Inspectiekader Verspreiden zoute baggerspecie



Vergelijkbare documenten
Handreiking waterbodemkwaliteitskaart Delfland

Evaluatie van de Chemie-Toxiciteit-Toets

Raad voor Accreditatie (RvA) Accreditatie van monsterneming

Gelijkwaardigheid van niet-geaccrediteerde laboratoria (conform NEN-EN ISO/IEC 17025)

Borging van voedselveiligheid in de levensmiddelenketen met betrekking tot de gevaren verbonden aan grondstoffen

Economische consequenties invoering CTTnorm zoute baggerspecie voor Nederlandse havens

Waterbodemonderzoek (1)

Besluit omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.30 en 2.31 Wabo: Ambtshalve aanpassing omgevingsvergunning. Zaaknummer:

EVALUATIE RAPPORT AUDITS. Contractlaboratoria

1 Inleiding. Aan: Gemeente Nieuwegein T.a.v. de heer B.P. Asselt Postbus AA Nieuwegein. Geachte heer Asselt,

Informatieblad 64: Borging van voedselveiligheid in de levensmiddelenketen met betrekking tot de gevaren verbonden aan grondstoffen

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Afwijkingen inrichting, uitrusting en gebruik luchthavens

INTERPRETATIEDOCUMENT Vastgesteld door het Accreditatiecollege Bodembeheer

beschikking D Aanhef 2. Besluit 3. Aanvraag 4. Toetsing van de aanvraag 5. Procedure 6. Conclusie 7. Ondertekening 8.

1 Inleiding. 2 Beschikking. Gemeente Montfoort t.a.v. de heer J. Dronkert Postbus ZG MONTFOORT. Geachte heer Dronkert,

GMP+ Feed Safety Assurance scheme. Dioxine-monitoring in leghennen(opfok)voeders

Datum 17 december 2010 Betreft Verlenging vergunning Nb-wet storten van onderhoudsbaggerspecie in het Marsdiep

Laboratoria voor Materialenonderzoek en Chemische analyse. Overzicht uit te voeren organoleptische bepalingen Januari 2010 Versie 1.

Economische consequenties invoering CTTnorm zoute baggerspecie voor Nederlandse havens

Samenvatting en interpretatie voor gebruikers waterbodemonderzoek de Kom Zeeburgereiland

Deze toelichting op de meldingenprocedure bestaat uit twee delen:

Vertrouwelijk. Memo. Aan : Conny Bieze Van : ODRA Onderwerp : Nadere beoordeling partijkeuring Vink Datum : 16 april 2018

Minimum VerwerkingsStandaard (MVS) voor baggerspecie

ADVIES VOOR DE M.E.R.-BEOORDELING OVER DE PRODUCTIE VAN PRIMAIR ALUMINIUM BIJ ALUMINIUM DELFZIJL 28 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE

BRL Keurcompost Uitgifte: 1 januari 2013 Bijlage: 040 Certificatie Voorbeeld Checklist Toepassingsgebied GFT compost Groencompost

3 december 1992, houdende plaatsing in het

-S-ff" U^ / J^, i'.r^ CAND OP ' JAN nte Oostzaan. VROM-Inspectie Ministerie van Infrastructuur en tailieu. Datum 6 januari 2011

Op dit document zijn de definities van de Algemene Voorwaarden IKB Rund van toepassing.

Wabo = Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Bor = Besluit omgevingsrecht Awb = Algemene wet bestuursrecht vvgb = verklaring van geen bedenkingen

Nota Veegplannen 2014 gemeente Valkenswaard

Reglement Erkenning Opleidingsinstituten ATEX

Raad voor Accreditatie (RvA) Beleidsregel Klachten RvA

OMGEVINGSVERGUNNING OV

Watervergunning II: aan Enduris B.V., Postbus 399, 4460 AT GOES (hierna: vergunninghouder) de gevraagde vergunning te verlenen voor:

Sanitair Schelpdier Onderzoek 2015

ISG De heer P. Carton Oostpolder XT EEMSHAVEN. Gedoogbeschikking. Geachte heer Carton,

ACTUALISATIE BODEMKWALITEITSKAART

Publicatieblad van de Europese Unie L 77/25

Notitie. Beleid ten behoeve van. Ontheffingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening

Aan de aanvraag hebben wij de volgende activiteit toegevoegd: - Planologisch afwijken (art. 2.1, lid 1 onder c Wabo);

Tabel 1 van 4. Organische parameters - niet aromatisch S minerale olie (florisil clean-up) mg/kg ds 59 51

- beschikking - niet ernstige bodemverontreiniging Oudhuijzerweg 65 Wilnis, gemeente De Ronde Venen

Module Nr. BRL KEURCOMPOST Opmerkingen

- beschikking - niet ernstige bodemverontreiniging Locatie gelegen achter Korte Linschoten Westzijde 1 te Linschoten (Montfoort) 1.

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE VERGUNNING OP BASIS VAN ARTIKEL 2.7 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (Wnb)

Definities. Samensteller(s): Riza. Document: Definities TJS.doc. Datum: 9 maart Versie: 2.0 Definitief

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

- Beschikking - niet ernstige bodemverontreiniging Vinkenkade 7 te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen)

RIKILT Institute of Food Safety

Shredder. Ministerieel besluit van 4 maart Belgisch Staatsblad van 25 maart 2016

Reglement werkwijze Expertgroep toetsen. Paragraaf 1 Algemeen

Opheffen verbod op het toepassen Nr. RMW-634 van secundaire grondstoffen in integrale milieubeschermingsgebieden Vergadering 16 oktober 1998

Opdrachtverificatiecode : TXJO-VQIJ-YEPT-JGGA : 3 tabel(len) + 1 oliechromatogram(men) + 2 bijlage(n)

De Waterwet en waterbodems De Waterwet. en waterbodems

CONCEPT. De Minister van Veiligheid en Justitie, Gelet op artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie: Besluit:

Algemene informatie ISO 9001

PROTOCOL MILIEUKUNDIGE BEGELEIDING BODEMSANERING MET INZET VAN HANDHELD RÖNTGEN FLUORESCENTIE SPECTROMETRIE

Zundertse Regelgeving

PROJECT PLAN VOOR DE IMPLEMENTATIE VAN EEN STANDAARD SITE VOOR DE VERENIGING O3D

REGLEMENT KLACHTENBEHANDELING EN KLACHTENADVIESCOMMISSIE NVGH/ALPHA.

