BOSBOUW IN SLEESWIJK-HOLSTEIN [914 (43)] door J. J. M. JANSEN In 1927, dus ruim 25 jaar geleden, heb ik met professor Jager Gerlings een excursie naar Sleeswijk-Holstein gemaakt. In Juli 1954 maakte ik dezelfde tocht in gezelschap van de heren Schenkenberg van Mierop en Blokhuis. Het doel van deze beide excursies was, inzicht te krijgen in de resultaten van een heidebebossching op grote schaal, die daar sedert 1880 heeft plaats gehad en omstreeks 1920 was voltooid. Nadien is veel herbebost en men treft dus thans een eerste en een tweede generatie op voormalige heide aan. Sleeswijk-Holstein is van belang voor de Nederlandse bosbouw, omdat grond en klimaat veel overeenkomst vertonen met die van ons land, in het bijzonder met Drente, terwijl uit de resultaten van een bebossing, die 40 jaar eerder werd ingezet dan in Drente, veel is te leren. Ligging en klimaat, Het land is gelegen tussen Noord- en Oostzee en wordt ten noorden begrensd door Jutland en ten zuiden door de lijn Hamburg-Liibeck. Klimatologisch behoort het tot de reeks van uitgesproken maritieme landstreken, beginnende bij Zuid-Nederland (Brabant) en eindigende met Jutland. De jaarlijkse neerslag is in al deze gebieden vrijwel gelijk, ongeveer 700 mm. De gemiddelde zomertemperatuur, die belangrijk is voor de groei van de houtsoorten, daalt naarmate men in de genoemde reeks noordelijker komt en ligt hier zeker 2 C lager dan in Midden-Nederland. De gemiddelde zomer-luchtvochtigheid is in verhouding hoger. Een en ander is een der redenen, dat de groei van de pinussoorten er slechter is, terwijl die van de lariks, Picea- en Abiessoorten beter is, bij gelijke grondslag als in Midden-Nederland. Geologisch is Sleeswijk-Holstein in twee delen te onderscheiden. Evenals in Jutland, bestaat het westelijke deel uit praeglaciale gronden, die onder invloed van de ijstijden zijn vervormd, hier en daar werden gestuwd en aan de oppervlakte zijn gebleven, terwijl op andere plaatsen dikke dekzandlagen dit praeglaciaal bedekken. Deze dekzanden zijn wel vaak zwaar gepodsoleerd, doch de grondwaterstand is meestal hoog. Met uitzondering van de gronden met een ondergrond van grofkorrelig zand moeten de bosgronden tot de vrij goede worden gerekend. Dit blijkt ook uit de goede groei der exoten. Het oostelijke deel van het land is onder invloed van de laatste ijstijd gevormd en bestaat uit glaciale afzettingen, die nog weinig zijn verweerd en naast veel leem in de ondergrond, aan de oppervlakte, ook kalkrijkdom vertonen. Hier zijn uitsluitend beste bosgronden aanwezig. Voor vergelijking met ons land heeft het westelijk deel alleen betekenis en dit deel was dan ook in hoofdzaak doel van. de excursies. Heide-ontginning. Voor 100 jaar was Sleeswijk-Holstein een bosarm land. De oppervlakte bos bedroeg slechts 6%. Deze bossen verkeerden
123 meest in een zeer slechte toestand, als gevolg van overkapping en veeweiden. Bij de heidebebossing is men begonnen de groveden als pioniershoutsoort te gebruiken, meer of minder gemengd met fijnspar. Van deze eerste bebossingen zijn de resultaten over het algemeen slecht geweest. De groveden werd hevig door schot aangetast en er ontstonden holle opstanden met slechte stamvormen. W a a r met weinig fijnspar werd gemengd, ontstonden hol staande fijnsparopstanden. In 1927 zagen wij honderden hectaren van dergelijke fijnsparopstanden, die zo hol stonden, dat de bomen van onder tot boven groen betakt waren en bovendien nog behangen met allerlei fantatisch uitziende baardmossen. Het