JAARVERSLAGEN ANALYSE 2010 Intrakoop De inkoopcoöperatie van de zorg Datum : september 2011 Versie : 0.1 Auteurs : Intrakoop i.s.m. Marlyse-Research
Inhoud 1. Resultatenrekening... 2 1.1 Personeelskosten en PNIL... 4 1.2 Afschrijvingen... 4 1.3 Inkoop... 5 1.3.1 Voedingsmiddelen en hotelmatige kosten... 7 1.3.2 Algemene kosten... 7 1.3.3 Patiënt- en bewonersgebonden kosten... 8 1.3.4 Onderhoud- en energiekosten... 9 1.3.5 Huur en leasing... 10 2. Balans... 11 2.1 Eigen vermogen / solvabiliteit... 11 Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 1
Intrakoop is de organisatie voor kostenbesparing in de zorg. De inkoopcoöperatie helpt 544 zorgorganisaties op circa 5.550 locaties efficiënter te werken. Intrakoop heeft een analyse uitgevoerd op 1.155 jaarverslagen van zorgorganisaties in Nederland over het jaar 2010, ten einde de kosten van deze organisaties in kaart te brengen. Hierbij is een uitsplitsing gehanteerd naar organisatieomvang (fte) en sector. 1. Resultatenrekening De marktomgang van de zorgsector, uitgedrukt in bedrijfsopbrengsten bedraagt in 2010 ruim 52 mld. De personeelskosten voor personeel in loondienst vormen met 62% de grootste kostenpost van zorginstellingen, gevolgd door inkoopgerelateerde kosten. Met 15,2 miljard euro maken zij 30% uit van de totale kosten van de zorg. 7% komt voor rekening van afschrijvingen, en dan zijn er nog enkele kleine overige kostenposten. Figuur 1 Verdeling bedrijfslasten 30% 7% 62% Personeelskosten (in loondienst) Afschrijving Overige bedrijfskosten (inkoop) Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 2
In 2010 stijgen de lasten van instellingen in de zorgsector gemiddeld met +6,3% sterker dan de opbrengsten (+5,8%). Binnen de bedrijfslasten zijn het vooral de afschrijvingen die in het oog springen. Figuur 2 Gemiddelde stijgingspercentages bedrijfslasten Totaal 6,3% Afschrijvingen 28,4% Personeelskosten 5,5% Bedrijfskosten overig (inkoop) 2,7% 0,0% 5,0% 10,0% 15,0% 20,0% 25,0% 30,0% De sterkste stijging in bedrijfsopbrengsten is met +9,1% zichtbaar bij de ziekenhuizen. Instellingen in de gehandicaptenzorg, de GGZ en in mindere mate de VVT vertonen een minder duidelijke groei in de bedrijfsopbrengsten, mogelijk als gevolg van de lagere ZZPtarieven. Van het totaal aan bedrijfsopbrengsten in de zorgsector komt 20,2 mld. (= 39%) voor rekening van de ziekenhuizen en 15,6 mld. (= 30%) voor rekening de VVT-instellingen. De bedrijfsopbrengsten van respectievelijk de GGZ en gehandicaptenzorg bedragen 9,6 mld. en 5,7 mld. De 193 grootste instellingen met 1.000 of meer fte nemen bijna driekwart (= 72%) van de totale bedrijfsopbrengsten in de zorgsector voor hun rekening. Het bedrijfsresultaat, uitgedrukt in de resultaatratio¹ is met 6% het hoogst bij zorginstellingen in de middencategorie tussen de 50 en 200 fte. De overige instellingen hebben een resultaatratio van rond het marktgemiddelde (= 3%). ¹ Resultaatratio: het jaarresultaat gedeeld door totale opbrengsten. Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 3
1.1 Personeelskosten en PNIL Personeelskosten incl. de kosten voor Personeel niet in Loondienst (PNIL) vormen met 65% de grootste uitgavenpost voor instellingen in de zorgsector. Personeelskosten voortkomende uit dienstbetrekkingen stijgen minder hard dan de totale kosten. De zorgsector ziet deze kosten met +5,5% stijgen. Kosten voor Personeel niet in Loondienst dalen daarentegen juist met -5,5%. Het aandeel van PNIL in de totale personeelskosten bedraagt in 2010 5%. Het aandeel Personeelskosten (incl. PNIL) in de totale lasten varieert van 47% bij ZBC s en 58% bij ziekenhuizen tot 70% bij VVT of gehandicaptenzorg en 74% bij GGZ-instellingen. De kostenstijgingen voor personeelskosten voortkomende uit dienstbetrekkingen stijgen bij alle instellingsoort ongeveer gelijk. De stijgingspercentages bij Personeel niet in Loondienst laten daarentegen een afwijkend beeld zien: bij alle instellingssoorten dalen de kosten voor PNIL, behalve bij ziekenhuizen. Bij ziekenhuizen is sprake van een lichte stijging van de PNIL-kosten met +3,1%. Kleinere instellingen tot 10 fte zien hun uitgaven aan personeelskosten aanzienlijk sterker stijgen dan grotere instellingen. Personeelskosten voortkomend uit dienstbetrekkingen stijgen bij deze kleinere instellingen aanzienlijk met +61,6% en uitgaven aan PNIL verdubbelen bijna met een stijging van +93,2 %. Een stijging die overigens (nog) niet in de pas loopt met een toename aan bedrijfsopbrengsten, die voor de kleinere instellingen tot 10 fte uitkomt op +26,4%. 