WATERVERGUNNING D /

RICHTSNOEREN OVER DE REGLEMENTAIRE WERKZAAMHEDEN VAN DE CCR. Artikel 1. Doel en strekking van het besluit

Kwaliteitssysteem datamanagement. Meetbaar Beter

Rapport Partijkeuring grond (in-situ) Strijpweg te Tull en 't Waal

De Intentieverklaring.

- beschikking - niet ernstige bodemverontreiniging Baambrugse Zuwe 73 te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) 1. Inleiding

Vraag 1 Bent u bekend met de berichtgeving dat vervuilde grond illegaal is gebruikt onder Barneveldse nieuwbouwwijken? 1 2

Raad voor Accreditatie (RvA) Klachtenprocedure RvA

Monster Campagne Rotterdam. Havenbedrijf Rotterdam Rijkswaterstaat

Projectteam Overnachtingshaven Lobith. Uitgangspuntennotitie effectstudies MIRT 3 Overnachtingshaven Lobith. externe veiligheid

Procedureel De aanvraag voor de onderhavige vergunning werd gedaan bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (hierna: EL&I).

Ontwerp Watervergunning

REG03.V1 Status : GELDIG 27 mrt 06 Pagina : 1 van 10. Reglement voor het gebruik van het accreditatiemerk CCKL CCKL

BODEMINSPECTIE OP ASBEST aan de Harskamperweg 84 te Harskamp

Algemene subsidieverordening Gemeente Werkendam 2012

TIJDELIJKE OEVERDEPONIE VOOR ONTWATERING CODE VAN GOEDE PRAKTIJK REGELING VOOR GEBRUIK VAN BODEMMATERIALEN

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de hieronder genoemde stukken deel uitmaken van de vergunning:

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr.

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Nota bodembeheer provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Regels voor gebruik van Perined data

Vervolg onderzoek locatie Bredeweg 69 te Randwijk; aanvulling verkennend bodemonderzoek.

Uitgave 7 november 2014 Nieuwsbrief

Rekentool Veiligheidsklassen werken met verontreinigde grond (versie 4.x, Conform CROW Publicatie 132, 4e druk)

VERZO NOEN 3 1 JUL 2002

Ontwerp Omgevingsvergunning

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE MAASTRICHT 2015

Aan: Stichting Bodemsanering NS T.a.v. de heer T. Bussink Postbus GV Utrecht. Geachte heer Bussink,

Legesverordening 2011 TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE LEGESVERORDENING 2011 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1 VAN DEZE VERORDENING

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling

Granulaten/as en slakken

Toelichting bij NEN 5720 'Verkennend waterbodemonderzoek' (i.c.m. NEN 5717)

baggerspecie van 60% en meer wordt als reinigbare

VERKENNEND WATERBODEMONDERZOEK HOOIDONKSEBEEK

OMGEVINGSVERGUNNING. daarom besluiten wij u de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

Transcriptie:

Datum Inspectiekader Verspreiden zoute baggerspecie

2

3 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 3 1 Voorwoord 5 2 Inleiding 7 2.1 Algemeen 7 2.2 Historie 9 2.3 Chemie-Toxiciteit-Toets 9 2.5 Status van de handreiking 12 2.6 Stappenplan Wvo- Wvz-besluit 12 3 Vooroverleg 15 3.1 Algemeen 15 3.2 Grootte van de monstervakken 16 3.3 Aantal steekmonsters 17 3.4 Monstername procedure 17 3.5 Tijdstip en periode van bemonstering 17 3.6 Bemonsteringswijze en apparatuur 18 3.7 Vastlegging van monstercampagne in meetverslag 19 3.8 Laboratoria 20 3.9 Laboratoriumanalyses van baggerspecie monsters 20 3.10 age van de resultaten 21 4 Onderzoek en beoordeling onderzoeksresultaten 23 4.1 Algemeen 23 4.2 Toets op gehalte 23 4.3 Trendbreuk 23 4.4 Kleine havens 24 4.5 Bioassays 27 4.6 Nader onderzoek 27 4.7 Heranalyse / herbemonstering 30 4.8 Overleg definitieve resultaten 32 5 De vergunningaanvraag 33 6 Beschikking 35 6.1 Procedure 35 6.2 Inhoudelijk 35 6.3 Voorbeelden voor considerans 36 6.4 Standaard voorschriften 40

4 7 Literatuurlijst 43 8 Afkortingen 45 9 Begrippenlijst 47 10 Bijlagen 49

5 1 Voorwoord Het beleid rond het verspreiden van baggerspecie in zoute wateren is in 2004 veranderd met de invoering van de Chemie-Toxiciteit-Toets (CTT) en het vervallen van de Uniforme gehaltetoets (UGT). Overbodige parameters zijn geschrapt uit de lijst van verplicht te meten stoffen, het toetsen aan sommige individuele stoffen is vervangen door het toetsen aan somparameters, de bodemcorrectie wordt niet meer toegepast en de zogenaamde 50%-toetsregel is geüniformeerd. Nieuw is het landelijk beleid ten aanzien van tributyltinverbindingen (TBT), die worden gebruikt als aangroeiwerende middelen in scheepshuiden. Enerzijds is het beleid er op gericht het gehalte van TBT in het milieu omlaag te brengen, anderzijds mag het veranderde beleid niet leiden tot onverantwoorde negatieve economische effecten. In de vorm van de trendbreuk is in de publicatie hier vorm aan gegeven. Een ander nieuw element vormt de toetsing met behulp van de biologische maatlatten de zogenaamde bioassays, die als meetverplichting in het nieuwe beleid zijn benoemd. De ontwikkeling van de bioassays is echter nog niet zover gevorderd dat verantwoorde normstelling, die tot diskwalificatie kan leiden, mogelijk is. Aan de meetverplichting voor bioassays is een signaleringsfunctie gekoppeld, die bij overschrijding gevolgd moet worden door nader onderzoek. De CTT zal periodiek worden geëvalueerd. Om vergunningaanvragers en vergunningverleners te helpen bij het omgaan met het beleid is door Rijkswaterstaat, bevoegd gezag inzake het verlenen van deze vergunningen, aan, Toezichteenheid Water beheer (Inspectie VenW) gevraagd een handreiking uit te brengen. Deze handreiking is opgesteld voor Inspectie VenW, in samenwerking met betrokken RWS-diensten (Noord Nederland, Noordzee en Zeeland), Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) en Directoraat Generaal Water (DGW). Aan de handreiking is verder meegewerkt door bureau Management Advies MAC. Nadere informatie, in de literatuur genoemd in dit document en actuele onderwerpen kunnen worden gevonden op de website www.zeeslib.nl. Voor vragen of een praktijk situatie kan een beroep worden gedaan op de Helpdesk zoute baggerspecie, die ondergebracht is bij RIKZ. E-mailadres: Helpdeskbaggerspecie@rikz.rws.minvenw.nl.

