EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN



Vergelijkbare documenten
MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Zwaarlijvigheid kan een handicap vormen in de zin van de richtlijn betreffende gelijke behandeling inzake arbeid

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

VERKORTE INHOUDSOPGAVE

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Zaak C-540/03. Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 juli 1999 *

EUROPEES PARLEMENT Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ONTWERPVERSLAG

Datum van inontvangstne ming : 22/05/2012

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPESE COMMISSIE TEGEN RACISME EN INTOLERANTIE

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ONTWERPVERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL 2011/2275(INI)

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Gedragscode op administratief gebied voor het personeel van het Europees Agentschap voor chemische stoffen

Date de réception : 01/03/2012

MEDEDELING AAN DE LEDEN

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Richtlijn betreffende bescherming rechten op aanvullend pensioen

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol

EERBIEDIGING VAN DE GRONDRECHTEN IN DE UNIE

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Rapport. Verzoeker De heer K. G., verder te noemen verzoeker. Het verzoek is ingediend door de gemachtigde, de heer C.G. M..

*** ONTWERPAANBEVELING

AANWIJZING VOOR DE PRAKTIJK 1 HET VORDEREN VAN BILLIJKE GENOEGDOENING

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF VAN 12 DECEMBER 1974.

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Rapport Oordeel Datum: 15 november 2017 Rapport: 2017/127

BESCHIKKING VAN HET HOF (Grote kamer) 17 maart 2005 * betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 27 juli 2004,

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

CODE VOOR GOED ADMINISTRATIEF GEDRAG

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Vragen en Antwoorden

Informatie over de follow-up van de onder kenmerk CHAP(2013)01917 geregistreerde klachten

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPESE UNIE Communautair Bureau voor Plantenrassen

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Beslissing ten aanzien van klacht over het LOWI 2015, nr. 1

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel

Transcriptie:

EUROPEES PARLEMENT 2004 Commissie verzoekschriften 2009 10.6.2008 MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift 143/2005, ingediend door Michael Humphries (Britse nationaliteit), over het gebrek aan ondersteuning door de vakbond na zijn ontslag door een Deense hogeschool voor bedrijfskunde 1. Samenvatting van het verzoekschrift Indiener werd na vijf jaar als leraar aan de hogeschool voor bedrijfskunde in Esbjerg te hebben gewerkt, ontslagen na een reeks geschillen met de directie. Hij stelt dat zijn lerarenvakbond, het Deense Ministerie van Onderwijs, de parlementaire ombudsman en de consumentenombudsman hem geen van allen de ondersteuning hebben gegeven waarop hij als goede burger en vakbondslid recht had. Bovendien kreeg hij van zijn lokale volksvertegenwoordiger het foute advies om de Deense immigratiedienst te contacteren. Hij verzoekt het Europees Parlement druk uit te oefenen op de Deense autoriteiten, die hij ervan beschuldigt zijn rechten als werknemer alsmede zijn fundamentele mensenrechten en vrijheden te schenden. 2. Ontvankelijkheid Ontvankelijk verklaard op 30 juni 2005. De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 192, lid 4 van het Reglement). 3. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 30 november 2005 Achtergrond Indiener werd in december 1999 na vijf jaar als leraar aan de hogeschool voor bedrijfskunde in Esbjerg (Esbjerg Handelsskole, hierna: EH) te hebben gewerkt, ontslagen na een reeks geschillen met de directie. Hij stelt dat zijn lerarenvakbond (hierna: GL), het Deense Ministerie van Onderwijs, de parlementaire ombudsman en de consumentenombudsman hem CM\729417.doc PE367.756REV IIv03-00