was de grote bosbouwkundige Carl Emeis, die omstreeks 1880 zijn belangrijk werk als provinciaal houtvester verrichtte en het roer radicaal heeft omgegooid door met andere houtsoorten te gaan werken. Zijn zoon W. Emeis, heeft zijn werk voortgezet en beide Emeisen hebben in hun leven tezamen meer dan 15.000 ha bebost. Behalve dat Carl Emeis zelf grote bebossingen in het leven riep, heeft hij overal in den lande geadviseerd en men ziet nu nog alom de sporen van zijn pionierswerk. Ook heeft hij de Heidekulturverein" in 1889 opgericht, die echter in 1914, bij gebrek aan werkobjecten, weer werd opgeheven, nadat er intussen veel bebosschingswerk was verricht. Het percentage bos is langzamerhand toegenomen tot 8% van de oppervlakte, dat is rond 100.000 ha. Hiervan is 70% particulier en 30% overheidsbos. Ondanks de goede toestand, waarin de landbouw thans verkeert, gaat de bebossching nog steeds door, maar nu op meer of minder verwaarloosde landbouwgronden. Afgelegen ligging, nijpend gebrek aan landarbeiders en hoge houtprijzen doen hier en daar de boeren besluiten te bebossen. Daarbij komt, dat de boeren niet zo bosvijandig van inborst zijn als bij ons. Om op het werk van Emeis terug te komen ; hij werkte vrijwel altijd met een vrij intensieve grondbewerking, hetzij door middel van stoomploeg of ossenploeg, hetzij door middel van rabattencultuur, Deze laatste cultuur maakt een eigenaardige indruk. Op 3 tot 8 meter afstand werden diepe sloten gegraven, waarvan de grond over de tussengelegen rabatten werd uitgespreid, zonder dat deze stroken eerst nog werden bewerkt. Emeis plantte op deze diep en intensief bewerkte grond in hoofdzaak exoten als fijnspar, stïtkaspar, douglas, Jap. lariks en zilverden, alles meer of minder gemengd met pinussoorten als bergden en groveden en soms met beuk. Het goede resultaat, dat hij bereikte, is voor een belangrijk deel te danken aan de geringe plantwijdte. Hij plantte steeds in 1 meter kwadraatverband, zodat hij een spoedige sluiting verkreeg en daardoor de verheiding de baas kon blijven. Zijn zoon W. Emeis verliet die dichte plantwijdte en plantte, zoals wij in 1927 zagen, op 1,5 meter in het vierkant. Toen leken de resultaten door sterke verheiding en te late sluiting ons al problematisch. Een bebossing van hem, in 1927 door ons bezocht en die wij toen zeer pessimistisch beschouwden, had dan ook tot een; dusdanig slecht resultaat geleid, dat men het in 1954 raadzaam vond hier niet met ons heen te gaan (Wallsbüll ten Westen van Flensburg). Een van de mooiste bebossingen van Carl Emeis is wel het Revier Brekendorf (Kreisforst Eckernförde), 215 ha groot: Het is gelegen op
124 praeglaciale grond, ten tijde van de bebossching sterk verwilderd met heide en gras. Emeis liet hier de grond strooksgewijze bewerken met de Eckertse bosploeg en hij plantte in rijen de volgende mengingen : Jap. lariks met beuk ; douglas met fijnspar en sitkaspar; zilverden met beuk ; fijnspar met sitkaspar. In 1927 schreven wij van deze, toen gemiddeld. 