Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht



Vergelijkbare documenten
Monitoring Faunapassages Noord-Brabant pilot 2006

Txt L.,t6bS. Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht. Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecojoge & miheu

Het gebruik door dieren van faunapassages bij de Elfenbaan.

Amfibieën op loopstroken onder rijkswegen

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

NOTITIE. Methodiek. Plangebied en ingreep

Natuurtoets innamepunt Epe

Bron: Goois Natuurreservaat Natuurbrug Zanderij Crailoo: verbinding voor mens en dier

Onderzoek flora en fauna Landschapspark Susteren

Natuurtoets Haarweg 127 te Gorinchem

Quick scan beschermde soorten zonneweide Ceresweg, Tholen

Monitoring wildwaarschuwingssysteem in Overijssel

NOTITIE. Quickscan perceel Veldstraat 4 te Nijmegen. Methodiek. Plangebied en ingreep

Gemeente s-hertogenbosch Dhr. T. van Tol Postbus GZ s-hertogenbosch

Rapport monitoring gebruik faunapassages

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Ecologische corridor De Groene Schakel en HOV-verbinding op Anna s Hoeve

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Vleermuisonderzoek Prins Mauritsschool Nijmegen

P.W. Pastoor Blauwverversteeg DX Harderwijk. Notitie veldbezoek perceel Blauwverversteeg 3 te Harderwijk

ons kenmerk / /GerSm datum 12 januari 2018 onderwerp Advisering faunaverkeerslachtoffers fietspad uw kenmerk - aantal blz.

FAUNAMONITORING IN DE PROVINCIE ZEELAND Provincie Zeeland & Rijkswaterstaat Zee en Delta 1 FEBRUARI 2019

Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

Notitie veldbezoek Middelweg 12 te Moordrecht

Notitie Flora en faunawet bestemmingsplan Centrum Best; Locatie ten noorden van begraafplaats

Om een beeld te verkrijgen van de aan of afwezigheid van de das hebben verschillende soorten onderzoeken plaatsgevonden.

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

Effecten revitalisatie oude meander Lunterse Beek op de aanwezige dassen

NOTITIE. Ecologie & landschap. Conclusie. Toelichting

Quick scan ecologie. terrein hoek Bladstraat Bogtmanweg Tuitjenhorn. 21 februari 2018

asbest bodem ecologie

Rugstreeppad Hoogstede deelverslag veldcheck te zeven gebieden

Dieren in de vrije natuur in het Park Berg en Bos door Henk Otto

Nader onderzoek vleermuizen schoolgebouw Anne Franklaan, Montfoort

Ervaringen met verkeersslachtoffertellingen G.F.J. Smit, A.J.M. Meijer Bureau Waardenburg bv

D l : Q O3' 7 DIEREN GEBRUIKEN FAUNAPASSAGES ONDER DE A6 IN FLEVOLAND. G.F.J. Smit G.J. Brandjes

NOTITIE Gemeente 's-hertogenbosch T. van Tol Postbus GZ s-hertogenbosch

Vliegroute vleermuizen Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Beoordeling van de effectiviteit van een tijdelijke vliegroute voor vleermuizen in juli 2008

Beknopte notitie over varianten Ecologische verbinding over de Utrechtse weg (N417).

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Onderzoek naar het voorkomen van de waterspitsmuis in een herinrichtingsgebied in Polder de Peizer- en Eeldermaden in 2009

Monitoring Natuurverbinding Hoorneboeg & Zwaluwenberg

Notitie Ontwikkeling TBT en aanwezigheid van de das

De weg eist zijn tol: 10 jaar verkeersslachtoffers op de Nijmeegsebaan in Groesbeek

Gemeente Heusden Quick-scan Wethouder van Buulweg Nieuwkuijk

Gemeente Nijmegen T. Martens Postbus HG Nijmegen. Quick scan Flora- en faunawet Mesdagstraat te Nijmegen

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

Ecologica BV Rondven PX Maarheeze. Quickscan beschermde flora en fauna Landgoed de Klokkenberg te Breda

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Gemeente s Hertogenbosch Dhr. J. Winter Postbus GZ s-hertogenbosch

Natuuronderzoek Pauwhof in Zwaanshoek

Inventarisatie grote bosmuis Ruiten Aa, Groningen 2011

Beschrijving plangebied bron: Koopman & Ingberg (2009)

Quick scan ecologie Frankemaheerd te Amsterdam ZO

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen

Onderzoek naar het voorkomen van noordse woelmuis & waterspitsmuis De Hulk & Etersheim 2014

Evelop BV de heer B. Schulte Postbus RC Utrecht. Notitie

de heer A. van Straalen Zwaansweg 2B 4247 EX Kedichem Quick scan beschermde soorten Zwaansweg 2B, Kedichem

BILAN. RAPPORT 2006 Nijmegen - (GLD) - Nijmegen, Winckelsteegh DEFINITIEF CONCEPT. Veldonderzoek naar rode eekhoorn

Advies over ontsnipperingsmaatregelen

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

Onderdeel van de 9 ecoducten op de Veluwe, Utrechtse en Sallandse Heuvelrug D. Emond G.J. Brandjes

Verslag RAVON Utrecht Excursie Landgoed Den Treek Henschoten 10 april 2010

Vrijwilligersbijeenkomst. 30/5/2016 Mundo-B

... EcoGroen Advies BV Emmastraat AG Zwolle

Faunaonderzoek met de fotoval op 11 kerkterreinen van de Stichting Oude Groninger Kerken

Surveillance Muntjak Goirle

In opdracht van: Gemeente Utrecht

FLORA- EN FAUNASCAN Fietsbrug over de A9

Verkennend natuuronderzoek locatie Smitterijhof te Haaksbergen

Dagvlinderwaarnemingen Balgoijse Wetering (west) 2016

Dassen onderweg. Jaap Mulder & Nico Jonker. Provincie Noord-Holland Rijkswaterstaat Prorail - Grontmij Bureau Mulder-natuurlijk

Postbus RK Utrecht

Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

MUIZENINVENTARISATIE KAPPERSBULTEN. Guido Lek & Harold Steendam november 2009

Aanleiding van het onderzoek Wat is een quickscan

Waterbodemsanering Biesbosch

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Notitie natuurtoets bouwlocaties Hierden

Dassensporen versie

Evaluatie tien faunapassages Zeeuws- Vlaanderen 2008

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde

Rapportage biotoopinschatting en veldonderzoek in verband met de dijkversterking bij Schoonhoven

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

Kwalificatie plangebied als secundair leefgebied

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 18 april 2017) Nummer 3288

Soortenlijst Flora faunawet. Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorziening

Quick scan ecologie Grote Sloot te Burgerbrug

Bureau Waardenburg bv. 0.42a, " Notitie aanvullend onderzoek Valleipark te Leusden

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

Amfibieën in de verbindingszone Kaaistoep - Drijflanen in. Tilburg Frank Spikmans & Arnold van Rijsewijk

Ontsnippering A27 In het Gooi

Vos. De kop-romplengte van 58 tot 90 cm met een staart van 32 tot 48 cm.

