Latijn VWO. Examenbundel 1999-2015



Vergelijkbare documenten
Examen VWO. Latijn. tijdvak 2 woensdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 vrijdag 23 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 vrijdag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Bijlage VWO. Latijn. tijdvak 2. Tekstboekje

Correctievoorschrift VWO 2015

Correctievoorschrift VWO 2015

Bijlage VWO. Latijn. tijdvak 1. Tekstboekje. VW-1010-a-15-1-b

Bijlage VWO. Latijn. tijdvak 1. Tekstboekje. VW-1010-a-14-1-b

Eindexamen latijn vwo 2004-I

Correctievoorschrift VWO 2014

Examen VWO. Latijn Latijn. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Latijn VWO. Examenbundel

Correctievoorschrift VWO. Latijn (nieuwe stijl en oude stijl)

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 donderdag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 2 dinsdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Latijnse taal en cultuur

Latijnse taal en cultuur

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 vrijdag 17 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 donderdag 24 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO Grieks. tijdvak 2 woensdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tevens oud programma Latijn. tijdvak 1 woensdag 17 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 dinsdag 24 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tevens oud programma Latijn. tijdvak 2 dinsdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Lectori salutem. Brieven van Cicero, Plinius en Seneca HERMAION-HO UTEN. Ton Jansen Fanny Struyk Vincent Hunink

Examen VWO. Latijn Latijn. tijdvak 1 vrijdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Regel 678 nec pauper voluntas Met deze woorden wordt impliciet een tegenstelling uitgedrukt.

Examen VWO. Grieks. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn Latijn. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 dinsdag 20 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Latijn VWO. Examenbundel

Examen VWO. Latijn. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 donderdag 17 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Examen VWO. Latijn. tijdvak 1 donderdag 19 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Ovidius - Fasti. Callisto (uit boek 2 van de Fasti) De kuise Callisto

AFDELINGSHOOFD DEPARTEMENT KANSELARIJ & BESTUUR ZOEKT EEN STRAFFE MEDEWERKER

HET VOORNAAMWOORD. 1. Persoonlijk voornaamwoord. a) Het persoonlijk voornaamwoord van de 1ste en 2de persoon. 1 persoon. 2 persoon

waarmee de dichter naar zijn eigen activiteit verwijst.

1p 1 Leg uit om welke reden Seneca dit zo stellig kan beweren. Baseer je antwoord op het voorafgaande (Hodierno t/m avocavit regel 1-2).

Examen VWO. Latijn. Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 22 juni uur. Vragenboekje

Examen VWO. Grieks. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Regel bacchatur t/m deum In deze regels wordt het optreden van Lucilius vergeleken met dat van een zieneres.

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 dinsdag 19 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Deze tekst begint niet meteen met de lotgevallen van Romulus en Remus.

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 dinsdag 26 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Gasten- of Toeristen informatiecentrum enquête

Voor dit gedeelte van de tweede ronde heb je 75 minuten de tijd. Exitus fortunatus vobis sit!

Examen VWO. Latijn. Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Donderdag 1 juni uur. Vragenboekje

1 Tullius s. d. Terentiae suae et Tulliolae et Ciceroni suis. Noli putare me ad quemquam longiores epistulas scribere, nisi si quis ad

Samenvatting Latijn Grammatica t/m les 19

Examen VWO. Grieks. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen vwo Latijn 2013-I

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 dinsdag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

dienaar minimalist pelgrim

De strijd van een christen

Geachte docent, 3.2 Wat een ellende (ad Fam. 14.2)

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 vrijdag 1 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Griekse taal en cultuur

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 woensdag 23 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Grieks. tijdvak 1 woensdag 28 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

kdelen k te geven embleem Wat hebben ze nu weer gedaan wat maakt een huisstijl een schild dat de client beschermd

DE BIJWOORDELIJKE BIJZIN Is een zin die de waarde heeft van een bijwoordelijke bepaling

Deel 3: Merkarchitectuur Werkwinkel. Netwerk jij mee?

Examen VWO. Grieks. tevens oud programma Grieks. tijdvak 1 maandag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

HOOFDSTUK 2 BRIEVEN VANUIT BALLINGSCHAP AAN TERENTIA

Griekse taal en cultuur

a. Leerlingen kiezen de brieftypen en talige verschijnselen uit lijsten

Examen VWO. Grieks. tevens oud programma Grieks. tijdvak 2 dinsdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Inhoud Jan Brams - Wendy Geerts - Eliane Lammens Wim Moreau - Philippe Moury

Schoolgids. Sed ut perspiciatis unde omnis iste natus error sit voluptatem accusantium

Schoolgids. Sed ut perspiciatis unde omnis iste natus error sit voluptatem accusantium

Examen VWO. Grieks Grieks. tijdvak 1 dinsdag 24 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

AIRR Onderhoudswijzer

Examen VWO. Grieks. tijdvak 2 dinsdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. Nederlands. tijdvak 1 maandag 19 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

VOORSTEL VOOR

Vraag Antwoord Scores

Voorkant. BP 1.3 Ondersteunen bij ontwikkelingsgerichte activiteiten

EUROCLASSICA - European Latin Exam/Vestibulum 2010 Chairwoman: Barbara Bell, Author of Minimus

LES 13 EEN NIEUWE FAMILIE

Examen HAVO Arabisch. tijdvak 1 vrijdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Grammaticablad Latijn

Correctievoorschrift VWO 2014

energieprestatiecertificaat

De ira, 3.36 (deel 3, blz. 39)

Examen VWO Arabisch. tijdvak 1 dinsdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Klassieke Olympiaden Opgaven Latijn ronde 2

geschiedenis geschiedenis

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 maandag 14 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Juridische teksten naar taalniveau B1

Werkboek. LinkedIn strategie

Onze-Lieve-Vrouwlyceum Genk Lycipedia: Beter leren CAPUT PRIMUM. De uitspraak van het Latijn

Examen HAVO. Nederlands. tijdvak 2 dinsdag 21 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

VAARDIGHEDEN GRAMMATICA UITSPRAAK VOORTGANG BERICHTEN

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend.

Examen VWO Arabisch. tijdvak 1 donderdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Transcriptie:

Latijn VWO Examenbundel 1999-2015

Inhoudsopgave 2015 I - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2015 II - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2014 I - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2014 II - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2013 I - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2013 II - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2012 I - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2012 II - Latijn Opgaven Bijlage tekstboekje 2011 I - Latijn (Vernieuwde 2e Fase) Opgaven Bijlage bijlage 2011 II - Latijn (Vernieuwde 2e Fase) Opgaven Bijlage bijlage 2010 I - Latijn (Vernieuwde 2e Fase) Opgaven Bijlage bijlage 2010 II - Latijn (Vernieuwde 2e Fase) Opgaven Bijlage bijlage 2009 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2008 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2007 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2006 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2006 II - Latijn (Oude 2e fase) 3 9 14 20 25 30 37 42 49 54 59 65 70 75 80 84 89 94 101 106 111 115 120 125 131 135 142 147 152 157 164 169 Pagina: 1

Opgaven Bijlage bijlage 2005 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2005 II - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2004 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2004 II - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2003 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2003 II - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2002 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2002 II - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2001 I - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2001 I - Latijn (Oude Stijl) Opgaven Bijlage bijlage 2001 II - Latijn (Oude 2e fase) Opgaven Bijlage bijlage 2000 I - Latijn (Oude stijl) Opgaven Bijlage bijlage 2000 II - Latijn (Oude stijl) Opgaven Bijlage bijlage 1999 I - Latijn (Oude stijl) Opgaven Bijlage bijlage 1999 II - Latijn (Oude stijl) Opgaven Bijlage bijlage 174 178 182 186 191 196 203 207 212 216 221 224 231 235 240 244 251 255 261 265 270 274 280 284 289 293 298 302 306 310 314 318 Pagina: 2