17-jarige bebossching, dat zij er zeer hoopvol bij stond. N u staat er gemiddeld 100 m 3 hout per ha. De gemiddelde leeftijd is 45 jaar. W i j zagen hier typische voorbeelden van tijdelijk kromme groei bij lariks. O p een krom onderstuk van 8 a 10 m vertoonden de lariksstammen een recht bovenstuk van 15 m lengte. De kromme stamvorm werd hier blijkbaar door een snelle jeugdgroei veroorzaakt. Toen de groei minder snel werd, werden de stammen recht. Ook de provinciale bebossingen van Emeis nabij Langenberg, Süderlugum en Karlum, die er naar onze smaak in 1927 vrij goed voor stonden, hebben zich schitterend ontwikkeld. Overal viel de goede groei van sitka, fijnspar, zilverden en Jap. lariks op. De bijgemengde pinussoorten waren al verdwenen. Op grond van deze goede resultaten, bereikt na 60 70 jaren, zijn wij hoopvol ten aanzien van de toekomst van onze Drentse heide bebossingen, die toch in hoofdzaak ook met deze houtsoorten werden uitgevoerd. Bovendien was onze voorbereiding van de grond zoveel beter dan die bij de Emeise bebossingen toegepast. Alleen het vaststellen hiervan maakt een bezoek aan Sleeswijk-Holstein ten volle waard. Naast het werk van Emeis heeft het Staatsbosbeheer ook niet stil gezeten. Onder leiding van Merten werden in de jaren 1927 tot 1930 enkele honderden hectaren kapvlakten van slecht groeiende grovedennen en fijnsparbossen herbebost met Japanse lariks. Deze bebossingen zijn bij de aanvang door ons toentertijd bezocht en hebben we thans wederom in ogenschouw genomen. V a n deze lariksbebossingen berichtte Wiedemann omstreeks 1935, dat zij ten dode waren opgeschreven tengevolge van een enorme vraat van bladwespen. Inderdaad heeft deze plaag geweldig huisgehouden, maar toch niet zo, dat er niets van is overgebleven. Het complex in de Revierförsterei Hasselbusch. Forstamt Rantzau werd aangelegd na een strooksgewijze grondbewerking op dekzand met zware oerbanken, waaronder zeer grofkorrelig zand, en als zuivere lariksopstand aangelegd. Hier moet het geringe vochtbindend vermogen van de grond als voornaamste oorzaak van het mislukken worden aangemerkt. \Vaar vol was bewerkt, waren de resultaten iets beter. De bank werd hier beter gebroken. De sterk door de bladwespenvraat uitgedunde opstanden van 25-jarige leeftijd, vertoonden vrijwel geen bijgroei meer en waren sterk met korstmossen begroeid. De grond was volkomen met gras begroeid. Het complex lariks, gelegen in de Föstereien Daldorf en Rickling, Forstamt Neumünster vertoonde een veel betere groei. De grond is hier lemig zand met zeer weinig oerbank. De sterkst aangetaste stukken waren reeds opgeruimd, doch twee derde was nog aanwezig. De groei was nu nog matig, doch de grasmat vormt een ernstige belemmering voor de verdere groei. Het resultaat is hier niet in overeenstemming met de gesteldheid van de grond. Men had hier beter verwacht. Het feit, dat men zuiver had geplant en aan menging met bodemverbeterende houtsoorten niet had gedacht, moet naar onze mening als oorzaak van de minder goede groei worden aangemerkt. Het staat toch wel als een paal boven water, dat
125 loofhoutbijmenging, hetzij in de kronen, hetzij als onder-étage, gunstige omstandigheden schept en schade door insectenvreterij helpt voorkomen. In de Emeise bossen, waar de lariks overal in menging met beuk of andere houtsoorten is geplant, werden dergelijke calamiteuse insectenschaden niet geboekt. Bouwland bebossing. Tenslotte enige opmerkingen over bebossingen van oud-bouwland. Deze werden in hoofdzaak uitgevoerd met houtsoorten, die door Emeis reeds als waardevol werden erkend. De Japanse lariksopstanden vertonen een te snelle groei, vooral in de jeugd, waardoor de stamvorm zeer sterk werd benadeeld. De menging met beuk doet prettig aan. Een goede bosgrond, met een behoorlijke vertering van het strooisel, is het resultaat. Menging van lariks met beuk, waarin in Drente op bescheiden schaal aandacht werd besteed, zou in de toekomst meer moeten worden toegepast. Misschien kan door