Verkennend natuuronderzoek locatie Woonpark Zeist

Transcriptie:

Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht Onderzoek op 13 locaties langs rijkswegen A12, A27 en A28 G.J. Brandjes F. van Vliet

Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht Onderzoek op 13 locaties langs rijkswegen A12, A27 en A28 G.J. Brandjes F. van Vliet opdrachtgever: Rijkswaterstaat Utrecht 31 augustus 2006 rapport nr. 05-259

Status uitgave: eindrapport Rapport nr.: 05-259 Datum uitgave: 31 augustus 2006 Titel: Subtitel: Samenstellers: Monitoring gebruik faunapassages Rijkswaterstaat Utrecht Onderzoek op 13 locaties langs rijkswegen A12, A27 en A28 drs. G.J. Brandjes drs. F. van Vliet Aantal pagina s inclusief bijlagen: 64 Project nr.: 05-440 Projectleider: Naam en adres opdrachtgever: drs. G.J. Brandjes Rijkswaterstaat Utrecht Postbus 650, 3430 AR Nieuwegein Referentie opdrachtgever: Opdrachtbonnr. 43001570 dd. 22 augustus 2005 Akkoord voor uitgave: Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.M. Meijer Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Rijkswaterstaat Utrecht Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2000 / ISO 9001:2000. 2

Voorwoord Rijkswaterstaat Utrecht wil alle faunapassages in haar beheersgebied evalueren op hun effectiviteit voor de dieren die in de omgeving van de voorzieningen voorkomen. Rijkswaterstaat Utrecht heeft Bureau Waardenburg opdracht gegeven om de monitoring van faunapassages in 2005 en 2006 uit te voeren. Het onderzoek is opgedeeld in drie delen: 1. Monitoring van 13 locaties langs de A12, A27 en A28. Uitvoering: najaar 2005 en voorjaar 2006. Rapportnummer: 05-259. 2. Monitoring van Ecoduct Leusderheide (A28) en de boommarterbrug (A12). Uitvoering: voorjaar 2006. Rapportnummer: 06-145. 3. Monitoring van 19 locaties langs de A2, A12, A27 en A28. Uitvoering: voorjaar 2006 en najaar 2006. Rapportnummer: 06-090. Het voorliggende rapport (05-259) bevat de resultaten van het eerste deel van het onderzoek. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: G.J. Brandjes projectleiding, veldwerk en rapportage F. van Vliet veldwerk en rapportage Vanuit Rijkswaterstaat Utrecht is het project begeleid door de heer P. van Veen en mevrouw D. Grote Beverborg. 3

4

Inhoud 1 Inleiding...7 1.1 Aanleiding...7 1.2 Doelstelling...7 2 Opzet van het onderzoek...9 2.1 Onderzoekslocaties...9 2.2 Methodiek...9 3 Resultaten...11 3.1 Algemeen...11 3.2 Resultaten per locatie...12 3.3 Bespreking per doelsoort...29 3.4 Ecologische relevantie voor doelsoorten in relatie tot locatiekeuze...32 4 Conclusies en aanbevelingen...35 4.1 Conclusies...35 4.2 Aanbevelingen...36 5 Literatuur...39 Bijlage 1...43 Bijlage 2...45 5

6

1 Inleiding 1.1 Aanleiding Sinds begin jaren negentig is in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Utrecht een groot aantal faunapassages aangelegd (momenteel 34) om het versnipperende effect van de infrastructuur op de natuur te verminderen. Dit zal de komende jaren blijven doorgaan. Kennis over het gebruik van de reeds aangelegde faunapassages door (de beoogde) dieren is echter nog zeer beperkt. Rijkswaterstaat Utrecht wil daarom diverse (soorten) faunavoorzieningen evalueren op hun effectiviteit voor de dieren die in de omgeving van de voorzieningen voorkomen. Rijkswaterstaat Utrecht heeft om die reden een Monitoringplan naar de functionaliteit van de faunapassages bij Rijkswaterstaat Utrecht opgesteld. Rijkswaterstaat Utrecht heeft Bureau Waardenburg in het kader van bovenstaand plan opdracht gegeven voor de monitoring van de 34 faunapassages. Het onderzoek is opgedeeld in drie delen: 1. Monitoring van 13 locaties langs de A12, A27 en A28 in najaar 2005 en voorjaar 2006 (sporenonderzoek). 2. Monitoring van Ecoduct Leusderheide langs de A28 en de boommarterbrug over de A12 in voorjaar 2006 (videomonitoring en sporenonderzoek). 3. Monitoring van 19 locaties langs de A2, A12, A27 en A28 in voorjaar 2006 en najaar 2006 (sporenonderzoek). Het voorliggende rapport bevat de resultaten van het eerste deel van het onderzoek (rapportnummer 05-259). Deel 2 en 3 van het onderzoek zijn respectievelijk onder de rapportnummers 06-145 en 06-090 verschenen. 1.2 Doelstelling Het doel van het onderzoek is een indruk te krijgen van: - de functionaliteit van de faunapassages: soorten en aantallen dieren die van de voorziening gebruik maken; - het ecologische belang voor de doelsoorten, de relevantie van de locatiekeuze; - de relatie met de omgeving (aanwezigheid van soorten: Natuurloket en verspreidingsatlassen); - eventuele maatregelen voor verbetering van (het rendement van) de voorzieningen. 7

8

2 Opzet van het onderzoek 2.1 Onderzoekslocaties Het onderzoek omvat 13 locaties binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat Utrecht. De locaties betreffen zowel kleine voorzieningen (faunabuizen, loopplanken in duikers) als meer omvangrijke faunapassages (grote tunnel met stobbenwal, bijvoorbeeld Zanderij Maarn) en zowel overdekte als niet overdekte faunapassages. Een volledige lijst van de onderzochte locaties met de bijbehorende specificaties is opgenomen in Bijlage 1. 2.2 Methodiek Stobbenwallen (onder viaducten of in een tunnel: de overdekte situaties ) zijn onderzocht door middel van zandbedden van zilverzand (over de gehele breedte van de loopstrook en ca. 1,5 meter lang in de looprichting), waarbij het uitlezen, eventueel fotograferen en egaliseren van het zandbed wekelijks heeft plaatsgevonden gedurende een periode van 6 weken in het najaar (2005) en 6 weken in het voorjaar (2006). Viaducten (de niet overdekte situaties ; al dan niet met stobbenwal) zijn onderzocht door middel van sporenbedden van zilverzand (over de gehele breedte van de loopstrook en ca. 1,5 meter lang in de looprichting), waarbij het uitlezen, eventueel fotograferen en egaliseren van het zandbed tweemaal per week heeft plaatsgevonden gedurende een periode van 6 weken in het najaar (2005) en 6 weken in het voorjaar (2006). Niet overdekte passages zijn gevoeliger voor weersomstandigheden (regen, verwaaiing, uitdroging) dan overdekte passages. Om die reden zijn ze frequenter gecontroleerd dan de overdekte passages. Duikers met loopplanken en faunabuizen ( overdekte situaties ) zijn onderzocht door middel van triplex sporenplaten met papieren aan weerszijden (in de lengterichting) en een inktstempel (= absorptiedoek verzadigd door een mengsel van paraffine-olie en koolstof) in het midden. Het vervangen van belopen papieren vellen door nieuwe vellen (die altijd voorzien worden van een codering met locatie, datum en richting) heeft wekelijks plaatsgevonden gedurende een periode van 6 weken in het najaar (2005) en 6 weken in het voorjaar (2006). Sporen zijn achteraf gedetermineerd, opgeteld en ingevoerd. 9

Voorbeeld inktprenten egel Voorbeeld inktprenten bosmuis (sprongengalop) 10

3 Resultaten 3.1 Algemeen In totaal is gebruik van de faunapassages door 14 soorten zoogdieren (excl. mens en hond) vastgesteld: - egel - ree - wezel - eekhoorn - hermelijn - (bos)muis* - bunzing - bruine rat - boommarter - haas - das - konijn - vos - huiskat [* sporen van bosmuizen zijn te herkennen aan de sprongengalop (groepjes van vier pootafdrukken bij elkaar met een relatief grote onderlinge afstand tussen de groepjes). Deze sprongengalop wordt door overige muizensoorten (met uitzondering van huismuis) zelden gebruikt (en dan nog vrijwel uitsluitend onder speciale omstandigheden, bijvoorbeeld in de sneeuw of op de vlucht). Ook muizensporen in stap kunnen betrekking hebben op bosmuis en zijn dan moeilijk te onderscheiden van sporen van woelmuizen. Sporen van woelmuizen zijn zelden op soort te brengen. In de huidige rapportage wordt gebruik gemaakt van de algemene aanduiding muis in geval van stappende muizen (deze kunnen dus betrekking hebben op zowel ware muizen zoals de bosmuis als op woelmuizen) en worden muizen die een sprongengalop hebben geproduceerd gezien als bosmuizen.] Tevens is op veel locaties gebruik door amfibieën ( salamander, pad en kikker ) en op één locatie door reptielen ( hagedis ) vastgesteld. Gebruik door vogels en ongewervelden is niet structureel geregistreerd, maar gebruik door o.a. ijsvogel (Zeist- West), blauwe reiger, kraaiachtigen, kleine zangvogels (o.a. roodborst en winterkoning), dagvlinders, sprinkhanen, loopkevers en Amerikaanse rivierkreeft (Maartensdijk) is vastgesteld (zie paragraaf 3.2). Verstoring Door de niet overdekte ligging van drie faunapassages (Nieuwe Wetering, Wallenburg en Mauritskamp) verslechtert de conditie van de zandbedden op deze locaties tijdens perioden van regen en harde wind (zie foto). Harde wind doet sporen vervagen en zandbedden verdwijnen. Regen wist sporen uit en doet het zandbed inklinken. Op te natte zandbedden drukken poten van passerende dieren niet tot nauwelijks meer af (met uitzondering van ree). Behalve door slechte weersomstandigheden is tijdens het onderzoek tevens regelmatig sprake geweest van verstoring door mensen (vaak in combinatie met honden), o.a. op de locaties Zanderij Maarn, Drakenburgh Noord en Wallenburg. Deze verstoring bestaat met name uit al dan niet bewuste vernieling van het zandbed (soms met voertuig, fiets). 11