Examen VWO 2015 tijdvak 1 vrijdag 22 mei 9.00-12.00 uur Latijn Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 22 vragen en een vertaalopdracht. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (tekstelementen, redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld één tekstelement wordt gevraagd en je antwoordt met meer dan één tekstelement, dan wordt alleen het eerste tekstelement in de beoordeling meegeteld. VW-1010-a-15-1-o Pagina: 3

Tekst 1 Regel 1 iucundissima quiete 1p 1 Leg uit waarom dit volgens Plinius verwondering bij Calvisius zal wekken. Baseer je antwoord op het vervolg. Regel 4-6 Quo t/m videre In deze zin wordt het oordeel van Plinius over de belangstelling voor de wagenrennen onderstreept door een antithese. 1p 2 Citeer de twee Latijnse woorden uit deze zin die deze antithese vormen. Regel 7 nunc favent panno 2p 3 Beschrijf in eigen woorden wat volgens Plinius twee alternatieven zijn waarvoor hij meer begrip zou kunnen opbrengen. Baseer je antwoord op het voorafgaande. Regel 9-10 repente agitatores illos equos illos relinquent 2p 4 a. Leg uit waarom zij dit volgens Plinius zullen doen. b. Leg uit wat relinquere concreet betekent in de geschetste situatie. Regel 6 homines en regel 12 homines 2p 5 a. Wie worden er in regel 6 met homines bedoeld? Beantwoord de vraag in het Nederlands. b. Wie worden er in regel 12 met homines bedoeld? Beantwoord de vraag in het Nederlands. Regel 12-14 quos ego t/m capior Plinius gebruikt in deze regels een paradox. 1p 6 Leg deze paradox uit. De Romeinse filosoof Seneca beschrijft in een brief een bokswedstrijd. De volgende zin is afkomstig uit deze brief: Ik overweeg bij mezelf hoeveel mensen hun lichaam oefenen en hoe weinigen hun geest, wat voor een grote toeloop er is naar een schouwspel dat niets anders dan oppervlakkig genot kan beloven, en hoe stil het is op plaatsen waar de wetenschap beoefend wordt, hoe zwak van geest die mensen zijn van wie wij de armen en schouders bewonderen. een grote toeloop 3p 7 a. Citeer uit de regels 1-6 (Omne t/m videre) het Latijnse tekstelement dat inhoudelijk overeenkomt met een grote toeloop. oppervlakkig genot b. Citeer uit de regels 10-14 (Tanta t/m capior) het Latijnse tekstelement dat inhoudelijk overeenkomt met oppervlakkig genot. VW-1010-a-15-1-o 2 / 6 lees verder Pagina: 4

de wetenschap c. Citeer uit de regels 1-6 (Omne t/m videre) het Latijnse tekstelement dat inhoudelijk overeenkomt met de wetenschap. Tekst 2 Regel 2 ludos Cicero geeft twee mogelijke verklaringen voor het feit dat Marius de spelen niet heeft bijgewoond en levert commentaar op deze verklaringen. 2p 8 Beschrijf in eigen woorden deze twee mogelijke verklaringen én het commentaar van Cicero op elk van deze twee verklaringen. Baseer je antwoord op de regels 1-7 (Si t/m relictus). Regel 5 animo valuisse 1p 9 Citeer uit het voorafgaande het Latijnse woord dat inhoudelijk overeenkomt met animo valuisse. Regel 6 modo ut tibi constiterit fructus otii tui In het vervolg (t/m semisomni regel 11) maakt Cicero duidelijk waarop hij met deze fructus doelt. 3p 10 a. Beschrijf in eigen woorden waarop Cicero met fructus doelt. b. Beschrijf in eigen woorden de twee omstandigheden die volgens Cicero deze fructus bevorderden. Baseer je antwoord op de regels 6-7 (quo t/m relictus). c. Voldoet de schrijver Plinius in zijn brief over de wagenrennen (Tekst 1) aan de voorwaarde die Cicero aan Marius stelt in regel 6 (modo t/m tui)? Licht je antwoord toe. Regel 13 quae Sp. Maecius probavisset De goedkeuring van Sp. Maecius was in de ogen van Cicero geen garantie voor kwaliteit. 1p 11 Leg dit uit. Baseer je antwoord op de regels 11-13 (Reliquas t/m probavisset). Regel 20-21 Apparatus t/m hilaritatem 1p 12 Citeer het Latijnse tekstelement uit het vervolg (t/m attulissent regel 25) waaruit je kunt afleiden dat velen deze opvatting niet hadden. Regel 18-25 Quid t/m attulissent In deze regels laat Cicero merken dat hij in sommige gevallen toch nog wel een positief element ziet in ludi. 2p 13 a. Citeer uit de regels 18-20 (Quid t/m ludi) het Latijnse woord waarmee Cicero dit positieve element aanduidt. VW-1010-a-15-1-o 3 / 6 lees verder Pagina: 5

b. Beschrijf in eigen woorden welke voorwaarde Cicero stelt voor het verkrijgen van dit positieve element. Baseer je antwoord op de regels 20-25 (Apparatus t/m attulissent). Regel 33-36 Reliquae t/m transverberatur In deze regels schetst Cicero een tegenstelling die vergelijkbaar is met de tegenstelling in de regels 13-14 (Omnino t/m meo). 2p 14 a. Beschrijf in eigen woorden de tegenstelling in de regels 13-14 (Omnino t/m meo). b. Beschrijf in eigen woorden de tegenstelling in de regels 33-36 (Reliquae t/m transverberatur) die vergelijkbaar is met de tegenstelling in de regels 13-14 (Omnino t/m meo). Regel 37-38 Extremus elephantorum dies fuit Dit optreden van de olifanten is ook door Plinius Maior beschreven: Toen Pompeius olifanten de hoop om te vluchten hadden opgegeven, probeerden ze met onbeschrijflijk gedrag, alsof ze met een soort klaagzang hun lot beweenden, medelijden bij het publiek op te wekken, waardoor het volk zo ontroerd werd dat het niet meer dacht aan de veldheer en de vrijgevigheid die hij ter ere van hen had tentoongespreid, maar dat allen huilend opstonden en Pompeius vervloekten; niet lang daarna kwamen die vervloekingen hem duur te staan. ontroerd werd 3p 15 a. Citeer het Latijnse tekstelement uit de regels 38-40 (In t/m societatem) dat inhoudelijk vergelijkbaar is met ontroerd werd. vrijgevigheid Dat Pompeius niet zuinig is geweest, kun je ook afleiden uit wat Cicero schrijft in de regels 11-16 (Reliquas t/m arbitrabar). b. Citeer het Latijnse woord uit de regels 11-16 (Reliquas t/m arbitrabar) waaruit je dit kunt afleiden. kwamen die vervloekingen hem duur te staan Plinius Maior suggereert met deze woorden een verband met een historisch conflict. c. Beschrijf in eigen woorden dit historische conflict en de afloop daarvan. Baseer je antwoord op de achtergronden van de teksten die je voor dit examen hebt gelezen. Vergelijk Tekst 2 met Tekst 1 Cicero is in zijn beschrijving van de ludi veel gedetailleerder dan Plinius. 2p 16 Verklaar het verschil. Ga in je antwoord in op zowel de beschrijving van Cicero als die van Plinius. VW-1010-a-15-1-o 4 / 6 lees verder Pagina: 6