1.2 Afschrijvingen De zorgsector ziet afschrijvingskosten met +28,4% veel harder stijgen dan totale kosten. Het aandeel van de afschrijvingskosten in de totale kosten neemt daarmee toe van 5,9% in 2009 naar 7,1% in 2010. Verantwoordelijk voor de sterke stijging in de afschrijvingskosten zijn de ziekenhuizen (+56,6%). De stijging wordt veroorzaakt door nieuwe regelgeving waardoor ziekenhuizen hun vastgoed en andere investeringen sneller moeten afschrijven. De afschrijvingen van de ziekenhuizen stijgen tot een totaal van 1,9 mld. Dit is meer dan de helft (= 54%) van alle Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 4
afschrijvingen in de zorg. GGZ laat amper stijging zien (+0,6%). VVT-instellingen en instellingen actief in de gehandicaptenzorg stijgen respectievelijk met +6,5% en +11,4%. Bij de grotere instellingen met 1.000 of meer fte stijgen de afschrijvingskosten met 33,9% bovengemiddeld. De gewijzigde regelgeving heeft vooral effect op de grotere instellingen, mede doordat in deze categorie naar verhouding veel cure-instellingen voorkomen die te maken hebben met versnelde afschrijvingen. 1.3 Inkoop Het totaal aan inkoopgerelateerde kosten bedraagt in 2010 15,2 mld. en vertegenwoordigt daarmee een aandeel van 30%² in de totale kosten. Deze kosten stijgen met +2,7% duidelijk minder hard dan de afschrijvingskosten (+ 28,4%) en personeelskosten (+ 5,5%) en hebben hiermee een matigend effect op de totale kostenstijgingen in de zorg. ² Het genoemde percentage is inclusief de kosten voor Personeel niet in loondienst (PNIL) Figuur 3 Inkoopgerelateerde kosten 10% 9% 11% 21% 28% 22% Personeel niet in loondienst Algemene kosten Onderhoud- en energiekosten Voedingsmiddelen en hotelmatige kosten Patiënt- en bewonersgebonden kosten Huur en leasing Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 5
Binnen de inkoopgerelateerde kosten wordt de stijging van +2,7% verklaard door een toename van de kosten voor huur en leasing, patiëntgebonden kosten en de algemene kosten. De kosten voor voedingsmiddelen en hotelmatige kosten, alsmede de kosten voor onderhoud, techniek en vooral personeel niet in loondienst hebben daarentegen een matigend effect op de stijging van de inkoopgerelateerde kosten. Figuur 4 Gemiddelde stijgingspercentages inkoopgerelateerde kosten Totaal - 2,7% Huur en leasing - 8,0% Patiënt- en bewonersgebonden kosten - Algemene kosten - 4,7% 5,8% Voedingsmiddelen en hotelmatige kosten - 0,1% Onderhoud- en energiekosten - -2,5% Personeel niet in loondienst - -5,5% -10,0% -5,0% 0,0% 5,0% 10,0% De inkoopkosten bij GGZ-instellingen stijgen met +1,2% minder hard dan bij de overige instellingssoorten. De overige instellingssoorten realiseren gemiddeld een stijging die nagenoeg rond het marktgemiddelde van +2,7% ligt. Het matigende effect van de lagere stijging van de inkoopgerelateerde kosten gaat vooral op bij óf de grote instellingen (boven 1.000 fte), óf juist de kleinere instellingen (onder 10 fte). Grotere instellingen zijn in staat de inkoopgerelateerde kosten minder hard te laten stijgen dan kleinere instellingen, variërend van +1,5% bij instellingen boven 1.000 fte tot +20,7% stijging bij instellingen tot 10 fte. Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 6
