Bediening en Installatie instructie



Vergelijkbare documenten
Syncro AS. Analoge Brandmeldcentrale. Gebruikershandleiding. Man V1.0NL

Syncro. Multi-loop Analoog adresseerbaar Brandmeldpaneel. Gebruikershandleiding. Issue 27 Feb fnv1.1. Product Manuals/Man-1057 Syncro User

INSTALLATIE INSTRUCTIES Alleen geschikt als permanente installatie, onderdelen genoemd in de handleiding kunnen niet buiten gemonteerd worden.

FP400-serie. Klassieke microprocessorgestuurde brandmeld- en detectiepanelen. Gebruikershandleiding

ELVA Security

Sigma CP K and Sigma CP T series

Brandmeldpaneel FP800 Gebruikershandleiding

AC ZONE ALARMCONTROLLER MET DEURBEL HANDLEIDING

Gebruikershandleiding

OPTISCHE-AKOESTISCHE BUITEN SIRENE/FLITSER SP-4002


PROGRAMMEERBARE TEMPERATUUR DETECTOR TD-1_NL 07/11

Brandmeldcentrale CSP-204 CSP-208 Bedieningshandleiding

Installatie & Onderhouds Instructies WARNER-LT 03/11

BEDIENINGSINSTRUCTIE BLUSCENTRALE TYPE 8010

Gebruikershandleiding. Brandmeldcentrale JUNO-NET EN54

PRODUKTINFORMATIE. BRANDMELDCENTRALE essertronic 8000C esserbus-plus

BDS-001, besturing voor handbediende schuifdeuren

Alistair LED stairwell luminaire Handleiding Alistair (Emergency UC03 sensor)

BLUSCENTRALE TYPE BMC 8010

HANDLEIDING - LEVEL INDICATOR M A N U A L

Programmeerhandleiding voor: ILS-1 en ILS-2

Multi Purpose Converter 20A

GOEDGEKEURDE LUSGEVOEDE ALARMGEVERKAART MET ISOLATIE-EENHEDEN EN BEWAAKTE EVACUATIE-INGANG

Gebruikershandleiding. Bedienpaneel MINI-REP

Installatiehandleiding

IH_NL_BRA_SCHEMA_RA.doc. Aansluitschema s

Handleiding AT1G Toegangscontrole Module. rev ver1

Gebruikershandleiding

FAQ en HANDLEIDINGEN. MEER HANDLEIDINGEN: kijk op faq.koba-groep.com

HAM841K ALARMCONTROLEPANEEL VOOR COMMERCIËLE EN RESIDENTIËLE TOEPASSINGEN

AT1G rev Toegangscontrole Module AT1G Handleiding. thinks outside the box!

Alistair LED stairwell luminaire Handleiding Alistair (UC03 sensor)

Handleiding: instelling en werking E-Drive LCD display

FLEXESS AQUA CODETABLEAU EN PASLEZER TC-CS200 CS VERGRENDELINGEN. t f MODELLEN CS200 SPECIFICATIES

Installatievoorschrift Brandmeldcentrale CF 100/200/400/800

MEUBELSLOTEN (LOCKERSLOTEN) TC-LS100 LS VERGRENDELINGEN. t f

MC 885 HL CMP Hoog/Laag Brander Thermostaat

VOEDING aps-612_nl 03/17

INSTALLATIE INSTRUCTIES

Installateurshandleiding

Toonaangevend in veiligheid. Detect De juiste mensen op de juiste plek

Gebruikshandleiding TFT touchscreen

Brandmeldcentrale BMC-V

FAQ en HANDLEIDINGEN. MEER HANDLEIDINGEN: kijk op faq.koba-groep.com

GOEDGEKEURDE LUSGEVOEDE ALARMGEVERKAART MET BEWAAKTE EVACUATIE-INGANG EN ISOLATIE-EENHEDEN

Beknopte handleiding NF3000 INHOUDSOPGAVE

Met het MKP-300 bediendeel kunt u het MICRA Alarmsysteem bedienen. Deze werkt alleen als de MICRA module in de alarm module mode is ingesteld.

SmartLine. Conventionele Brandmeldcentrale. Gebruikershandleiding

Installatie handleiding Emergency Battery System.

Penta 5000 Solisto brandmeldcentrale

Gebruikershandleiding

Alistair LED stairwell luminaire Handleiding Alistair (UC03 sensor)

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

BRANDMELDCENTRALE TYPE BMC 80

1103/2 Sinthesi lezermodule Proximity

Installatie instructies

ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING

PRODUKTINFORMATIE. BRANDMELDCENTRALE essertronic 8000M esserbus-plus

FLEXESS TERRA CODETABLEAU EN PASLEZER TC-CS100 CS VERGRENDELINGEN. t f MODELLEN CS100 SPECIFICATIES

Gebruikershandleiding

BEDIENINGSINSTRUCTIES

NP GEBRUIKERS HANDLEIDING BRANDMELDCENTRALE BMC-708

De ET31F (die alleen de vloertemperatuur meet) kan in een andere ruimte geplaatst worden.

STAKA. Handleiding elektrische bediening. Dakluiken Flachdachausstiege Roof access hatches Trappes de toit

DRAADLOZE ROOK EN HITTE DETECTOR MSD300_NL 03/12

CENTRALE CONVENTIONELE GASDETECTIE G8

LED Digitale display. Algemeen installatiediagram. Sensoren bereik. Display Gevaar Veilig Veilig Alarm.

GA-1 Alarmtoestel vetafscheider Installatie- en bedieningsinstructies

EASYPLUS PRE DOMOTICA

VDH doc Versie: v1.0 Datum: Software: ALFA75-MTT File: Do WPD Bereik: 0,0/+80,0 C per 0,1 C

6100 DIGITALE 1-RINGLUS BRANDMELDCENTRALE

Keystone OM13 - EPI-2 driedraads module Handleiding voor installatie en onderhoud

CCE-200, 201, 202, 203, 204 & 206 NL Elektronisch bedieningspaneel Installatie-, Montage- en Gebruikshandleiding Voor de Installateur

SBP /24. Gebruiksaanwijzing

Handleiding: instelling en werking E-Drive LCD display

InteGra Gebruikershandleiding 1

PAC-LBK-KIT. Installatie beschrijving Gebruikers beschrijving Technische beschrijving

ADRESSEERBARE ZONE UITBREIDING int-adr_nl 05/14

Handleiding MH1210B temperatuurregelaar

NL- Gebruiksaanwijzing

Brandmeldcentrale BMC M12

Penta 5400-serie 2-4 lus brandmeldcentrale

PIR DC-SWITCH. DC Passive infra-red Detector. Model No. PDS-10 GEBRUIKSAANWIJZING/INSTRUCTION MANUAL

Elektronische sluitertijd 1/50 tot 1/ auto dubbel pyroelektrisch element

De informatie in deze handleiding mag niet zonder toestemming van HRS worden gekopieerd of gepubliceerd. Fouten en drukwijzigingen zijn voorbehouden.