6

7 2 Inleiding 2.1 Algemeen Deze handreiking sluit aan op de handreiking Regelgeving waterbodems rijkswateren (1) en is een verdere uitwerking voor het verspreiden van baggerspecie in zoute wateren. Genoemde handreiking geeft aan hoe de verschillende soorten werkzaamheden in rijkswateren worden genoemd en welke wettelijke kaders daarvoor gelden. Een van die werkzaamheden is onderhoudsbaggerwerk en een speciaal geval daarbij is omgaan met zoute baggerspecie. Om misverstanden te voorkomen volgt hier eerst de definitie van zoute baggerspecie. Onder zoute baggerspecie wordt verstaan sediment dat in zoute wateren wordt verspreid. De voorliggende handreiking is ook van toepassing op eenmalige vergunningen (bijvoorbeeld voor baggerspecie vrijkomend bij verdiepingswerken) waarbij de baggerspecie in de zoute wateren mag worden verspreid. Om onze zeehavengebieden op diepte te houden, wordt jaarlijks ongeveer 30 miljoen m 3 baggerspecie verwijderd. Circa 2 miljoen m 3 van de baggerspecie moet in een depot worden gestort; de rest is schoon genoeg om te worden verspreid binnen het mariene milieu. Voor verspreiding op de Noordzee is een ontheffing vereist op grond van de Wet verontreiniging Zeewater (Wvz). In de kustwateren (Waddenzee, Dollard, Wester- en Oosterschelde, Veersemeer en Grevelingen) is een vergunning vereist op grond van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo). Figuur 1 geeft een overzicht van de plaatsen waar normaliter baggerspecie in de zoute wateren wordt gebracht.

8 Figuur 1: locaties waar zoute baggerspecie wordt verspreid.

9 2.2 Historie Het beleid rond het verspreiden van baggerspecie is veranderd. Tot juni 2004 hanteerde Rijkswaterstaat de Uniforme Gehalte Toets (UGT) om de mate van vervuiling van de baggerspecie te beoordelen. De UGT bevat de toetsingswaarden voor een aantal 'klassieke' chemische probleemparameters. Toetsing van de kwaliteit van baggerspecie aan de hand van deze parameters, stamt uit de jaren zeventig en voldoet niet meer volledig aan de eisen van deze tijd. Er zijn nieuwe probleemstoffen bijgekomen en er is een groeiende behoefte aan een milieumeetlat die rekening houdt met het gecombineerde toxische effect van stoffen. In de vierde Nota waterhuishouding (mei 2000) is een nieuwe kwaliteitstoets aangekondigd voor de beoordeling van de verspreidbaarheid van baggerspecie in zoute wateren. Met de publicatie in de Staatscourant (5 juli 2004 nr. 125/pag. 14) is deze toets, de zogenaamde Chemie-Toxiciteit-Toets (CTT) officieel ingevoerd. De CTT vervangt de Uniforme gehalte toets (UGT) voor het verspreiden van baggerspecie. In de CTT wordt sterker rekening gehouden met de biologische effecten van het verspreiden van zoute baggerspecie en de belasting van het zeemilieu (2). In onderstaande paragraaf (2.3) wordt nader ingegaan op de veranderingen. 2.3 Chemie-Toxiciteit-Toets Klassieke organische en anorganische stoffen (toets op gehalte) In de CTT is net als voorheen de beoordeling van de gehalten van een aantal klassieke probleemstoffen opgenomen. Er zijn echter wel een aantal wijzigingen ten opzichte van de Uniforme gehalte toets (UGT), het oude verspreidingsbeleid [2]. Vervanging van individuele polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK s) en polychloorbiphenylen (PCB s) door somparameters. De individuele PAK s en PCB s hebben vergelijkbare effecten op organismen. Daarom is het beoordelingssysteem vereenvoudigd door te volstaan met criteria voor de parameters som 10-PAK en som 7-PCB. Het schrappen van overbodig geworden parameters; Organochloorbestrijdingsmiddelen zoals lindaan, drins en heptachloorepoxide komen tegenwoordig niet of nauwelijks meer voor in zoute baggerspecie die in aanmerking komt voor verspreiding in zoute wateren.

