Inventarisatie & effectiviteitsscan van de Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen



Vergelijkbare documenten
Voka: Minder doelgroepen voor meer jobs

Op weg naar een nieuw MAATWERKDECREET

Naar een nieuw arbeidsmarktbeleid voor Vlaanderen na de staatshervorming? Een analyse van huidige Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen

Analyse van het tewerkstellings- en doelgroepenbeleid Minder doelgroepen voor meer jobs

Voka: Doelgroepenbeleid schiet doel voorbij

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2014

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2016

Sociale economie. 1 Tewerkstellingsgroei varieert van sociale economie initiatief. Streekpact Cijferanalyse

Het maatwerkbedrijf van de toekomst Terugblikken op begeleiding van sociale en beschutte werkplaatsen

Beschutte werkplaatsen

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2015

SOCIALE ECONOMIE Cijfergegevens Zuid-West-Vlaanderen. Ilse Van Houtteghem 20/11/2014

Beleidsnota Sociale Economie 08/01/2015

a) Hoeveel van deze doelgroepmedewerkers verkregen een erkenning van bepaalde duur (2 jaar)?

WSE Arbeidsmarktcongres 7 februari Laura Jacobs, Vicky Heylen en Caroline Gijselinckx HIVA- KULeuven

TEWERKSTELLINGSINITIATIEVEN VOOR KANSENGROEPEN IN WEST-VLAANDEREN, CIJFERMATERIAAL Addendum stelsel van de dienstencheques (*)

De evoluties op de arbeidsmarkt en het - beleid en hun impact op de social profit. Trefdag voor arbeidsbemiddelaars, 8/10/2015 Dirk Malfait

Het nieuwe Vlaamse doelgroepenbeleid vanaf 1 juli 2016

Het Vlaams en Belgisch arbeidsmarktbeleid door een Europese bril

TEWERKSTELLING EN PARTICIPATIE VAN PERSONEN UIT DE KANSENGROEPEN Editie 2018 (data 2017)

HET VLAAMSE DOELGROEPENBELEID. Toelichting voorontwerp van decreet SERV commissie arbeidsmarkt 9 juli 2015

Arbeid biedt een maatschappelijke meerwaarde ten opzichte van inactiviteit. 3

Maatwerk en W². 2 decreten in de maak

Invoegbedrijven. Maatregel. De begunstigden en bestedingen

Tewerkstellingssteun in het Brussels Gewest: 255 miljoen euro voor de Brusselaars

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis;

Tewerkstellingssteun in het Brussels Gewest: Vanaf 1 oktober belangrijke wijzigingen voor tienduizenden werkzoekenden!

I B O. Een werknemer op maat gemaakt. 1. IBO = training-on-the-job. IBO = 'werkplekleren' IBO = 'een werknemer op maat'

VR DOC.0097/4

Activering en opleiding van werklozen: actualisering van de resultaten (2 de semester 2013)

Evaluatie van het Brusselse dienstenchequestelsel Oktober 2017

Tijdelijke Werkervaring (TWE)

Arbeidsmarkt personen met een arbeidshandicap

Profiel van de UVW-WZ: vergelijking 2004/ 2013

TEWERKSTELLINGS MAATREGELEN

MEMORANDUM SST Een Sociale Werkplaats geeft mensen zin.

HET BRUSSELS GEWEST ONDERTEKENT DE EERSTE INSCHAKELINGSCONTRACTEN!

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 5 oktober

b) Hoeveel werkzoekenden werden in 2016 geïndiceerd door VDAB met indicatie persoon met multiple problemen?

b) Hoeveel werkzoekenden werden in de periode 1/1/ /4/2017 geïndiceerd door VDAB met indicatie persoon met multiple problemen?

Het proces van gedetineerde tot (maat) werk

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

West-Vlaanderen performant in tewerkstelling kansengroepen

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 13 oktober

Sector beschutte werkplaatsen. Memorandum Vlaamse verkiezingen 25 mei 2014

Nieuw loopbaanakkoord zet de stap naar maatwerk

De uitkeringsgerechtigden ten laste van de RVA sedert 5 jaar en meer

Het federaal normatief kader van de controle van de beschikbaarheid, uitgeoefend door de gewesten

1 Gegevens van het advies. 1.1 Gegevens van de regelgeving. 1.2 Gegevens van de aanvrager. 2 Titel en fase

De focus ligt in beide Gewesten op 3 doelgroepen, namelijk de jongeren, de ouderen en de personen met een arbeidsbeperking.

DE ARBEIDSDEELNAME VAN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP

Het maatwerkdecreet voor collectieve inschakeling en decreet lokale diensteneconomie

Betreft : Maatregelen ten voordele van de vorming en opleiding van risicogroepen in

1. Hoeveel dienstenchequebedrijven telt Vlaanderen op dit moment? Graag ook cijfers voor de laatste vijf jaar, per maand en per provincie.

Wat is ESF? ESF financiert organisaties die:

RSZ-verminderingen. 1 Geregionaliseerde bijdrageverminderingen

Hoe beïnvloedt het Europese beleid de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen?

Ontwerpdecreet Maatwerk bij collectieve inschakeling

De staatshervorming in vogelvlucht: stand van zaken. (West4work 3/11/2015)

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Lerend werken, werkend leren

Dossier steunpunt handicap & arbeid: De Vlaamse ondersteuningspremie (VOP)

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Creatief aanwerven loont. 3 november Werkplekleren Tewerkstellingsmaatregelen

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

KLAAR VOOR MORGEN?! Dirk Vanderpoorten. 29 november 2018

Nieuwe doelgroepkorting

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2017

Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP)

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013

VR DOC.0097/3BIS

Diversiteit op de werkvloer 30 APRIL

1. Hoeveel 55-plussers zijn bij VDAB ingeschreven als werkzoekend (nominaal + percentage beroepsbevolking + verloop over laatste tien jaar)?

Statistische focus - 2 de kwartaal 2012

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Peter Neirynck en Fabio Contipelli

Bij de zesde staatshervorming (sinds 1 juli 2014 van kracht) is de bevoegdheid rond dienstencheques overgedragen aan het Vlaamse Gewest:

Enkele cijfers Vaststellingen en antwoorden. Focus op. Jobkanaal Diversiteitsplannen Jobcoaching IBO Financiële tewerkstellingsmaatregelen

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN DECREET. van de heer Marc Olivier c.s. houdende invoering van een recht op opleiding voor structureel werklozen

RESULTATEN VAN 2 JAAR VOP GEKOPPELD AAN DE WERKLOOSHEIDSCIJFERS VAN PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP

Titel VII. Enkele statistische en financiële gegevens

Inventaris van de belangrijkste tewerkstellingsmaatregelen 2015

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

De arbeidsmarkt in oktober 2013

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit

19/10/2011 ACTIVA. Petra Dombrecht Stafmedewerker Lokale Economie en Werkgelegenheid. Inhoudstafel

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

Augustus 2018: aantal jonge werkzoekenden op laagste niveau sinds 1990

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers 2016

April 2018: Brusselse werkloosheidsgraad op laagste niveau in 25 jaar

Meeruitgaven in 2005 t.o.v voor vrouwelijke 60-plussers als gevolg van de pensioenhervorming in 1996

34,0 32,0 30,0 28,0 26,0 24,0 22,0. Jaarlijkse evolutie. Jeugdwerkloosheid -534 eenheden

34,0 32,0 30,0 28,0 26,0 24,0 22,0 20,0. Jaarlijkse evolutie. Jeugdwerkloosheid -291 eenheden

Juni 2018: van de jonge Brusselaars zijn nu minder dan werkzoekende

INHOUD INHOUD. JURIDISCHE ACTUA mei 2016

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Sociale Inschakelingseconomie SINE

Transcriptie:

Inventarisatie & effectiviteitsscan van de Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen Rapport 30 september 2013 Deze studie werd uitgevoerd door: IDEA Consult Maarten Gerard Daphné Valsamis Wim Van der Beken i.o.v. Voka - Vlaams netwerk van ondernemingen Koningsstraat 154-158 1000 Brussel 1.