ATP2S200. rev Toegangscontrole Module. Handleiding. thinks outside the box!

Sinthesi Deuropenermodule

NPS-16 Burenalarmeringssysteem

RUKRA REMOTE DIGIT IO_44_NL ARTIKELNUMMER: RK-3004

Gebruiksaanwijzing TTA /+150 C (1) VDH doc Versie: V1.1 Datum:

BEP 600-GD EN 600-GDL CONTOUR MATRIX GAS DETECTOR INSTALLATIE EN GEBRUIKS AANWIJZING

Gebruikshandleiding JFY omvormer Deze handleiding is bedoelt voor de volgende types: SUNTREE-8000TL, SUNTREE TL

GPRS-A. Universele monitoringsmodule. Quick start. De volledige handleiding is verkrijgbaar op Firmware versie 1.00 gprs-a_sii_nl 02/18

Handleiding GuardCam-LED

1. Naam van het product Bubbelpaneel. 2. Product code Kleur Zwart of wit

Handleiding: instelling en werking LCD display t.b.v. ombouwset 007 en prolithium Daily Driver, Juice, Stick, Heavy Duty, Hammer en Monster

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

Electronische PINcode Schakelaar. Gebruikers & Installatie Handleiding

BRANDCENTRALE GMC+ ARGINA TECHNICS

Transcriptie:

Sigma 2 en Sigma 2 T series Bediening en Installatie instructie MODELLEN RK11020, RK11040 en RK11080 DOCUMENT REFERENTIE K6800-01 10 September 2005 Page 1 of 26

Index Hoofdstuk Blz. 1. Voorwoord...... 3 2. Veiligheid en montage... 4 3. Technische specificatie....5 Stand-by batterij.....5 Laadspanning en temperatuur... 5 Verenigbare detectoren... 6 Verenigbare detector sokkels en handmelders... 7 Verenigbare sirenes/slow-whoops... 7 4. Gebruik intrinsically safe barriers (explosie veilig)......8 5. Montage van de centrale... 9 6. Montage van de bekabeling... 10 7. Aansluiting van de groepen... 11 8. Aansluiting van de sirenes... 11 9. Aansluitingen voor afstandbediening.. 12 10. Aux 24V DC voeding... 13 11. Aansluitingen naar relais contacten brand en storing... 13 12. Aansluitingen naar repeaters panelen... 14 13. Aansluitingen voor LED panelen 14 14. Bediening centrale....15-16 15. Configuratie mogelijkheden......17-19 16. Watchdog reset..20 17. Processor reset..20 18. Interne indicaties...21-22 19. Voeding voorziening..23 20. Onderhoud centrale...24 21. Groepen verklaring label..25 22. Verslag van de configuratie....26-27 Page 2 of 26

1. Voorwoord, De SIGMA II serie bestaat uit een serie van conventionele brandalarm panelen ontwikkeld naar de Europesche standaard EN54-2 en EN54-4 brand Detectie en brand Alarm systemen - Control and Indicating Equipment. De reeks bestaat uit 2, 4 en 8 groepen brandmeld panelen. Twee bewaakte sirene circuits zijn standaard aanwezig. Alle brandmeldpanelen beschikken over een interne, 230 / 24 volt voeding met accu druppellader ontwikkeld en goedgekeurd volgens de conform de eisen f EN54-4. Als toevoeging aan de eisen van de EN54-2 heeft het brandmeldpaneel de volgende extra voorzieningen.:.test functie: de mogelijkheid van het automatisch resetten van de groepen in alarm met het testen van het systeem volgens. EN54-2 Sectie 10.Vertraging van acties: bij brand alarm sirenes / slow-whoops zo dat een alarm kan worden gecontroleerd voordat een gebouw wordt geëvacueerd. EN54-2 Sectie 7.11.Brand alarm mogelijkheden om geluid waarschuwingen in het gebouw uit te schakelen na een melding van een automatische detector of het gebruik na een handbrandmelder. EN54-2 Sectie 7.8. Als toevoeging op de eisen van de EN54-2, hebben alle brandmeld panelen een spannings vrij relais contact voor brand melding en een lokaal alarm relais welke mee gaat in een brandalarm situatie. Deze is bedoeld voor een lokaal controle of signaleringspaneel. Page 3 of 26

2. Veiligheid en montage Leveranciers van artikelen voor gebruik doeleinde zijn verplicht onder sectie 6 van het reglement van Veiligheid op het werk uit 1974 om met een redelijke zekerheid te garanderen dat bij normaal gebruik het artikel geen gevaar kan opleveren voor mens en dier. Een artikel is niet gegarandeerd voor normaal gebruik, wanneer het gebruikt wordt zonder op de hoogte te zijn van relevante informatie of advies in relatie tot het gebruik van het artikel dat geleverd wordt door de leverancier. Dit product mag alleen geïnstalleerd worden door getrainde en professionele installateurs die op de hoogte zijn van de volgende regelgevingen.: (i) IEE regelgeving voor elektrische materialen voor gebouwen (ii) Bijhouden van trainingen Benodigde betrouwbaarheid met de materialen Instructie en aansluitgegevens van de leverancier. Dit product is ontwikkeld om met een voeding spanning van 230V 50Hz te werken. Het geheel moet aan een goede schone aarde worden aangesloten In de aan te leggen bekabeling van de installatie dient de aarde te worden meegenomen Bij het loskoppelen van de bedrading moet volgens de NEN1010 de aarde als laatste worden losgekoppeld. Bij het niet correct aansluiten van de aarde kan het brandmeld paneel in een onveilige situatie komen en gevaar opleveren voor derde. Dit paneel is ontworpen voor alleen binnen gebruik en voor temperaturen tussen de -5C en +40C en een maximum vochtigheid van 95% De IP waarde is IP30. Bij gebruik buiten deze waarde kan het paneel in een onveilige situatie komen. Montage Het brandmeldpaneel moet op een droge vlakke ondergrond worden gemonteerd op een hoogte dan het LCD display goed kan worden uitgelezen door de eindgebruiker. Schroeven of bouten met een diameter van minimal 5mm moeten worden gebruikt in alle drie de montage openingen. De montage moet altijd in overleg met eisende partij en de eindgebruiker geschieden. Het brandmeldpaneel mag nooit gemonteerd worden in de nabijheid van hogere temperaturen. Kabelinvoer moet geschieden langs de daarvoor bestemde voorgeponste kabelinvoer openingen, zijn er alternatieve openingen gewenst waar voor geboord moet worden moet ten alle tijden de printplaat eerst worden verwijderd om te voorkomen dat metaalsplinters op het board komen en zodoende de goede werking van het brandmeldpaneel zou kunnen beïnvloeden. Page 4 of 26