10 De bodemcorrectie wordt niet meer toegepast. Bij de beoordeling van de biologische effecten en milieubezwaarlijkheid van het verspreiden van baggerspecie in zoute wateren speelt de bodemcorrectie (de omrekening van gemeten gehalten in een individueel bodemmonster naar de bijbehorende gehalten in een standaardbodem met 10% organische stof en 25% lutum) geen rol van betekenis. De bodemcorrectie komt derhalve te vervallen. Dit draagt mede bij tot vereenvoudiging van het beoordelingssysteem. Uniformering van het gebruik van de 50%-toetsingregel. De 50%-toetsingsregel houdt in dat ten hoogste twee niet-prioritaire stoffen de bijbehorende toetsingswaarde met maximaal 50% mogen overschrijden. Deze toetsingregel wordt nu al gehanteerd bij de vergunningverlening op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Met de invoering van de CTT wordt de toetsingsregel ook gehanteerd bij de ontheffingverlening op grond van de Wet verontreiniging zeewater. In die zin is dus sprake van uniformering van de toepassing van de toetsingsregel. De criteria worden genoemd in bijlage 2. Tributyltin Nieuw in de CTT is de aandacht voor tributyltin (TBT). TBT is een stof die jarenlang is toegepast in aangroeiwerende verven op schepen. Het is een zeer giftig middel dat langzaam uit de verflaag beschikbaar komt en voorkomt dat zeeorganismen zoals zeepokken zich op de scheepshuid hechten. Onderzoek in de Nederlandse kustwateren en elders in de wereld heeft aangetoond dat TBT de hormonen ontregelt van allerlei organismen in het zeewater. Zo treedt bij weekdieren als zeeslakken het verschijnsel intersex en imposex op. Dit zijn afwijkingen waarbij vrouwelijke organismen mannelijke geslachtsorganen ontwikkelen. Hierdoor worden populaties geheel of gedeeltelijk steriel. Dat verklaart waarom soorten als de alikruik en wulk zeldzaam zijn geworden in de Nederlandse kustwateren. Bioassays Omdat het niet zinvol is om een beoordelingssysteem steeds maar weer uit te breiden met nieuwe stoffen, is in de CTT gekozen voor een aanpak met zogenaamde bioassays. Bioassays zijn testen met organismen of cellen, die onder standaardomstandigheden worden blootgesteld aan milieumonsters. Bijkomend voordeel van deze testen is dat zij ook inzicht geven in het gecombineerde toxische effect van verontreinigingen in baggerspecie. Op grond van vele criteria zijn drie bioassays geselecteerd en als signalering opgenomen in de CTT: Een test waarbij slijkgarnaaltjes Corophium volutator aan de baggerspecie worden blootgesteld. Na tien dagen blootstelling wordt de mate van overleving getoetst aan de bijbehorende CTT-norm; De zogenaamde Microtox Solid Phase-test waarbij Vibrio fischeribacteriën twintig minuten worden blootgesteld aan het in suspensie

11 gebrachte sediment. Vervolgens wordt de invloed op het stofwisselingsproces van de bacteriën gemeten en getoetst aan de norm; De DR-CALUX-bioassay waarbij gebruik wordt gemaakt van genetisch aangepaste rattenlevercellen. Deze reageren specifiek op stoffen met een dioxineachtige werking (dioxines zijn uiterst giftige, complexe, organische stoffen). De hoeveelheid dioxines in de baggerspecieextracten kan worden bepaald door de hoeveelheid licht te meten die de cellen afgeven. Bioassays vormen een nieuw element in het beoordelingssysteem. De ontwikkeling is echter nog niet zover dat verantwoorde normstelling mogelijk is in de zin van toetsingswaarden, die bij overschrijding leiden tot diskwalificatie van de betreffende partij baggerspecie. Verdergaande protocolisering en certificering zijn noodzakelijk om te komen tot uniforme en betrouwbare analyses van bioassays. Derhalve wordt vooralsnog volstaan met een meetverplichting en een signaleringsfunctie voor bioassays. De meetverplichting draagt bij aan de opbouw van de dataset en voor de signaleringsfunctie zijn signaleringswaarden opgenomen. Bij overschrijding daarvan moet nader onderzoek worden uitgevoerd. Trendbreuk Bij de definitieve vormgeving van de CTT hebben niet alleen milieurisico's een rol gespeeld. Er is ook gekeken naar de consequenties voor de hoeveelheden baggerspecie die in zoute wateren kunnen worden verspreid. Een significante trendbreuk in deze hoeveelheden wordt maatschappelijk en politiek onaanvaardbaar geacht. Niet alleen vanwege de meerkosten voor zeehavenbeheerders, maar ook omdat depotcapaciteit een schaars goed is. De beschikbare capaciteit kan beter worden benut voor de berging van veel ernstiger vervuilde 'zoete' baggerspecie dan voor de meestal schonere 'zoute' baggerspecie. Door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is een verdrag opgesteld dat uiteindelijk moet leiden tot beëindiging van het gebruik van TBT en hiermee tot een structurele verlaging van TBT-gehalten in zoute baggerspecie. Tot die tijd wordt een beneden- en een bovengrens van 100 resp. 250 µg Sn/kg drogestof gehanteerd voor de toetsingswaarde van TBT. Dit is nodig omdat als gevolg van verschillen in watersysteemkenmerken en de daar plaatsvindende activiteiten de concentraties aan TBT in het mariene milieu verschillen. Zo zijn in meer stilstaande gebieden als de Waddenzee en de Zeeuwse delta de concentraties aan TBT hoger dan langs de meer dynamische Noordzeekust. De hoogte van de bovengrens voor TBT is afgestemd op de TBT-norm die Duitsland hanteert voor het verspreidingsbeleid (2). Onder de 100 µg Sn/kg droge stof mag de baggerspecie worden verspreid en boven de 250 µg Sn/kg droge stof mag de baggerspecie niet worden verspreid.

12 Als de verontreiniginggraad tussen deze waarden ligt mag de specie niet worden verspreid of er moet sprake zijn van een significante regionale trendbreuk in de hoeveelheden baggerspecie. Als er een significante regionale trendbreuk optreedt mag totdat deze trendbeuk is opgeheven de hoeveelheden alsnog worden verspreid. De bovengrens van TBT, 250 µg Sn/kg droge stof dient ook bij een eventuele significante trendbreuk in acht te worden genomen. 2.4 Doel en doelgroep Deze handreiking is primair opgesteld voor vergunningverleners en handhavers van regionale diensten van rijkswaterstaat en. Daarnaast kan de handreiking een hulpmiddel zijn voor initiatiefnemers voor het verspreiden van baggerspecie om inzicht te krijgen welke stappen moeten worden doorlopen om tot een beschikking te komen. 2.5 Status van de handreiking De handreiking is opgesteld als inspectiekader voor rijkswaterstaat. Het inspectiekader zal als bindend kader bij de vergunningverlening voor eigen dienst beschikkingen worden gebruikt en zal als toetskader worden gehanteerd bij diepte controles of audits van de, (Inspectie VenW). 2.6 Stappenplan Wvo- Wvz-besluit Voordat de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd dienen initiatiefnemer en bevoegd gezag een aantal stappen te doorlopen, waarbij gaandeweg beoordelingen plaatsvinden, die uiteindelijk uitmonden in een besluit over de vergunningaanvraag. Grofweg zijn dat: Stap 1: vooroverleg om te komen tot een aanvraag; Tussenstap: Uitvoering onderzoek en beoordeling onderzoeksresultaten; Stap 2: aanvraag; Stap 3: beschikking Wvo of Wvz. In de voornoemde stappen komen minimaal de volgende vragen aan de orde Wordt de baggerspecie in zoute wateren gebracht? Welke eisen worden gesteld aan monstername, onderzoek, rapportage e.d.? Voldoet de baggerspecie aan de CTT o.a: o gehalte toets; o TBT-gehalte; o Bioassays. Is er sprake van trendbreuk? Is nader onderzoek nodig en hoe wordt dat ingericht?