2.

INHOUDSTAFEL 1/ Inleiding 4 2/ Vlaams arbeidsmarktbeleid 6 2.1 Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid in het Vlaamse Gewest 6 2.2 Overzicht van de Vlaamse werkgelegenheidsmaatregelen 122 3/ Federaal arbeidsmarktbeleid 255 3.1 Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid van de Federale overheid 255 3.2 Overzicht van de te regionaliseren federale werkgelegenheidmaatregelen 277 4/ De gecombineerde Vlaamse en federale tewerkstellingsmaatregelen 399 4.1 Overzicht van het nieuwe instrumentarium 399 4.2 De voorwaarden van de maatregelen 433 4.3 Afstemming tussen de maatregelen 477 5/ Conclusies 499 BIJLAGEN 1/ Bibliografie 2/ Inventaris van de Vlaamse maatregelen 3/ Inventaris van de te regionaliseren federale maatregelen 3.

1/ Inleiding In het kader van het Vlinderakkoord en de zesde staatshervorming zullen in 2014 belangrijke bevoegdheden rond het arbeidsmarktbeleid worden overgeheveld naar de Gewesten en Gemeenschappen. De overdracht van bevoegdheden biedt een unieke opportuniteit om de Vlaamse en federale instrumenten van werkgelegenheid te evalueren in hun totaliteit, zodat het geheel van instrumenten op de meest efficiënte wijze kan worden ingezet binnen het eigen Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Het doel van deze studie is een inventarisatie te maken van de Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen, samen met de federale instrumenten van tewerkstelling die zullen worden overgedragen naar de Gewesten in het kader van de zesde staatshervorming. Zo willen we inzicht geven in de instrumenten en budgetten die Vlaanderen na 2014 ter beschikking zal hebben om een eigen werkgelegenheidsbeleid te voeren. Daarnaast willen we het geheel van deze instrumenten beoordelen op hun efficiëntie en effectiviteit. De bedoeling daarbij is echter niet om elke maatregel of instrument te evalueren noch ze op individuele basis te beoordelen, maar om ze te vergelijken binnen een portfolio-evaluatie met het oog op het Vlaamse arbeidsmarktbeleid na 2014. In deze studie focussen we op die maatregelen die gericht zijn op het stimuleren van de tewerkstelling, het zij via gebruik van tewerkstellingsstimuli, hetzij door directe tewerkstellingscreatie. Daarbij werden in samenspraak met VOKA onder andere de maatregelen rond de arbeidsmarktdiensten, beroepsopleiding en flexibilisering niet weerhouden voor verdere analyse. De keuze om ons te richten op de zuivere tewerkstellingsmaatregelen wil de rol van andere instrumenten in het arbeidsmarktbeleid niet miskennen, maar is bedoeld om een duidelijk kader te geven aan de analyse. Sommige maatregelen kunnen niet eenduidig onder één noemer geplaatst worden en bevinden zich op de grens tussen tewerkstellingsstimuli, jobcreatie en andere velden. In dat geval zijn ze nog wel opgenomen in de eerste analyse. De inventarisatie gebeurt voornamelijk op basis van de administratieve gegevens van de diensten en agentschappen die de maatregelen beheren, waaronder het Departement Werk en Sociale economie, het subsidieagentschap Werk en Sociale economie, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB), De Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling (RVA), de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) en de Federale overheidsdienst Werk, Arbeid en sociaal overleg. Daarnaast doen we beroep op literatuur over de staatshervorming en bestaand onderzoek van de verschillende tewerkstellingsinstrumenten. Omwille van de beschikbaarheid van data wordt 2011 als referentiejaar gebruikt zodat de verschillende maatregelen met elkaar kunnen worden vergeleken. Aan de hand van de inventarisatie worden de verschillende maatregelen en bijhorende instrumenten geanalyseerd volgens de doelgroep die de maatregel wil bereiken en de sectoren die op de maatregel beroep kunnen doen. In tweede orde bepalen we dan de coherentie, efficiëntie en effectiviteit van de maatregelen door de bestedingen, het bereik en de resultaten met elkaar te vergelijken. Daarbij ligt de klemtoon op het geheel van de set van maatregelen, los van de individuele maatregelen. 4.

In dit rapport analyseren we eerst de Vlaamse maatregelen als instrument van tewerkstelling in hoofdstuk 2. Vervolgens behandelen we de federale maatregelen die zullen worden overgeheveld in het kader van de staatshervorming in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 maken we een totaalbeeld op van de maatregelen die na 2014 onder het Vlaams gewest zullen ressorteren en kijken we naar de afstemming binnen deze maatregelen. Tot slot formuleren we bemerkingen en aandachtpunten voor de integratie van de Vlaamse maatregelen rond tewerkstelling met de te regionaliseren federale maatregelen. 5.

2/ Vlaams arbeidsmarktbeleid In dit hoofdstuk worden kort de bevoegdheden van de Vlaamse overheid rond het arbeidsmarktbeleid geschetst en de bijhorende budgetten. We bespreken vervolgens een selectie van dertien maatregelen en instrumenten die in het Vlaamse Gewest worden ingezet voor het stimuleren en creëren van tewerkstelling, uitgelicht uit de uitgavenposten van de Vlaamse begroting en goed voor ongeveer 820 miljoen EUR op een begroting van 1,3 miljard in 2011. Na de inventarisatie van deze maatregelen maken we een globale analyse van hun efficiëntie en effectiviteit. 2.1 Bevoegdheden en budgettaire ruimte voor arbeidsmarktbeleid in het Vlaamse Gewest Dit onderdeel geeft weer hoe de Vlaamse bevoegdheden binnen het arbeidsmarkt beleid zich beperken tot bepaalde delen van het actief arbeidsmarktbeleid, waarvoor in 2011 een budget van 1,3 miljard euro beschikbaar was, aanzienlijk minder dan het federale budget van 13 miljard euro. 2.1.1 Bevoegdheden van de Vlaamse overheid Het arbeidsmarktbeleid kan traditioneel in twee delen worden opgesplitst, het actief en het passief arbeidsmarktbeleid, waarbij het actieve arbeidsmarkt beleid de gerichte interventies van de overheid, gericht op een (snellere) instroom van werklozen en inactieven in het arbeidsproces omvat en het passief arbeidsmarktbeleid bestaat uit de individuele ondersteuning van personen (werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen, ). Het passieve arbeidsmarktbeleid komt in België geheel toe aan de federale overheid. Het actieve arbeidsmarktbeleid is verdeeld over de Gewesten, de Gemeenschappen en de federale overheid. We kunnen het actieve arbeidsmarkt beleid opdelen in verschillende categorieën. Eurostat onderscheidt binnen het actief arbeidsmarkt beleid 7 categorieën: arbeidsmarktdiensten, opleiding, job sharing, tewerkstellingsstimuli, ondersteunde tewerkstelling en rehabilitatie, directe jobcreatie en stimuli voor starters. We houden in het kader van dit onderzoek een licht aangepaste indeling aan die bestaat uit vijf types van interventies, opgemaakt door Mathot (2013): Arbeidsmarktdiensten: Deze zorgen voor de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Beroepsopleiding: Alle maatregelen die het volgen van beroepsopleiding faciliteren en stimuleren vallen hier onder. Flexibilisering: Hier vallen de maatregelen onder die ingrijpen op de loopbaan en werktijden van werknemers. Tewerkstellingsstimuli: Alle maatregelen die via individuen of ondernemingen die tewerkstellingen stimuleren en faciliteren vallen hier onder. Directe jobcreatie: hier gaat het om de maatregelen die zelf nieuwe jobplaatsen (voor bepaalde doelgroepen) creëren en zo het jobaanbod vergrootten. 6.