Tekst 3 Regel 1 quam diligentissime potui 1p 17 Welk woord moet je in gedachten aanvullen om deze bijzin compleet te maken? A legere B adnotare C commutare D eximere Regel 4-5 cum adnotationibus tuis Deze adnotationes houden twee zaken in. 2p 18 Beschrijf deze twee zaken in eigen woorden. Baseer je antwoord op de regels 1-7 (Librum t/m vixerimus). Regel 1-7 Librum t/m vixerimus In een andere brief schrijft Plinius over zijn oom aan Tacitus: en hoewel hij zelf een groot aantal onvergankelijke werken heeft voortgebracht, zal de onsterfelijke roem van jouw geschriften toch sterk bijdragen aan de blijvende herinnering aan hem. de onsterfelijke roem van jouw geschriften In Tekst 3 is Plinius op dit punt iets voorzichtiger. 1p 19 Citeer het Latijnse tekstelement uit de regels 1-7 (Librum t/m vixerimus) waaruit dat blijkt. Regel 10-12 Equidem t/m concupiscebam Plinius maakt Tacitus in deze regels een compliment. 1p 20 Leg uit dat dit compliment wordt versterkt door de opmerking Et erant multa clarissima ingenia (regel 12). Regel 20-21 cum t/m constringant Deze woorden worden door T. Peters als volgt vertaald: aangezien zo vele overeenkomsten in ons werk, in ons karakter, in onze reputatie en zelfs in de laatste wilsbeschikkingen van mensen, ons aan elkaar binden. De vertaler heeft de grammaticale structuur van het Latijn niet geheel overgenomen. 1p 21 Leg dit uit met betrekking tot het woord vinculis. Ga in je antwoord in op zowel het Latijn als de vertaling. Let op: de laatste vragen van dit examen staan op de volgende pagina. VW-1010-a-15-1-o 5 / 6 lees verder Pagina: 7

Algemeen De volgende citaten zijn ontleend aan brieven van Cicero en Plinius. 3p 22 Noteer bij elk citaat of het een brief van Cicero of van Plinius betreft. Motiveer telkens je antwoord. 1 Uw gunst, goede keizer, die ik in de hoogste mate ervaren mag, stimuleert me de moed op te vatten om ook voor mijn vrienden bij u die gunst af te smeken. 2 Ik heb Antonius proclamatie te lezen gekregen van Brutus, en hun antwoord, een voortreffelijk stuk, inderdaad. Maar wat de uitwerking of de bedoeling van de proclamaties is, zie ik beslist niet. Ik kom nu dan ook niet daarheen, zoals Brutus dacht, om mij in de politieke strijd te mengen. Wat valt er immers te doen? 3 De eerste die deze manier om een gehoor te formeren invoerde, was Larcius Licinus, maar die ging niet verder dan toehoorders bijeen te bedelen. Ik herinner me in elk geval dat ik het zo heb gehoord van mijn leermeester Quintilianus. Tekst 4 38p Bestudeer de inleiding en de aantekeningen bij Tekst 4. Vertaal de regels 1 t/m 12 in het Nederlands. Bronvermelding Een opsomming van de in dit examen gebruikte bronnen, zoals teksten en afbeeldingen, is te vinden in het bij dit examen behorende correctievoorschrift, dat na afloop van het examen wordt gepubliceerd. einde VW-1010-a-15-1-o 6 / 6 lees verder Pagina: 8

Bijlage VWO 2015 tijdvak 1 Latijn Tekstboekje VW-1010-a-15-1-b Pagina: 9

Tekst 1 C. PLINIUS CALVISIO SUO S. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Omne hoc tempus inter pugillares ac libellos iucundissima quiete transmisi. 'Quemadmodum' inquis 'in urbe potuisti?' Circenses erant, quo genere spectaculi ne levissime quidem teneor. Nihil novum nihil varium, nihil quod non semel spectasse sufficiat. Quo magis miror tot milia virorum tam pueriliter identidem cupere currentes equos, insistentes curribus homines videre. Si tamen aut velocitate equorum aut hominum arte traherentur, esset ratio non nulla; nunc favent panno, pannum amant, et si in ipso cursu medioque certamine hic color illuc ille huc transferatur, studium favorque transibit, et repente agitatores illos equos illos, quos procul noscitant, quorum clamitant nomina relinquent. Tanta gratia tanta auctoritas in una vilissima tunica, mitto apud vulgus, quod vilius tunica, sed apud quosdam graves homines; quos ego cum recordor, in re inani frigida assidua, tam insatiabiliter desidere, capio aliquam voluptatem, quod hac voluptate non capior. Ac per hos dies libentissime otium meum in litteris colloco, quos alii otiosissimis occupationibus perdunt. Vale. Plinius, Ep. 9.6 Tekst 2 M. CICERO S. D. M. MARIO. 1 2 3 4 5 6 7 8 Si te dolor aliqui corporis aut infirmitas valetudinis tuae tenuit quo minus ad ludos venires, fortunae magis tribuo quam sapientiae tuae; sin haec quae ceteri mirantur contemnenda duxisti et, cum per valetudinem posses, venire tamen noluisti, utrumque laetor, et sine dolore corporis te fuisse et animo valuisse, cum ea quae sine causa mirantur alii neglexeris, modo ut tibi constiterit fructus otii tui; quo quidem tibi perfrui mirifice licuit cum esses in ista amoenitate paene solus relictus. Neque tamen dubito quin tu in illo cubiculo tuo, ex quo tibi Stabianum perforando VW-1010-a-15-1-b 2 / 5 lees verder Pagina: 10

9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 patefecisti sinum, per eos dies matutina tempora lectiunculis consumpseris, cum illi interea qui te istic reliquerunt spectarent communes mimos semisomni. Reliquas vero partes diei tu consumebas iis delectationibus quas tibi ipse ad arbitrium tuum compararas; nobis autem erant ea perpetienda quae Sp. Maecius probavisset. Omnino, si quaeris, ludi apparatissimi, sed non tui stomachi; coniecturam enim facio de meo. Nam primum honoris causa in scaenam redierant ii quos ego honoris causa de scaena decessisse arbitrabar. Deliciae vero tuae, noster Aesopus, eius modi fuit ut ei desinere per omnes homines liceret. Is iurare cum coepisset, vox eum defecit in illo loco, 'si sciens fallo'. Quid tibi ego alia narrem? Nosti enim reliquos ludos; qui ne id quidem leporis habuerunt quod solent mediocres ludi. Apparatus enim spectatio tollebat omnem hilaritatem; quo quidem apparatu non dubito quin animo aequissimo carueris. Quid enim delectationis habent sescenti muli in "Clytaemestra" aut in "Equo Troiano" creterrarum tria milia aut armatura varia peditatus et equitatus in aliqua pugna? Quae popularem admirationem habuerunt, delectationem tibi nullam attulissent. Quod si tu per eos dies operam dedisti Protogeni tuo, dum modo is tibi quidvis potius quam orationes meas legerit, ne tu haud paulo plus quam quisquam nostrum delectationis habuisti. Non enim te puto Graecos aut Oscos ludos desiderasse, praesertim cum Oscos vel in senatu vestro spectare possis, Graecos ita non ames ut ne ad villam quidem tuam via Graeca ire soleas. Nam quid ego te athletas putem desiderare, qui gladiatores contempseris? In quibus ipse Pompeius confitetur se et operam et oleum perdidisse. Reliquae sunt venationes binae per dies quinque, magnificae, nemo negat; sed quae potest homini esse polito delectatio cum aut homo imbecillus a valentissima bestia laniatur aut praeclara bestia venabulo transverberatur? Quae tamen, si videnda sunt, saepe vidisti, neque nos qui haec spectavimus quicquam novi vidimus. Extremus elephantorum dies fuit. In quo admiratio magna vulgi atque turbae, delectatio nulla exstitit; quin etiam misericordia quaedam consecuta est atque opinio eius modi, esse quandam illi beluae cum genere humano societatem. Cicero, Fam. 7.1.1-3 VW-1010-a-15-1-b 3 / 5 lees verder Pagina: 11