Wallenburg: verregend zandbed... Drakenburgh Noord: verstoring door mensen. 3.2 Resultaten per locatie Bijlage 2 geeft een totaaloverzicht van de vastgestelde sporen per locatie (soorten, aantallen, looprichting, opmerkingen) voor iedere controledatum gedurende beide onderzoeksronden. Hieronder worden de resultaten per locatie gepresenteerd in een samenvattende tabel en tekstueel toegelicht. De resultaten van de najaars- (2005) en voorjaarsronde (2006) zijn gesommeerd. Eventuele opvallende verschillen tussen beide onderzoeksperioden (zie ook Bijlage 2) worden in de tekst besproken. In de tabellen wordt tevens het totale aantal onderzoeksdagen (tussen haakjes) en de toegepaste onderzoeksmethode ( zand of inkt ) genoemd. Het totale aantal onderzoeksdagen kan per locatie enigszins verschillen. 3.2.1 Cattenbroek (A12 hm 46,60) Loopplank Oost (87) inkt r. N r. Z pad 2 - bruine rat 2 - kat 12 2 muis 3 1 reiger 4 - Loopplank West (87) inkt r. N r. Z kikker 3 - pad 1 - bruine rat - 1 bunzing 1 - kat 25 31 reiger 3 5 12

Faunavoorziening Cattenbroek. De faunavoorzieningen op deze locatie betreffen twee loopplanken aangebracht in een duiker onder de A12. De voorzieningen zijn in 2003 aangebracht en doelsoorten zijn kleine zoogdieren, marterachtigen en amfibieën. Alledrie deze soortengroepen maken incidenteel gebruik van de loopplanken. De enige soort die de loopplanken regelmatig gebruikt, is kat. In het algemeen zijn beide loopplanken in het najaar door méér soorten en grotere aantallen (zoogdieren en amfibieën) gebruikt dan in het voorjaar. Doelsoort bunzing is echter uitsluitend tijdens de voorjaarsronde eenmalig vastgesteld op Loopplank West. Een reiger maakte uitsluitend tijdens de najaarsronde regelmatig gebruik van beide planken, vermoedelijk om vanaf te vissen. 3.2.2 Zanderij Maarn (A12 hm 76,01) Faunavoorziening Zanderij Maarn. Op deze bosrijke en relatief rustig gelegen locatie is een breed soortenspectrum vastgesteld (zowel zoogdieren als amfibieën). De meeste soorten hebben de ruime tunnel met stobbenwal echter slechts incidenteel gebruikt (vos en boommarter zijn 13

bijvoorbeeld slechts éénmaal geregistreerd in de 87 onderzoeksdagen). De salamander betreft vrijwel zeker een kleine watersalamander op grond van de verspreiding. Konijnen (en katten) gebruiken de voorziening het meest frequent, lokale muizen uitgezonderd. Zanderij Maarn (87) zand r. N r. Z onbepaald salamander - 1 - pad 1 2 1 egel 2 3 - vos 1 - - boommarter 1 - - eekhoorn 2 - - konijn 13 14 - (bos)muis 153 152 - kat 16 15 - De stobbenwallen worden bewoond door (bos)muizen. Vrijwel alle muizensporen zijn echter in het najaar vastgesteld (>98%). Alle overige soorten met uitzondering van kat (14) en salamander (1) zijn daarentegen uitsluitend in het voorjaar vastgesteld. Het is een bekend verschijnsel dat muizenpopulaties in het najaar aanzienlijk groter (kunnen) zijn dan in het voorjaar. Het is echter onduidelijk waarom het verschil wat betreft de grotere doelsoorten zo groot is tussen de beide onderzoeksperioden. De regelmatige verstoring van het zandbed (door mens en hond) in het najaar kan een deel van de verklaring zijn. Ook kan toeval meespelen zijn omdat de vastgestelde aantallen van de betreffende soorten erg gering zijn (met uitzondering van konijn). Tijdens diverse controles zijn zangvogels (o.a. roodborst en winterkoning) op en rond de stobbenwallen waargenomen (dus onder de snelweg). 3.2.3 Zuidzijde Knooppunt Lunetten (A27 hm 70,30) Faunavoorziening Zuidzijde Knooppunt Lunetten. 14

Zuidzijde Knooppunt Lunetten (87) inkt r. O r. W pad 1 2 bruine rat 6 4 muis 5 6 kat 4 3 reiger 1 2 Deze loopplank is pas recent aangelegd. De voorziening is tijdens de 87 onderzoeksdagen relatief weinig gebruikt door dieren (evenmin soorten als aantallen). Pad en bruine rat zijn uitsluitend vastgesteld in het voorjaar, muis en kat in beide perioden. Een reiger vist af en toe vanaf de loopplank (eigen waarneming). Een mogelijke verklaring voor het beperkte gebruik van de loopplank is de recente aanleg van de voorziening (plank moet nog ontdekt worden). Het landschap lijkt namelijk voldoende potentieel voor de doelsoorten (kleine zoogdieren, marterachtigen en amfibieën) en de aansluiting van het achterland op de plank is goed. 3.2.4 Nieuwe Wetering (A27 hm 86,15) Faunavoorziening Nieuwe Wetering Faunabuis West (links) en Viaduct bovenop. Via faunabuizen en een open groenstrook (met relatief lage begroeiing) op het viaduct Nieuwe Wetering worden de akker- en weilanden ten oosten van de A27 verbonden met de akker- en weilanden van de Gelderpolder aan de westzijde van de A27. In onderstaande figuur is deze relatief ingewikkelde situatie schematisch weergegeven. Schematische weergave van de gehele ecologische verbinding Nieuwe Wetering. 15

Faunabuis Oost (42) inkt r. O r. W muis 5 5 kat 3 - Faunabuis West (43) inkt r. O r. W das 6 5 muis 5 5 In het najaar (2005) is de faunabuis in de oprit van de A27 aan de oostzijde onderzocht ( Faunabuis Oost ), in het voorjaar (2006) de faunabuis onder de provinciale weg N214 (parallel aan de A27) aan de westzijde ( Faunabuis West ). Deze laatste buis is niet in beheer van Rijkswaterstaat maar in beheer van de Provincie Utrecht. De buis is wel cruciaal als schakel in het welslagen van het totale cluster van faunapassages op locatie Nieuwe Wetering. De open groenstrook bovenop het viaduct is gelegen tussen de beide onderzochte faunabuizen. Na de onderzoeksperiode van Faunabuis Oost in het najaar is reeds bij wijze van experiment een sporenplaten met inktstempel geplaatst in Faunabuis West in de periode van 1 tot en met 23 november 2005. Reden hiervoor was de mondelinge mededeling van dhr. H. Vink dat in het aanpalende bosje een belopen dassenburcht aanwezig is. Hierdoor werd verwacht dat Faunabuis West mogelijk wel door doelsoort das gebruikt zou worden, in tegenstelling tot Faunabuis Oost. Dit bleek inderdaad het geval, zodat in het voorjaar uitsluitend nog Faunabuis West onderzocht is (om een eventueel seizoenspatroon vast te stellen). Faunabuis Oost is in de onderzoeksperiode slechts incidenteel gebruikt door kat en muis. Doelsoort das is zoals gezegd niet vastgesteld. Deze soort is in Faunabuis West in het voorjaar (2006) wel onregelmatig vastgesteld, net als tijdens het eerdere experiment in het najaar (2005). Tijdens dit experiment is een das twee keer in oostelijke en twee keer in westelijke richting door de buis gelopen. Tevens is in deze periode een vos twee keer in oostelijke en twee keer in westelijke richting gelopen en zijn veel meer muizensporen in de buis gevonden dan in beide reguliere onderzoeksperioden. Op het viaduct zijn in totaal relatief weinig sporen vastgesteld (15 in 43 dagen). Wel is het aantal verschillende soorten relatief hoog (7) en is het gebruik van drie soorten amfibieën opmerkelijk. Ook wezel (zie foto) en konijn zijn incidenteel vastgesteld (uitsluitend in het najaar respectievelijk voorjaar). Op 20 september 2005 passeerde tijdens de aanleg van het zandbed een gewone pad in oostelijke richting de groenstrook (niet opgenomen in de tabel) en tijdens de controle op 4 oktober 2005 was een bloedrode heidelibel op het zandbed aanwezig. 16