3. Technische specificatie Tabel 1 - Elektrische specificaties Hoofd voeding 230V AC +10% - 15% (100 Watts maximum) Hoofd voeding zekering 1.6A (F1.6A L250V) Vervangen alleen met gelijke waarde Hoofd voeding vermogen 3 A totaal incl. accu lader 28V +/ 2V Maximale rimpel voeding 200 millivolt Accu type Twee 12 Volt onderhoudvrije accu s (7Ah Max) Zie tabel 2 voor capaciteit Laadspanning accu s 27.6VDC nominaal (temperaturen compensatie) Zie tabel 3 Laadspanning vermogen 0.7A maximum Laadspanning zekering 20mm, 3.15A glas Vervangen alleen met gelijke waarde Max. leverbaar vermogen van accu s 3 A Met afgekoppelde hoofd voeding R0V uitgang Gezekerd met 500mA elektronische zekering Bewaakte slow-whoops uitgang 24Vgezekerd met 500mA elektronische zekering 1.6 A totaal voor alle uitgangen Zone sirene uitgangen 24V gezekerd met 500mA elektronische zekering 1.6 A totaal voor alle uitgangen Contact vermogen storings relais 30VDC 1A Max. per relais Let op Max. vermogen Contact vermogen brandalarm relais 30VDC 1A Max. per relais Let op Max. vermogen Contact vermogen lokaalalarm relais 30VDC 1A Max. per relais Let op Max. vermogen Max. Vermogen per groep 2mA maximum Zie tabel 4 voor types detectoren Capaciteit van aderdikte 0.5mm2 to 2.5mm2 soepel of massieve bekabeling Aantal detectoren per groep > 20 Afhankelijk van het type detector Aantal slow-whoops per streng Afhankelijk van het type en vermogen Zie tabel 6 voor type s slow-whoops EOL bewaking per groep 6K8 5% ½ Watt weerstand Gemonteerd in de laatste detector EOL bewaking per slow-whoops streng 10K 5% ¼ Watt weerstand Gemonteerd in laatste slow-whoops Aantal groepen per brandmeldcentrale (zie tabel 2 voor aantal groepen per toe) Afhankelijk per artikelnummer Aantal slow-whoops uitgangen Twee stuks op RK types SIL, AL, FLT, RST ingangen Schakelend -ve, Max weerstand 100 Ohm Detector groep alarmweerstand tussen de 999 en 400 Ohm Handmelder weerstand 470 Ohm Kortsluiting weerstand Tussen de 99 en 0 Ohm detector verwijderd conditie 15.5 to 17.5 volts Bekabeling FP200 of gelijkwaardig (Max. capaciteit 1uF Max. inductie 1 millihenry) Kabel met afscherming wordt geadviseerd Tabel 2 - Stand-by accu capaciteit nodig voor volledig gevraagd vermogen Panel model 24 uur stand-by 48 uur stand-by 72 uur stand-by Stand by in rust Max stroomsterkte in alarm RK11020 2 Zones 3Ah 4.6Ah 6.2Ah 0.065 0.10A RK11040 4 Zones 3.3Ah 5.1Ah 6.9Ah 0.075 0.21A RK11080 8 Zones 3.75Ah 5.95Ah 8.2Ah 0.093A 0.55A Tabel 3 Accu laadspanning versus temperatuur Temperatuur Accu laad spanning 0C -5 28.8 10 27.6 20 27.36 30 27 40 26.4 BATTERY CHARGE VOLTAGE VERSUS TEMPERATURE 29.00 28.50 VOLTAGE 28.00 27.50 27.00 26.50 26.00-10 0 10 20 30 40 50 TEMPERATURE Page 5 of 26

Table 4 - Compatible detectors Merk Type Fabrikant Max. aantal per groep SLR-E (R80) OPTICAL Hochiki 32 DCD-1E (R82) HEAT Hochiki 32 DCD-1RE (R84) HEAT Hochiki 32 DFJ-60E (R85) HEAT Hochiki 32 DFJ90-E (R86) HEAT Hochiki 32 SPB-ET BEAM Hochiki 8 SRA-ET BEAM Hochiki 5 55000-300 - SERIES 60 OPTICAL Apollo 32 55000-100 - SERIES 60 HEAT Apollo 32 55000-101 - SERIES 60 HEAT Apollo 32 55000-102 - SERIES 60 HEAT Apollo 32 55000-103 - SERIES 60 HEAT Apollo 32 55000-104 - SERIES 60 HEAT Apollo 32 55000-315 - SERIES 65 OPTICAL Apollo 32 55000-316 - SERIES 65 OPTICAL Apollo 32 55000-317 - SERIES 65 OPTICAL Apollo 32 55000-120 - SERIES 65 HEAT Apollo 32 55000-121 - SERIES 65 HEAT Apollo 32 55000-122 - SERIES 65 HEAT Apollo 32 RECO1002 HEAT/PHOTO System Sensor 6 RECO1003 OHOTO System Sensor 13 RECO1005 HEAT System Sensor 13 RECO1005T HEAT System Sensor 13 De meeste bestaande fabrikanten van detectie systemen geven al aan date r niet meer dan 32 detectoren op een groep mogen worden gemonteerd, dit om te voorkomen dat bij een sluiting of kabelbreuk er nooit meer dan maximaal 32 detectoren of handbrandmelders gelijk kunnen uitvallen. Dit volgens de regelgeving conform de EN54-2. Tabel 5 - Vervangende detectors, sokkels en handbrandmelders Artikelnum. Type Fabrikant Opmerkingen YBN-R/4 Standaard sokkel Hochiki YBO-R/5 (R91) Standaard sokkel met nevenindicator aansluiting Hochiki RECO1000R Standaard sokkel System Sensor 456821-00(R66) Standaard sokkel Apollo RWR2012 470 + 680 OHM Hand melder KAC met ingebouwde weerstanden Page 6 of 26

4. Gebruik intrinsically safe barriers (explosie veilig) Het Sigma II brandmeld panel ondersteund het gebruik van explosie veilige detectoren en aanverwanten in explosie gevaarlijke ruimten. Alleen gecertificeerde detectoren, handbrandmelders en slow-whoops mogen gebruikt worden in explosie gevaarlijke ruimten en deze moeten verbonden zijn met de brandmeldcentrale via een zener barrière. Aansluitingen van de zener barrière veranderen de instellingen van het detector circuit zodat groepen waar zener barriers op zijn aangesloten moeten afgesteld zijn op elkaar zodat de werking optimaal is. Programmeerbare opties 61 tot 68 (zie sectie 14) laat zien hoe iedere groep apart moet zijn afgesteld met een zener barrière. Aansluitingen met een zener barriers maken geen verschil met het aantal componenten dat aangesloten kan worden op een groep, dit komt door de limiet die de zener barrière heeft wat betreft het aantal detectoren daar op aangesloten mag worden, Figuur 1. Detector aansluiting op een groep via een zener.barrière Figuur 2. - Slow-whoops aansluitingen via zener barrière Page 7 of 26