geen van allen de ondersteuning hebben gegeven waarop hij als goede burger en vakbondslid recht had. Bovendien kreeg hij van zijn lokale volksvertegenwoordiger het foute advies om de Deense immigratiedienst te contacteren. De klacht Indiener diende een omvangrijk dossier in, waarin hij de feiten van zijn zaak en zijn inspanningen om zijn rechten te verdedigen uiteenzet. Hij stelt dat hij ziekteverlof moest opnemen omdat hij door de directeur van zijn school (EH) werd beledigd en gediscrimineerd. Hij klaagt onder andere over het feit dat hij door de directeur ten overstaan van de klas op een bestraffende manier en zonder reden publiekelijk werd vernederd en verder op grond van zijn afkomst (als Engelsman) werd gediscrimineerd. Volgens zijn interpretatie van het Europees recht kan een werknemer niet worden gedwongen een vergadering bij te wonen als hij met ziekteverlof is. Hij beweert dat in zijn geval verschillende grondrechten zijn geschonden, namelijk zijn recht op een eerlijk proces, vrijheid van meningsuiting, een doeltreffende voorziening in rechte en non-discriminatie (op grond van zijn herkomst). Hij citeert in dit verband artikel 5, 10, 13 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Hij wijst erop dat hij tevergeefs bij verschillende organen en instanties in Denemarken heeft geprobeerd verhaal te halen. Hij heeft zich in het bijzonder gewend tot de raad van bestuur van de EH, het Deense Ministerie van Onderwijs, de Deense consumentenombudsman en de parlementaire ombudsman, de GL, Deense overkoepelende vakbonden, leden van het Deense parlement, enz. Hij merkt op dat een aantal van deze instanties zijn zaak hebben onderzocht en erover hebben gerapporteerd. Hij stelt in dit verband dat de rapporten van zowel de raad van bestuur van de EH als het Deense Ministerie van Onderwijs over zijn zaak onnauwkeurig, misleidend en onjuist waren. Hij beweert verder dat het interne rapport van de GL aan de ondernemingsraad de feiten onherkenbaar verdraaide. Indiener wijst erop dat hij juridisch advies heeft ingewonnen om te proberen de EH zelf voor het gerecht te dagen (dat wil zeggen zonder steun van zijn vakbond). Hij heeft dit echter niet doorgezet, aangezien de juridisch adviseur mij vertelde dat de Deense wetgeving in kwestie zijns inziens zou oordelen dat ik die vergadering (met de directeur van de EH) had moeten bijwonen, ongeacht het feit dat ik daarvoor te ziek was, en daarom wilde hij de zaak niet aannemen. Ook zou volgens hem iedere andere advocaat tot dezelfde conclusie komen, aldus indiener. Verder merkt indiener op dat hij zich uiteindelijk tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft gewend. Dat wees zijn aanvraag echter af als niet-ontvankelijk. In zijn arrest van 28 mei 2004 oordeelde het Hof namelijk dat in de zaak van indiener niet alle nationale verhaalmiddelen waren aangewend, aangezien hij de voor het Hof gebrachte klachten nog niet in vorm of inhoud voor de gewone nationale rechtbank had gebracht. Indiener verzoekt het Europees Parlement om steun bij het verkrijgen van een PE367.756REV IIv03-00 2/7 CM\729417.doc

schadevergoeding voor zijn onterechte ontslag door de raad van bestuur van de EH en bij het verkrijgen van erkenning van het feit dat de vakbond GL, het Deense Ministerie van Onderwijs en de Deense ombudsmannen hem niet hebben gesteund, ondanks het feit dat hij rechtmatig werkzaam was en alle nodige belastingen en het verschuldigde lidmaatschapsgeld had betaald. Opmerkingen van de Commissie over de argumenten van indiener Gelet op het Gemeenschapsrecht wil de Commissie graag de volgende opmerkingen maken over de argumenten van indiener: A) Recht op een effectieve rechterlijke controle Het recht op een effectieve rechterlijke controle is een van de grondrechten die in de Communautaire rechtsorde wordt beschermd. Het Hof van Justitie heeft al in 1986 1 het volgende geoordeeld: in de ( ) voorgeschreven rechterlijke controle komt een algemeen rechtsbeginsel tot uiting, dat ten grondslag ligt aan het constitutionele erfgoed dat alle lidstaten gemeen hebben. Dit beginsel is eveneens neergelegd in de artikelen 6 en 13 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bovendien wordt in het Europese Handvest van de Grondrechten expliciet het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht vermeld (artikel 47). Dit recht moet bijgevolg in elke situatie binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht worden geëerbiedigd. Daarom moet worden onderzocht of de klacht van indiener binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht valt. Met het oog hierop zijn de volgende kwesties van belang: a) met betrekking tot het vermeend onterechte ontslag Het Europese Handvest van de Grondrechten voorziet inderdaad uitdrukkelijk in het recht op bescherming in geval van een onterecht ontslag. De bepalingen van het Handvest zijn echter in eerste instantie op de Europese instellingen en organen gericht. Ze zijn slechts van toepassing op lidstaten als ze het Gemeenschapsrecht ten uitvoer leggen. De Commissie wijst er in dit verband op dat in het huidige Gemeenschapsrecht geen communautaire bepalingen bestaan die op individuele ontslagen betrekking hebben. Een uitzondering hierop zijn de communautaire bepalingen betreffende het verbod op 1 Arrest van het Hof van 15 mei 1986 in zaak 222/84, Marguerite Johnston vs. Chief Constable of the Royal Ulster Constabulary. CM\729417.doc 3/7 PE367.756REV IIv03-00