1.3.1 Voedingsmiddelen en hotelmatige kosten Voedingsmiddelen en hotelmatige kosten vormen gemiddeld 7% van de totale lasten van zorginstellingen en 21% van het totaal aan inkoopgerelateerde kosten. Uit door Intrakoop uitgevoerde aanvullende grootboekanalyses, blijkt dat voedingsmiddelen en hotelmatige kosten hierin ongeveer evenredig vertegenwoordigd zijn. De zorgsector is in staat ondanks inflatie - in het bijzonder: de op de zorgsector afgewentelde stijging van de grondstofprijzen - de hotelmatige en voeding gerelateerde kosten vrijwel niet te laten stijgen (+0,1%). Het aantal instellingen dat de kosten voor voedingsmiddelen en hotelmatige kosten weet te verlagen is met 47% vrijwel gelijk aan het aantal instellingen dat te maken heeft met stijgende kosten (= 52%). Opvallend is dat de gehandicaptenzorg met een kostenstijging van +2,5% geconfronteerd wordt en dat in de VVT-sector deze kosten licht dalen met -0,3%. Van de totale kosten aan voedingsmiddelen en hotelmatige kosten in de zorg komt 40% voor rekening van VVTinstellingen. Bij instellingen tot 100 fte zijn de kosten voor voedingsmiddelen en hotelmatige kosten met gemiddeld +3,6% sterker gestegen dan het inflatiepercentage in 2010 van +1,6%. De bijna 200 zorginstellingen in Nederland met 1.000 of meer fte vertegenwoordigen 70% van alle voedingsmiddelen en hotelmatige kosten. 1.3.2 Algemene kosten Algemene kosten omvatten onder meer communicatiekosten, kosten voor administratie, externe advisering en lidmaatschappen. De algemene kosten vormen gemiddeld 7% van de totale lasten van zorgorganisaties en 22% van het totaal aan inkoopgerelateerde kosten. Instellingen in de zorg zien hun algemene kosten in 2010 gemiddeld stijgen met +4,7%. De GGZ-sector is de enige sector die de algemene kosten niet ziet stijgen. De hoogste stijgingen in de algemene kosten zijn te vinden bij de ZBC s (+32%). Zij zijn vaak recent gestart en veel van de opstartkosten die hiermee gepaard gaan (zoals bijvoorbeeld advieskosten) vallen onder de algemene kosten. Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 7
Ruim een derde van de algemene kosten (= 36%) in de zorg komt voor rekening van de ziekenhuizen. Zij zien hun algemene kosten stijgen met +3,7%. Bij VVT-instellingen en organisatie actief in de gehandicaptenzorg stijgen de algemene kosten met respectievelijk +5,8% en +5,5%. Er lijkt een tweedeling aanwezig in de zorg wat betreft de stijging in de algemene kosten. Instellingen tot en met 100 fte zien hun algemene kosten gemiddeld fors toenemen met +20,9% versus een veel geringere stijging van +3,1% bij de grotere instellingen met meer dan 100 fte. 1.3.3 Patiënt- en bewonersgebonden kosten Patiënt- en bewonersgebonden kosten stijgen gemiddeld met +5,8% zijn en lopen daarmee exact in lijn met de gemiddelde opbrengstenstijging in de zorg van +5,8%. Patiënt- en bewonersgebonden kosten vormen met een totale uitgavenpost van ruim 4,5 mld. 9% van de totale lasten en vormen het grootste aandeel (= 28%) in het totaal van inkoopgerelateerde kosten. Patiënt- en bewonersgebonden kosten staan het dichtst bij de kernactiviteit van zorginstellingen. Het leeuwendeel van de totale patiënt- en bewonersgebonden kosten is voor rekening van de ziekenhuizen. Met ruim 3,5 mld. aan patiënt- en bewonersgebonden kosten meer dan driekwart (= 78%) hiervan toe te schrijven aan ziekenhuizen. Patiënt- en bewoners gerelateerde kosten bedragen bij ziekenhuizen 18% en bij ZBC s 13% van de totale lasten. Bij de overige sectoren ligt dit aandeel van de patiënt en bewonersgerelateerde kosten gemiddeld op ten hoogste 3% van de totale lasten. Uit aanvullende grootboekanalyses blijkt dat gemiddeld rond de 60% hiervan wordt uitgegeven aan kosten voor behandeling- en behandelingsondersteunende functies, zoals geneesmiddelen, hulpmiddelen en hechtmaterialen. De uitgaven aan patiënt- en bewonersgebonden kosten bij instellingen actief in de gehandicaptenzorg stijgen met +4,1% minder hard dan het gemiddelde stijgingspercentage. VVT-, GGZ-instellingen en vooral de ZBC s laten een bovengemiddelde stijging zien in de patiënt- en bewonersgebonden kosten. Met name bij de ZBC s is de stijging met bijna +24% aanzienlijk te noemen. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door de toetreding van nieuwe ZBC s in 2009 (met toen nog lage kosten). Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 8