gebruik van stikstofmest, kalk en/of fosforzuurmest een nog betere omzetting van het strooisel worden verkregen. Er valt schade door phomopsis te constateren, als gevolg van onoordeelkundig snoeien. Op behoorlijke grond met leem in de ondergrond of met hoge grondwaterstand is een aanwas gedurende 30 jaren van gemiddeld 10 m 3 per jaar en per ha zeer gewoon. De fijnspar-, sitka- en douglasopstanden op deze gronden, groeien eveneens in de eerste 30 jaar fantastisch. Een gemiddelde aanwas van 15 m 3 per jaar en per ha is niets bijzonders. Er valt echter schade door Fomes annosus, Armillaria en Dentroctonus micans te constateren. De toekomst is daardoor onzeker. Herbebossing. De bossen van Sleeswijk-Holstein werden in de naoorlogse jaren 1945 1948 voor 40% van de oppervlakte kaalgeslagen door de Engelse bezetter. Het hout werd als mijn- en bouwhout naar Engeland verscheept. Dientengevolge is de herbebossing een groot vraagstuk geweest, maar gelukkig thans vrijwel voltooid. Bij deze grote oppervlakte kon het niet anders of men moest zijn toevlucht nemen tot de houtsoorten, die in grote massa waren te verkrijgen, zoals de pinussoorten. Gelukkig heeft men overal getracht een menging met de bovengenoemde exoten aan te brengen. Indien men vraagt, of deze herbebossing op bevredigende wijze tot stand is gekomen, dan moet men tot de slotsom komen dit te ontkennen. Immers, het bijna volslagen gemis aan loofhoutmening doet ondeskundig aan. - Het is toch ongetwijfeld niet juist, dat in dit uitgesproken maritiem klimaat generatie na generatie uitsluitend met naaldhout wordt doorgewerkt. Er moet dan eenmaal een catastrofe optreden. Een Nederlands bosbouwkundige ziet zich als adviseur in Sleeswijk-Holstein voor grote moeilijkheden geplaatst. Een juist advies, gebaseerd op grond en voorgeschiedenis, moet toch liggen in een aanleg van min of meer gemengde bossen, in die zin, dat minstens aan het loofhout als onder-étage aandacht moet worden geschonken. Dat de uitvoering van een dergelijk advies met grote moeilijkheden gepaard zou gaan, is gelegen in de jachttoestanden. Zonder een geduchte afrastering, die vaak ƒ 300 per ha omrasterd terrein kost, is een dergelijk advies niet uit te voeren en die uitvoering zal dan ook vaak achterwege moeten blijven, als het om grote oppervlakten gaat. Wildschade. De wildstand is er veel te hoog. Er komen op vele bos-
126 terreinen 25 reeën per 100 ha voor en soms 5 herten. Het is dringend gewenscht dat die stand tot achtereenvolgens 2 en 1 stuks wordt teruggebracht. W o r d t geen. afrastering aangebracht, dan is de houtsoortkeuze beperkt en zijn de inboetingskosten abnormaal hoog ; men rekent voor dit laatste met een percentage van 40. Hoe enorm het benodigde bedrag wordt, beseft men als men hoort, dat een jonge cultuur daardoor op ƒ 3000 per ha zou komen. Deskundigen schatten de schade aan het bos toegebracht door één hert, gedurende zijn gehele leven veroorzaakt, op 30.000 DM. W a a r er tegenwoordig vrij veel stemmen opgaan, die aan deze misstand een einde wensen te maken, is de hoop gewettigd, dat er eens een verandering ten goede zal komen. In de tijd van Emeis was de wildstand normaal. D e exoten. De beste exoten, die de slecht groeiende groveden en de matig groeiende fijnspar in Sleeswijk-Holstein kunnen vervangen, zijn sitkaspar, douglas, zilverden en Japanse lariks. Ook Abies grandis en Nordmanniana zijn hier en daar aanwezig en vertonen een goede groei. Aan de sitkaspar is een grote ruimte toegewezen. Deze