13 In figuur 2: staat het hele proces schematisch weergegeven en in onderstaande hoofdstukken worden de stappen nader uitgewerkt. baggerwerk Raadpleeg handreiking Regelgeving waterbodems rijkswateren Nee Specie naar zoute wateren? Ja Vooroverleg toelichten randvoorwaarden toets op randvoorwaarden of vergunning voorschriften OK? Nee beoordeling Toets op gehalte OK? Analyse Ja Nee verspreiden niet toegestaan verspreiden met ontheffing van de specie met TBT < vastgestelde norm Bevoegd gezag stelt norm vast rekeninghoudend met trendbreuk TBT > of = 250 µg/kg? TBT < 250µg/kg? Ja Bioassays > signaleringswaarde? nader onderzoek Ja Overleg adviseurs waterbodems over nader onderzoek Figuur 2: schematisch overzicht vergunningaanvraag

14

15 3 Vooroverleg 3.1 Algemeen Voordat de vergunningaanvrager overgaat tot het uitvoeren van allerlei werkzaamheden om een vergunning of ontheffing te verkrijgen, dient er overleg plaats te vinden met het bevoegde gezag. Het vooroverleg wordt met name gebruikt door de initiatiefnemer en de vergunningverlener om duidelijkheid te verkrijgen over de baggerwerkzaamheden. De volgende aspecten komen ter sprake: Waar en hoeveel wordt gebaggerd; De kwaliteit van de baggerspecie; Waar wordt de baggerspecie verspreid. Tevens kunnen tijdens het vooroverleg de verschillende aspecten van de praktische uitvoering ter sprake komen: De te bemonsteren vakken; De techniek van monstername en te gebruiken apparatuur; De monsterbehandeling; Laboratoria; Het aantal monsters en de analytische vereisten van de monsterbehandeling; Wijze van rapporteren. Bij het vooroverleg kunnen naast rijkswaterstaat en de vergunningaanvrager nog andere personen betrokken zijn, bijvoorbeeld adviseurs, bemonsteraars en handhavers. De bovenstaande gegevens zijn benodigd om tot een ontvankelijke aanvraag voor een beschikking te komen. Een belangrijk verschil tussen Wvo en Wvz is de geldigheidsduur van de vergunning. De Wvz-ontheffing wordt afgegeven voor een bepaalde periode met vast omlijnd programma, terwijl de Wvo-vergunning (meestal) voor onbepaalde tijd wordt afgegeven. In de Wvo-vergunning en de Wvz ontheffing wordt vastgelegd hoe lang de vastgestelde kwaliteit van een baggervak geldig blijft (meestal 1 jaar). Is die tijd verlopen dan dient de kwaliteit opnieuw vastgesteld te worden. Bij meerjarige beschikkingen worden de bovenstaande punten in voorschriften opgenomen. Als de initiatiefnemer bagger wil gaan verspreiden dienen de bovenstaande gegevens ter goedkeuring te worden aangeboden aan het bevoegde gezag. In de praktijk worden deze gegevens vaak aangeleverd in de vorm van een werkplan.

16 De praktische uitvoering van de monstername en laboratoriumanalyse en vervolgens de beoordeling van de onderzoeksresultaten worden besproken in het vooroverleg en verder uitgewerkt in de aanvraag. Bij meerjarige beschikkingen wordt tijdens de looptijd van de beschikking ook overleg gevoerd over deze praktische uitvoering. Namelijk bij elke nieuwe hoeveelheid te verspreiden baggerspecie wordt overleg gevoerd tussen het bevoegd gezag en initiatiefnemer. Tijdens dit overleg wordt de praktische uitvoering besproken en gekeken of aan de randvoorwaarden uit de vergunning wordt voldaan. Het vooroverleg wordt door de vergunningaanvrager in overleg met de vergunningverlener ruim van tevoren gepland zodat er tijdig een aanvraag wordt ingediend en er voor de baggerwerkzaamheden c.q. het verspreiden van bagger een definitieve beschikking kan worden afgegeven door het bevoegd gezag. Intermezzo 1 Monsterneming is een vastgelegde procedure waarbij een deel van het sediment wordt genomen voor analyse, als representatief monster voor het geheel. In de monsternemingsprocedure horen selectie, steekproefschema's, onttrekking en voorbereiding van monsters te worden beschreven van het sediment, om de vereiste informatie te verkrijgen. Steekproefschema's moeten waar mogelijk zijn gebaseerd op geschikte statistische methoden. In het monsternemingsproces moet rekening worden gehouden met de factoren die moeten worden beheerst om de validiteit van de analyseresultaten te waarborgen. In het vooroverleg wordt een voorlopige planning gemaakt van de monstercampagne. De datum en het tijdstip waarop de monstername plaatsvindt worden van tevoren bekend gemaakt zodat de handhavingambtenaar aanwezig kan zijn bij de monstername. 3.2 Grootte van de monstervakken De grootte van de monstervakken is meestal historisch bepaald. Bij nieuw werk worden ze vastgesteld aan de hand van NVN 5720 (5) 1. Ook kunnen praktische aspecten een rol spelen bij de vaststelling van de vakgrootte (bijvoorbeeld nautische aspecten). Eenmaal vastgesteld zal de grootte niet snel meer wijzigen. Een reden voor wijziging kan bijvoorbeeld een nieuw inzicht zijn. Aanpassen van de vakgrootte in grotere havengebieden gebeurt in overleg met het bevoegd gezag. 1 Nuttige informatie is ook te vinden in Guidelines for the sampling and analysis of dredged material for disposal at sea