Er lijkt net als bij de algemene kosten een tweedeling aanwezig in de zorg wat betreft de stijging in de patiënt- en bewonersgebonden kosten. Instellingen tot en met 100 fte zien deze kosten gemiddeld stijgen met +33,2% versus een veel geringere stijging van +5,4% bij de grotere instellingen met meer dan 100 fte. Aangezien dit gepaard gaat met een bijna navenante stijging in de opbrengsten, is dit mogelijk het effect van in 2010 doorgevoerde fusies. 1.3.4 Onderhoud- en energiekosten In 2010 is in de zorgsector 1,6 mld. uitgegeven aan onderhoud- en energie gerelateerde kosten. Dit is 10% van alle inkoopgerelateerde uitgaven en 3% van de totale lasten in de zorg. Uit door Intrakoop uitgevoerde aanvullende grootboekanalyses blijkt dat circa de helft van de onderhoud- en energiekosten is toe te wijzen aan energie. Het overige deel komt voor rekening van onderhoud (= 46%) of dotaties aan groot onderhoud (= 3%). Gemiddeld dalen de uitgaven voor onderhoud en energie met -2,5% ten opzichte van 2009. Ziekenhuizen en VVT-instellingen nemen het merendeel van het totaal aan onderhoud- en energiekosten voor hun rekening: een derde van de totale uitgaven aan onderhoud en energie komt voor rekening van de ziekenhuizen. Nog eens een derde is toe te wijzen aan VVT-instellingen. In alle sectoren dalen de kosten voor onderhoud en energie, met uitzondering van de instellingen in de gehandicaptenzorg. In deze sector stijgen de uitgaven gemiddeld met +3,7%. Kleinere instellingen tot en met 10 fte hebben te maken met een stijging van de onderhouden energiekosten van +12,4%. Bij de grotere instellingen, met 10 of meer fte is daarentegen sprake van een daling met gemiddeld -2,1%. Wellicht dat zij door grotere volumes vooral lagere energiekosten realiseren. Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 9
1.3.5 Huur en leasing De kosten voor huur en leasing stijgen gemiddeld met +8%. Huur en leasing leveren hiermee de grootste bijdrage aan de toename van de inkoopgerelateerde kosten. Kosten voor huur en leasing maken 9% uit van de inkoopgerelateerde kosten en 3% van de totale lasten. De stijging van de uitgaven voor huur en leasing liggen bij de ZBC s en ziekenhuizen met respectievelijk +1,7% en +5,1% lager dan het gemiddelde van +8%. Mogelijk dat gewijzigde afschrijvingsregelgeving het aantrekkelijk maakt zelf te investeren in kapitaalgoederen in plaats van deze te huren of leasen. De uitgaven bij GGZ en instellingen in de gehandicaptenzorg stijgen daarentegen met +9,4% en +9,9% bovengemiddeld. De uitgaven voor huur en leasing bij VVT-instellingen stijgen gemiddeld met +7,9%. Het grootste aandeel in de totale kosten voor huur en leasing komt met 378 mln. voor rekening van de VVT-instellingen (= 27%). Alleen de grootste instellingen in de zorg met meer dan 1.000 fte zijn in staat de kosten voor huur en leasing met +5,8% minder te laten stijgen dan het marktgemiddelde van +8,0%. Bij instellingen tot 50 fte is de stijging in de kosten voor huur en leasing met gemiddelde +16,4% ruim twee maal zo hoog als gemiddeld. De gewijzigde afschrijvingsregelgeving lijkt daarmee voor kleinere instellingen minder relevant dan voor grotere instellingen. Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 10
2. Balans 2.1 Eigen vermogen / solvabiliteit³ Het totaal eigen vermogen neemt in de zorg met 9,2% toe tot een totaal van 8,7 mld. in 2010. De gemiddelde solvabiliteit van zorginstellingen in Nederland bedraagt 17%. Instellingen in de cure-sector zijn gemiddeld minder solvabel dan de overige instellingssoorten. De solvabiliteitsratio s van ZBC s en ziekenhuizen bedragen respectievelijk 13% en 15%, oplopend tot 20% VVT-instellingen en 21% bij GGZ-instellingen. De solvabiliteit van kleinere instellingen tot 50 fte dalen ten opzicht van 2009 met -5%. De grotere instellingen met 50 fte of meer zien hun solvabiliteit daarentegen verbeteren met gemiddeld +6%. ³Solvabiliteit (zorgdefinitie): Totaal eigen vermogen/ Totaal bedrijfsopbrengst. Solvabiliteit (reguliere definitie): Totaal eigen vermogen /Totaal vreemd vermogen (waarbij totaal vreemd vermogen = balanstotaal - eigen vermogen). Meer inzicht in de jaarcijfers van Zorg Nederland? Neem contact op met Intrakoop. Bron: CIBG / Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn, Sport. Jaarverslagen analyse Intrakoop 2010 11