Tekst 3 C. PLINIUS TACITO SUO S. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 Librum tuum legi et, quam diligentissime potui, adnotavi quae commutanda, quae eximenda arbitrarer. Nam et ego verum dicere assuevi, et tu libenter audire. Neque enim ulli patientius reprehenduntur, quam qui maxime laudari merentur. Nunc a te librum meum cum adnotationibus tuis exspecto. O iucundas, o pulchras vices! Quam me delectat quod, si qua posteris cura nostri, usquequaque narrabitur, qua concordia simplicitate fide vixerimus! Erit rarum et insigne, duos homines aetate dignitate propemodum aequales, non nullius in litteris nominis cogor enim de te quoque parcius dicere, quia de me simul dico, alterum alterius studia fovisse. Equidem adulescentulus, cum iam tu fama gloriaque floreres, te sequi, tibi 'longo sed proximus intervallo' et esse et haberi concupiscebam. Et erant multa clarissima ingenia; sed tu mihi ita similitudo naturae ferebat maxime imitabilis, maxime imitandus videbaris. Quo magis gaudeo, quod si quis de studiis sermo, una nominamur, quod de te loquentibus statim occurro. Nec desunt qui utrique nostrum praeferantur. Sed nos, nihil interest mea quo loco, iungimur; nam mihi primus, qui a te proximus. Quin etiam in testamentis debes adnotasse: nisi quis forte alterutri nostrum amicissimus, eadem legata et quidem pariter accipimus. Quae omnia huc spectant, ut invicem ardentius diligamus, cum tot vinculis nos studia mores fama, suprema denique hominum iudicia constringant. Vale. Plinius, Ep. 7.20 VW-1010-a-15-1-b 4 / 5 lees verder Pagina: 12

Tekst 4 Cicero is verbannen uit Rome. In het begin van zijn ballingschap verbleef hij in zijn landhuis in Antium, niet ver van Rome. Inmiddels bevindt hij zich ver van Rome in zijn landhuis in Formiae. Hij schrijft deze brief aan zijn vriend Atticus, die in Rome is. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Narro tibi: plane relegatus mihi videor, posteaquam in Formiano sum. Dies enim nullus erat, Anti cum essem, quo die non melius scirem, Romae quid ageretur quam ii qui erant Romae. Etenim litterae tuae non solum quid Romae, sed etiam quid in re publica, neque solum quid fieret, verum etiam quid futurum esset, indicabant. Nunc, nisi si quid ex praetereunte viatore exceptum est, scire nihil possumus. Quare, quamquam iam te ipsum exspecto, tamen isti puero, quem ad me statim iussi recurrere, da ponderosam aliquam epistulam plenam omnium non modo actorum, sed etiam opinionum tuarum; ac diem, quo Roma sis exiturus, cura ut sciam. Nos in Formiano esse volumus usque ad prid. Nonas Maias. Eo si ante eam diem non veneris, Romae te fortasse videbo. Cicero, Att. 2.11 Aantekeningen regel 1 mihi videor ik voel me Formianum landhuis in Formiae regel 2 Anti in Antium quo antecedent Dies (regel 2) die Onvertaald laten regel 3 ii = ei litterae tuae onderwerp van indicabant (regel 5) regel 4 quid Romae Vul aan: fieret quid in re publica Vul aan: fieret regel 5 nisi behalve regel 7 puer Hiermee wordt de slaaf bedoeld die als postbode voor Cicero werkt regel 9 acta gebeurtenissen regel 9-10 ac diem t/m sciam Lees: ac cura ut sciam diem, quo Roma sis exiturus regel 10 Formianum landhuis in Formiae regel 10-11 prid. Nonas Maias 6 mei regel 11 Eo daarheen einde VW-1010-a-15-1-b 5 / 5 lees verder Pagina: 13

Examen VWO 2015 tijdvak 2 woensdag 17 juni 9.00-12.00 uur Latijn Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 21 vragen en een vertaalopdracht. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (tekstelementen, redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld één tekstelement wordt gevraagd en je antwoordt met meer dan één tekstelement, dan wordt alleen het eerste tekstelement in de beoordeling meegeteld. VW-1010-a-15-2-o Pagina: 14

Tekst 1 Regel 3-7 Cogita t/m tenuerunt In een redevoering zegt Cicero het volgende over de Atheners: Bij hen zijn beschaving, wetenschap, religie, graan, recht en wetten ontstaan. Plinius waardering voor Griekenland toont sterke overeenkomsten met wat Cicero over de Atheners zegt. 2p 1 a. Citeer uit de regels 3-7 (Cogita t/m tenuerunt) het Latijnse woord dat inhoudelijk overeenkomt met beschaving. b. Citeer uit de regels 3-7 (Cogita t/m tenuerunt) het Latijnse woord dat inhoudelijk overeenkomt met graan. Regel 13 quae leges non victis sed petentibus dederit Deze formulering suggereert dat er in dit geval iets ongebruikelijks aan de hand is bij het overnemen van wetten. 1p 2 Leg uit wat blijkbaar gebruikelijk was. Regel 10-15 Nihil t/m est Cicero schrijft in een brief het volgende over de Grieken: Omdat we de leiding hebben over een volk dat niet alleen de beschaving kent, maar waarvandaan de beschaving, naar men veronderstelt, zich verbreid heeft naar andere volkeren, zijn we het zeker aan dat volk verplicht hen beschaafd te behandelen van wie we zelf de beschaving hebben ontvangen. we de leiding hebben 2p 3 a. Citeer het Latijnse woord uit de regels 10-15 (Nihil t/m est) dat hiermee inhoudelijk vergelijkbaar is. van wie we zelf de beschaving hebben ontvangen b. Welk element van de beschaving noemt Plinius in de regels 12-15 (Habe t/m est)? Beantwoord de vraag in het Nederlands. In de regels 15-17 (Vides t/m tractari) gebruikt Plinius een analogieredenering. 3p 4 a. Met wie stelt Plinius artsen (medicis regel 15) op één lijn? Beantwoord de vraag in het Nederlands. b. Met wie stelt Plinius vrije mensen (liberi regel 16) op één lijn? Beantwoord de vraag in het Nederlands. c. Beschrijf in eigen woorden welke conclusie Maximus volgens Plinius aan deze analogie moet verbinden. Regel 18 despicias 1p 5 Leg uit op grond van welke overweging men volgens Plinius geneigd zou kunnen zijn om neer te kijken op de Grieken. VW-1010-a-15-2-o 2 / 6 lees verder Pagina: 15

Regel 22 quod velis 1p 6 Beschrijf in eigen woorden wat Plinius concreet met quod velis bedoelt. Regel 28 Accedit quod tibi certamen est tecum 1p 7 Beschrijf in eigen woorden welke overweging Plinius aanvoert om het ambt van Maximus als provinciebestuurder voor te stellen als een certamen tecum. Regel 29 Bithynia 2p 8 a. Citeer het Latijnse woord uit de regels 31-35 (Quo t/m laudem) waarmee de bevolking van Bithynië nader wordt getypeerd. b. Citeer het Latijnse woord uit de regels 31-35 (Quo t/m laudem) dat aanduidt hoe Maximus het bestuur over Achaia verkregen heeft. Regel 28-29 onerat t/m revexisti Deze regels worden door T. Peters als volgt vertaald: Want jij gaat gebukt onder de reputatie die je na je quaestuur zo glanzend uit Bithynië hebt meegenomen. De vertaler heeft de grammaticale structuur van het Latijn niet volledig overgenomen. 2p 9 a. Leg dit uit met betrekking tot quaesturae tuae. Ga in je antwoord in op zowel het Latijn als de vertaling. b. Leg dit uit met betrekking tot fama. Ga in je antwoord in op zowel het Latijn als de vertaling. Regel 31-35 Quo t/m laudem In deze regels gebruikt Plinius een sententia. 2p 10 a. Formuleer in eigen woorden deze sententia. Baseer je antwoord op de regels 31-35 (Quo t/m laudem). Plinius kondigt zelf aan dat het om een sententia gaat. b. Citeer het Latijnse tekstelement uit de regels 31-35 (Quo t/m laudem) waaruit dit blijkt. Regel 36 Haec 1p 11 Waarbij is Haec het lijdend voorwerp? A velim (regel 36) B credas (regel 36) C dixi (regel 36) D scripsisse (regel 36) VW-1010-a-15-2-o 3 / 6 lees verder Pagina: 16