17 3.3 Aantal steekmonsters Voor baggerwerk geldt dat de kwaliteit van de baggerspecie in een vak homogeen wordt verondersteld. Op basis hiervan is bepaald dat per monstervak zes monsters worden genomen, waarvan (door het bevoegde gezag goedgekeurde omstandigheden) één mengmonster, conform paragraaf bemonsteringswijze en apparatuur, wordt gemaakt dat vervolgens geanalyseerd wordt. (zie voor onderbouwing Nota Sedimentbemonsteringsplan RIZA, 1986) (4) In overleg met bevoegd gezag kan gemotiveerd van dit aantal monsterpunten worden afgeweken. Als er aanwijzingen zijn dat de kwaliteit van het sediment niet homogeen is, moet het bemonsteringsschema worden aangepast. Richtinggevend hierbij is NVN 5720 (5). 3.4 Monstername procedure De monstername kan van invloed zijn op de analyseresultaten. Daarom is het belangrijk dat alles rond de monstername wordt vastgelegd: De vergunningaanvrager moet over steekproefschema's (o.a. locaties) en procedures voor monstername beschikken, waarmee het bevoegde gezag akkoord is; Deze steekproefschema's en monsternameprocedures moeten ten tijde van de monstername beschikbaar zijn op de plaats waar de monsters worden genomen; De vergunningaanvrager moet over procedures beschikken voor de registratie van relevante gegevens en activiteiten met betrekking tot de monstername. Geregistreerd moet tenminste worden: o Monsternameprocedure; o Identiteit van de monsternemer; o Monsternamelocatie (schematische tekeningen of andere gelijkwaardige middelen); o Omgevingsomstandigheden (indien relevant); o Statistische methoden waarop de monsternameprocedures zijn gebaseerd. Afwijkingen van de afgesproken monsternameprocedure moeten aan het bevoegde gezag worden gemeld. 3.5 Tijdstip en periode van bemonstering Door de aanvrager wordt via het vooroverleg een tijdstip en periode van bemonstering vastgelegd en bij een doorlopende vergunning wordt het werk vooraf bij het bevoegde gezag gemeld zodat er een vertegenwoordiger van het

18 bevoegd gezag aanwezig kan zijn. Door weersomstandigheden of capaciteitsproblemen is het mogelijk deze periode te wijzigen. Wel moet dan zo spoedig mogelijk het bevoegde gezag hiervan op de hoogte worden gesteld. 3.6 Bemonsteringswijze en apparatuur Er bestaan nogal wat verschillende methoden om waterbodems te bemonsteren. Vaak zijn deze methoden specifiek voor bepaalde typen bodems en omgevingsfactoren ontwikkeld. Het is dan ook moeilijk één bepaalde methode voor te schrijven. Uitgangspunt is dat de gehele te verwijderen laag bemonsterd wordt, zodat er een representatief beeld ontstaat van de kwaliteit van de baggerspecie. In de afweging zal als uitgangspunt de dikte van het te verwijderen slibpakket moeten gelden. Is er sprake van een dikke laag slib (dikker dan 25cm) dan kan het beste gemonsterd worden met een plexiglasbuis. Voor hele dikke lagen slib is dan voor de uitvoering speciale apparatuur nodig, maar vaak zal kunnen worden volstaan met een zogenaamde 'valbom'. Voor relatief dunne lagen wordt de Van Veenhapper gebruikt. Hiermee wordt de bovenste laag van een stevige waterbodem afgeschraapt (zie intermezzo 2) Een tweede belangrijke factor is de homogeniteit van het slibpakket. Dit speelt vooral een rol bij dikke sliblagen, omdat deze de neiging hebben te ontmengen. Voor een beeld van de homogeniteit kan volstaan worden met de beschrijving van het sediment in de plexiglasbuis; komen er lagen voor en hoe dik zijn deze lagen. Figuur 3: Apparaat voor waterbodembemonstering - Van Veenhapper Intermezzo 2: Figuur 3 is een afbeelding van de Van Veen happer en in figuur 4 is een bemonstering met de valbom te zien. De 'valbom' is een verzwaarde perspexbuis (doorsnede 7,5 cm) met een snijkop van roestvrij staal die door zijn gewicht (ca. 40kg) in de slibrijke bodem zakt. Daarna wordt het monster omhoog gehaald en wordt de sliblaag verwijderd door het opheffen van het vacuüm boven het monster.

19 Figuur 4: Bemonstering d.m.v. een valbom Er dienen 6 steekmonsters te worden genomen en in één bak te worden gedeponeerd. De monsters dienen in een RVS-bak op het dek van het schip te worden gemengd. Vervolgens dienen uit de totale hoeveelheid baggerspecie deelmonsters te worden genomen voor de laboratoria. 3.7 Vastlegging van monstercampagne in meetverslag Het meetverslag is een beschrijving van de uitvoering de monstercampagne. Hierin komen monstervakken, posities van steekmonsters, methodiek van bemonsteren, laagdikte, beschrijving van het monster, behandeling van het monster en opslag en transport van het monster en de uitvoering aan de orde. Tevens wordt er in dit meetverslag gerapporteerd aan de hand van