Flexibiliseringmaatregelen worden in deze indeling opgenomen als aparte categorie. Verder zijn alle maatregelen die rechtsreeks ingrijpen op de tewerkstelling ingedeeld in ofwel tewerkstellingsstimuli of directe jobcreatie. Directe jobcreatie betreft alle maatregelen waarbij een voorheen onbestaande arbeidsplaats wordt gecreëerd voor een specifieke werkzoekende. Tewerkstellingsstimuli bevatten de maatregelen die de afstand verkleinen tussen een werkzoekende en een bestaande arbeidsplaats. Volgende de huidige bevoegdheidsverdeling komen de arbeidsmarktdiensten volledig toe aan de Gewesten. Het Vlaamse Gewest is als enige bevoegd om werklozen te begeleiden naar werk of werkenden te helpen bij hun zoektocht naar nieuw werk. De bevoegdheden rond beroepsopleiding zitten gedeeltelijk bij de federale overheid, maar ook bij de Gewesten. In het geval van flexibilisering en tewerkstellingsstimuli ligt het zwaartepunt bij de federale overheid. Enkel op het vlak van directe tewerkstelling heeft het Vlaams Gewest eveneens aanzienlijke bevoegdheden ten opzichte van de federale overheid, niet in het minst in het doemin van de Sociale economie. Binnen Vlaanderen vallen de bevoegdheden rond arbeidsmarkt in het beleidsdomein Werk en Sociale economie. Het beleidsdomein omvat binnen de overheid enerzijds het Departement Werk en Sociale economie en anderzijds het subsidieagentschap Werk en Sociale economie. Daarnaast is er ook de operator voor arbeidsmarkt, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB), het ESF-agentschap en Syntra, het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming. Het beheer van meeste tewerkstellingsmaatregelen vallen onder de bevoegdheid van het subsidieagentschap, maar sommigen vallen rechtstreeks onder bevoegdheid van de VDAB. Het Vlaams gewest kan binnen de bevoegdheden die het ter beschikking heeft slechts gebruik maken van bepaalde instrumenten. Zo kunnen de tewerkstellingsstimuli van de Vlaamse overheid niet worden gelinkt aan de sociale bijdragen geïnd door de RSZ of aan de individuele uitkeringen uitgekeerd door de RVA, aangezien het Vlaamse Gewest geen bevoegdheid heeft binnen de Sociale zekerheid. Hierdoor bestaat het Vlaamse instrumentarium vooral uit directe premies, hetzij voor ondernemingen, hetzij voor individuen. 2.1.2 Budget voor het actief arbeidsmarktbeleid Het budgettaire zwaartepunt voor het actief arbeidsmarktbeleid bevindt zich in de huidige situatie voor de overdracht van bevoegdheden in 2014 duidelijk op federaal niveau. De cijfers voor 2011, weergegeven in Tabel 1, geven aan dat er in Vlaanderen een budget van 1267 miljoen EUR beschikbaar was voor het voeren van een actief arbeidsmarktbeleid, tegenover meer dan 13 miljard EUR federale middelen 1. In totaal heeft Vlaanderen slechts 8% van het totaal budget van actief arbeidsmarktbeleid in België ter beschikking. Het grootste deel van de middelen voor het Vlaamse actieve arbeidsmarktbeleid gaat naar directe jobcreatie, gevolgd door beroepsopleiding en arbeidsmarktdiensten. Flexibilisering en tewerkstellingsstimuli maken slechts een beperkt deel van het budget uit. 1 We gebruiken de cijfers voor 2011 omwille van de beschikbaarheid van data over de verschillende maatregelen die voor het jaar 2012 niet kon worden gegarandeerd. 7.

Tabel 1: Middelenverdeling van actief arbeidsmarktbeleid in België 2011 Maatregel Federaal Vlaams Waals Aandeel VL BHG Totaal gewest Gewest gewest Arbeidsmarktdiensten 0 231 94 64 389 59% Beroepsopleiding 454 246 179 44 923 27% Flexibilisering 2105 45 0 0 2.150 2% Tewerkstellingsstimuli 8.733 98 32 1 8.914 1% Directe jobcreatie 1.771 648 673 222 3.313 20% Totaal 13.113 1.267 978 331 15.960 8% Bron: Mathot, Actief arbeidsmarktbeleid voor en na de staatshervorming, 2013 In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de begrootte uitgaven binnen het beleidsdomein Werk en Sociale economie van 2010 tot en met 2013. Daarbij zitten eveneens de werkingskosten vervat van het Departement WSE, het subsidieagentschap WSE en de VDAB. De twee beleidsdomeinen Werk en Sociale economie hebben echter systematisch hun middelen zien toenemen. In de periode 2012-2013 namen de middelen voor Werk toe met 5% en de middelen voor Sociale economie met 3,9%, los van de kosten voor het Departement en het subsidieagentschap zelf. Binnen het domein Werk zitten de werkingskosten van de VDAB echter nog verrekend. Tabel 2: Overzicht van de begroting voor het Departement Werk & Sociale economie (in duizenden EUR) 2010 2011 2012 2013 Werking 12.585 12.758 18.488 18.440 Provisies 22.500 30.520 64.944 51.344 Werk 937.713 933.653 1.002.459 1.053.092 Sociale economie 326.229 324.575 342.449 355.797 Totaal 1.299.027 1.301.506 1.428.340 1.480.686 Groei ( ) - 2.479 126.834 52.346 Groei (%) - 0,2% 9,7% 3,7% Bron: IDEA Consult op basis van de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2010, 2011, 2012, 2013 De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende uitgavenposten die ingeschreven staan in de begroting van 2013. De geplande totaaluitgaven voor 2013 komen op 1,4 miljard EUR. 2 2 Het verschil met de 1,26 miljard EUR in de vorige tabel kanworden verklaard door onder andere de toevoeging van de werkingskosten van onder andere de VDAB en Syntra die niet worden meegerekend als interventies, naast een stijging van het budget van 2011 tot 2013. 8.

Tabel 3: Overzicht van de uitgavenposten voor Werk en Sociale economie in 2013 (in duizenden EUR) Beleidsdomein Domein Werk Sociale economie Flankerende ondersteunde maatregelen (VIONA, steunpunt WSE) 737 Partnerschappen met sectoren (sectorconvenanten) 12.446 EAD beleid 14.424 Vlaamse cofinanciering ESF 20.507 Syntra 66.536 VDAB 478.232 VDAB (Tewerkstellingspremie 50+) 41.050 Flankerend & ondersteunend werkbeleid (armoede) 193 Duurzaam HR-beleid in bedrijven en organisaties 139 Bestrijden van structurele werkloosheid 344.117 Werkbaar werk (aanmoedigingspremies) 39.302 Landingsbanen 25.037 Interne stromen (GESCO overheid) 10.452 Stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 448 Maatwerk 323.497 Lokale diensteneconomie 20.470 Kredieten sociale economie 8.341 Arbeidszorg 3.041 Totaal 1.408.969 Bron: IDEA Consult op basis van de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2013 De tabel is opgesplitst in de middelen en uitgaven die worden toegeschreven aan het subdomein Werk en aan het subdomein Sociale economie. Binnen het domein werk vallen volgende grote uitgavenposten op, samen goed voor een bedrag van 1,146 miljoen EUR of 81% van het totale budget voor het domein Werk & sociale economie in Vlaanderen: De Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling (VDAB): De VDAB neemt een groot deel van het budget van Werk voor zich, zijnde 478 miljoen EUR. 3 Dat is te verklaren door de verschillende deeluitgaven die zich onder deze noemer situeren, zijnde: De kosten voor arbeidsbemiddeling en trajectbegeleiding, die respectievelijk in 2011 een kost van 102 en 85 miljoen EUR vertegenwoordigden; De tewerkstellingsstimuli zoals de Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP) en de premie voor individuele beroepsopleiding (IBO). De werkingskosten van de dienst. 3 Dit bedrag omvat niet de volledige omzet van de VDAB die middels eigen inkomsten en ESF-projecten nog bijkomende middelen ter beschikking heeft. 9.