Tekst 2 Regel 3 non omnino immaturos perdidisse 1p 12 Wanneer zou dit wél het geval zijn? Beantwoord de vraag in het Nederlands en baseer je antwoord op de regels 2-5 (Solacia t/m custodio). Regel 1-5 Confecerunt t/m custodio Plinius was zich ervan bewust dat slaven juridisch gezien geen rechten hadden. 2p 13 Citeer de twee (niet opeenvolgende) Latijnse woorden uit de regels 1-5 (Confecerunt t/m custodio) waaruit dit blijkt. Regel 7-9 Sed t/m induxit Deze regels worden door F.J. Brevet als volgt vertaald: Hoewel deze redenen tot troost mij rust hebben gegeven, heeft de menslievendheid, die mij tot deze toegevendheid heeft geleid, mij verzwakt en gebroken. De vertaler heeft de grammaticale structuur van het Latijn niet geheel overgenomen. 2p 14 a. Leg dit uit met betrekking tot his solaciis. Ga in je antwoord in op zowel het Latijn als de vertaling. b. Citeer het Latijnse tekstelement waarvan deze toegevendheid de vertaling is. Regel 12 homines non sunt Deze bewering is de conclusie van een syllogisme. 2p 15 Formuleer in eigen woorden de twee premissen die tot deze conclusie leiden. Baseer je antwoord op regel 9-13 (Nec t/m egere). Regel 14-16 Est t/m venia Deze regels worden door T. Peters als volgt vertaald: Er schuilt namelijk ook een zekere voldoening in treuren, vooral als je kunt uithuilen tegen de schouder van een vriend bij wie je tranen bij voorbaat waardering vinden of op zijn minst een excuus. 2p 16 a. Op welk grammaticaal verschijnsel in het Latijn is de vertaling je kunt uithuilen gebaseerd? b. Citeer het Latijnse tekstelement waarop de vertaling bij voorbaat is gebaseerd. VW-1010-a-15-2-o 4 / 6 lees verder Pagina: 17

Tekst 3 Regel 2 Romaene sitis Cicero constateert in het vervolg wat betreft deze mogelijkheid zowel een voordeel als een bezwaar. 2p 17 a. Beschrijf in eigen woorden wat dit voordeel inhoudt. Baseer je antwoord op het vervolg (t/m habere regel 7). b. Beschrijf in eigen woorden wat dit bezwaar inhoudt. Baseer je antwoord op het vervolg (t/m habere regel 7). Regel 8-9 ut t/m possitis Deze bijzin valt uiteen in twee delen. Elk deel correspondeert met een tekstelement uit het begin van de brief. 2p 18 Citeer de twee desbetreffende Latijnse tekstelementen uit de regels 1-3 (Considerandum t/m vestrum). Cicero dringt er bij zijn familieleden op aan om een beslissing te nemen. Hij suggereert hun een aantal manieren om tot een beslissing te komen. 2p 19 Beschrijf in eigen woorden twee van deze manieren. Baseer je antwoord op de regels 9-15 (Mihi t/m Formiis). Cicero geeft in deze brief zijn familieleden opdrachten door middel van een variatie aan werkwoordsvormen. 3p 20 a. Citeer een Latijns woord dat een opdracht is in de vorm van een futurum. b. Citeer een Latijns woord dat een opdracht is in de vorm van een gerundivum. c. Citeer een Latijns woord dat een opdracht is in de vorm van een imperativus. Algemeen Het volgende citaat uit het werk van Plinius is niet ontleend aan de brieven maar aan een ander werk: Nu uw houding in rechtszaken. U bent streng en mild tegelijk, en die mildheid komt nooit voort uit zwakte. Tijdens rechtszittingen bent u er niet op bedacht de keizerlijke kas te verrijken. 2p 21 a. Noteer de Latijnse titel van het werk waaraan het bovenstaande citaat ontleend is. Baseer je antwoord op de achtergronden van de teksten die je voor dit examen hebt gelezen. b. Leg uit dat bovenstaand citaat inhoudelijk kenmerkend is voor het werk waaruit het afkomstig is. Let op: de laatste opdracht van dit examen staat op de volgende pagina. VW-1010-a-15-2-o 5 / 6 lees verder Pagina: 18

Tekst 4 38p Bestudeer Tekst 4 met de inleiding en de aantekeningen. Vertaal de regels 1 t/m 10 in het Nederlands. Bronvermelding Een opsomming van de in dit examen gebruikte bronnen, zoals teksten en afbeeldingen, is te vinden in het bij dit examen behorende correctievoorschrift, dat na afloop van het examen wordt gepubliceerd. einde VW-1010-a-15-2-o 6 / 6 lees verder Pagina: 19

Bijlage VWO 2015 tijdvak 2 Latijn Tekstboekje VW-1010-a-15-2-b Pagina: 20

Tekst 1 C. PLINIUS MAXIMO SUO S. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 Amor in te meus cogit, non ut praecipiam (neque enim praeceptore eges), admoneam tamen, ut quae scis teneas et observes, aut nescire melius. Cogita te missum in provinciam Achaiam, illam veram et meram Graeciam, in qua primum humanitas litterae, etiam fruges inventae esse creduntur; missum ad ordinandum statum liberarum civitatum, id est ad homines maxime homines, ad liberos maxime liberos, qui ius a natura datum virtute meritis amicitia, foedere denique et religione tenuerunt. Reverere conditores deos et nomina deorum, reverere gloriam veterem et hanc ipsam senectutem, quae in homine venerabilis, in urbibus sacra. Sit apud te honor antiquitati, sit ingentibus factis, sit fabulis quoque. Nihil ex cuiusquam dignitate, nihil ex libertate, nihil etiam ex iactatione decerpseris. Habe ante oculos hanc esse terram, quae nobis miserit iura, quae leges non victis sed petentibus dederit, Athenas esse quas adeas Lacedaemonem esse quam regas; quibus reliquam umbram et residuum libertatis nomen eripere durum ferum barbarum est. Vides a medicis, quamquam in adversa valetudine nihil servi ac liberi differant, mollius tamen liberos clementiusque tractari. Recordare quid quaeque civitas fuerit, non ut despicias quod esse desierit; absit superbia asperitas. Nec timueris contemptum. An contemnitur qui imperium qui fasces habet, nisi humilis et sordidus, et qui se primus ipse contemnit? Male vim suam potestas aliorum contumeliis experitur, male terrore veneratio adquiritur, longeque valentior amor ad obtinendum quod velis quam timor. Nam timor abit si recedas, manet amor, ac sicut ille in odium hic in reverentiam vertitur. Te vero etiam atque etiam (repetam enim) meminisse oportet officii tui titulum ac tibi ipsum interpretari, quale quantumque sit ordinare statum liberarum civitatum. Nam quid ordinatione civilius, quid libertate pretiosius? Porro quam turpe, si ordinatio eversione, libertas servitute mutetur! Accedit quod tibi certamen est tecum: onerat te quaesturae tuae fama, quam ex Bithynia optimam revexisti; onerat testimonium principis; onerat tribunatus, praetura atque haec ipsa legatio quasi praemium data. VW-1010-a-15-2-b 2 / 5 lees verder Pagina: 21