20 meetformulieren waarin verschillende parameters zijn vastgelegd; zoals monstervak, deelmonster, positie (x,y) in UTM-31, ED-50 of WGS-84, zomertijd, diepte t.o.v. NAP, en voor zover relevant omschrijving grondsoort conform NENnormeringen, geur, aanwezigheid olie e.d. 3.8 Laboratoria De monsters moeten worden geanalyseerd door laboratoria die geaccrediteerd zijn door de Raad voor Accreditatie (STERLAB) voor de te analyseren parameters. Voor zover hier niet in kan worden voorzien heeft RIKZ een tweetal handleidingen gemaakt. Eén voor TBT-analyses (6) en één voor bioassays (7), waarin aanvullende eisen staan. Daarnaast geldt dat de laboratoria mee moeten doen aan ringtesten. Intermezzo 3: Het bevoegde gezag c.q.de vergunningverlener beoogt op een solide basis vergunningen te verlenen en kiest voor deze onderbouwing de eisen die zijn vastgelegd in de Nederlandse norm NEN-EN- ISO/IEC 17025:2000 (nl); Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria. Het RIKZ heeft deze norm bewerkt en de relevante eisen vastgelegd in: Handleiding voor laboratoria voor de uitvoering van beproevingen in het algemeen (8). Daarnaast heeft RIKZ deze handleiding toegespitst op de laboratoria die bioassays uitvoeren en uitgebracht onder de titel: Handleiding voor laboratoria voor de uitvoering van bioassays (9). Laboratoria die gecertificeerd zijn op basis van ISO 9001:2000 voldoen niet vanzelfsprekend aan alle te stellen eisen (ISO 9001 is te beperkt); RIKZ heeft voor deze laboratoria een aanvulling geformuleerd. 3.9 Laboratoriumanalyses van baggerspecie monsters Tijdens het vooroverleg wordt door het bevoegde gezag een overzicht overhandigd van de te hanteren analysemethoden en detectiegrenzen voor de te analyseren stoffen (zie Bijlage 1). Een lijst met analysemethoden wordt als bijlage toegevoegd aan de beschikking. Dit overzicht moet door de laboratoria gehanteerd worden en er mag alleen van afgeweken worden als het bevoegde gezag hiermee instemt. De vergunningaanvrager zal in overleg met het laboratorium de alternatieve methode aan het bevoegde gezag moeten voorleggen ter goedkeuring. De vergunningverlener blijft gerechtigd de alternatieve methode af te keuren en ook om tussentijds de analysevoorschriften te veranderen aan verbeterde inzichten. Hierbij speelt het RIZA de rol van wettelijk adviseur. De voorgaande werkwijze is in overeenstemming met de nota van werkgroep 4 van de Commissie Integraal Waterbeheer, Standaardisatie Wvo vergunningen. Voor TBT-analyses en bioassays gelden de voorschriften die opgesteld zijn door RIKZ (6 en 7).

21 De vergunningaanvrager zorgt ervoor dat de analysevoorschriften worden nageleefd en het geselecteerde laboratorium de bemonsterde sedimenten analyseert conform deze analysevoorschriften. 3.10 age van de resultaten De laboratoria rapporteren aan de vergunningaanvrager de resultaten middels analysecertificaten. De certificaten moeten aan de volgende eisen voldoen: De resultaten van elke analyse, of serie analyses die door het laboratorium worden uitgevoerd moeten nauwkeurig, duidelijk, ondubbelzinnig en objectief worden gerapporteerd, en overeenkomstig eventuele specifieke instructies in de analysemethoden. De resultaten moeten worden gerapporteerd in de vorm van een analyserapport 2 (zie bijlage 3), waarin alle informatie moet zijn opgenomen die door de klant (vergunningverlener) wordt geëist en die nodig is voor de interpretatie van de analyseresultaten, evenals alle informatie die volgens de toegepaste methode wordt geëist. Figuur 5: Monster van baggerspecie 2 Analyserapporten worden soms aangeduid als analysecertificaten. De analyserapporten kunnen worden uitgegeven in hardcopy (papierkopie) of via elektronische gegevensoverdracht, mits aan de eisen van deze internationale norm wordt voldaan.

22

23 4 Onderzoek en beoordeling onderzoeksresultaten 4.1 Algemeen Na het bekend worden van de analyseresultaten voert de vergunningaanvrager een voortoetsing aan vigerend beleid uit om te bepalen welke vakken voldoen. Er moeten twee soorten toetsen worden uitgevoerd: de chemische toetsing en toetsing aan de signaleringswaarden van bioassays. De criteria voor beide toetsen staan in bijlage 2. Van de resultaten van de toetsingen wordt een verslag gemaakt. Daarna organiseert de vergunningaanvrager een overleg met het bevoegd gezag om de resultaten door te spreken. De gegevens worden voorafgaande aan het overleg aan het bevoegde gezag gemeld zodat deze zich kan beraden op mogelijk te nemen maatregelen: herbemonstering, heranalyse, schorsen van vakken. Als er geen overschrijdingen worden geconstateerd kan na het overleg de aanvraag worden ingediend. Zijn er wel overschrijdingen dan kan in overleg met het bevoegde gezag besloten worden tot heranalyse en/of herbemonstering. Bij meerjarige beschikkingen worden deze gegevens tijdens de looptijd van de beschikking aangeleverd. Deze gegevens worden dan getoetst aan de vigerende vergunningvoorschriften. Het bevoegde gezag zal een besluit nemen over de te baggeren c.q. verspreiden monstervakken. 4.2 Toets op gehalte De gehalte toets kan worden uitgevoerd met het programma TOWABO. Hierin zijn de voorwaarden opgenomen, die genoemd worden in bijlage 2. Meer informatie over het toetsingsprogramma TOWABO is te vinden op de internetsite: http://www.ibever.nl. 4.3 Trendbreuk In de publicatie van de staatscourant wordt aangegeven dat de onderkant van de TBT range (100 µg Sn/kg ds.) het uitgangspunt is bij het beoordelen en het verlenen van beschikkingen voor het verspreiden van baggerspecie. Hier mag van worden afgeweken tot maximaal 250 microgram Sn/kg ds. als er sprake is van een significante regionale trendbreuk voor het verspreiden van verspreidbare baggerspecie. Er is in de publicatie aangegeven dat het nodig is deze range op te nemen in het beleid omdat er sprake is van grote regionale verschillen in de