De tweede grote kostenpost is de bestrijding van de structurele werkloosheid. Hieronder vallen de programma s van directe tewerkstellingscreatie zoals de Gesubsidieerde contractuelen (GESCO s), de GESCO s bij lokale besturen en het Derde Arbeidsmarkt Circuit (DAC). De financiering van de GESCO s verloopt wel via trekkingsrechten uit de Sociale Zekerheid die worden toegekend aan de Gewesten. In het subdomein sociale economie is er een grote post die instaat voor het merendeel van het budget. De post maatwerk bevat drie grote tewerkstellingsmaatregelen, zijnde sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen en invoegondernemingen. Met het nieuwe maatwerkdecreet zal het onderscheid tussen deze drie echter verdwijnen vanaf 2014 met enkel nog een onderscheid tussen maatwerkbedrijven en maatwerkafdelingen. In de analyse zal het onderscheid in de drie echter nog worden behouden omwille van het gebruik van 2011 als referentiejaar. 10.

Box 1: Toelichting van het maatwerkdecreet Het maatwerkdecreet is goedgekeurd op 24 mei 2013. Het maatwerkdecreet heeft als doel de sector van sociale economie te hervormen en terug te brengen naar twee pijlers. Enerzijds de lokale diensteneconomie en anderzijds het maatwerk, daarbij sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen en invoegondernemingen vervangend. Binnen het maatwerk wil het decreet de schotten tussen de verschillende sectoren doorbreken en richten op een gemeenschappelijke doelstelling van de tewerkstelling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het maatwerk zou zich dan richten op de doelgroep van: Personen met een handicap Personen met ene Psychosociale problematiek Uiterst kwetsbare personen (>2 jaar werkzoekend) Het decreet legt voorlopig de nadruk op collectief maatwerk. Dit betreft de tewerkstelling van minstens 5 VTE van de doelgroep. Dit kan in een maatwerkbedrijf of een maatwerkafdeling. Een maatwerkbedrijf is een onderneming die zich volledig op de doelgroep toelegt, voorheen de sociale- en beschutte werkplaatsen. Maatwerkbedrijven moeten een bereik hebben van minstens 75% PSP en PmAh. Zij kunnen ook beroep doen op specifieke organisatieondersteuning voor het bedrijf als geheel. In een maatwerkafdeling vormen de doelgroepwerknemers slechts een deel van de onderneming. Dit zijn de vroegere invoegondernemingen. Voor bedrijven waar minder dan 5 VTE doelgroepmedewerkers zijn tewerkgesteld of de individuele inschakeling wordt momenteel de regelgeving nog verder uitgewerkt in afwachting van de uitvoering van de zesde staatshervorming. Op basis van indicering wordt voor de doelgroepwerknemer de afstand tot de arbeidsmarkt bepaald en kan de werknemer (via het maatwerkbedrijf of afdeling) beroep doen op opleiding, begeleiding, een loonpremie en arbeidspost-aanpassing. De werknemer staat dus centraal: de ondersteuning zal niet langer vertrekken van forfaitaire subsidies voor ondernemingen, maar zal berekend worden op basis van de afstand die een werknemer heeft tot de arbeidsmarkt en aan de nood aan begeleiding. Deze indicering is echter niet eenmalig. Op regelmatige tijdstippen zal de positie van de werknemer worden geëvalueerd en de ondersteuning indien nodig worden aangepast. Indien de werknemer niet meer tot de doelgroep wordt gerekend zal deze ook niet langer meetellen voor het minimale bereik van de doelgroep in maatwerkbedrijven. Hierdoor zouden bedrijven gestimuleerd worden om sterke profielen te laten doorstromen en te voorkomen dat werknemers in het systeem vastzitten. Het nieuwe systeem bevordert ook de doorstroom van werknemers van sociale economiebedrijven naar de reguliere bedrijven door middel van een doorstroomstage. Als deze stage succesvol afgewerkt wordt, kan de werknemer effectief aan de slag in het bedrijf. Indien nog een ondersteuning nodig is, zal deze in een rugzak meegaan naar de volgende werkgever. Omdat niet alle werknemers succesvol zullen kunnen doorstromen, is er de garantie ingebouwd dat zij na de doorstroomstage kunnen terugkeren naar de sociale economie. 11.

2.2 Overzicht van de Vlaamse werkgelegenheidsmaatregelen Dit onderdeel bevat de analyse van de geselecteerde Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen. Binnen de Vlaamse begroting van Werkgelegenheid en sociale economie zijn 13 maatregelen geïdentificeerd die beschouwd kunnen worden als tewerkstellingsstimulus of maatregel van directe jobcreatie. Daarbij kijken we naar de bereikte doelgroepen, het aantal bereikte personen, de kostprijs en de sector die op de maatregel beroep kan doen. Vervolgens analyseren we de efficiëntie en effectiviteit volgens de mate waarin de verschillende doelgroepen worden bereikt, de gerealiseerde doorstroom en de kost per persoon of VTE. Tenslotte analyseren we het gebruik van de maatregelen tussen de verschillende economische sectoren volgens het bereik van de verschillende doelgroepen en de beschikbare middelen. 2.2.1 Overzicht van de maatregelen Uit de maatregelen van de Vlaamse overheid binnen het arbeidsmarktbeleid is een selectie gemaakt van diegenen die kunnen beschouwd worden als tewerkstellingsstimuli of directe jobcreatie. De maatregelen die gericht zijn op de versterking van competenties en loopbanen maken niet het voorwerp uit van dit onderzoek (bv. EAD-beleid, aanmoedigingspremies, ). In Tabel 4 en Tabel 5 worden de verschillende maatregelen respectievelijk voor Werk en Sociale economie weergegeven. Bij elke maatregel wordt de belangrijkste doelgroep aangegeven, de sectoren waarbinnen ze kan worden ingezet en het bereik en de kostprijs van de maatregel in 2011. Binnen het Vlaamse arbeidsmarktbeleid worden verschillende typologieën van doelgroepen gehanteerd. In het kader van Evenredige arbeidsdeelname (EAD) worden allochtonen, ouderen en personen met een handicap als kansengroepen aangeduid. Binnen het kader van de VDAB worden laaggeschoolden, langdurig werkzoekenden en jongeren eveneens als specifieke doelgroep opgevolgd. Binnen de ESFterminologie wordt voor langdurig werklozen ook wel van uiterst kwetsbare personen gesproken. Het huidig Vlaams werkgelegenheidsbeleid probeert de doelgroepen of kansengroepen minder holistisch te benaderen maar te komen tot het bepalen van de individuele afstand tot de arbeidsmarkt. De aanzet hiervan is reeds te vinden in het eerder vermelde maatwerkdecreet. Om een helder overzicht te bekomen, is zowel voor de doelgroepen als voor de sector een eigen typologie opgesteld. Voor de doelgroepen zijn ruime categorieën gehanteerd om de vergelijkbaarheid te vergoten. Dit betekent dat de scope van bepaalde maatregelen strek is vereenvoudigd aangezien sommige maatregelen soms gedetailleerde doelgroepen beschrijven met precieze werkloosheidsduur, scholing en leeftijd. Ter wille van het overzicht zijn deze gebundeld naar de belangrijkste doelgroepen waarop ze zich richten, zonder onderscheid te maken in de specifieke bepalingen. De geïdentificeerde doelgroepen zijn: niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) onder deze doelgroep worden ook de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen geplaatst (UVW); personen met een arbeidshandicap (PmAh); personen met een Psychosociale problematiek (PSP); 12.