31 32 33 34 35 36 37 38 39 Quo magis nitendum est ne in longinqua provincia quam suburbana, ne inter servientes quam liberos, ne sorte quam iudicio missus, ne rudis et incognitus quam exploratus probatusque humanior melior peritior fuisse videaris, cum sit alioqui, ut saepe audisti saepe legisti, multo deformius amittere quam non adsequi laudem. Haec velim credas, quod initio dixi, scripsisse me admonentem, non praecipientem; quamquam praecipientem quoque. Quippe non vereor, in amore ne modum excesserim. Neque enim periculum est ne sit nimium quod esse maximum debet. Vale. Plinius, Ep. 8.24 Tekst 2 C. PLINIUS PATERNO SUO S. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Confecerunt me infirmitates meorum, mortes etiam, et quidem iuvenum. Solacia duo nequaquam paria tanto dolori, solacia tamen: unum facilitas manumittendi (videor enim non omnino immaturos perdidisse, quos iam liberos perdidi), alterum quod permitto servis quoque quasi testamenta facere, eaque ut legitima custodio. Mandant rogantque quod visum; pareo ut iussus. Dividunt donant relinquunt, dumtaxat intra domum; nam servis res publica quaedam et quasi civitas domus est. Sed quamquam his solaciis adquiescam, debilitor et frangor eadem illa humanitate, quae me ut hoc ipsum permitterem induxit. Non ideo tamen velim durior fieri. Nec ignoro alios eius modi casus nihil amplius vocare quam damnum, eoque sibi magnos homines et sapientes videri. Qui an magni sapientesque sint, nescio; homines non sunt. Hominis est enim adfici dolore sentire, resistere tamen et solacia admittere, non solaciis non egere. Verum de his plura fortasse quam debui; sed pauciora quam volui. Est enim quaedam etiam dolendi voluptas, praesertim si in amici sinu defleas, apud quem lacrimis tuis vel laus sit parata vel venia. Vale. Plinius, Ep. 8.16 VW-1010-a-15-2-b 3 / 5 lees verder Pagina: 22

Tekst 3 TULLIUS TERENTIAE SUAE ET PATER SUAVISSIMAE FILIAE, CICERO MATRI ET SORORI S. D. P. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Considerandum vobis etiam atque etiam, animae meae, diligenter puto quid faciatis, Romaene sitis an mecum an aliquo tuto loco. Id non solum meum consilium est sed etiam vestrum. Mihi veniunt in mentem haec: Romae vos esse tuto posse per Dolabellam eamque rem posse nobis adiumento esse si quae vis aut si quae rapinae fieri coeperint; sed rursus illud me movet, quod video omnes bonos abesse Roma et eos mulieres suas secum habere. Haec autem regio in qua ego sum nostrorum est cum oppidorum tum etiam praediorum, ut et multum esse mecum et, cum aberitis, commode et in nostris esse possitis. Mihi plane non satis constat adhuc utrum sit melius. Vos videte quid aliae faciant isto loco feminae et ne, cum velitis, exire non liceat. Id velim diligenter etiam atque etiam vobiscum et cum amicis consideretis. Domus ut propugnacula et praesidium habeat Philotimo dicetis. Et velim tabellarios instituatis certos ut cottidie aliquas a vobis litteras accipiam. Maxime autem date operam ut valeatis, si nos vultis valere. VIIII Kal. Formiis. Cicero, Fam. 14.18 VW-1010-a-15-2-b 4 / 5 lees verder Pagina: 23

Tekst 4 Tijdens een tussenstop op de terugreis van Griekenland naar Rome schreef Cicero onderstaande brief aan zijn secretaris Tiro, die hij bij een vriend in Griekenland ziek had moeten achterlaten. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Paulo facilius putavi posse me ferre desiderium tui, sed plane non fero et, quamquam magni ad honorem nostrum interest quam primum ad Urbem me venire, tamen peccasse mihi videor, qui a te discesserim. Sed, quia tua voluntas ea videbatur esse, ut prorsus nisi confirmato corpore nolles navigare, approbavi tuum consilium neque nunc muto, si tu in eadem es sententia. Sin autem, posteaquam cibum cepisti, videris tibi posse me consequi, tuum consilium est. Marionem ad te eo misi, ut aut tecum ad me quam primum veniret aut, si tu morarere, statim ad me rediret. Tu autem hoc tibi persuade, si commodo valetudinis tuae fieri possit, nihil me malle quam te esse mecum; si autem intelliges opus esse te Patris convalescendi causa paulum commorari, nihil me malle quam te valere. Cicero, Fam. 16.1 Aantekeningen regel 1 desiderium tui het gemis van jou regel 2 magni interest ad (het eerste ad in regel 2) het is van groot belang voor honorem nostrum Hiermee wordt verwezen naar de triomftocht in Rome die aan Cicero was beloofd quam primum zo snel mogelijk regel 3 peccasse = peccavisse ea zodanig regel 4 prorsus beslist nisi behalve (Verbind met confirmato corpore) confirmo aansterken regel 5-6 videris tibi je denkt dat je regel 6 est Vul aan als onderwerp: id Mario een slaaf van Cicero eo met de bedoeling regel 7 quam primum zo snel mogelijk morarere = commorareris regel 7-8 Tu autem hoc tibi persuade + A.c.I. Wees er echter van overtuigd dat regel 8 commodo + genitivus zonder schade voor regel 9 opus est het is nodig Patris in Patrae (een stad in het westen van Griekenland) paulum een tijdje regel 10 nihil me malle afhankelijk van Tu autem hoc tibi persuade (regel 7-8) einde VW-1010-a-15-2-b 5 / 5 lees verder Pagina: 24

Examen VWO 2014 tijdvak 1 vrijdag 23 mei 9.00-12.00 uur Latijn Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 26 vragen en een vertaalopdracht. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (tekstelementen, redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld één tekstelement wordt gevraagd en je antwoordt met meer dan één tekstelement, dan wordt alleen het eerste tekstelement in de beoordeling meegeteld. VW-1010-a-14-1-o Pagina: 25

Tekst 1 Regel 600 horum 2p 1 a. Wie worden hiermee bedoeld? Baseer je antwoord op het verhaalgedeelte dat voorafgaat aan Tekst 1 (niet in dit examen afgedrukt). b. Citeer uit het vervolg (t/m regel 608) het Latijnse woord waarmee Hippomenes hen kwalificeert. Regel 604 tanto Voor deze kwalificatie voert Hippomenes twee argumenten aan van verschillende aard. 2p 2 Beschrijf deze twee argumenten in eigen woorden. Baseer je antwoord op het vervolg (t/m regel 608). Regel 606 pronepos regis aquarum 1p 3 Citeer het Latijnse tekstelement uit het vervolg (t/m regel 620) dat hiermee inhoudelijk vergelijkbaar is. Regel 608 magnum et memorabile nomen 1p 4 Citeer het Latijnse tekstelement uit het voorafgaande dat hieraan inhoudelijk tegengesteld is. Regel 611-613 Quis t/m hoc 1p 5 Citeer uit de regels 611-613 (Quis t/m hoc) het Latijnse woord waaruit je kunt afleiden dat Atalanta deze woorden niet tegen Hippomenes zelf zegt. Regel 619 si me fors illi dura negarit Deze mogelijkheid is ook in de regels 603-608 (Seu t/m nomen) ter sprake gekomen. 1p 6 Citeer het desbetreffende Latijnse tekstelement. In de regels 620-623 gebruikt Ovidius het stilistisch middel litotes. 1p 7 Citeer het desbetreffende Latijnse tekstelement. Regel 630 utinam velocior esses Vergeleken met regel 610 (dubitat t/m malit) is de gemoedstoestand van Atalanta veranderd. 2p 8 Leg dit uit. Ga in je antwoord in op zowel regel 610 als regel 630. VW-1010-a-14-1-o 2 / 5 lees verder Pagina: 26