Sporen van wezel op het zandbed van Nieuwe Wetering (najaar 2005). Viaduct bovenop (43) zand r. O r. W onbepaald kikker - 2 1 pad 2 2 1 salamander 1 - - konijn 1 1 - bosmuis - 2 - wezel 1 - - kat 1 - - Door de onbeschermde ligging was de conditie van het zandbed na perioden van hevige regenval en harde wind veelal slecht, waardoor mogelijk sporen van doelsoorten zijn gemist. Het aantal onderzoeksdagen is daarom gecorrigeerd tot het aantal dagen met betrouwbare opnamen (hetgeen is vergelijking met overdekte voorzieningen voor deze locatie aanzienlijk lager ligt). Echter ook in de weken met rustig weer was het aantal aanwezige sporen op het zandbed gering. Zowel de open groenstrook op het viaduct als Faunabuis Oost in het verlengde hiervan, zijn niet gebruikt door das (en vos). Met name wat betreft de das kan een reden hiervoor zijn dat de huidige groenstrook te open is (waardoor o.a. het verstorende effect van het passerende verkeer groot is). 17

3.2.5 Maartensdijk (A27 hm 87,25) Faunavoorziening Maartensdijk. Hoewel in het najaar (2005) veel sporen van das (wissels, mestputjes ) rond de tunnelmond zijn waargenomen (oostzijde), is gebruik van de faunabuis door das toen nog niet vastgesteld. Volgens informatie van dhr. H. Vink maakt de das uitsluitend in het zomerhalfjaar gebruik van deze faunabuis (vermoedelijk in samenhang met de beschikbaarheid van gewassen op het land). In het voorjaar (2006) gebruikte de das de faunabuis inderdaad wel bijna wekelijks (zie Bijlage 2). Ook het gebruik door konijnen was beperkt tot de voorjaarsronde (2006). Maartensdijk (88) inkt r. O r. W Am. rivierkreeft - 1 pad 4 2 kikker 1 - muis 2 4 das 5 4 konijn 3 4 kat 19 16 Faunabuis Maartensdijk wordt regelmatig gebruikt door kat. Zeer regelmatig gebruik van faunabuizen door katten heeft een negatief effect op het gebruik van de buizen door kleine fauna (muizen, bruine rat en amfibieën) (Brandjes et al., 2002). In beide onderzoeksperioden hebben muizen en amfibieën deze locatie echter wel incidenteel gebruikt. Het gebruik door muizen en amfibieën zou op deze locatie (net als op enkele andere locaties) dus aanzienlijk kunnen toenemen als het gebruik door katten op één of andere manier selectief tegengegaan kon worden (vooralsnog een zeer lastig te realiseren utopie). 18

Op 27 september 2005 is tijdens de controle een Amerikaanse rivierkreeft (exoot) waargenomen in de faunabuis, migrerend van oost naar west. 3.2.6 Hollandsche Rading (A27 hm 89,30) Faunavoorziening Hollandsche Rading. Hollandsche Rading (82) inkt r. O r. W (bos)muis 33 36 das 6 8 hermelijn 1 1 Evenals faunabuis Maartensdijk wordt de op verschillende fronten vergelijkbare (wat betreft landschap, ligging etc.) faunabuis Hollandsche Rading uitsluitend in het zomerhalfjaar gebruikt door dassen. Alle inktsporen van deze soort zijn tijdens de voorjaarsronde (2006) verzameld, waardoor het gebruik in die periode vrij regelmatig te noemen is (meer dan wekelijks). Ook voor de faunabuis Hollandsche Rading zal gelden dat het gebruik door dassen afhankelijk is van het aanbod aan gewassen op het land. Het incidentele gebruik door hermelijn stamt uit het najaar. Ook het gebruik door muizen is vrijwel beperkt tot het najaar (zoals op zoveel locaties; zie bijvoorbeeld 3.2.2 Zanderij Maarn): 87% van de muizensporen is afkomstig uit de najaarsronde. In het najaar wordt faunabuis Hollandsche Rading (gemiddeld genomen) dagelijks gebruikt door muizen. Dit is een opvallend verschil met de vergelijkbare (zie boven) faunabuis Maartensdijk waarvan muizen slechts incidenteel gebruik maken. Een verklaring hiervoor kan andermaal zijn dat katten van faunabuis Hollandsche Rading géén en van faunabuis Maartensdijk regelmatig gebruik maken. Tijdens de najaarsronde bleek de faunabuis verstopt te zitten (er zat een dot gras in, mogelijk aangebracht door dassen). Dit is in week 42 verholpen. Tijdens deze 19

onderhoudswerkzaamheden is de sporenplaat niet teruggeplaatst, waardoor een klein aantal onderzoeksdagen verloren is gegaan. 3.2.7 Station Hollandsche Rading Zuid (A27 hm 90,42) Faunavoorziening Station Hollandsche Rading Zuid. Station Hollandsche Rading Zuid (88) inkt r. O r. W muis 31 40 kat 8 4 hermelijn - 1 De faunabuis op locatie Station Hollandsche Rading Zuid (gelegen in de directe nabijheid van het perron) wordt regelmatig gebruikt door muis en kat en zeer incidenteel door hermelijn (voorjaar 2006). Het gebruik van de buis door katten weerhoudt muizen er niet van deze buis te gebruiken. Wellicht is het gebruik door katten daarvoor te infrequent (12 sporen in 88 dagen). Hoewel de faunabuis dassenleefgebied aan weerszijden van de A27 verbindt, is gebruik door dassen niet vastgesteld tijdens beide onderzoeksperioden. Er zijn ook geen wissels of mestsporen van das waargenomen rond de buisuiteinden. De situatie oogt als passagemogelijkheid voor dassen nogal ongunstig door de bovengrondse ligging van de buis, het fuikachtige karakter van de aanloop naar de buis aan de westzijde (tussen een perron en de A27 geklemd) en het gebrek aan dekking tussen de tunnelmond en het aangrenzende bos aan de oostzijde. In rustige situaties zou deze afstand van hooguit 10 meter nog wel overbrugbaar zijn, maar de situatie in het onderhavige geval, namelijk die van een half verlichte tunnelmond gelegen langs parkeerplaatsen met passerende auto s bij een treinstation, nog vrijwel onder het viaduct, lijkt een beperkende factor. 20

