bij helder weer op een afstand tot 25 kilometer zichtbaar. De impact is daarom niet beperkt tot de directe omgeving. Het ENA biedt de mogelijkheid om energieproductie, energiegebruik en energietransport maximaal te bundelen. Figuur 10: Grote lijninfrastructuren in Limburg Pagina 29 van 6

Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken 4.4 Gedetailleerd onderzoek van de aangeduide deelgebieden De vijf deelgebieden zijn: 1. het stedelijk netwerk Kempense as en de zandgroeven van Noord-Limburg; 2. het stedelijk netwerk Midden-Limburg; 3. het verlint landschap in Vochtig-Haspengouw; 4. de zone rond Lanaken in het Zuidelijk Maasland; 5. de regionale bedrijventerreinen van de kleinstedelijke gebieden buiten deze 4 gebieden. Figuur 11: Aanduiding van de onderzoeksgebieden Pagina 30 van 6

Ruimtelijke opties voor nieuwe windmolenparken 4.5 Randvoorwaarden voor een geslaagde ruimtelijke inpassing 1. Streven naar een optimale ruimtelijke invulling (configuratie); 2. Garanderen van een optimale windtechnische invulling; 3. Vrijwaren van een optimale economische invulling; 4. Verantwoorden van de inplanting met betrekking tot fysische (hoogspanningslijnen, bebouwing, straalverbindingen,...) en ecologische beperkingen; 4.6 Sociaal-maatschappelijke randvoorwaarden voor windturbineparken 1. Beschikken over minimaal 3/5 van de grondrechten in de betreffende zone om de optimale invulling mogelijk te maken; 2. Garanderen van een financiële draagkracht met het oog op de realisatie van het project op korte termijn; 3. Ondersteunen van een participatieve aanpak van het project (participatieve betrokkenheid van Limburgers, lokale besturen, bedrijven, in de groene stroomproductie, in het dividend van het windpark, in de financieringsconstructie, betrokkenheid van nietkapitaalkrachtigen, ); 4. Betrekken van de gemeente(n) en de buurt(en) waarop het project betrekking heeft; 5. Opzetten van een realistisch tijdspad; 6. Voeren van een open en deskundige communicatie over het project. Pagina 31 van 6

Aanduiding van de onderzoeksgebieden 5 Aanduiding van de onderzoeksgebieden 5.1 Deelgebied Netwerk Kempische as De synthesekaart duidt aan dat een groot deel van dit deelgebied niet in aanmerking komt voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het betreft vooral woon- en natuurgebieden met de vereiste bufferafstanden. Meer gedetailleerd onderzoek van een aantal gebieden kan leiden tot het wijzigen van de contouren. Het betreft vooral de gebieden die opgenomen zijn in de vogelatlas en de Vogelrichtlijngebieden. Overleg moet de gebieden aanduiden waar en welke beperkingen gewijzigd kunnen worden. Ook voor de precieze aanduiding van de radarzone van Kleine Brogel is overleg vereist. In dit deelgebied waren aanvankelijk verschillende onderzoeksgebieden aangeduid. Vele van deze gebieden hebben een oppervlakte van minder dan 10.000m² en zijn daarom te klein om minimum vijf grootschalige windturbines in te planten. 5 Ze worden niet in het verder onderzoek opgenomen. Figuur 12: Ruimtelijk concept voor de Kempen met aanduiding van de Kempische as 5 Bij een lineaire opstelling van minimum vijf turbines is een lengte van het onderzoeksgebied van ca. 1.600m een minimum. Het betreft een oppervlakte van ca. 64 ha. Bij een meer geclusterde opstelling is een biedt een oppervlakte 50 ha reeds voldoende perspectieven voor diverse opstellingen van minimum vijf turbines. Pagina 32 van 6

Aanduiding van de onderzoeksgebieden Figuur 13: Synthesekaart Deelgebied Netwerk Kempische as Het rode gebied komt niet in aanmerking voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. In deze deelruimte is er relatief veel ruimte voor de plaatsing van bijkomende winturbines. Pagina 33 van 6

Aanduiding van de onderzoeksgebieden 5.2 Deelgebied stedelijk netwerk Midden-Limburg De synthesekaart duidt aan dat een groot deel van dit deelgebied niet in aanmerking komt voor de inplanting van bijkomende grootschalige windturbines. Het betreft vooral woongebieden en natuurgebieden met de vereiste bufferafstanden alsook gebieden afgebakend door Defensie. Ook hier kan meer gedetailleerd onderzoek van een aantal gebieden kan leiden tot het wijzigen van de contouren. Het betreft onder meer de relictzones van de landschapsatlas. Nader onderzoek kan gebieden aanduiden waar gewijzigd doorgevoerd kunnen worden. In dit deelgebied waren aanvankelijk verschillende onderzoeksgebieden aangeduid. Ook hier waren vele te klein om minimum vijf grootschalige windturbines in te planten. 6 Deze gebieden zijn niet opgenomen voor verder onderzoek. Figuur 14: Ruimtelijk concept voor Midden-Limburg Bron: RSPL, kaart 53 6 Bij een lineaire opstelling van minimum vijf turbines is een lengte van het onderzoeksgebied van ca. 1.600m een minimum. Het betreft een oppervlakte van ca. 64 ha. Bij een meer geclusterde opstelling is een biedt een oppervlakte 50 ha al voldoende perspectieven voor diverse opstellingen van minimum vijf turbines. Pagina 34 van 6