houtsoort wordt echter thans, bij een leeftijd van 40 tot 60 jaar, door Dendroctonus micans sterk aangegrepen. Men tracht de schade te beperken, door alle enigszins aangetaste exemplaren tijdig weg te kappen. De Japanse lariks kent géén aantasting van het lariksmotje en heeft, behalve de bladwespvreterij op enkele grote larikscultures in de dertiger jaren, geen schade van insecten te lijden gehad. De douglas vertoont een zeer goede groei en kan alleen nabij de kust vanwege de sterke winden, moeilijk tot hogere leeftijd worden gebracht. De zilverden groeit over het algemeen zeer goed. De lage zomertemperatuur en de hoge luchtvochtigheid in de zomer zullen dat ongetwijfeld mogelijk maken. Er zijn geen insectenschaden geconstateerd. Belangrijke bosobjecten. Hieronder volgt een opsomming van interessante bosobjecten, met hetgeen deze objecten te zien geven. Westelijk Sleeswijh-Holstein met öud-diluviale en oudrglaciale gronden. 1. Staatsforstamt Rantzau nabij Bad Bramstedt, Försterei Hasselbusch, Mislukte lariksaanplantingen van 1927 1932. Oude groveden-* en fijnsparopstanden van 1880. Fraaie mengingen van lariks, sitka en fijnspar van de jongste tijd. 2. Staatsforstamt Neumünster, Försterei Daldorf en Rickling. Ten dele mislukte Jap. Iariksbeplanting van 1927 1932. Jonge beplanting met groveden, gemengd met fijnspar en Amer. eik (1 per 16 m 2 ). W e g e n s zware schotaantasting in deze streken worden de grovedennenbeplantingen 7 jaar achtereen bespoten met koperverbindingen. Kosten totaal 600 D M per ha. Sitka-proefveld (1890); proefvelden met lariks op verschillende afstanden (1930). Aanplantingen met de Murray-den. Herbebossingen in gaas (340 D M per ha aan afrasteringen) met gemengde houtsoorten. 3. Staatsforstamt Segeberg. Goede fijnspar op oud-bouwland, slechte fijnsparopstanden op heide. 4. Staatsforstamt Rensburg, Försterei Kropp ten zuiden van Schleswig. Als boven. 5. Kreisforst Eckernförde, Revier Brekendorf (Z.O. van Schleswig). Fraaiste heide bebossingen van Carl Emeis, 45 jaar oud. Zilverden, Jap. lariks, fijnspar, douglas en Sitka-opstanden, alles in menging.
127 6. Privatforst Louisenland aan Die Schlei. Bouwland bebossingen van ongeveer 1930. Jap. lariks, sitka, gemengde opstanden. 7. Staatsforstamt Schleswig, Försterei Schobüll bei Husura. Op enkele km van de kust verwijderd. Veel schade door wind, In 1910 door HaideKulturverein aangeplant. Sitka zwaar door micans aangetast. Verjonging op mengbos van lariks, sitka, beuk, Amer. eik, bergden. 8. Staatsforstamt Schleswig, Försterei Drelsdorf. In 1890 door C. Emeis ontgonnen. Stoomploeg en. rabattencultuur. Mengopstanden van lariks, zilverden, sitkaspar ; eik en beuk aan de randen. Verjonging op sitka, lariks, berk onder scherm van de oude zilverden en enkele dennen. 9. Forstgenossenschaft Bohmstedt. Kreis Husum. Op advies van C. Emeis aangelegd omstreeks 1900. Mengopstanden van zilverden, die zeer fraai is, fijnspar, beuk, eik, Jap. lariks. Verjonging van zilverden onder scherm, maar in gaas. 10. Forstgenossenschaft Langenhorn, van 1904 door C. Emeis aangeplant. Gelegen aan de kust nabij Bredstedt. Arme grond met grovedennenopstanden (zeer slecht), zuivere fijnspar (slecht), Japanse lariks gemengd met sitka, eik en beuk en zuiver sitkaspar. Jonge cultures na lupinenvoorbouw met sitka, lariks en loofhout-bijmenging, 11. Staatsforsamt Flensburg, Revierförstereien Langenberg, Süder Liigum, Karlum, allen door C. Emeis aangelegd. Stoomploeg, diepploeg, rabattenculturen. Mengopstanden van sitkaspar, zilverden, fijnspar, Jap. lariks, douglas, 70 jaar oud. Fraaie bosbeelden. Grote herbebossingsvlakten van de laatste 5 jaren met groveden als drijfhout en verder bovengenoemde houtsoorten. Kosten der culturen van 2500 tot 3000 D M per ha (40% inboetingskosten), 12. Staatsforstamt Flensburg, Försterei Wallbiill geplant door W, Emeis. Mislukkingen op grote schaal vanwege de te grote plantafstand. B. Oostelijk Sleesïvijk-Holstein met jonge morainegrond. 