5. Montage van de centrale In toevoeging tot de verplichte bediening en indicatie volgens de eisen van de EN54-2 standaard, zijn twee, zeven segment LED displays en de MODE, KIES en ENTER drukknoppen toegevoegd, om een makkelijke toegang en het opslaan van codes in de configuratie van het brandmeld panel te garanderen volgens de eisen van de installatie. Het verwijderen van de basis print Voordat de basis print kan worden verwijdert is het noodzakelijk om de volgende bedrading eerst lost e koppelen. De rode, groen/geel en de zwarte draad van de drie polige conrector aan de linker kant van de print. De basisprint van de brandmeldcentrale is geplaatst met twee schroeven, draai deze los en til de print rustig weg van het panel richting u zelf naar voren. Als de print is verwijderd is er genoeg plaats aan de binnenzijde van de kast om de bekabeling netjes aan te leggen. Als de bekabeling zover is afgewerkt cancan de print weer in de behuizing worden gemonteerd met de juiste schroeven en de drie draden weer op de juiste plaats worden aangesloten. Het is van groot belang dat de bedrading op de juiste wijze weer wordt aangesloten bij een verkeerde polariteit kan er ernstige schade aan het panel worden toegebracht wat de werking sterk kan beïnvloeden. Page 8 of 26

6. Montage van de bekabeling Alle aansluitingen voor de bekabeling van de detectoren, handbrandmelders en slowwhoops zijn aan de bovenzijde van de print gecitueerd zodat de kabel aan de bovenzijde van de kast kan blijven en niet over de print gelegd hoeft te worden en dus zodoende geen storingen kunnen opleveren. Afgeschermde brandvertragende of functie behoudende kabel moet gebruikt worden voor alle aansluitingen op het panel. De isolatie weerstand van de bedrading in de bekabeling mag nooit hoger zijn dan 25 ohm. De afscherming van de bekabeling moet aan een goed aardkontact worden aangesloten. Bekabeling moet aan de bovenzijde van de behuizing worden ingevoerd, via de uitbreekpoorten die hiervoor bedoeld zijn. De aansluitingen zijn ontworpen om bedrading met een maxium dikte van 2.5mm2 aan te sluiten. Bedrading mag nooit over de print gelegd worden, wanneer het noodzakelijk is dat er bekabeling langs een andere ingang dan via de uitbreekpoorten aan de bovenzijde, dan moet men er zorg voor dragen dat de bekabeling zo ver mogelijk aan de achterzijde van de behuizing dient te lopen zo ver mogelijk van de print af. Aan de onderzijde van de kast is ruimte voor twee 7 Amp., 12 Volt accu s. CORRECT INCORRECT INCORRECT X2 X1 AC E AC AUX R0V SIL AL FLT RST OUT IN 24V RS485 S1 S2 ZONE1 ZONE2 ZONE3 ZONE4 ZONE5 ZONE6 ZONE7 ZONE8 FAULT RELAY LOCAL FIRE FIRE RELAY FIRE IN ZONE DIG0 DIG1 COMMON FIRE POWER FAULT POWER ON SOUNDER FAULT ZONE FAULT MODE SW9 ALARM DELAY FAULT FIRE IN ZONE OPT4 OPT5 TEST SYSTEM FAULT SW10 DISABLE BUZZER SILENCED ZONE FAULT ENABLE CONTROL SW11 SILENCE/SOUND ALARM ALARM FAULT WARNING SILENCE LAMP RESET MODE SELECT ENTER TEST Figuur 3 bedrading van de print Page 9 of 26

7. Aansluiting van de groepen De detectie zones hebben een nominale spanning van 24 Volt DC dit om de conventionele detectoren en handmelders te voeden en te detecteren. De bedrading detecteerd open en kortgesloten storingsmeldingen door het verwijderen of kortsluiten van de 6K8 end of line weerstand die meegeleverd worden met de brandmeldcentrale en moeten in de laatste detector geplaatst worden. De detectie zone s moeten in parallel aangesloten worden en kunnen niet op andere manieren afgetakt worden, dit om de juiste werking te garanderen. DETECTOR + ZONE - + IN + OUT - IN - OUT END OF LINE weerstand Figuur 4. K Series detectie zone bedrading puntmelder handbrandmelder + - END OF LINE weerstand Figuur 5. K serie detectie zone bedrading handmelder Page 10 of 26

8. Aansluiting van de sirenes Bij gebruik van de standaard RK series controle panelen, moeten alle slow-whoops gepolariseerd zijn, bij niet gepolaticeerde slow-whoops zal het paneel een constante fout melding geven. Zie tabel 6 op pagina 7 voor een lijst met compatible slow-whoops. De slow-whoop uitgang circuits zijn bewaakt op open en kortgesloten circuit. plaats een 10K end of line weerstand over de aansluitpunten van de laatste slow-whoop in de lijn. Slow-whoops circuits moeten bedraad worden volgens onderstaand schema, zonder aftakkingen om zorg te dragen dat het systeem goed werkt. Een maximum stroom afname van 1.6 Amp is beschikbaar voor voeding slow-whoops met een maximum van 0.5 Amp per uitgang. 9. Aansluiting voor afstandbediening Soms is het nodig om sommige funkties van het brandmeldpaneel op afstand van het paneel te hebben, Bediening van deze funties mogen alleen bij een level 2 gebruikt worden zoals is gedefineerd in de EN54-2 De volgorde zoals aan te sluiten op de aansluitstrook : Remote 0 V voeding - ROV Alarm uit SIL Ontruimings Alarm AL storing FLT Reset RST Om deze ingangen te aktiveren moet via de 0 Volt (R0V) voeding een verbinding gemaakt worden met een NO contact naar de ingang of een contact via een weerstand echter niet groter dan 100 ohms. Alle contacten zijn pulscontacten, zoals hieronder aangegeven. Page 11 of 26