3.2.8 Station Hollandsche Rading Noord (A27 hm 90,64) Faunavoorziening Station Hollandsche Rading Noord. Station Hollandsche Rading Noord (88) inkt r. O r. W pad - 1 muis 8 8 hermelijn 3 2 das 24 26 kat 11 11 Deze faunabuis (gelegen in de directe nabijheid van het perron) wordt zeer regelmatig gebruikt door dassen. Hetzelfde geldt voor de niet onderzochte tunnel onder het spoor door; hier zijn vele verse dassensporen in het zand op de tunnelbodem zichtbaar. De faunabuis verbindt de burcht(en) op Einde Gooi ten westen van de A27 met de bossen van De Zuid en de Bosberg en de graslanden richting Maartensdijk ten oosten van de snelweg. Incidenteel wordt de buis tevens gebruikt door hermelijn. Muizen gebruiken de buis vrijwel niet (mogelijk in verband met het relatief intensieve gebruik door dassen en katten). De buis ligt in droog gebied (dekzand) waar oppervlaktewater schaars is. Toch is eenmaal een pad door de buis gekropen. Het verschil tussen de najaar- en voorjaarsronde is op deze locatie relatief gering. Met uitzondering van de pad (uitsluitend najaar) zijn de vastgestelde soorten in beide seizoenen waargenomen en wat betreft das, hermelijn en kat bovendien vrijwel in gelijke mate. Daarentegen gebruiken muizen deze voorziening in het voorjaar aanzienlijk regelmatiger dan in het najaar. In vergelijking met andere locaties is dit verschijnsel uitzonderlijk te noemen. 21

3.2.9 Monnikenberg (A27 hm 94,56) Locatie Monnikenberg bestaat feitelijk uit twee afzonderlijke faunapassages met stobbenwallen aan weerszijden van de Soestdijkerstraatweg (N415). Deze druk bereden weg is niet alleen een landschappelijke barrière tussen de noordelijk en zuidelijk gelegen biotopen, maar vormt tevens een fysieke barrière voor de (met name kleine) fauna in de noord-zuid-richting. De stobbenwallen aan de noord- en zuidzijde van de N415 zijn daarom afzonderlijk onderzocht, hebben verschillende achterlandsituaties en de resultaten dienen ook afzonderlijk geïnterpreteerd te worden (zie onder). Faunavoorziening Monnikenberg. Faunavoorziening Monnikenberg Zuid. Monnikenberg Noord (85) zand r. O r. W onbepaald salamander - - 9 pad 3 7 - kikker 5 5 - egel 1 - - vos 8 9 - konijn - 1 - (bos)muis 71 70 1 kat 12 11 2 Deze onderdoorgang voorzien van stobbenwallen ligt aan de noordzijde van de druk bereden Soestdijkerstraatweg (N415). De afstand van de weg tot de stobbenwallen is relatief groot (het viaduct is zeer ruim gedimensioneerd) zodat de fauna onder vrij ongestoorde omstandigheden (duisternis) achter de stobbenwallen kan migreren. De onderdoorgang verbindt de landgoedbossen van de westzijde van de A27 (Monnikenberg, terrein Astmacentrum) met de uitgestrekte gemengde bossen aan de oostzijde van de snelweg met elkaar (Pijnenburg, Lage Vuursche). Door de hoge landschappelijke waarden en de aanwezige ruimte onder het viaduct werd op deze locatie in potentie het gebruik door vele doelsoorten verwacht. De onderdoorgang werd gedurende de najaarsronde echter uitsluitend gebruikt door katten, muizen (zeer frequent) en amfibieën (frequent). Het regelmatige gebruik door amfibieën (zowel migrerend richting oost als west) gedurende de najaarsperiode is opvallend. Binnen een straal van twee kilometer rond het viaduct bevinden zich echter diverse poelen (omgeving van het klooster, retentiebekkens RWS etc.). Kamsalamander, kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker planten zich talrijk voort in deze poelen (Brandjes & Langendorff, 2004). 22

In het voorjaar was het gebruik door amfibieën incidenteel (slechts tweemaal een pad vastgesteld). Wel konden in deze periode egel, vos en konijn aan het soortenspectrum toegevoegd worden. Vossen zijn relatief frequent vastgesteld, egel en konijn slechts eenmalig. Zoals gebruikelijk zijn op deze locatie in het voorjaar veel minder sporen van bosmuizen (zie foto) geregistreerd dan in het najaar. Prenten van bosmuis (voorvoet vier tenen onder, achtervoet vijf tenen boven) op het zandbed van Monnikenberg Noord. Monnikenberg Zuid (85) zand r. O r. W onbepaald pad - 1 - (bos)muis 17 16 1 vos 3 1 - konijn 1 2 - kat 4 4 2 Deze onderdoorgang met stobbenwallen ligt ten zuiden van de druk bereden Soestdijkerstraatweg (N415). De afstand van de weg tot de stobbenwallen is kleiner dan bij Monnikenberg Noord. De onderdoorgang verbindt een groene villawijk aan de westzijde van de A27 met de uitgestrekte gemengde bossen van Lage Vuursche aan de oostzijde van de snelweg. De stobbenwallen op deze locatie zijn door minder soorten gebruikt dan verwacht. Sporen van bijvoorbeeld egel en marterachtigen zijn niet aangetroffen. De onderdoorgang is in de najaarsperiode gebruikt door kat, muis (frequent) en pad (eenmaal) en in het voorjaar door kat, muis (infrequent), vos en konijn (beide incidenteel). Het gebruik door amfibieën is aanzienlijk geringer dan van Monnikenberg Noord aan de overkant van de weg. Ook ten zuiden van de N415 bevinden zich echter diverse poelen (Cronebos, de Hilversumsche Golfclub) waar de onder Monnikenberg Noord genoemde soorten amfibieën zich talrijk voortplanten (Brandjes & Langendorff, 2004). In 2000 zijn de locaties Monnikenberg Noord en Zuid reeds vier weken (oktober) onderzocht (Ottburg & Smit, 2000). Behalve de in de huidige studie vastgestelde egel, 23

kat, amfibieën en muizen zijn in dat onderzoek tevens bunzing (één keer), bruine rat (incidenteel) en spitsmuizen (frequent) vastgesteld. Vos en konijn zijn in 2000 niet vastgesteld. 3.2.10 Drakenburgh (A27 hm 95,55) Locatie Drakenburgh bestaat evenals locatie Monnikenberg feitelijk uit twee afzonderlijke faunapassages met stobbenwallen, in dit geval aan weerszijden van de spoorlijn Hilversum Amersfoort. Deze spoorlijn is niet alleen een landschappelijke barrière tussen de noordelijk en zuidelijk gelegen biotopen, maar vormt tevens een fysieke barrière voor de (met name kleine) fauna in de noord-zuid-richting. De stobbenwallen aan de noord- en zuidzijde van de spoorlijn zijn daarom afzonderlijk onderzocht, hebben verschillende achterlandsituaties en de resultaten dienen ook afzonderlijk geïnterpreteerd te worden (zie onder). Faunavoorziening Drakenburgh Zuid en Noord (achtergrond). Drakenburgh Noord (79) zand r. O r. W onbepaald salamander - - 1 pad 1 5 - kikker 2 1 - egel 1 - - vos - 3 - konijn - 3 - (bos)muis 14 14 - bruine rat 1-1 kat 4 6 1 Deze locatie met stobbenwallen is gelegen langs het spoor en daarom met name s nachts relatief donker en rustig. Bovendien is de omgeving zowel ten westen als ten oosten van de A27 bosrijk en bevat geschikt habitat voor veel soorten zoogdieren. De locatie is gedurende beide onderzoeksperioden tegen de verwachting in niet gebruikt door marterachtigen en eekhoorn. Het gebruik door doelsoorten egel, vos en konijn is incidenteel (egel en vos zijn uitsluitend in het voorjaar vastgesteld). Weliswaar zijn nog relatief veel soorten vastgesteld (9), de aantallen zijn laag (17 sporen excl. muis, rat en 24