Regel 637 quod facit ignorans amat Vergelijk deze woorden met de volgende regel uit het verhaal van Narcissus: quid videat, nescit; sed quod videt, uritur illo In beide situaties is sprake van onwetendheid. 3p 9 a. Beschrijf in eigen woorden wat Narcissus niet weet. Baseer je antwoord op de context van het Narcissusverhaal. b. Beschrijf in eigen woorden wat Atalanta niet weet. c. Citeer het Latijnse woord uit de geciteerde regel uit het verhaal van Narcissus dat inhoudelijk overeenkomt met amat (Tekst 1, regel 637). Regel 640 Cytherea 1p 10 Is Cytherea hier wel of niet een vocativus? Licht je antwoord toe. Regel 649-650 3p 11 a. Schrijf beide regels over en scandeer de regels. b. Beargumenteer op basis van het metrum of mea een bepaling vormt bij poma of bij manu. Regel 651 quis usus in illis 1p 12 Leg uit wat deze usus inhoudt. Baseer je antwoord op het vervolg van Tekst 1 (niet in dit examen afgedrukt). Tekst 1 en Tekst 2 Tekst 2, regel 1-2 Aan alle vrijers gaf zij de speerdood 1p 13 Citeer het Latijnse tekstelement uit Tekst 1, regel 624-628 dat hiermee inhoudelijk vergelijkbaar is. Tekst 2, regel 12-13 En t/m nacht De ontmoeting die Vestdijk met de eerste nacht (regel 13) suggereert, wordt ook door Ovidius in het vervolg van Tekst 1 (niet in dit examen afgedrukt) beschreven. 2p 14 a. Beschrijf in eigen woorden welke bijzonderheid Ovidius hierover vermeldt. Baseer je antwoord op het vervolg van Tekst 1 (niet in dit examen afgedrukt). Tekst 2, regel 14 verdween hij Dit komt niet overeen met het verhaal van Ovidius. b. Beschrijf in eigen woorden de afloop van het verhaal bij Ovidius. Baseer je antwoord op het vervolg van Tekst 1 (niet in dit examen afgedrukt). VW-1010-a-14-1-o 3 / 5 lees verder Pagina: 27

Tekst 3 Regel 155 Dianam 2p 15 Citeer uit het vervolg (t/m regel 164) drie Latijnse tekstelementen die Diana aanduiden. Regel 157-158 1p 16 Leg uit waarom je in deze regels kunt spreken van personificatie. Regel 161 1p 17 Leg uit dat in deze regel sprake is van prospectie. Ga in je antwoord in op de inhoud van deze regel. Regel 173 periura 2p 18 a. Leg uit waarom de kwalificatie periura in de ogen van Diana terecht is. Baseer je antwoord op het voorafgaande (regel 155-162). b. Leg uit waarom de kwalificatie periura vermoedelijk in de ogen van Callisto niet terecht is. Baseer je antwoord op het vervolg (t/m regel 178). Regel 173 coetus 2p 19 Citeer de drie Latijnse zelfstandige naamwoorden uit de regels 155-164 waarmee deze groep eerder is aangeduid. Ovidius past in de regels 175-180 het stilistisch middel apostrofe toe. 1p 20 Citeer het desbetreffende Latijnse tekstelement. Regel 180 Huius in amplexus, Iuppiter, eas 1p 21 Leg uit dat Juno deze woorden sarcastisch bedoelt. Regel 191 Saevit adhuc 1p 22 Citeer het Latijnse tekstelement uit het voorafgaande (regel 173-180) dat de eerdere handeling beschrijft die zij uit woede heeft verricht. In de regels 173-186 is er tweemaal sprake van versnelling in het verteltempo. 2p 23 Noteer de nummers van de twee regels waarin versnelling van het verteltempo in de regels 173-186 optreedt. Regel 192 Maenaliam Ovidius gebruikt het zeldzame bijvoeglijk naamwoord Maenaliam om Callisto aan te duiden. 1p 24 Noteer de Latijnse aanduiding die men vanwege dit soort omschrijvingen voor schrijvers als Ovidius gebruikt. VW-1010-a-14-1-o 4 / 5 lees verder Pagina: 28

Regel 185-192 In deze regels komen aetiologische elementen voor. 1p 25 Beschrijf in eigen woorden één aetiologisch element uit deze regels. Het volgende citaat is afkomstig uit een krantenartikel over een schilderijententoonstelling: Vrouwelijke kracht en kwetsbaarheid, jagen en bejaagd worden: de Italiaanse schilder Titiaan maakte het tot onderwerp in drie schilderijen waarin Diana drie gedaanten aanneemt: die van de onverbiddelijke godin die de nimf Callisto bestraft voor haar verlies van maagdelijkheid en haar in een beer verandert, die van godin die ook maar een mens is en overspoeld wordt door schaamte als ze naakt betrapt wordt door de mooie jager Actaeon - en tot slot die van de wraakgodin die eigenhandig zorgt voor een dodelijke straf voor de arme jager. In het citaat wordt gesteld dat Diana Callisto in een beer verandert. Dit wijkt af van wat Ovidius beschrijft in Tekst 3, regel 173-182. 1p 26 Leg dit uit. Baseer je antwoord op Tekst 3, regel 173-182. Tekst 4 38p Bestudeer Tekst 4 met de inleiding en de aantekeningen. Vertaal de regels 601 t/m 617 in het Nederlands. Bronvermelding Een opsomming van de in dit examen gebruikte bronnen, zoals teksten en afbeeldingen, is te vinden in het bij dit examen behorende correctievoorschrift, dat na afloop van het examen wordt gepubliceerd. einde VW-1010-a-14-1-o 5 / 5 lees verder Pagina: 29

Bijlage VWO 2014 tijdvak 1 Latijn Tekstboekje VW-1010-a-14-1-b Pagina: 30

Tekst 1 Hippomenes en Atalanta 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 Non tamen eventu iuvenis deterritus horum constitit in medio vultuque in virgine fixo Quid facilem titulum superando quaeris inertes? Mecum confer ait. Seu me fortuna potentem fecerit, a tanto non indignabere vinci; namque mihi genitor Megareus Onchestius, illi est Neptunus avus, pronepos ego regis aquarum, nec virtus citra genus est. Seu vincar, habebis Hippomene victo magnum et memorabile nomen. Talia dicentem molli Schoeneia vultu aspicit et dubitat, superari an vincere malit, atque ita Quis deus hunc formosis inquit iniquus perdere vult caraeque iubet discrimine vitae coniugium petere hoc? Non sum, me iudice, tanti! Nec forma tangor (poteram tamen hac quoque tangi), sed quod adhuc puer est; non me movet ipse, sed aetas. Quid quod inest virtus et mens interrita leti? Quid quod ab aequorea numeratur origine quartus? Quid quod amat tantique putat conubia nostra, ut pereat, si me fors illi dura negarit? Dum licet, hospes, abi thalamosque relinque cruentos. Coniugium crudele meum est; tibi nubere nulla nolet, et optari potes a sapiente puella. Cur tamen est mihi cura tui tot iam ante peremptis? Viderit! Intereat, quoniam tot caede procorum admonitus non est agiturque in taedia vitae. Occidet hic igitur, voluit quia vivere mecum, indignamque necem pretium patietur amoris? Non erit invidiae victoria nostra ferendae. Sed non culpa mea est. Utinam desistere velles, aut, quoniam es demens, utinam velocior esses! At quam virgineus puerili vultus in ore est! VW-1010-a-14-1-b 2 / 7 lees verder Pagina: 31

632 633 634 635 636 637 638 639 640 641 642 643 644 645 646 647 648 649 650 651 A, miser Hippomene, nollem tibi visa fuissem! Vivere dignus eras. Quod si felicior essem nec mihi coniugium fata importuna negarent, unus eras cum quo sociare cubilia vellem. Dixerat, utque rudis primoque cupidine tacta, quod facit ignorans amat et non sentit amorem. Iam solitos poscunt cursus populusque paterque, cum me sollicita proles Neptunia voce invocat Hippomenes Cytherea que comprecor, ausis adsit ait nostris et quos dedit adiuvet ignes. Detulit aura preces ad me non invida blandas; motaque sum, fateor, nec opis mora longa dabatur. Est ager, indigenae Tamasenum nomine dicunt, telluris Cypriae pars optima, quem mihi prisci sacravere senes templisque accedere dotem hanc iussere meis; medio nitet arbor in arvo, fulva comas, fulvo ramis crepitantibus auro. Hinc tria forte mea veniens decerpta ferebam aurea poma manu; nullique videnda nisi ipsi Hippomenen adii docuique quis usus in illis. Ovidius, Metamorphoses 10, 600-651 VW-1010-a-14-1-b 3 / 7 lees verder Pagina: 32