10. Aux 24V DC voeding De 24V DC voeding van het paneel is voor de voeding van de detectoren en externe verbindings apparatuur, kleefmagneten dienen met een externe voeding gevoed te worden. De aansluitingen voor de Aux 24V voeding zijn gemerkt met Aux 24V en ROV. De ROV aansluiting is de negative aansluiting en is dezelfde aansluiting als die gebruikt wordt bij de aansluitingen voor de remote control aansluitingen. Het is mogelijk om de ROV aansluiting pulst te maken zo dat bij aansluiting naar het AL contact via de remote een spanningsloos contact te maken, dit kan dan gebruikt worden voor andere systemen ( zie programmering op blz. 17, code 24). De voeding is voorzien van een electronische zelf resetbare zekering van 0.5 Amp om de 24V te beschermen in geval van een verkeerde aansluiting van de bedrading. Bij elke aansluiting voor een externe stroom voorziening uit het paneel dient er rekening mee te worden gehouden met de stroom calculatie van de backup batterijen dit in verband met de tijd dat het systeem moet blijven werken bij 230V uitval, zoals omschreven in de EN54-2 en 4 Het advies is dan ook om externe verbruikers met een eigen voeding te voorzien zoals kleefmagneten e.d. Mochten er toch relais aangesloten worden op de 24V voorziening van het paneel, is het absoluut nodig over de spoel een blusdiode te plaatsen, dit om piekspanningen in de voeding te voorkomen, die schade aan het paneel kunnen veroorzaken. 11. Aansluiting naar relais contacten brand en storing De potientale vrije relais uitgangen die voorhanden zijn, zijn voor lokale signalering. Dit zijn schakelbare relais deze mogen onder geen enkele omstandigheid boven het toegelaten vermogen leveren zoals aangegeven in de tabel op bladzijde 5 tabel 1. Storings relais Het storings relais is een spanning gestuurd relais en zal bij een storing afvallen, ook bij een totale spanningsuitval zodat er ten alle tijden een melding gemaakt kan worden. (Dit kan alleen naar een PAC daar de stroomvoorziening van de doormelding naar een brandweer alarmcentrale meestal uit het paneel gevoed wordt) Lokaal brandalarm relais Het lokaal brandalarm relais zal schakelen bij een brand conditie, in een van de zone s of wanneer de brandalarmknop aan de voorzijde van het paneel wordt ingedrukt. Het relais blijft bekrachtigd tot de knop alarm uit wordt ingedrukt. Dit relais zal niet werken als de remote knop AL wordt bekrachtigd of als een zone een alarm geeft in de test stand. Brandalarm relais Het brandalarm relais zal bekrachtigd worden als er een brandmelding vanuit elk van de zone s wordt gedetecteerd, of een handmelder wordt geactiveerd. Het relais blijft bekrachtigd tot het paneel is gereset. Het brandalarm relais zal ook bekrachtigd worden na de aktivatie van de alarmknop op de remote AL ingang. Page 12 of 26

12. Aansluiting naar repeater panelen Zie handleiding repeaters 13. Aansluiting voor LED panelen Zie instructies leverancier paneel Page 13 of 26

14. Bediening centrale 14.1 Conditie normaal. Wanneer het paneel volledig in rust is onder normale condities zal alleen de groene LED voeding aanwezig branden. 14.2 Brand conditie Wanneer door een automatische of een handbrandmelder het systeem geactiveerd wordt, zal de hoofd brandmelder LED oplichten en de betreffende zone LED zal knipperen met een snelheid van 2Hz. Het brand en het lokale relais worden geactiveerd. De beide Slow-Whoop uitgangen worden geactiveerd zoals geprogrammeerd in de configuratie (zie tabel 8) 14.3 Stop/start alarm sirenes De knop stop/start sirenes kan alleen gebruikt worden in level 2, wat betekend dat de sleutel in het paneel moet zitten. Om de sirenes te stoppen ga je als volgt te werk: Doe de sleutel in het contact, en druk op de knop stop sirenes. Als de sirenes zijn gestopt zal de zone LED van knipperen naar continu branden gaan. Door nogmaals op de knop stop/start sirenes te drukken zullen de sirenes opnieuw geactiveerd worden. 14.4 Reset Om het paneel te resetten, steek de sleutel in de daarvoor bestemde opening en druk op de reset knop. 14.5 Zone storing Door het verwijderen van een detector uit zijn sokkel zal een storingsmelding optreden ook door een fout in de bedrading van een zone, dit zal leiden tot een storings melding op het paneel en de storings LED samen met de storing led van de betreffende zone zal gaan branden. 14.6 Sirene storing Een storing in de bedrading van de sirenes zal de storings LED aktiveren en de storings led van de van de sirenes zal mede geactiveerd worden deze zal gaan knipperen om de sirene storing aan te geven. 14.7 Stroom storing Uitvallen van de hoofd stroom voorziening zal leiden tot het aktiveren van de storings LED en de led voedings storing, ook bij afgekoppelde accu zal deze storings melding geactiveerd worden. 14.8 Systeem storing De LED, systeem storing zal oplichten als het configuratiegeheugen niet is afgesloten of corrupt geworden is. Deze LED zal ook oplichten als de jumper van de configuratieoptie (zie figuur 8) in toegangsniveau 3 positie is verwijderd en de controlesleutel is verwijderd uit het voorpaneel. Page 14 of 26

14.9 Lamp test Alle LEDs van het paneel kunnen op elk ogenblik worden getest door de knop LED test in te drukken. De programmeersleutel hoeft niet te worden ingevoerd om de LEDs te testen. De zoemer kan op elk ogenblik worden tot zwijgen gebracht door de knop stop alarm/storing zoemer in te drukken. De sleutel hoeft niet worden ingevoerd om de zoemer tot zwijgen te brengen. 14.10 Uitschakeling Het is mogelijk om delen van het systeem uit te schakelen. Dit kan worden vereist als er werken die in een gebouw zijn, en dat het systeem een brandalarm kan veroorzaken of een fout kan detecteren. 14.10.1 Uitschakelen zone s Om zone s uit te schakelen, moet de sleutel in het paneel worden gestoken en op de mode knop worden gedrukt tot "D" in de eerste van de twee zeven segment LED display verschijnt. De knop kies moet dan worden gedrukt om de zone te selecteren die die moet worden uitgeschakeld. Zodra de gewenste zone wordt getoond, druk dan de enter knop in om te bevestigen. De uitgeschakeld LED zal gaan branden en de zone fout LED van de betreffende zone zal mee aan gaan. 14.10.2 Uitschakelen sirens Om de sirene output uit te schakelen, druk de knop kies en ga naar "OB" op het zeven segmentdisplay, bevestig dit met enter en de sirene uitgang is uitgeschakeld. De LED uitgeschakeld en de LED sirene fout zullen gaan branden. 14.10.3 Activeren vertragingen Om actieve vertragingen op zone s zoals in de configuratie opties 31 tot 48 zijn geprogrammeerd te aktiveren, druk de knop mode tot op de zeven segment LED AD verschijnt dan enter. Daarna zal elke zone zijn vertraagd zoals die is aangegeven in de tijd programmering 00 tot 09. 14.10.4 Uitschakelen fout contact Het fout relais kan worden uitgeschakeld door te kiezen voor configuratie optie 22. (zie sectie 15). 14.11 Test mode De brandalarmsystemen moeten regelmatig worden getest om ervoor te zorgen dat zij correct functioneren. Het Sigma II paneel laat het toe om een handige testwijze te gebruiken. Wanneer deze testwijze wordt gebruikt, zal de activering van een brandalarm automatisch teruggesteld worden na een paar seconden dit om te voorkomen dat na elke activering men naar het controlepaneel terug moet keren. Om in deze test mode te komen: Breng de programmeersleutel in en druk de knop Mode tot "T" in eerste van de zeven segmentendisplay verschijnt. Druk dan de kies knop tot het vereiste zone nummer verschijnt. Het drukken van de Enter knop zal de Fout LED en de Test LED van de zone doen branden om aan te geven welke zone die op teststand staan. Uitschakelingen en zone test worden duidelijk door opeenvolgend te herhalen wat wordt gebruikt om hen te selecteren, d.w.z. bijvb. de DB functie zal tussen sirenes uitgeschakeld en sirenes ingeschakeld heen en weer gaan. Page 15 of 26