kat). Zelfs het aantal muizensporen blijft achter bij dat van vergelijkbare locaties met stobbenwallen. Opvallend is wel dat óók op deze locatie drie soortengroepen amfibieën zijn vastgesteld. Evenals rond Monnikenberg zijn in de omgeving van Drakenburgh diverse voortplantingspoelen van amfibieën (waaronder kamsalamander) aanwezig (Brandjes & Langendorff, 2004). De onderdoorgang vormt voor amfibieën dan ook een verbinding tussen Anna s Hoeve en het Laarder Wasmeer ten westen en de waterpartijen rond Nieuwenoord en kasteel Groeneveld ten oosten van de A27. Mogelijk speelt de regelmatige verstoring door mensen ( hangplek : er worden veel lege bierblikjes etc. achtergelaten) een rol bij het geringe gebruik van deze locatie door doelsoorten. Deze verstoring bestond overigens tevens uit het regelmatig vernielen van (delen van) het zandbed. Een deel van de verstoring lijkt verholpen te zijn doordat onlangs (tussen beide onderzoeksperioden in) een hekwerk tussen het spoor en de stobbenwal geplaatst is. Hierdoor is de locatie vanaf de spoorzijde (illegale aanvoerroute van mensen vanuit Hilversum) niet meer toegankelijk. Drakenburgh Zuid (84) zand r. O r. W onbepaald kikker 1 1 - hagedis - - 1 egel - 2 - vos 4 1 - bruine rat 1 - - (bos)muis 29 27 - kat 3 3 1 Deze locatie met stobbenwallen is gelegen ten zuiden van het spoor en lijkt wat uiterlijke kenmerken betreft sterk op de vorige onderdoorgang (bosrijke omgeving etc.). Ook deze locatie is gedurende de onderzoeksperiode weinig gebruikt door doelsoorten (geen marterachtigen, geen eekhoorn). De vastgestelde sporen betreffen voornamelijk muizen. Incidenteel is egel en vos vastgesteld, beide uitsluitend in het voorjaar (2006). Ook het gebruik door amfibieën (kikker) was incidenteel (najaar 2005). De onderdoorgang vormt voor amfibieën in potentie vooral een verbinding tussen de waterpartijen rond het klooster ten westen en een retentiebekken van RWS ten oosten van de A27. Opvallend is het eenmalig passeren van het zandbed door een hagedis in oktober 2005. In de lokale spoorwegberm komt voor zover bekend geen zandhagedis voor, zodat het loopspoor betrekking zal hebben gehad op een levendbarende hagedis. In de omgeving van Drakenburgh komen sinds kort dassen voor. Recentelijk is een exemplaar waargenomen op een bewakingscamera van het plaatselijke conferentiecentrum (mondelinge mededeling P. Ubbink van het Goois Natuurreservaat). Zowel Drakenburgh Noord als Drakenburgh Zuid is in principe geschikt voor dassen als faunapassage, maar de soort is tijdens de huidige studie niet vastgesteld. 25

3.2.11 Zeist West (A28 hm 3,70) Faunavoorziening Zeist West. Zeist West (82) zand r. N r. Z onbepaald salamander - 2 7 pad 9 12 - kikker 17 22 1 egel 3 2 - (bos)muis 55 60 1 konijn 79 88 - haas 5 5 - bunzing 3 7 1 vos 2 2 - kat 15 20 - ree 3 6 - De zeer ruime onderdoorgang Zeist West wordt vrijwel niet gebruikt / verstoord door mensen, verkeer etc. en verbindt een combinatie van biotopen, zoals watergangen met rijke begroeide oevers, boszomen etc. met elkaar. De onderdoorgang wordt dan ook frequent gebruikt door een relatief breed soortenspectrum (11 soorten). Vrij regelmatig passeren doelsoorten als egel, vos, bunzing, haas en ree. Zeer frequent is het gebruik door konijn en (bos)muis. Ook amfibieën gebruiken de zeer brede, doorgetrokken oevers, die de loopstroken met stobbenwallen in feite zijn, regelmatig. Vooral kikkers zijn veelvuldig vastgesteld. De migratie van amfibieën vertoonde tijdens beide onderzoeksperioden geen overheersende richting, wel was het aantal passages in het najaar duidelijk hoger dan in het voorjaar. Tijdens het installeren van de zandbedden op 23 september 2005 vloog binnen een uur een ijsvogel diverse keren roepend heen en weer boven de watergang onder het viaduct. Langs de onderdoorgang aan de noordzijde van de A28 hield zich op dezelfde dag een roepende waterral op. In 2000 is locatie Zeist West reeds vier weken (oktober) onderzocht (Ottburg & Smit, 2000). Behalve de meeste in de huidige studie vastgestelde soorten zijn in dat 26

onderzoek tevens hermelijn (1), wezel (1), eekhoorn (1) en bruine rat (incidenteel) vastgesteld. Haas, konijn en kikker zijn in 2000 niet vastgesteld. 3.2.12 Wallenburg (A28 hm 8,94) Faunavoorziening Wallenburg. Wallenburg (51) zand r. N r. Z onbepaald egel - 2 - bosmuis 1 1 - kat 1 2 4 Het zandbed op locatie Wallenburg betreft een niet overdekte situatie halverwege de groenstrook met stobben bovenop het viaduct. Deze groenstrook is gelegen langs een veelvuldig door recreanten gebruikte verharde weg. Een deel van beide onderzoeksperioden was het zandbed in goede conditie, zodat in die betreffende weken het relatief geringe gebruik van de faunapassage door doelsoorten (bosmuis uitsluitend in het najaar, egel in het voorjaar, beide soorten zeer incidenteel) reëel is. Door de onbeschermde ligging was de conditie van het zandbed na perioden van hevige regenval en harde wind veelal slecht, waardoor mogelijk sporen van doelsoorten zijn gemist. Ook werd het zandbed regelmatig zodanig verstoord door mensen en honden dat ook hierdoor sporen gemist kunnen zijn. Het aantal onderzoeksdagen is daarom gecorrigeerd tot het aantal dagen met betrouwbare opnamen (hetgeen is vergelijking met overdekte voorzieningen voor deze locatie aanzienlijk lager ligt). Op 22 september 2005 passeerden in 40 minuten tijd twee atalanta s en één kleine vuurvlinder de A28 via de groenstrook op Wallenburg. De groenstrook wordt tevens bewoond door diverse soorten sprinkhanen (o.a. bruine sprinkhaan en ratelaar) en loopkevers. 27

3.2.13 Mauritskamp (A28 hm 13,05) Faunavoorziening Mauritskamp. Stobbenwal (49) zand r. N r. Z onbepaald (bos)muis 21 26 11 konijn 3 4 - kat - 1 - Verharde weg (21) zand r. N r. Z onbepaald konijn 5 4 - Evenals Wallenburg betreft dit zandbed een locatie op een viaduct en (daarom) een niet overdekte situatie. De groenstrook over het viaduct ligt langs een relatief rustige verharde weg (vrijwel uitsluitend gebruikt door militaire voertuigen). Muizen bewonen de groenstrook en pendelen regelmatig over het zandbed heen en weer. De muizen vermijden de verharding. Konijnen gebruiken zowel de groenstrook als de verharding regelmatig. Ten opzichte van tien jaar geleden (viaduct nog zonder groenstrook) en zes jaar geleden (viaduct inmiddels met groenstrook) is het gebruik van viaduct Mauritskamp door fauna toegenomen (zie onder). Door de onbeschermde ligging was de conditie van de zandbedden na perioden van hevige regenval en harde wind veelal slecht, waardoor mogelijk sporen van doelsoorten zijn gemist. Het aantal onderzoeksdagen is daarom gecorrigeerd tot het aantal dagen met betrouwbare opnamen (hetgeen is vergelijking met overdekte voorzieningen voor deze locatie aanzienlijk lager ligt). In het voorjaar (2006) is de verharde weg niet meer onderzocht (zandbed is wel ingezet, maar vrijwel direct weggewaaid). 28