13. Staatsforstamt Flensburg, Försterei Handewitt nabij Flensburg. Prachtige zilverdenopstanden en Jap. lariks, alles door C. Emeis ontgonnen. 14. Staatsforstamt Schleswig. Försterei Tiergarten, nabij de stad gelegen. Verjonging van de loofhoutopstanden van beuk en eik, met es, eik enz. 15 Staatsforstamt Schleswig, Försterei Idstedt met fraaie grovedennen en douglasopstanden. 16. Staatsforstamt Schleswig, Försterei Steinholz met een 70-jarig sitkabos met een lopende aanwas van 19 m 3. Houtvoorraad 841 m 3 per,ha. Dit is de zwaarste sitka-opstand van geheel Duitsland, wellicht van geheel Europa. Geen micans" beschadiging. Staat op oude eikengrond, leem in de ondergrond. 17. Forstamt Altenhof nabij Eckernförde. Particulier bezit. Prachtige beukenopstanden, hoogte 40 m, inhoud per stam tot 5 m 3. 18. Staatsforstamt Neumünster, Forstort Brüggerholz. Zeer oude (meer dan 100 jarige) Eur. lariksopstanden, die zich natuurlijk verjongen, nadat de ondergroei van beuk wordt weggeslagen. Inhoud per stam 2 tot 3 m 3. Vergelijking met Jutland. Vergelijken wij de bosbouw op heidegronden in Sleeswijk-Holstein met die van West-Jutland,dan valt deze zeer ten gunste van eerstgenoemd land uit, dank zij het pionierswerk van Carl Emeis. Voor jonge bosbouwers, die beheerswerk in ons land opgedragen krijgen, is het van het grootste belang, dat zij deze landstreek intensief
128 gaan bestuderen, opdat zij richtlijnen kunnen ontwerpen voor de toekomstige behandeling van de hen toevertrouwde bossen. Speciaal geldt dit voor Drente, waar de toestanden zoveel overeenstemming vertonen met die van Westelijk Sleeswijk-Holstein. Het intensieve bezoek van het vorige jaar hebben wij te danken gehad aan de onvermoeide leider der excursie Oberfor-stmeister Siebenbaum, wonende te Kiel. Hij is hoofd van de Forstabteilung der Landwirtschaftskammer, die, zoals wellicht bekend is, de voorlichting van het particuliere bosbezit verzorgt. Met zijn assistenten heeft hij de handen vol om over 70.000 ha te adviseren. Zijn werk omvat behalve adviezen, ook het voeren van beheer, het maken van bedrijfsplannen en het verkopen van hout. Mededelingen van de Nederlandsche Boschböuw Vereeniging VOORJAARSBIJEENKOMST 1955 Vrijdag 20 Mei 10.15 12.30: Algemene Ledenvergadering in Hotel de Plasmolen", gelegen aan de Rijksweg Nijmegen-Venlo 16 km. van Nijmegen). 12.30 13.30: Lunch in Hotel de Plasmolen". 13.30 14.00: Per auto naar de Rips. 14.00 17.30 : Excursie op het bosbezit de Stïppelberg", eigendom van de Erven A. H. Ledeboer, onder leiding van Prof. Dr G. Houtzagers. 17.30 18.00: Terugtocht naar Hotel de Wolfsberg" te Groesbeek. 18.00 19.30: Borrelmiddag in Hotel de Wolfsberg". 19.30 21.00: Diner in Hotel de Wolfsberg". Zaterdag 21 Mei 8.15 12.00: Excursie in de Boswachterij Groesbeek", onder leiding van Ir J. A. H. J. G. Baron van Oldeneel tot Oldenzeel. 12.00 13.30 : Koffietafel in het Jeugdhotel die Hooghe Hoenderbergh" te Groesbeek.,, 13.30 : Sluiting van de Voorjaarsbijeenkomst door de Voorzitter Prof. Dr G, Houtzagers.