discriminatie op grond van raciale of etnische herkomst 1, godsdienst of geloofsovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid 2 of de nationaliteit 3 van de persoon in kwestie, die ook van toepassing zijn op individuele ontslagen. In deze omstandigheden worden, met uitzondering van eventuele rassendiscriminatie die hieronder in punt b wordt behandeld, de voorwaarden en gevolgen van het ontslag van indiener, dat blijkbaar te wijten is aan oorzaken die verband houden met zijn prestaties en gedrag op het werk, thans geregeld door de nationale (Deense) wetgeving. Het Gemeenschapsrecht kan in dit verband niet worden aangewend. b) met betrekking tot de vermeende rassendiscriminatie Richtlijn 2000/43/EG verbiedt discriminatie op grond van raciale of etnische herkomst op de werkvloer evenals op andere gebieden, zoals het onderwijs, toegang tot goederen en diensten, enz. Deze richtlijn moest door de lidstaten uiterlijk op 19 juli 2003 zijn omgezet en in Denemarken is dit gebeurd door Wet nr. 374 van 28 mei 2003 inzake etnische gelijkwaardigheid en Wet nr. 459 van 12 juni 1996 inzake het verbod op discriminatie op het werk, zoals gewijzigd bij Wet nr. 253 van 7 april 2004. Zodra een richtlijn in nationale wetgeving is omgezet, moet een persoon die van oordeel is dat zijn rechten onder deze richtlijn zijn geschonden, zijn zaak onder de nationale wetgeving voor de nationale rechtbanken brengen. De contactgegevens van het Deense Instituut voor de Rechten van de Mens, dat individuele slachtoffers van discriminatie adviseert, zijn als volgt: 56 Strandgade 1401 Kopenhagen K Tel. +45 32698888 Fax +45 32698800 c) met betrekking tot de vermeende schending van de EU-wetgeving betreffende gezondheid en veiligheid Het Gemeenschapsrecht betreffende gezondheid en veiligheid op het werk bevat geen specifieke verwijzing naar het bijwonen van een vergadering tijdens ziekteverlof. Er bestaat evenmin specifieke communautaire wetgeving betreffende geweld op het werk, wat niet expliciet door indiener wordt vermeld. Samenvattend kan worden vastgesteld dat de door indiener beschreven situatie niet specifiek in het Gemeenschapsrecht betreffende gezondheid en veiligheid op het werk wordt geregeld. Er is in principe geen enkel aspect in het verzoekschrift dat aanleiding geeft om te concluderen dat er een mogelijke schending van bepaalde communautaire verplichtingen betreffende gezondheid en veiligheid heeft plaatsgevonden. De situatie valt volledig onder de nationale wetgeving, zoals deze door de bevoegde nationale instanties wordt geïnterpreteerd en toegepast. 1 Zie in dit verband Richtlijn 2000/43, PB L 180/22 van 19.7.2000. 2 Zie in dit verband Richtlijn 2000/78, PB L 303/16 van 2.12.2000. 3 Zie in dit verband Verordening 1612/68, PB L 257 van 19.10.1968. PE367.756REV IIv03-00 4/7 CM\729417.doc

B) Recht op vrijheid van meningsuiting Vrijheid van meningsuiting is een van de grondrechten die in de communautaire rechtsorde worden beschermd en moet bijgevolg in elke situatie binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht worden geëerbiedigd. In het Europees Handvest van de Grondrechten wordt het recht op vrijheid van meningsuiting uitdrukkelijk vermeld (artikel 11). Indiener verwijst expliciet naar dit recht in het kader van zijn zaak betreffende de EH en zijn poging via de GL en het Deense onderwijssysteem verhaal te halen. In deze omstandigheden gelden de hiervoor uiteengezette overwegingen in verband met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een onpartijdig gerecht, mutatis mutandis, ook in dit opzicht. In elk geval zijn er geen concrete elementen in het dossier die tot de conclusie kunnen leiden dat indiener werd verboden zijn recht op vrijheid van meningsuiting uit te oefenen, noch voor de GL, noch voor het Deense onderwijssysteem. C) Recht op non-discriminatie De hiervoor in punt A, b uiteengezette overwegingen zijn in dit verband van toepassing. Conclusie De Commissie heeft hierboven de zaak van indiener beoordeeld op basis van de feiten uit het omvangrijke dossier dat hij bij het Europees Parlement had ingediend. Er lijkt geen sprake te zijn van enige schending van het Gemeenschapsrecht dat op het moment van het ontslag van indiener (december 1999) van toepassing was. Daarom viel zijn zaak onder de nationale (Deense) wetgeving. Bovendien zou de Commissie erop willen wijzen dat het EU-Verdrag haar niet de bevoegdheid geeft om op te treden tegen een individu die het Gemeenschapsrecht zou hebben overtreden. In een dergelijk geval zou het de taak zijn van de nationale instanties, in het bijzonder de rechtbanken, om ervoor te zorgen dat de rechten van ieder individu binnen hun rechtsgebied worden geëerbiedigd. Deze instanties zijn uiteraard beter in staat de wet toe te passen op basis van alle relevante feiten van elke specifieke zaak. Op die manier zijn ze in alle gevallen binnen het communautaire toepassingsgebied gebonden aan de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. De Commissie kan derhalve noch actie ondernemen om een schadevergoeding voor onterecht ontslag door de raad van bestuur van de EH te verkrijgen, noch erkenning garanderen van het feit dat de vakbond GL, het Deense Ministerie van Onderwijs en de Deense ombudsmannen indiener niet hebben ondersteund, zoals indiener verzoekt. 4. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 9 juli 2007 CM\729417.doc 5/7 PE367.756REV IIv03-00