Nog vóór de aanleg van de groenstrook met stobben in 1997 is locatie Mauritskamp in oktober 1996 drie weken lang onderzocht op het gebruik door dieren (nulstudie van een kaal viaduct). Er werden toen midden op het viaduct geen sporen van dieren gevonden anders dan van kat en langs de randen van het viaduct uitsluitend sporen van één wezel (Brandjes & Smit, 1996). In oktober 2000 is locatie Mauritskamp (inmiddels voorzien van een groenstrook met stobben) andermaal vier weken lang onderzocht op het gebruik door dieren (Ottburg & Smit, 2000). Gedurende dat onderzoek is geen enkel gebruik door dieren vastgesteld. Het onderzoek vond echter plaats in een periode van overwegend slecht weer (dat van negatieve invloed is op zowel het gebruik door dieren als op de onderzoeksmethodiek). 3.3 Bespreking per doelsoort Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van het gebruik door doelsoorten per locatie. De doelsoorten verschillen per locatie (zie tabel, gebaseerd op het Onderzoeksplan passages van RWS Utrecht), maar betreffen in algemene zin (voor alle locaties gesommeerd) met name beschermde soorten zoogdieren, reptielen en amfibieën. Spitsmuizen, muizen, hagedissen, salamanders, padden en kikkers zijn in de tabel als groep weergegeven (sporen van soorten uit deze groepen zijn doorgaans niet tot op soort te determineren, met uitzondering van waterspitsmuis indien de staartkiel afdrukt en bosmuis indien het spoor een sprongengalop betreft). Vogels, ongewervelden, edelhert, bruine rat (niet beschermd), huiskat en hond zijn niet in de tabel opgenomen. Het zijn geen doelsoorten of op het moment van studie nog geen doelsoort (edelhert). Op ringslang en spitsmuizen na zijn alle te verwachten (beschermde) soorten in het huidige onderzoek vastgesteld. De meeste doelsoorten (8) zijn vastgesteld op locatie Zeist West (10 soorten inclusief niet-doelsoorten haas en konijn). Op de meeste overige locaties zijn één of twee doelsoorten vastgesteld (zie tabel). Het totaal aantal vastgestelde soorten is op veel locaties echter beduidend hoger (bijvoorbeeld Zanderij Maarn: 8 soorten excl. bruine rat en kat; Monnikenberg Noord en Drakenburgh Noord: 7 soorten excl. bruine rat en kat). Egels zijn uitsluitend vastgesteld op zes ruime locaties die met zandbedden zijn onderzocht. Toch worden egels ook regelmatig vastgesteld op loopplanken en in faunabuizen (Brandjes et al., 2001; Brandjes et al., 2002). Het ontbreken van egel op de overige locaties is dan ook gedeeltelijk te wijten aan toeval, maar gedeeltelijk óók aan het feit dat deze locaties relatief open zijn van karakter en in de meeste gevallen bermen met een zeer korte vegetatie hebben (= minder geschikt habitat). Vossen zijn vastgesteld op zes locaties, waaronder Zeist West. Zeist West is de enige locatie waarvoor de vos als doelsoort is opgenomen ( grote zoogdieren ). Toch komt de soort op de meeste onderzochte locaties voor (tevens rond Nieuwe Wetering waar gebruik van Faunabuis West buiten de onderzoeksperiode werd vastgesteld) en maakt regelmatig gebruik van faunabuizen en incidenteel zelfs van loopplanken in duikers. 29

Totaaltabel Vastgestelde soorten per locatie (+) tijdens het onderzoek (periode eind september begin november 2005 en eind april begin juni 2006 gesommeerd). Doelsoorten van de betreffende locatie zijn weergegeven in een grijstint. egel spitsmuizen vos hermelijn wezel bunzing boommarter das Cattenbroek Oost + + 2 2 Cattenbroek West + + + 3 3 Zanderij Maarn + + + + + + + + 2 8 Knooppunt Lunetten Zuid + + 2 2 Nieuwe Wetering buis Oost + 0 1 Nieuwe Wetering buis West + + 1 2 Nieuwe Wetering viaduct + + + + + + 0 6 Maartensdijk + + + + + 1 5 Hollandsche Rading + + + 1 3 Station HR Zuid + + 2 2 Station HR Noord + + + + 1 4 Monnikenberg Noord + + + + + + + 2 7 Monnikenberg Zuid + + + + 1 4 Drakenburgh Noord + + + + + + + 2 7 Drakenburgh Zuid + + + + + 2 5 Zeist West + + + + + + + + + + 8 10 Wallenburg + + 2 2 Mauritskamp + + 1 2 totaal aantal locaties 6 0 6 3 1 2 1 4 1 17 1 1 8 0 1 5 11 7 ree muizen eekhoorn haas konijn ringslang hagedis salamanders padden kikkers totaal aantal doelsoorten totaal aantal soorten Hermelijn is uitsluitend in drie dicht bij elkaar gelegen faunabuizen onder de A27 vastgesteld. Voor locatie Station Hollandsche Rading Zuid was de soort ook daadwerkelijk doelsoort. Sporen van wezel zijn uitsluitend op het zandbed van viaduct Nieuwe Wetering vastgesteld (geen doelsoort voor deze locatie). Bunzing is onder het viaduct Zeist West en op loopplank Cattenbroek West vastgesteld. Deze soort wordt bij onderzoek aan faunapassages vaak in relatie tot watergangen vastgesteld (zoals ook in het onderhavige onderzoek), maar werd evenals de twee andere soorten kleine marterachtigen toch op meer locaties verwacht (op grond van verspreiding en aanwezig habitat). Boommarter is vastgesteld bij Zanderij Maarn (echter geen doelsoort voor deze locatie). Deze soort komt op de meeste overige locaties niet voor. Uitsluitend op de locaties Station Hollandsche Rading Noord, Monnikenberg, Drakenburgh, Wallenburg en Mauritskamp werd op voorhand eventueel rekening gehouden met incidenteel gebruik door boommarters. Dassen zijn vastgesteld in vier faunabuizen, alle gelegen binnen het bekende leefgebied van de soort. Station Hollandsche Rading Zuid is de enige andere onderzochte locatie waar dassen wel regelmatig voorkomen, maar waar de soort niet is vastgesteld. De situatie op deze locatie is vermoedelijk niet optimaal voor dassen (zie 4.2 Aanbevelingen). Reeën hebben gedurende het onderzoek uitsluitend faunapassage Zeist West gebruikt (ree is doelsoort van deze locatie). Van de overige onderzochte locaties zijn naar verwachting uitsluitend Zanderij Maarn en Drakenburgh Noord voldoende rustig 30

gelegen en voldoende ruim gedimensioneerd om regelmatig door reeën gebruikt te kunnen worden. Ree is echter geen doelsoort van deze locaties en de soort is op beide zandbedden ook niet vastgesteld. Muizen zijn op iedere locatie vastgesteld met uitzondering van Cattenbroek West. In veel gevallen bewonen de muizen de passages (stobben onder de viaducten, groenstroken op viaducten). Veel muizensporen hebben betrekking op bosmuis. Sporen van eekhoorn zijn uitsluitend vastgesteld op het zandbed van Zanderij Maarn. De soort werd op grond van verspreiding en terreinkenmerken tevens verwacht bij Monnikenberg, Drakenburgh, Wallenburg en Mauritskamp, maar is op geen van deze locaties vastgesteld. Hoewel nergens direct opgevoerd als doelsoort voor een voorziening, gebruiken zowel haas als konijn onderdoorgang Zeist West en konijn nog eens zeven andere locaties. Deze locaties zijn alle ruim gedimensioneerd met uitzondering van faunabuis Maartensdijk. Het is bekend dat konijnen ook regelmatig faunabuizen gebruiken (Brandjes et al., 2002). Op locatie Drakenburgh Zuid is een spoor van een (vrijwel zeker levendbarende) hagedis vastgesteld. Met deze waarneming werd op voorhand geen rekening gehouden ( reptielen zijn niet gedefinieerd als doelsoorten voor Drakenburgh), maar de locatie is wel onderdeel van het leefgebied van de levendbarende hagedis in het Gooi en op de Utrechtse Heuvelrug. Amfibieën gebruiken bijna 70% van de onderzochte faunapassages, waaronder acht passages waar amfibieën in principe niet als doelsoort zijn opgevoerd. Opvallend is dat sommige van deze locaties relatief droog zijn (bijvoorbeeld Drakenburgh Zuid). Padden zijn op meer locaties geregistreerd dan kikkers en kikkers op meer locaties dan salamanders (11 respectievelijk 7 respectievelijk 5 locaties). Spitsmuizen komen op de meeste onderzochte locaties wel voor (zijn als kleine zoogdieren in veel gevallen tevens doelsoort), maar zijn op geen enkele locatie tijdens het onderzoek vastgesteld. Dit verschijnsel valt niet geheel te verklaren (sporen van spitsmuizen zijn in principe goed te herkennen, met name inktsporen). Spitsmuizen worden vanwege de geringe actieradius weliswaar relatief weinig op loopplanken, in faunabuizen en op viaducten waargenomen in vergelijking tot ware muizen en woelmuizen (diverse bronnen), maar het volledig ontbreken van waarnemingen werd op voorhand niet verwacht. Minder verrassend is het ontbreken van sporen van ringslang op het zandbed van Zeist West (waar de soort doelsoort is; Zeist West is tevens de enige locatie waar de soort op voorhand te verwachten viel). Eventuele migratie van ringslangen onder de A28 door via faunapassage Zeist West vindt mogelijk vooral via de watergang plaats en niet via het zandbed. 31