15. Configuratie mogelijkheden De Sigma II range van controlepanelen heeft vele configuratieopties die tijdens van het installeren kunnen worden toegepast om de vereisten van de installatie aan te passen. De meeste opties zijn standaard geprogrammeerd en behoeven nadien zelden veranderd te worden. De configuratieopties zijn slechts beschikbaar op toegangsniveau 3 dat door niveau 3 in werking te stellen met de toegang schakelaar zoals hieronder getoond wordt betreden. Figuur 8 toegang level 3 locatie toegangschakelaar De opties van de configuratie zijn eenvoudig te gebruiken met de codes die in lijst 8 staan.(zie hieronder) Wanneer het controlepaneel op toegangsniveau 3 is, wordt de subtekst van de mode en kies knoppen gebruikt om een nummer te gaan gebruiken met tientallen en eenheden. Wanneer het vereiste codenummer wordt getoond, gaat door drukken op enter de punt op de eenheden knipperen. Dit wijst erop dat een configuratieoptie is geplaatst. Om te herzien welke configuratieopties, rol eenvoudig door nummer 1 tot 99 en A1 tot A8 en die met een opvlammende punt wijzen op welke opties zijn geplaatst. Figuur 9 Display laat zien welke optiegeprogrammeerd is en welke niet. Page 16 of 26

Tabel 8 Configuratie codes NOTE: Setting the options marked with asterisks does not comply with EN54-2 CODE FUNCTION COMMENTS 00 SOUNDER DELAY TIME = 30 SECONDS 01 SOUNDER DELAY TIME = 1 MINUTE Introduces a time delay before sounders 02 SOUNDER DELAY TIME = 2 MINUTES operate. 03 SOUNDER DELAY TIME = 3 MINUTES 04 SOUNDER DELAY TIME = 4 MINUTES 05 SOUNDER DELAY TIME = 5 MINUTES 06 SOUNDER DELAY TIME = 6 MINUTES 07 SOUNDER DELAY TIME = 7 MINUTES 08 SOUNDER DELAY TIME = 8 MINUTES 09 SOUNDER DELAY TIME = 9 MINUTES 10 COMMON ALARM MODE All alarms operate upon any fire condition 11 TWO-STAGE ALARM MODE Continuous alarm in activated zone, pulsing elsewhere 12 ZONED ALARM MODE Only sounders connected to zone in alarm operate 13 14 15 16 17 18 19 20 21* DISABLE FIRE BUZZER 22* DISABLE FAULT OUTPUT 23 DISABLE EARTH FAULT MONITORING 24 PULSED REMOTE CONTROL OUTPUT 25 ENABLE SOUNDERS ON DETECTION CIRCUITS 26 27 28 29 30 31 ZONE 1 ALARM FROM DETECTOR DELAYED Sounder outputs will be delayed by time set at options 32 ZONE 2 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 0-9 when selected zone(s) triggered by detector only 33 ZONE 3 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 34 ZONE 4 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 35 ZONE 5 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 36 ZONE 6 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 37 ZONE 7 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 38 ZONE 8 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 39 40 41 ZONE 1 ALARM FROM CALL POINT DELAYED Sounder outputs will be delayed by time set at options 42 ZONE 2 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 0-9 when selected zone(s) triggered by call point only 43 ZONE 3 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 44 ZONE 4 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 45 ZONE 5 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 46 ZONE 6 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 47 ZONE 7 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 48 ZONE 8 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 Page 17 of 26

66 67 68 69 70 71* ZONE 1 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM Changes the trigger threshold of the 72* ZONE 2 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM zone so that the control panel can be 73* ZONE 3 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM used on older systems that had no short 74* ZONE 4 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM circuit monitoring. 75* ZONE 5 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 76* ZONE 6 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 77* ZONE 7 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 78* ZONE 8 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 79 80 81* ZONE 1 NON-LATCHING Renders the zone self-resetting so that 82* ZONE 2 NON-LATCHING it can be used to receive signals from 83* ZONE 3 NON-LATCHING other systems and will reset when the 84* ZONE 4 NON-LATCHING input is removed. 85* ZONE 5 NON-LATCHING 86* ZONE 6 NON-LATCHING 87* ZONE 7 NON-LATCHING 88* ZONE 8 NON-LATCHING 89 90 91 ZONE 1 DOES NOT SOUND ALARMS Prevents the zone from operating the 92 ZONE 2 DOES NOT SOUND ALARMS sounder outputs. 93 ZONE 3 DOES NOT SOUND ALARMS 94 ZONE 4 DOES NOT SOUND ALARMS 95 ZONE 5 DOES NOT SOUND ALARMS 96 ZONE 6 DOES NOT SOUND ALARMS 97 ZONE 7 DOES NOT SOUND ALARMS 98 ZONE 8 DOES NOT SOUND ALARMS 99 A1* ZONE 1 ANY ALARM DELAYED Zone needs to be triggered for 30 seconds continuously A2* ZONE 2 ANY ALARM DELAYED before an alarm is generated. A3* ZONE 3 ANY ALARM DELAYED A4* ZONE 4 ANY ALARM DELAYED A5* ZONE 5 ANY ALARM DELAYED A6* ZONE 6 ANY ALARM DELAYED A7* ZONE 7 ANY ALARM DELAYED A8* ZONE 8 ANY ALARM DELAYED Ad ACTIVATE ALARM DELAY Wanneer de in te stellen configuratie klaar is, moet de toegangsschakelaar voor toegangniveau 3 terug gezet worden in de normale positie. De algemene storings LED zal blijven branden tot de schakelaar in de normale positie staat. Page 18 of 26