langdurige werklozen (met een werkloosheidsduur minsten 24 maanden); gerechtigden op een leefloon; laaggeschoolden (personen met ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs); jongeren (maximale bovengrens van 29 jaar); ouderen (maximale ondergrens van 45 jaar); Hierbij nemen we de categorieën op die in de doelstellingen van de maatregelen expliciet worden vermeld. Daarnaast zijn er echter ook nog andere doelgroepen die binnen het Vlaamse kader worden opgevolgd als kansengroep, zijnde allochtonen en vrouwen. Deze zijn niet opgenomen in de classificatie van de maatregelen omdat zij als kansengroep wel sneller in aanmerking kunnen komen voor bepaalde maatregelen, maar geen enkele maatregel specifiek op deze groep is gericht. Wanneer mogelijk worden de cijfers omtrent het bereik van deze kansengroepen wel weergegeven. Voor de indeling naar sectoren is er een driedeling gemaakt tussen: de overheid: De overheid wordt daarbij gedefinieerd als de verschillende bestuurniveaus en al hun aanverwante diensten en agentschappen. Ook het onderwijs wordt in deze context onder de noemer overheid geplaatst; de socialprofitsector: De socialprofitsector bestaat uit verenigingen en organisaties die in de eerste plaats een sociaal oogmerk nastreven en geen commerciële doeleinden. Hieronder plaatsen we ook organisaties in de zorg en gezondheidszorg; de private (commerciële) sector: Als laatste zijn de commerciële ondernemingen gegroepeerd in de private sector. Bij de beschrijving van de maatregelen maken we ook telkens het onderscheid tussen tewerkstellingsstimuli en maatregelen van directe jobcreatie. Maatregelen van directe jobcreatie worden gedefinieerd als de maatregelen die nieuwe, voordien onbestaande, arbeidsplaatsen creëren. Dit kunnen zowel arbeidsplaatsen van bepaalde of van onbepaalde duur zijn. Daarnaast zijn er de tewerkstellingsstimuli. Deze verkleinen de afstand tussen de werkzoekende en een bestaande arbeidsplaats. De finaliteit van deze twee types kan sterk verschillen, waarbij tewerkstellingsstimuli meer gericht zijn op het ondersteunen van de doorstroom van werkzoekenden naar werk en directe jobcreatie vaak, maar niet altijd, een meer permanente tewerkstelling beoogt. Naargelang de afstand van de doelgroep tot de arbeidsmarkt wordt het gebruik van directe jobcreatie meer toegepast. Vaak zullen de uitgaven en de individuele premie voor directe jobcreatie ook hoger liggen bij directe jobcreatie omdat hiermee de kost van een nieuwe arbeidsplaats wordt gefinancierd, terwijl tewerkstellingsstimuli slechts een gedeelte van deze kost overbruggen. Binnen het subdomein Werk zijn er acht tewerkstellingsmaatregelen geïdentificeerd. De maatregelen verschillen sterk in bereik en kostprijs naargelang de beoogde doelgroep, de hoogte van de premie en de looptijd van de premie. Het gaat daarbij om de Vlaamse maatregelen en uitgaven, die in sommige gevallen nog wordt aangevuld met een federale premie. We vinden twee groepen terug met enerzijds de maatregelen van directe jobcreatie en anderzijds een set van tewerkstellingsstimuli. 13.

Tabel 4: Overzicht van tewerkstellingsmaatregelen in het subdomein Werk - 2011 Maatregel Doelgroep Sector Bereik in Kostprijs Vlaanderen (VTE) ( ) NWWZ Gesco lokale besturen Leefloners Overheid 20.063 210.527.171 Kansengroepen Privé Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) PmAh Social profit 10.406* 66.882.000 Overheid NWWZ Social profit Gesco s Leefloners 3.946 66.071.741 Overheid Kansengroepen PmAh - PSP Gesubsidieerde werkervaring Langdurig NWWZ Social profit (WEP+) Laaggeschoolde NWWZ Overheid 2.032 51.850.000 Leefloners Privé Individuele beroepsopleiding NWWZ Social profit (IBO) Overheid 15.494* 42.621.000 Tewerkstellingspremie 50+ Oudere NWWZ Privé 7.027* 22.833.000 Landingsbanen Oudere NWWZ Social profit 6.733* 19.849.130 Derde Arbeids Circuit (DAC) NWWZ Leefloners Social profit 645 18.872.183 Kansengroepen Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en Sociale economie *Aantal personen bereikt in de loop van het jaar De eerste groep betreft de maatregelen van directe jobcreatie. Deze bestaat uit de GESCO s, GESCO s lokale besturen, de DAC-maatregel en gesubsidieerde werkervaring (WEP+). Het doel van de GESCO en DAC maatregelen is het bestrijden van structurele werkloosheid aan de hand van directe jobcreatie. De bepalingen van de GESCO-maatregel zoals de korte opzegperiode en de betaalde afwezigheid om in te gaan op werkaanbiedingen geven echter aan dat deze creatie van jobs moet gebeuren met het oog op doorstroom van de werkzoekenden naar de arbeidsmarkt. De DAC maatregel wordt echter niet verder uitgebreid en zal langzaamaan worden uitgedoofd. De belangrijkste maatregel in kost en bereik is GESCO lokale besturen met een kostprijs van 210 miljoen EUR voor meer dan 20.000 VTE. Met deze maatregel kunnen lokale besturen een forfaitaire premie ontvangen om binnen hun diensten doelgroepwerknemers te werk te stellen voor onbepaalde duur. De reguliere GESCO s zijn goed voor nog eens bijna 4.000 VTE met een kost van 66 miljoen EUR. De doelgroepen die beroep kunnen doen op de GESCO lokale besturen maatregel, inclusief de reguliere GESCO s en de DAC ers, is relatief ruim waarbij kansengroepen meteen kunnen instromen. De laatste maatregel van directe jobcreatie is gesubsidieerde werkervaring (WEP+), een programma om langdurig en of laaggeschoolde werklozen werkervaring te laten opdoen. Het gaat om directe jobcreatie aangezien nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd, maar in tegenstelling tot de GESCO en DAC 14.

maatregelen kunnen werkzoekenden slechts tijdelijk op de ondersteuning beroep doen. WEP+ heeft een bereik van meer dan 2.000 VTE met een kost van 51 miljoen EUR. In tweede instantie zijn er de tewerkstellingsstimuli. Naar bereik toe zijn de individuele beroepsopleiding (IBO) en de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) daarbij de belangrijke maatregelen. Beide worden beheerd door de VDAB en er zijn geen cijfers beschikbaar voor hun bereik in VTE. Het IBO-statuut heeft een aantal varianten. Deze zin in het kader van de opdracht onder de gemeenschappelijke IBO-noemer gebracht. Het aantal personen dat in de loop van 2011 in een IBO-statuut zat, een individuele beroepopleiding binnen een onderneming met een verlaagde kost voor de werkgever, loopt op tot boven de 15.000. De kost is relatief laag in vergelijking met andere maatregelen, slechts 42 miljoen, vooral omwille van de lagere premie die wordt toegekend. De personen in een IBO statuut ontvangen echter niet alleen de productiviteitspremie via de VDAB, maar gelijktijdig ook nog hun werkloosheidsuitkering, wat niet in deze cijfers vervat zit. De VOP bereikt een groep van meer dan 10.000 personen voor een kost van 66 miljoen. De premie wordt toegekend aan personen met een arbeidshandicap en laat de onderneming toe voor een bepaalde tijd een loonpremie te ontvangen. De uitgaven voor deze premie zijn nog niet gestabiliseerd en zijn de laatste jaren sterk gestegen omdat de premie zelf jonger is dan de totale looptijd van maximaal vijf jaar. De 50+ premie ter bevordering van de tewerkstelling van ouderen bereikte meer dan 7.000 personen in 2011 voor bijna 23 miljoen EUR. Een van de acht maatregelen, de landingsbanen, past niet helemaal binnen de logica van tewerkstellingstimulans of jobcreatie. In principe is deze maatregel een voortzetting van flexibiliteit van loopbanen, gebouwd op het federale tijdskrediet. Binnen het beleid wordt de maatregel echter ook beschouwd als tewerkstellingsmaatregel omdat ze bedoeld is jobplaatsen te openen voor andere, jongere werkzoekenden. De landingsbanen dienen om oudere werknemers in de socialprofitsector te stimuleren gebruik te maken van het tijdskrediet om zo plaats te maken voor nieuwe werknemers. In 2011 waren er 6.733 personen die zich in een landingsbaan bevonden. De vrijgekomen arbeidstijd bedroeg volgens de gegevens van het Departement Werk 2.350 VTE. Er is echter geen indicatie of deze vrijgekomen 2.350 VTE zijn ingevuld door nieuwe werknemers in ruil voor de landingsbaan. Binnen het subdomein Sociale economie zijn er in totaal vijf maatregelen geïdentificeerd, waarvan allen behalve invoegbedrijven zich richten op directe jobcreatie. Arbeidszorg is in de lijst het buitenbeentje, aangezien het gaat om een ondersteunende maatregel die voorziet in omkaderingspersoneel binnen de sociale en beschutte werkplaatsen, maar hierdoor tegelijk ook bijkomende tewerkstelling voorziet. 15.