Naar aanleiding van een verzoek van de voorzitter van de Verzoekschriftencommissie van het EP betreffende de klacht van M. Humphries, antwoordde het Deense Ministerie van Onderwijs op 30 juni 2006 per brief. Na uiteenzetting van de feiten van de zaak voorzag het Deense ministerie deze van commentaar en concludeerde dat: aangezien er geen nieuw bewijsmateriaal aan het licht is gekomen, er geen reden is om de zaak opnieuw te openen. Voornoemd antwoord werd naar indiener verzonden, die zijn commentaar erop schriftelijk indiende bij de Verzoekschriftencommissie van het EP op 21 september 2006. M. Humphries uitte zijn verbijstering en ontzetting met betrekking tot het document van het ministerie dat, in zijn mening "neerkomt op een herhaling van misleidende verklaringen met grove omissies en onnauwkeurigheden" en verklaarde dat het ministerie duidelijk nagelaten heeft de oorspronkelijke documenten te lezen. Indiener wees nogmaals op het bestaan van een aantal vermeende onnauwkeurigheden en betreurde het feit dat de Deense regering naliet een gekwalificeerde en onafhankelijke advocaat aan te stellen om op precieze wijze de gerechtigheid die hem ontzegd werd vast te stellen. 2 De Commissie zou er graag op wijzen dat de twee nieuwe documenten van het dossier geen nieuwe feiten bevatten die verandering zouden kunnen brengen in haar beoordeling van de zaak van indiener, welke in detail uiteengezet werd in haar eerste mededeling aan de Verzoekschriftencommissie. De Commissie is destijds tot de conclusie gekomen dat er geen sprake leek te zijn van een schending van de EU-wetgeving ten tijde van het ontslag van indiener (december 1999). Aldus moest zijn zaak aan het nationale (Deense) recht worden getoetst. De Commissie wees er destijds ook op dat, zelfs indien er wel sprake was van een overtreding van het EU-recht, zij, krachtens het EU-verdrag, niet de bevoegdheid zou hebben om actie te ondernemen tegen een particulier (de EH) die zich schuldig maakte aan een dergelijke overtreding. Het is aan de nationale instanties, met name de rechtbanken, om ervoor te zorgen dat de rechten van ieder individu binnen hun rechtsgebied worden geëerbiedigd. Deze instanties verkeren in een betere positie om de wet toe te passen op grond van het geheel aan relevante feiten van elke afzonderlijke zaak. Daarbij zijn zij gebonden aan de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht in alle gevallen die binnen het toepassingsgebied ervan vallen. De Commissie herhaalt ten slotte dat zij noch actie ondernemen kan om een schadevergoeding voor onterecht ontslag door de raad van bestuur van de EH te verkrijgen, noch erkenning kan garanderen van het feit dat de vakbond GL, het Deense Ministerie van Onderwijs en de Deense ombudsmannen indiener niet hebben ondersteund, zoals indiener verzoekt. 5. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 10 juni 2008 Indiener heeft zich in september 2007 middels een schrijven nogmaals tot de Commissie verzoekschriften gewend. In deze brief uit hij opnieuw zijn ongenoegen over de PE367.756REV IIv03-00 6/7 CM\729417.doc

oorspronkelijke analyse van zijn zaak door de Commissie, hoewel hij er wel mee instemt dat zijn zaak onder het nationale (Deense) recht had moeten worden getoetst. De Commissie wil er opnieuw op wijzen dat het Handvest van de Grondrechten alleen op Gemeenschapsniveau kan worden aangewend binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht. Dit is al herhaaldelijk aan de Commissie verzoekschriften uitgelegd en onlangs ook nog in het geval van verzoekschrift nr. 210/2006. Dus zelfs als de klacht over een vermeende schending van grondrechten gegrond zou zijn geweest als het gaat om een ontzegging van een effectieve verhaalsmogelijkheid (wat door indiener in zijn brief de belangrijkste kwestie wordt genoemd), valt de zaak onder de nationale jurisdictie als een dergelijke schending niet binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht valt. Als de zaak dus niet binnen het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht valt, wat ook bij vele andere verzoekschriften het geval is, is verwijzing naar de nationale jurisdictie onvermijdelijk, hoe teleurstellend dit mogelijk ook is voor indieners. CM\729417.doc 7/7 PE367.756REV IIv03-00