16. Watchdog reset Als om het even welke reden de microprocessor in het controlepaneel er niet in slaagt om zijn verrichting correct uit te voeren zal het proberen om opnieuw te beginnen. Dit proces wordt genoemd een "waakhond" (watchdog) en het controlepaneel moet deze gebeurtenissen registreren en aangeven. Als een waakhond gebeurtenis voorkomt zal het controlepaneel de fout aangeven en de fout LEDs van het systeem op het voorpaneel tonen. Bij deze fout van de cpu zal binnen het paneel de cpu LED oplichten en de zoemer klinken. Deze fout kan slechts worden opgelost door de knop van de watchdog reset op de PCB binnen het controlepaneel in te drukken. Dit is een ernstige mislukking en de zoemer van het controlepaneel zal blijven klinken tot de watchdog activering is hersteld. 17. Processor reset Zodra begonnen, zal de microprocessor het paneel controleren en dit constant blijven doen zonder onderbreking. Als de microprocessor er niet in slaagt correct te lopen kan deze worden gereset door de knop processor reset op de PCB binnen in het controlepaneel in te drukken. Dit zou normaal niet moeten gebeuren, maar is alleen noodzakelijk als het systeem zich abnormaal gedraagt. Het systeem zou normale verrichting binnen een paar seconden moeten hervatten na het in drukken van de knop processor reset. Figuur 17. 10 Power Watchdog supply and processor reset schakelaars Page 19 of 26

18. Interne indicaties probleemzoeken Om het identificeren van foutenmeldingen zichtbaar te maken, die niet gedetailleerd op de voorzijde van het controlepaneel zichtbaar zijn, zijn een aantal interne indicatoren geplaatst die slechts zichtbaar zijn als de deur is geopend. 18.1 Mains fail Wijst erop dat de 230Vac levering niet aanwezig is en het systeem loopt op reservebatterijen. Als er geen stroomstoring is, controleer de zekering van de paneel voeding. 18.2 Batt fail Wijst erop dat de reservebatterijen niet zijn aangesloten of dat de het laad circuit van het controlepaneel is ontbroken. Controleer dat beide batterijen zijn aangesloten. Test batterij. Maak batterij los en zorg ervoor dat 28 Volts op de connector van de batterijlader wordt gemeten. 18.3 CPU fault Wijst erop dat de centrale verwerking eenheid er niet in is geslaagd om de code correct uit te voeren en door de watchdog is gedetecteerd. De schakelaar van de watchdog reset moet worden ingedrukt om de cpu te herstellen. Als het systeem dan niet naar normaal terugkeert is het paneel waarschijnlijk beschadigd en moet de PCB worden vervangen. (Zie onderhoudssectie 19). Page 20 of 26

18.4 Aux 24V fault De aux 24V en R0V terminals verstrekken een 500 milliamp, 24DC voeding voor externe onderdelen voor de installatie Deze LED wijst erop dat de zekering die de R0V output beschermt heeft gewerkt en de classificatie van deze output is overschreden. De zekering is een zelf terugstellen type en de levering zal hervatten wanneer de foutenvoorwaarde wordt verwijderd. 18.5 Batt low Verlicht wanneer het systeem op batterijen loopt en het batterijvoltage tussen 21,5 V en 20,5 V is (het minimum batterij voltage). 18.6 Earth fault Wijst erop dat een deel van de systeem bedrading met aarde wordt verbonden. Verwijder al de systeem bedrading en sluit kabels in een tijd opnieuw aan tot de aardefout terugkeert. Dit zal wijzen op in welke kabel de aardefout aanwezig is. 18.7 Sys fuse fault Wijst erop dat de maximale voedings levering is overschreden en dat de systeemzekering is afgeslagen.verwijder en herzie alle spannings levering kabels en sluit in een tijd opnieuw aan tot de maximale waarde is bereikt. Indien nodig sluit een aparte noodvoeding aan om de apparatuur te voeden.( let wel een EN54-2 voeding gebruiken). 18.8 S1 fault and S2 fault Wijst op een kortgesloten of open kring op sounder output 1 of 2. Verwijder bedrading en herstel eind van lijnweerstanden. Controleer sounder kring bedrading 18.9 Comms fault Wijst erop dat de communicatie met een of meer van de repeater(s) of tableau(s) is verloren. Controleer de comm fout bij al repeaters en de panelen om de bron van het probleem te identificeren. Page 21 of 26

19. Voeding voorziening Het controlepaneel vereist een 230V (+ 10%/-15%), 50/60Hz, AC via een aparte 230V groep vanuit de meterkast, aangesloten op het 230V aansluitblok in het paneel.het aansluitblok bevat een 20mm, zekering F1.6A L250V die slechts met een gelijkaardig type zal mogen vervangen worden. De maximale outputvoltage van de voeding is 28V DC +/- 2V en de totale voeding met inbegrip van een maximum0.7a voor batterij het laden zijn 3 Amps. Zekering F12 gemonteerd op de PCB is een automatische herstellende elektronische zekering met een waarde van 4 Amps. De inkomende voedingskabel moet goed vanaf andere lager voltage bedrading met een afstand van minstens 50mm moeten worden geleid. De bedrading van leidingen moet een aardeleider omvatten die veilig op de aarde wordt aangeslotenen moet zo dicht mogelijk bij het aansluitblok worden ingevoerd. De bekabeling moet kort worden gehouden en samen dicht bij de invoer met een kabelband worden beveiligd. Het controlepaneel kan verzegelde onderhoud vrije batterijen goedkeuren met een tot maximumcapaciteit 7Ah (zie lijst 2 voor batterijgrootte die voor elk model wordt vereist). De maximumstroom die van de batterijen wordt getrokken wanneer de belangrijkste krachtbron wordt losgemaakt is 3 Amps. De batterijkabels zijn meegeleverd met de PCB samen met een verbinding kabel om de twee batterijen aan elkaar te koppelen. De zwarte (- ve) batterijkabel wordt beveiligd met 20mm, 3.15A- T1 glaszekering die slechts met één van het zelfde type mag worden vervangen. Het is belangrijk dat de polariteit van de batterijen zorgvuldig aangesloten worden zodat en geen wisseling plaats vind. Verkeerd aangesloten batterijen zullen schade aan het controlepaneel veroorzaken. Figuur 9 230 Volt en batterij aansluitingen Page 22 of 26