Tabel 5: Overzicht van tewerkstellingsmaatregelen in het subdomein Sociale economie - 2011 Maatregel Doelgroep Sector Bereik in Vlaanderen Kostprijs (VTE) ( ) Beschutte werkplaatsen PmAh Social profit 13.272 237.066.754 Sociale werkplaatsen PSP Social profit 3.807 60.579.851 Lokale Laaggeschoolde Social profit diensteneconomie NWWZ Overheid 1.669 17.592.996 Laaggeschoolde Invoegbedrijven NWWZ Privé 970 4.113.800 PmAh Arbeidszorg PSP PmAh Social profit 70 1.676.568 Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en Sociale economie De grootste maatregel is die van de beschutte werkplaatsen waar in 2011 13.272 VTE van de beoogde doelgroep werden tewerkgesteld voor een kost van 237 miljoen EUR, samen met nog eens 1.977 VTE omkaderingspersoneel. In sociale werkplaatsen worden nog eens 3.807 VTE tewerkgesteld voor een kost van 60 miljoen. Ook in de sociale werkplaatsen komt daar nog omkaderingspersoneel bij onder dit budget, nog een 740 VTE. Dan volgt de lokale diensteneconomie met 1.669 VTE, 450 VTE omkaderingspersoneel en 17 miljoen. Invoegondernemingen is de enige maaregel binnen sociale economie die niet werkt met directe jobcreatie. Doelgroepmedewerkers worden in bestaande arbeidsplaatsen ingeschakeld. De maatregel bereikt 970 VTE en een kost van 4 miljoen. De invoegbedrijven worden hier gerekend tot de private sector omdat ze wel degelijk een commerciële basisdoelstelling hanteren, maar daarnaast ook maatschappelijke doelstellingen hanteren. 2.2.2 Efficiëntie en effectiviteit van de maatregelen Nu een eerste overzicht is gegeven van de maatregelen rond jobcreatie en het stimuleren van tewerkstelling op Vlaams niveau, willen we ook ingaan op de resultaten van de maatregelen ten opzichte van hun kostprijs. De 7 maatregelen van het subdomein werk 4 en de 5 maatregelen van het subdomein sociale economie worden vergeleken op basis hun effectiviteit in het bereiken van de juiste doelgroep, hun bereik ten opzichte van de kost die ze vertegenwoordigen en de toegankelijkheid van de maatregelen voor de verschillende sectoren. De eerste vraag daarbij is of de verschillende maatregelen er in slagen om hun beoogde doelgroepen te bereiken. Hierbij moeten we kijken naar het bereik van elke kansengroep binnen de maatregel, wat in Vlaanderen nauwgezet wordt opgevolgd. Het resultaat wordt weergegeven in Tabel 6 waar voor elke maatregel nog eens het bereik staat weergegeven in VTE of in personen indien de informatie per VTE 4 Landingsbanen zijn als sterk atypische maatregel hier niet meer opgenomen. 16.

niet beschikbaar was. Daarbij wordt voor elke maatregel het bereik bij verschillende doelgroepen en kansengroepen aangegeven. In het geval van arbeidszorg gaat het om de doelgroep die de omkadering ontvangt en niet de omkaderingsmedewerkers zelf. Merk op dat de indeling van de doelgroepen niet geheel de indeling volgt zoals opgesteld in het begin van dit hoofdstuk, gezien het gebrek aan cijfers omtrent het bereik van langdurig werkzoekenden, mensen met een psychosociale problematiek, jongeren en de algemene populatie van niet-werkende werkzoekenden. Anderzijds zijn er wel cijfers over het bereik van de maatregelen bij vrouwen en allochtonen. Het doel van de maatregelen is het bereiken van één of meerdere doelgroepen en deze zo in te schakelen in de arbeidsmarkt. Daarbij mag gesteld worden dat een maatregel dus pas als effectief kan worden beschouwd indien zij erin slaagt een ruimer aandeel van de doelgroep te bereiken dan het aandeel dat momenteel in de werkende bevolking actief is. Een zeer effectieve maatregel slaagt erin om hetzelfde of een hoger aandeel te bereiken als in de werkzoekende populatie. Uiteraard moet weer gewicht worden gegeven aan het bereiken van de beoogde doelgroep(en) van de maatregel, maar moet ook voor andere doelgroepen het aandeel in de werkende populatie een minimaal streefdoel zijn. Tabel 6: Profiel van de bereikte doelgroep in het domein Werk - 2011 Type Bereik Laaggeschoolden Maatregel Vrouwen maatregel (VTE) 50+ Allochtonen PmAh Gesco lokale besturen 20.063 NB NB NB NB NB Individuele beroepsopleiding (IBO) 15.494* 27% 37% 2% 15% 7% Vlaamse ondersteuningspremie (VOP) 10.406* 35% 63% 16% 4% 100% Werk Tewerkstellingspremie 50+ 7.027* 30% 46% 100% 4% 4% Gesco s 3.946 85% 29% 24% 5% 3% Gesubsidieerde werkervaring (WEP+) 2.032 45% 64% 12% 35% 7% DAC 645 69% 50% 46% 10% 7% Beschutte werkplaatsen 13.272 40% NB 25% 3% 100% Sociale Sociale werkplaatsen 3.807 39% 79% 36% 22% 18% economie Lokale diensteneconomie 1.669 42% 72% 29% 24% 10% Arbeidszorg 5 1.457 33% 78% 26% 5% 50% Invoegbedrijven 970 76% 61% 20% 26% 8% Aandeel in de werkende bevolking 46% 18% 25% 5% 7% Aandeel in de werkzoekende bevolking 51% 56% 26% 12% 18% Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en sociale economie, Steunpunt WSE, * Personen in de loop van het jaar 5 Bij arbeidszorg hebben de cijfers betrekking op de doelgroepwerknemers die omkadering ontvangen. 17.