Tekst 2 Atalanta s nederlaag 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Aan alle vrijers, door haar uitgedaagd, gaf zij de speerdood als een bruidsgeschenk. Hoe slechte loopers! - vaak had t haar gekrenkt dat zij niet door de besten werd belaagd. Hippomenes was in de bocht gezwenkt en had het met een jongenslist gewaagd: hij wierp met app len, waarover de maagd wild struikelde, - dat was zíjn bruidsgeschenk. Voor sluwheid openstaand meer dan voor kracht wilde het volk op haar vertoornde klacht des snelsten loon de slimste niet ontrooven. En hij was nog veel slimmer dan men dacht, want ná die app len, en de eerste nacht, verdween hij, - en kwam ook de speer te boven. S. Vestdijk Tekst 3 Callisto 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 Inter hamadryadas iaculatricemque Dianam Callisto sacri pars fuit una chori. Illa, deae tangens arcus, Quos tangimus arcus, este meae testes virginitatis ait. Cynthia laudavit, Promissa que foedera serva, et comitum princeps tu mihi dixit eris. Foedera servasset, si non formosa fuisset: cavit mortales, de Iove crimen habet. Mille feras Phoebe silvis venata redibat aut plus aut medium sole tenente diem; ut tetigit lucum (densa niger ilice lucus, in medio gelidae fons erat altus aquae), Hic ait in silva, virgo Tegeaea, lavemur ; VW-1010-a-14-1-b 4 / 7 lees verder Pagina: 33

168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 erubuit falso virginis illa sono. Dixerat et nymphis. Nymphae velamina ponunt; hanc pudet, et tardae dat mala signa morae. Exuerat tunicas; uteri manifesta tumore proditur indicio ponderis ipsa suo. Cui dea Virgineos, periura Lycaoni, coetus desere, nec castas pollue dixit aquas. Luna novum decies implerat cornibus orbem: quae fuerat virgo credita, mater erat. Laesa furit Iuno, formam mutatque puellae: Quid facis? Invito est pectore passa Iovem. Utque ferae vidit turpes in paelice voltus, Huius in amplexus, Iuppiter, inquit eas. Ursa per incultos errabat squalida montes quae fuerat summo nuper amata Iovi. Iam tria lustra puer furto conceptus agebat, cum mater nato est obvia facta suo. Illa quidem, tamquam cognosceret, adstitit amens, et gemuit: gemitus verba parentis erant. Hanc puer ignarus iaculo fixisset acuto ni foret in superas raptus uterque domos. Signa propinqua micant: prior est, quam dicimus Arcton, Arctophylax formam terga sequentis habet. Saevit adhuc canamque rogat Saturnia Tethyn Maenaliam tactis ne lavet Arcton aquis. Ovidius, Fasti 2, 155-192 VW-1010-a-14-1-b 5 / 7 lees verder Pagina: 34

Tekst 4 De nimf Arethusa vertelt hoe ze belaagd werd door de verliefde riviergod Alpheus. Ze was aan het zwemmen, toen ze opeens een hevige beroering in de rivier voelde. Geschrokken klom ze op de oever. Toen hoorde ze de stem van Alpheus die haar vroeg waar ze naar toe ging. Arethusa gaat als volgt verder met haar verhaal: 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 Sicut eram, fugio sine vestibus altera vestes ripa meas habuit ; tanto magis instat et ardet et, quia nuda fui, sum visa paratior illi. Sic ego currebam, sic me ferus ille premebat, ut fugere accipitrem penna trepidante columbae, ut solet accipiter trepidas urgere columbas. Usque sub Orchomenon Psophidaque Cyllenenque Maenaliosque sinus gelidumque Erymanthon et Elin currere sustinui nec me velocior ille; sed tolerare diu cursus ego viribus impar non poteram; longi patiens erat ille laboris. Per tamen et campos, per opertos arbore montes, saxa quoque et rupes et, qua via nulla, cucurri. Sol erat a tergo; vidi praecedere longam ante pedes umbram, nisi si timor illa videbat; sed certe sonitusque pedum terrebat et ingens crinales vittas adflabat anhelitus oris. Uiteindelijk ging Arethusa van angst zo zweten dat ze in water veranderde en opging in de rivier van haar achtervolger Alpheus. Ovidius, Metamorphoses 5, 601-617 Aantekeningen regel 601 regel 602 regel 603 regel 604 regel 605 Sicut eram Naakt als ik was tanto des te instat en ardet onderwerp: Alpheus paratus bereidwillig (om op de avances van Alpheus in te gaan) premo achtervolgen fugere Vul aan: solent VW-1010-a-14-1-b 6 / 7 lees verder Pagina: 35

regel 607-608 regel 609 regel 610 regel 612 regel 613 regel 614 regel 615 regel 616 regel 617 Tot aan Orchomenos, Psophis, Cyllene, de dalen van de Maenalus, de koude Erymanthus en Elis sustineo volhouden velocior ille Vul aan: erat cursus Lees: cursum impar niet opgewassen tegen Alpheus et Onvertaald laten arbore Vertaal als meervoud saxa t/m rupes Lees: per saxa quoque et per rupes qua via nulla Vul aan: erat qua waar a tergo achter mij pedes namelijk van Arethusa umbram namelijk van Alpheus nisi t/m videbat tenzij dat maar een angstbeeld was -que Onvertaald laten adflo + accusativus blazen tegen einde VW-1010-a-14-1-b 7 / 7 lees verder Pagina: 36

Examen VWO 2014 tijdvak 2 woensdag 18 juni 9.00-12.00 uur Latijn Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 24 vragen en een vertaalopdracht. Voor dit examen zijn maximaal 76 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Geef niet meer antwoorden (tekstelementen, redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld één tekstelement wordt gevraagd en je antwoordt met meer dan één tekstelement, dan wordt alleen het eerste tekstelement in de beoordeling meegeteld. VW-1010-a-14-2-o Pagina: 37

Tekst 1 Regel 332-333 unam ille colit nymphen Twee factoren die hiervoor gezorgd kunnen hebben, worden vermeld in het vervolg (t/m regel 340). 2p 1 Beschrijf in eigen woorden deze twee factoren. Vergelijk omnibus in regel 332 met cunctis in regel 336. De woorden omnibus en cunctis verwijzen in deze context inhoudelijk naar verschillende personen. 2p 2 a. Beschrijf in eigen woorden naar welke personen omnibus verwijst. b. Beschrijf in eigen woorden naar welke personen cunctis verwijst. Regel 341 2p 3 a. Schrijf dit vers over en scandeer het. b. Beargumenteer op basis van het metrum bij welk zelfstandig naamwoord feminea een bepaling is. Regel 347 utque 1p 4 Citeer de twee Latijnse werkwoordsvormen die door middel van -que met elkaar verbonden worden. Regel 347 herbas Uit de regels 352-361 blijkt dat Circe niet alleen verstand had van kruiden, maar ook over een ander magisch middel beschikte. 1p 5 Citeer het desbetreffende Latijnse woord uit de regels 352-361. Regel 353 1p 6 Welk woord past het best op de plaats van de puntkomma tussen de woorden fuit en ne? A en B maar C of D want Regel 349-354 Quae t/m satelles Een bekende uitspraak van de 18e-eeuwse filosoof David Hume luidt: De rede is de slaaf van de passies. de passies 4p 7 a. Citeer uit de regels 349-354 de twee Latijnse zelfstandige naamwoorden die Ovidius als metafoor gebruikt om een passie uit te drukken. De rede b. Citeer uit de regels 349-354 het Latijnse zelfstandige naamwoord dat Ovidius gebruikt om de rede uit te drukken. VW-1010-a-14-2-o 2 / 5 lees verder Pagina: 38