3.4 Ecologische relevantie voor doelsoorten in relatie tot locatiekeuze Het is zeer moeilijk te bepalen in hoeverre het (incidenteel) gebruik van bepaalde doelsoorten op de onderzochte locaties daadwerkelijk relevant is in termen van duurzaam behoud voor de toekomst, genetische uitwisseling is voldoende gewaarborgd etc., dit alles in relatie tot het vastgestelde gebruik van de voorzieningen door de (doel)soorten en de dichtheden van de (doel)soorten in de omgeving. Deze dichtheden zijn over het algemeen niet bekend en zeer lastig te bepalen. Dassen en amfibieën vormen wat dat betreft nog de meest inzichtelijke soort en soortengroep vanwege de globaal bekende omvang van de populatie respectievelijk de periodieke concentratie van adulte dieren in poelen tijdens de voortplantingsperiode. Wat betreft dassen en amfibieën wordt hieronder dan ook wat dieper ingegaan op de ecologische relevantie in relatie tot locatiekeuze. Voor de overige soorten valt feitelijk niet meer te vermelden dan de reeds onder de Bespreking per soort (paragraaf 3.3) beschreven verbanden tussen het voorkomen van de soort in de omgeving van de faunapassages en het daadwerkelijke (ontbreken van) gebruik door de betreffende soorten op deze locaties. Niet zelden werd een soort wél verwacht, maar niet vastgesteld (bijvoorbeeld wezel en eekhoorn) of juist niet verwacht, maar wél vastgesteld (bijvoorbeeld konijn en amfibieën). In geval van de wezel bijvoorbeeld is zeer moeilijk in te schatten in hoeverre het geconstateerde uitblijven van het gebruik op de meeste locaties waar kleine marterachtigen wél zijn opgevoerd als doelsoortengroep van negatieve invloed is op de lokale wezelstand. In geen enkel geval is het uitblijven van wezelwaarnemingen te verklaren vanuit verkeerd aangelegde voorzieningen of ongelukkig gekozen locaties. In vergelijkbaar onderzoek op vergelijkbare locaties met dezelfde typen voorzieningen zijn wezels namelijk wél regelmatig aangetroffen. Andersom is het vrijwel ondoenlijk om aan te geven in hoeverre het regelmatige gebruik door vossen van Monnikenberg Noord van positieve invloed is op de lokale vossenstand. Om te beginnen kunnen de vele vossenbewegingen aldaar betrekking hebben op één voortdurend heen en weer lopend exemplaar, maar ook op meerdere minder vaak heen en weer lopende exemplaren. Het is echter zeer aannemelijk maar andermaal moeilijk aantoonbaar dat het incidentele gebruik door de boommarter bij Zanderij Maarn genetisch gezien van groot belang kan zijn, omdat het aantal boommarters op de Utrechtse Heuvelrug beperkt is, de soort relatief veel wordt doodgereden op de (snel)wegen van de Heuvelrug en omdat de A12 (in geval van Zanderij Maarn) een meer absolute barrière is en in die zin nauwelijks te passeren is in vergelijking tot de N415 bij Monnikenberg, waar de veel minder zeldzame vos s nachts een veel grotere kans heeft om ongeschonden de overkant te halen. Das In tegenstelling tot andere soorten zoogdieren is de aantalsontwikkeling van de das in het Gooi en omgeving wél bekend. Deze populatie wordt al sinds 1982 gevolgd door een aantal dassendeskundigen (vooral H. Vink en F. Alleijn). Na een dieptepunt van vier dassen in 1982 is de populatie sindsdien gestaag gegroeid tot bijna 100 in 2006 (inmiddels verspreid over een veel groter gebied). Het staat buiten kijf dat de vele maatregelen (aanleg tunnels, rasters, actieve bescherming etc.) die na 1982 zijn genomen om de lokale populatie weer in het zadel te helpen, met name hebben geleid tot deze spectaculaire verveelvoudiging van de aantallen. Het aantal verkeersslachtoffers op enkele beruchte risicowegen is aantoonbaar afgenomen door de maatregelen, waarmee het gewenste rendement (en ecologische relevantie en 32

juiste locatiekeuze) van de maatregelen voor dit onderliggende wegennet duidelijk bereikt is. Het kunnen passeren van de A27 door dassen door middel van de vijf tunnels in het beheersgebied van RWS Utrecht waarvoor de das doelsoort is (zie onder), is van groot belang (gebleken) voor de populatie, omdat de beschikbare oppervlakte voedselgrond daarmee sterk uitgebreid kon worden (zie ook Van der Linden & Vink, 2001). Tevens is het oosten de enige richting waarin uiteindelijk aansluiting mogelijk is met dassenpopulaties aan de westrand van de Veluwe. Permanente uitbreidingsmogelijkheden voor de jonge aanwas van de lokale populatie (dispersie: incidenteel gebruik is voldoende) vanuit de kern van de bloeiende populatie (het westen van de A27) is dus van groot belang. Voor voedseltochten vanuit de kern van de populatie is het passeren van de A27 evenwel óók van blijvend belang (regelmatig gebruik: dagelijks tot wekelijks) omdat de beschikbare voedselgronden wormenrijke weilanden jaarrond en (maïs)akkers in de nazomer beperkt zijn in dit druk bevolkte stuk Nederland. Er zijn vijf dassentunnels onder de A27 aangelegd die voor dassen van belang zijn om bovengenoemd resultaat te bewerkstelligen. Drie van deze dassentunnels lijken op grond van de resultaten te voldoen aan de doelstelling geschikt voor dagelijks / wekelijks gebruik en geschikt als onderdeel van een dispersieroute, omdat ze regelmatig worden gebruikt: 1. Station Hollandsche Rading Noord (50 passages in 88 nachten); 2. Hollandsche Rading (14 passages in 82 nachten); 3. Maartensdijk (9 passages in 88 nachten). Het onderling verschil in gebruik is onder andere te verklaren door de afstand van de locaties tot belopen burchten. Hoe groter deze afstand is, des te geringer is het gebruik (Station Hollandsche Rading Noord ligt dicht bij een hoofdburcht). Er geldt overigens dat het aantal passages tijdens onderzoeksperioden mogelijk lager is dan daarbuiten, omdat de das tijdens studies met een camera relatief argwanend bleek over vreemde materialen in vergelijking tot boommarter, vos en bunzing (Sips et al., 2002). Zonder sporenplaat met inkt in de buis, is het gebruik door das dus mogelijk frequenter. De getallen vormen in dit geval een minimale indicatie van gebruik. Twee faunapassages waar de das doelsoort is, worden momenteel niet of onvoldoende door de soort gebruikt. Het rendement van deze buizen is laag: 4. Station Hollandsche Rading Zuid (0 passages in 88 dagen); 5. Nieuwe Wetering (11 passages in 43 dagen). De score van Nieuwe Wetering lijkt goed (regelmatig gebruik: hoog rendement dus), maar het gebruik door dassen is uitsluitend beperkt tot de westelijke buis (waar een bijburcht naast ligt). Dassen gaan niet over het viaduct en niet door de oostelijke buis. De A27 op locatie Nieuwe Wetering blijft dus een barrière voor dassen. Zie verder paragraaf 4.2 Aanbevelingen. Amfibieën Amfibieën zijn relatief gevoelig voor versnippering door asfaltwegen omdat de kans op het halen van de overkant van een door verkeer bereden asfaltweg relatief gering is (ten opzichte van zoogdieren). Een snelweg is voor amfibieën absoluut onneembaar en de aanleg van een snelweg tussen een bestaande voortplantingspoel en een 33