Voor de maatregel met het grootste bereik, de GESCO lokale besturen, is geen informatie over het profiel van de bereikte doelgroep beschikbaar. Voor de andere kunnen we echter voor verschillende doelgroepen uitspraken doen. Vrouwen: Het valt op dat slechts in drie van de 12 maatregelen het aandeel vrouwen hoger is dan in zowel de werkende als werkzoekende populatie, namelijk DAC, GESCO en invoegondernemingen. Laaggeschoolden: Het aandeel laaggeschoolden in de verschillende maatregelen ligt redelijk hoog in vergelijking met hun aanwezigheid in de werkende populatie. De helft van de maatregelen slaagt er in om een hoger aandeel te werk te stellen dan aanwezig in de werkzoekende populatie. Opvallend is wel dat het laagste percentage van 29% te vinden is bij GESCO s, waar laaggeschoolden normaal ook één van de beoogde doelgroepen vormen. 50+ers: De 50+ers zijn redelijk goed vertegenwoordigd binnen de maatregelen met enkel een ondervertegenwoordiging t.o.v. de werkende en werkzoekende populatie bij de IBO, WEP+, de VOP en GESCO s. Zeker bij IBO en WEP+ is dit te verwachten omdat deze zich meer richten op nieuwe instromers op de arbeidsmarkt. Allochtonen: Alle maatregelen bereiken ongeveer het aandeel allochtonen in de werkende bevolking, maar slechts 5 bereiken een hoger aandeel dan in de werkzoekende populatie. Personen met een arbeidshandicap: Enkel de GESCO s en de 50+ premie bereiken relatief minder personen met een arbeidshandicap dan in de totale arbeidsmarkt. Daarentegen slagen slechts vier maatregelen er in om een hoger aandeel te bereiken dan in de werkzoekende populatie, waarvan de VOP en de beschutte werkplaatsen zich dan nog exclusief op deze doelgroep richten. In Tabel 7 wordt voor elke maatregel de efficiëntie en effectiviteit weergegeven door aan te geven wat de kostprijs is per VTE in het respectievelijke systeem, samen met twee indicatoren rond de doorstroom van personen in de maatregel naar werk. We proberen daarbij om deze kostprijs is per VTE in een ruimer perspectief te plaatsen dan een zuiver onderlinge vergelijking. Dit doen we door de kost per VTE, zijnde de kost van de publieke interventie bij de activering, te vergelijken met de kost van werkloosheid. Zowel voor individu als samenleving is het interessanter als een persoon de mogelijkheid krijgt bij te dragen als werkende, dan niet aan de slag te kunnen of mogen of de arbeidsmarkt. Indien men er niet in slaagt deze personen te activeren brengt dit immers een kost met zich mee, zowel van directe publieke uitgaven (aan uitkeringen en begeleiding) als aan verloren inkomsten (belasting en sociale bijdragen), nog los van de persoonlijke impact van werkloosheid voor het individu. In België wordt deze publieke kost voor een gemiddelde niet-werkende werkzoekende geraamd op een totaal van 33.443 EUR in 2011, waarvan 11.176 EUR directe kosten aan uitkeringen en interventies en 22.267 EUR aan verlies in belastingen en sociale bijdragen (IDEA Consult, 2012). Daarom is het interessanter om te investeren in werkzoekende personen via tewerkstellingsmaatregelen, zowel voor de persoon als voor de overheid als geheel. De directe publieke kost van een werkzoekende kan dan als maatstaf dienen voor de efficiëntie van de investering. 18.

Maatregelen die minder kosten dan de directe publieke interventie voor een werkzoekende kunnen als redelijk efficiënt worden beschouwd, terwijl zij die meer kosten misschien een grondigere analyse van hun doelstellingen en resultaten vragen. Een bijkomende factor hierbij is of het gaat om een permanente kost of slechts een tijdelijke ondersteuning. Zeker in geval van een tijdelijke ondersteuning kan een hogere publieke kost voor activering dan voor de ondersteuning van een werkzoekende gerechtvaardigd worden, indien deze investering toekomstige kosten uitspaart. Bij directe jobcreatie zal de afweging van de doelgroep een belangrijk element zijn om een kost te bepalen of een (permanente) hogere kost dan deze voor een gemiddelde werkzoekende wenselijk is. Ook hier kunnen elementen als noodzakelijke omkadering en aanpassing van de werkplek het verschil perfect rechtvaardigen. De kost per VTE wordt vervolgens gecombineerd met twee resultaatsindicatoren. De eerste indicator is de doorstroom naar werk na 6 maanden, wat aangeeft hoeveel van de personen die zijn uitgestroomd aan het werk zijn. De tweede indicator is het aandeel personen dat doorstroomde naar werk ten opzichte van de totale populatie in de maatregel. Hierbij maken we een onderscheid tussen de maatregelen die werken met directe jobcreatie en de tewerkstellingsstimuli die onmiddellijke doorstroom beogen (IBO, VOP, 50+ en invoegondernemingen). Hierbij is belangrijk te benadrukken dat niet elke maatregel gericht is op doorstroom. De onderliggende doorstroompercentages kunnen dus sterk verschillen. Toch vormen deze percentages een belangrijk element in de globale evaluatie van de verschillende maatregelen, omdat het de mogelijkheid geeft om de maatregelen die soms dezelfde doelgroep bereiken te vergelijken. Daarnaast geeft het een beeld van de resultaten van de maatregelen, los van de doelstellingen, wat leerzaam kan zijn voor de optimale afstemming tussen de verschillende maatregelen. 19.

Tabel 7: Overzicht van de kost per VTE en de doorstroom van Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen - 2011 Type maatregel Maatregel Aandeel Kost Aantal doorstroom Doorstroom /VTE uitstroom naar werk op naar werk ( ) 2011 het totale aantal in 2011 DAC 29.259 NB 63,8% 9,3% WEP+ 25.517 3.113 43,6% 24,7% Arbeidszorg 23.951 176 15,3% NB Beschutte werkplaatsen 17.862 1.546 4,4% 0,4% Directe jobcreatie Gesco s 16.744 584 63,8% 9,3% Sociale werkplaatsen 15.913 677 30,3% 4,0% Lokale diensteneconomie 10.541 422 48,0% 9,6% Gesco lokale besturen** 10.493 NB 63,8% 9,3% Vlaamse ondersteuningspremie 6.602* - - - (VOP) Tewerkstellingsstimuli Invoegbedrijven 4.241 781 60% 20,8% Tewerkstellingspremie 50+ 3.287* 2.637 78,0% - Individuele beroepsopleiding (IBO) 2.751* 10.683 92,0% 90,0% Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB, Monitor Werk en sociale economie * Kost per persoon ipv VTE ** Op basis van cijfers GESCO De kost per VTE varieert sterk tussen de maatregelen gaande van minder dan 3.000 tot bijna 30.000 EUR per VTE. Ze is het laagste bij de tewerkstellingsstimuli omdat bij deze maatregelen de premie vaak beperkter is en niet bedoeld om het loon volledig te dekken. In het geval van de IBO, de 50+ premie en de VOP is de kost ook artificieel lager omdat ze uitgedrukt is per persoon. Maar zelfs bijgesteld zou deze nog aanzienlijk lager uitvallen dan de kosten bij vaste jobcreatie. De kost is het hoogste bij maatregelen die gebruik maken van directe jobcreatie zoals GESCO, DAC, WEP+ en sociale en beschutte werkplaatsen waarbij soms de volledige tewerkstellingskost wordt gesubsidieerd. Uiteraard reflecteert een hogere kost gedeeltelijk de inspanning die nodig is om bepaalde doelgroepen te begeleiden en de afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen. Tabel 6 toont echter dat lokale diensteneconomie erin slaagt om moeilijke doelgroepen beter te bereiken, terwijl Tabel 7 aangeeft dat ze dit doet met een lagere kost per VTE dan bijvoorbeeld GESCO s. De afstand tot de arbeidsmarkt en de omkaderingskost verklaren ook de hogere kost per VTE voor sociale en beschutte werkplaatsen. De VOP en invoegondernemingen bereiken echter ook personen met een arbeidshandicap voor een lagere kost per VTE, zonder daarbij uitspraak te doen over de verschillen in de nood aan ondersteuning. De 20.