20. Onderhoud centrale Sigma II controlepanelen vereisen geen specifiek onderhoud maar vuil kan worden verwijderd met een nauwelijks vochtige doek. Zeker niet met bijtende oplosmiddelen werken, en de zorg moet worden genomen dat het water niet het paneel in kan gaan. Het controlepaneel bevat verzegelde lood zure batterijen om een backup te verzorgen bij 230V uitval. Deze batterijen hebben een het levensverwachting van rond 4 jaar. Men adviseert dat deze batterijen overeenkomstig de aanbevelingen van de batterijfabrikant jaarlijks worden getest om hun geschiktheid voor voortdurende reservetoepassingen te bepalen. Het regelmatig testen van het brandmeld systeem overeenkomstig NEN2654 zal om het even welk defect van het controlepaneel identificeren en om het even welk defect moet aan het onderhoudsbedrijf van het systeem onmiddellijk worden gemeld. Indien het controlepaneel defect raakt, kan de volledige elektronische assemblage en de voorplaat worden vervangen. De artikel nummers voor assemblage voor alle modellen is hieronder vermeld. PANEL MODEL RK11020 RK11040 RK11080 ASSEMBLY PART NUMBER RS444 RS445 RS446 Om dit te doen, zouden om het even welke gevormde opties moeten worden genoteerd (zie sectie 14 van dit handboek) dan zowel leidingen als batterijen zouden moeten worden verwijderd alvorens het werk is begonnen. De gebied bedrading zou zorgvuldig moeten uit de terminals worden geëtiketteerd en worden verwijderd. De rode en zwarte draden en de groene/gele draad zouden uit het AC eindblok moeten worden verwijderd. PCB kan nu uit het paneel worden genomen door de 2 schroeven bij posities A. Fitting te verwijderen. Met de nieuwe PCB het omgekeerde van de procedure volgen. N GREEN/YELLOW RED BLACK FUSE L E AC FIELD WIRING CONTROL PANEL FUSE F12 A R400 Fire Power On Delay On Test Mode On General Disablement Power Fault Sounder Fault General Fault System Fault Alarm/Fault Warning Silenced A Fire In Zone 1 2 3 4 Zone Fault Fire In Zone 5 6 7 8 Zone Fault Mode Enable Control A Silence/Sound Alarm/Fault Alarm Warning Silence Lamp Test Reset Mode Select Enter + - + - 12V 7Ah BATTERY 12V 7Ah BATTERY Page 23 of 26

21. Groepen verklaring label Alle Sigma II controlepanelen zijn voorzien van een etiket voor de zone benoeming dat in een beschermende polytheenportefeuille is geplaatst. Dit laat toe dat elke zone wordt gegeven een tekstbeschrijving die gemakkelijkere identificatie van om het even welke zones die een abnormale waarde tonen. Het etiket verwijderen uit de portefeuille en dan kan het etiket met tekst worden beschreven of worden bedrukt. Wanneer het etiket terug in de portefeuille wordt geplaatst en het deksel van het controlepaneel wordt gesloten, is het etiket beschermd tegen kwaadwillige of milieuschade. Page 24 of 26

Verslag van de configuratie Gebruik hieronder de lijst om de configuratiecodes te registreren die in het controlepaneel zijn geplaatst. Plaats een vink in de grijze band voor om het even welke configuratieopties die worden geplaatst. Men adviseert dat een exemplaar van deze lijst onder de supervisie van de verantwoordelijke persoon voor het systeem wordt achter gelaten. CODE FUNCTION COMMENTS 00 SOUNDER DELAY TIME = 30 SECONDS 01 SOUNDER DELAY TIME = 1 MINUTE Introduces a time delay before sounders 02 SOUNDER DELAY TIME = 2 MINUTES operate. 03 SOUNDER DELAY TIME = 3 MINUTES 04 SOUNDER DELAY TIME = 4 MINUTES 05 SOUNDER DELAY TIME = 5 MINUTES 06 SOUNDER DELAY TIME = 6 MINUTES 07 SOUNDER DELAY TIME = 7 MINUTES 08 SOUNDER DELAY TIME = 8 MINUTES 09 SOUNDER DELAY TIME = 9 MINUTES 10 COMMON ALARM MODE All alarms operate upon any fire condition 11 TWO-STAGE ALARM MODE Continuous alarm in activated zone, pulsing elsewhere 12 ZONED ALARM MODE Only sounders connected to zone in alarm operate 13 14 15 16 17 18 19 20 21* DISABLE FIRE BUZZER 22* DISABLE FAULT OUTPUT 23 DISABLE EARTH FAULT MONITORING 24 PULSED REMOTE CONTROL OUTPUT 25 ENABLE SOUNDERS ON DETECTION CIRCUITS 26 27 28 29 30 31 ZONE 1 ALARM FROM DETECTOR DELAYED Sounder outputs will be delayed by time set at options 32 ZONE 2 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 0-9 when selected zone(s) triggered by detector only 33 ZONE 3 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 34 ZONE 4 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 35 ZONE 5 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 36 ZONE 6 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 37 ZONE 7 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 38 ZONE 8 ALARM FROM DETECTOR DELAYED 39 40 41 ZONE 1 ALARM FROM CALL POINT DELAYED Sounder outputs will be delayed by time set at options 42 ZONE 2 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 0-9 when selected zone(s) triggered by call point only 43 ZONE 3 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 44 ZONE 4 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 45 ZONE 5 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 46 ZONE 6 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 47 ZONE 7 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 48 ZONE 8 ALARM FROM CALL POINT DELAYED 49 50 Page 25 of 26

60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71* ZONE 1 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM Changes the trigger threshold of the 72* ZONE 2 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM zone so that the control panel can be 73* ZONE 3 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM used on older systems that had no short 74* ZONE 4 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM circuit monitoring. 75* ZONE 5 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 76* ZONE 6 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 77* ZONE 7 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 78* ZONE 8 SHORT CIRCUIT INDICATES ALARM 79 80 81* ZONE 1 NON-LATCHING Renders the zone self-resetting so that 82* ZONE 2 NON-LATCHING it can be used to receive signals from 83* ZONE 3 NON-LATCHING other systems and will reset when the 84* ZONE 4 NON-LATCHING input is removed. 85* ZONE 5 NON-LATCHING 86* ZONE 6 NON-LATCHING 87* ZONE 7 NON-LATCHING 88* ZONE 8 NON-LATCHING 89 90 91 ZONE 1 DOES NOT SOUND ALARMS Prevents the zone from operating the 92 ZONE 2 DOES NOT SOUND ALARMS sounder outputs. 93 ZONE 3 DOES NOT SOUND ALARMS 94 ZONE 4 DOES NOT SOUND ALARMS 95 ZONE 5 DOES NOT SOUND ALARMS 96 ZONE 6 DOES NOT SOUND ALARMS 97 ZONE 7 DOES NOT SOUND ALARMS 98 ZONE 8 DOES NOT SOUND ALARMS 99 A1* ZONE 1 ANY ALARM DELAYED Zone needs to be triggered for 30 seconds continuously A2* ZONE 2 ANY ALARM DELAYED before an alarm is generated. A3* ZONE 3 ANY ALARM DELAYED A4* ZONE 4 ANY ALARM DELAYED A5* ZONE 5 ANY ALARM DELAYED A6* ZONE 6 ANY ALARM DELAYED A7* ZONE 7 ANY ALARM DELAYED A8* ZONE 8 ANY ALARM DELAYED Ad ACTIVATE ALARM DELAY NOTA: Het plaatsen van de opties gemerkt met asterisken voldoen niet aan en54-2 Page 26 of 26