omvorming van de ondersteuning voor personen met een handicap of met een psychosociale problematiek in het nieuwe maatwerkdecreet is een poging om deze verschillen in ondersteuning en resultaat te optimaliseren. Het decreet schuift het principe van de individuele ondersteuning naar voor zodat er meer wisselwerking kan ontstaan tussen wat nu beschutte en sociale werkplaatsen zijn, ten opzichte van invoegondernemingen en ten opzichte van de private arbeidsmarkt. We kunnen de kost per VTE ook op een andere manier vergelijken. Een mogelijkheid is om de kost van de publieke interventie van de jobcreatie te vergelijken met de kost van werkloosheid. Voor België zijn deze berekend op 11.176 EUR directe kosten aan uitkeringen en interventies in 2011. Hoewel voorzichtigheid op zijn plaats is, kan de vergelijking van de directe kost van een werkzoekende met de directe overheidsinterventie via tewerkstellingsondersteuning een interessante benchmark vormen om te bepalen welke maatregelen een diepgaande analyse van hun efficiëntie verdienen. De nuance hierbij is dat de meeste personen en werkgevers in een tewerkstellingsmaatregel sociale bijdragen betalen, wat de reële kost per VTE of persoon verlaagt. Daar staat tegenover dat IBO s hun uitkering behouden en de reële kost dus hoger is, net als bij GESCO s en WEP+ waar federale kortingen de inkomsten van sociale bijdragen sterk verlagen. Wanneer de vergelijking wordt gemaakt met de gemiddelde directe kost van werkloosheid, ligt de kost per VTE dus hoger bij alle maatregelen van directe jobcreatie behalve lokale diensteneconomie en GESCO lokale besturen. Voor de tewerkstellingsstimuli is dit nergens het geval. Enkel in het geval van DAC komt de kost per VTE al bijna aan het niveau van de totale kost (directe kosten en gederfde inkomsten) van een gemiddelde werkzoekende. Ook bij de GESCO maatregelen komen nog bijkomende federale vrijstellingen van sociale bijdragen die de kost per VTE verder doen stijgen. Een hogere kost dan de directe kost van werkloosheid kan perfect gerechtvaardigd zijn om zeer moeilijke groepen te activeren of indien het gaat om een tijdelijke en duurzame investering in de tewerkstellingskansen van de doelgroep. In het geval van de GESCO en DAC maatregel met langdurige tewerkstelling in het systeem en beperkte uitstroom lijken efficiëntere alternatieven echter aangewezen als maatregel. Het doorstroompercentage verschilt sterk in de twee categorieën van maatregelen. Het doorstroompercentage ligt het hoogste bij die maatregelen de tewerkstellingsstimuli waar de werknemer moet doorstromen naar een vaste betrekking binnen de onderneming waar hij in het kader van de maatregel is begonnen, zoals bij de IBO en de 50+ premie. De maatregelen die gericht zijn op vaste jobcreatie kennen de laagste doorstroom. Bij sociale en beschutte werkplaatsen is dit te verwachten, gezien dit niet tot hun directe doelstellingen behoort en zij arbeidsplaatsen creëren voor diegenen die in het normaal economisch circuit niet terecht kunnen. De GESCO maatregelen zijn echter wel bedoeld om werkzoekenden werkgelegenheid aan te kunnen bieden maar ook om ze vervolgens de kans te geven, zij het niet de verplichting, om door te stromen. Het bereik van de GESCO maatregelen geeft eveneens aan relatief weinig moeilijke doelgroepen te bereiken, waardoor de lage uitstroom toch een duidelijk pijnpunt is. Dat blijkt ook uit het lage aandeel personen dat doorstroomde naar werk ten opzichte van de totale populatie in de maatregel (slechts 9,6%). Nochtans is de kans op werk bij uitstroom redelijk hoog (64%). Personen zitten dus duidelijk vast in de maatregel om andere redenen dan hun profiel of hun arbeidskansen. 21.

Het doorstroompercentage naar werk ligt ook laag bij WEP+, eveneens een maatregel van directe jobcreatie, maar waar personen na maximum anderhalf jaar moeten doorstromen naar een andere job buiten de organisatie. Dit is ook een maatregel waar een hoog aandeel laaggeschoolden wordt bereikt, een groep die moeilijk is te integreren op de arbeidsmarkt zoals het hoge percentage laaggeschoolde werkzoekenden bewijst. 2.2.3 Bereik binnen de sectoren Een tweede niveau van analyse is de opdeling van het bereik van de twaalf maatregelen volgens sectoren 6. De verschillende tewerkstellingsmaatregelen zijn niet voor alle ondernemingen of organisaties toegankelijk. Omgekeerd kunnen niet alle doelgroepen op dezelfde steun rekenen als ze in een bepaalde sector willen tewerkgesteld worden. Tabel 8 geeft de verdeling weer van de verschillende maatregelen volgens de belangrijkste doelgroepen die ze willen bereiken en de sectoren die op de maatregelen beroep kunnen doen. De eerste vaststelling is dat er in de private sector slechts een beperkt aantal maatregelen van toepassing zijn, zijnde IBO, de VOP, invoegondernemingen en de 50+ premie. Daar staat tegenover dat binnen de socialprofitsector acht van de dertien maatregelen van toepassing zijn. De overheid zelf kan beroep doen op zes van de dertien maatregelen. De IBO maatregel is de meest algemene maatregel, toegankelijk voor alle doelgroepen en inzetbaar in alle sectoren. De private sector maakt echter wel het meeste gebruik van deze maatregel (zie volgende tabel). Verder kunnen slechts een deel van de doelgroepen bereikt worden via Vlaamse ondersteuningsmaatregelen in de private sector. Er zijn geen maatregelen die de aanwerving van langdurig werklozen, trekkers van een leefloon of andere kansengroepen binnen de private sector stimuleren. Omgekeerd kunnen alle verschillende doelgroepen, behalve jongeren, wel terecht bij de socialprofitsector of de overheid. 6 Inclusief landingsbanen en arbeidszorg 22.

Tabel 8: Overzicht van het bereik van doelgroepen volgens sector Doelgroep Privé Social profit Overheid IBO IBO IBO NWWZ Langdurig NWWZ (12m) - Gesco DAC Lokale diensteneconomie Gesub. werkervaring (WEP+) Gesco Gesco lokale besturen Lokale diensteneconomie Gesub. werkervaring (WEP+) Lokale diensteneconomie Lokale diensteneconomie Laaggeschoolde NWWZ Invoegbedrijven Gesub. werkervaring (WEP+) Gesco Gesub. werkervaring (WEP+) Gesco DAC Gesco lokale besturen Oudere NWWZ Premie 50+ Jongere NWWZ - - - Leefloon Gesco DAC Lokale diensteneconomie Gesub. werkervaring (WEP+) Gesco Gesco lokale besturen Lokale diensteneconomie Gesub. werkervaring (WEP+) Invoegbedrijven Sociale werkplaats Gesub. werkervaring (WEP+) PmAh VOP Beschutte werkplaats Arbeidszorg VOP VOP PSP Sociale werkplaats Gesub. werkervaring (WEP+) Andere kansengroep Gesco DAC Gesco Gesco lokale besturen Bron: IDEA Consult op basis van Subsidieagentschap WSE, VDAB Op basis van de beperkingen in het gebruik van de maatregel over de sectoren en op basis van berekeningen van de begunstigde werkgevers met gegevens van de VDAB en het Departement WSE kan een verdeling worden opgemaakt van de bestede middelen in 2011 over de verschillende sectoren. In het geval van Gesubsidieerde werkervaring, de IBO en de VOP gaat het om een berekende schatting van de middelenverdeling aan de hand van de aard van de begunstigden. Er is een opdeling gemaakt met de zuivere maatregelen van directe jobcreatie en tewerkstellingsstimuli, zonder arbeidszorg en landingsbanen en een bijkomende opdeling waarbij landingsbanen en arbeidszorg als eerder atypische maatregelen zijn opgenomen ter volledigheid. De analyse sluit aan bij de voorgaande analyse van het bereik van de doelgroepen. Op basis van de bestede middelen volgens sector blijkt dat slechts 15% van de middelen voor de private sector wordt gebruikt. Meer dan de helft van de middelen is bestemd voor de socialprofitsector en iets minder dan een derde gaat in één of andere vorm terug als tewerkstellingsondersteuning bij de overheid. Een kanttekening daarbij is echter wel de specificiteit van de IBO-maatregel een beperkte kost heeft omdat werkzoekenden recht blijven hebben op hun uitkering. De loonlastenverlaging voor de werkgever is veel groter dan de directe kost van de maatregel, aangezien werkgevers enkel een productiviteitspremie betalen en verder geen sociale bijdragen. 23.