24 gehalten aan TBT: zo zijn de gehalten in de stagnante gebieden zoals de Wadden en de Zeeuwse Delta veel hoger dan langs de dynamische Noordzeekust. Het idee achter de range is dat baggerspecie in het verleden nooit beoordeeld is op TBT-gehalten, maar dit vanaf 2004 wel moet gebeuren in het kader van de CTT. Als door deze extra toets op TBT de hoeveelheden te verspreiden baggerspecie drastisch zouden verminderen zou er voor de havenbeheerders een praktisch en economisch probleem ontstaan. Het storten van baggerspecie is namelijk aanzienlijk duurder dan het verspreiden ervan. Regionale verschillen In het door het RIKZ opgestelde rapport De weg naar implementatie van de Chemie-Toxiciteit-Toets is onderzocht welke gevolgen de invoering van de CTT in de praktijk heeft op het verspreiden van de baggerspecie. Bij het invullen van de regionale trendbreuk dient aangesloten te worden bij de gebieden waar baggerspecie wordt verspreid (Zeeuwse delta, Hollandse kust en de Wadden). In de rapportage wordt onderschreven dat de TBT-gehalten in de Zeeuwse Delta en de Wadden veel hoger zijn dan langs de kust. In de rapportage is aan de hand van scenario s berekend dat bij het hanteren van de ondergrens van de TBT-range (100 µg Sn/kg ds.) het volume niet verspreidbare baggerspecie in de Zeeuwse Delta en de Wadden sterk zal toenemen. Om trendbreuk in de hoeveelheden te verspreiden baggerspecie te voorkomen zal het dus nodig zijn voor deze gebieden de bovengrens van de TBT-range (250 µg Sn/kg ds.) als tijdelijke norm te hanteren. Langs de Hollandse kust wordt de normering van 100 microgram Sn/kg ds. voor TBT al enkele jaren toegepast in de Wvz beschikkingen. Er zal in dit gebied naar verwachting dan ook geen trendbreuk optreden ten gevolge van de introductie van de CTT: de ondergrens kan hier als toetsingswaarde worden gehanteerd voor de individuele beschikkingen. De voornoemde gebiedsbenadering kan totdat de evaluatie van de CTT is afgerond worden gebruikt en ligt in de lijn van de kaderrichtlijn Water met de stroomgebieden. Deze tijdelijkheid zal moeten worden vastgelegd in de considerans van de beschikking. 4.4 Kleine havens Bij de invoering van de CTT wordt er vanuit gegaan dat alle te verspreiden baggerspecie conform de CTT bemonsterd en geanalyseerd dient te worden. Binnen verschillende zoute RWS-diensten zijn er ongeveer 60 kleine m.n. jachthaventjes en watersportverenigingen die jaarlijks een geringe hoeveelheid baggerspecie verspreiden in het aangrenzende watersysteem. Voor dergelijke havens, die vaak ook maar enkel tientallen leden hebben, betekent de invoering

25 van de CTT een financieel probleem. Als een vergunninghouder minder dan 15.000 kubieke meter per jaar aan baggerspecie verspreid is er sprake van een kleine haven. De kosten voor het bemonsteren komen dan op ca. 10 % van de totale kosten te liggen voor het verspreiden van de baggerspecie. Om hieraan tegemoet te komen en omdat het vaak maar relatief kleine hoeveelheden betreft wordt de volgende procedure toegepast: Per individuele doorlopende beschikking die ambtshalve gewijzigd gaat worden, wordt aan de hand van het stroomschema (figuur 6) de overweging gemaakt of het om een ondergrens geval gaat. Is dat het geval dan wordt in deze beschikkingen opgenomen dat de eerste bemonstering na het van kracht worden van de beschikking volgens het volledige CTT pakket uitgevoerd en geanalyseerd dient te worden. De aan te leveren analyseresultaten van de daaropvolgende 3 bemonsteringen dienen tenminste de chemische parameters (incl. TBT) bevatten. Het onderzoek naar bioassays kan dan achterwege blijven. De 4 de bemonsteringscyclus zal weer uit de volledige CTT inclusief bioassays bestaan. Het bevoegd gezag kan op ieder willekeurig tijdstip besluiten dat er een volledige bemonstering en analyse conform de CTT dient te worden uitgevoerd. Bij iedere nieuwe aanvraag voor een eenmalige vergunning, (veelal verdiepingsbaggerwerkzaamheden) dient altijd een volledige CTT te worden uitgevoerd met een uitzonderingsmogelijkheid voor aanvragen voor het verspreiden van minder dan 100 m³ baggerspecie. In dat geval dienen de aan te leveren analyseresultaten tenminste de chemische parameters (incl. TBT) te bevatten. Bij het afzien van het meten van de bioassays bij deze geringe hoeveelheden dienen omgevingsfactoren zoals (historische) vervuilingsbronnen mee te worden meegenomen in de overweging of de bioassays achterwege kunnen blijven.

26 Start Eenmalige baggerverspreiding? Ja Hoeveelheid te verspreiden < 100m 3 Ja Nee Nee Onderhoudswerk baggerverspreiding? Bemonsteren / analyseren conform CTT Ja Totale hoeveelheid te verspreiden <15.000m 3 /jaar Nee Ja Afwijkende bemonstering in kader van de CTT mogelijk: Alleen chemische parameters CTT (dus ook TBT) Wel rekeninghoudend met: mogelijke vervuilingsbronnen waaronder: * kwaliteit (historie) van het sediment; * lozingen bedrijven, jachthavens e.d. Indien kwaliteit chemische parameters niet voldoet. Dan bij de volgende bemonstering alsnog het volledige pakket. Figuur 6: Bepaling ondergrens CTT

27 4.5 Bioassays De ontwikkeling van de bioassays is nog niet zover dat verantwoorde normstelling mogelijk is in de zin van toetsingswaarden, die bij overschrijding leiden tot diskwalificatie van de betreffende partij baggerspecie. Daarom wordt vooralsnog volstaan met een meetverplichting en een signaleringsfunctie voor bioassays. Als de respons van de bioassays hoger is dan de signaleringswaarde dan moet er een nader onderzoek plaatsvinden. In het schema bij Nader onderzoek staan de stappen, die genomen moeten worden. Het nader onderzoek wordt gestart in overleg met het bevoegde gezag. 4.6 Nader onderzoek Het nader onderzoek bestaat uit drie stappen: verkenning, verdieping (beide stofgericht) en bronvaststelling. In de verkennende stap wordt het onderzoek uitgevoerd door de aanvrager/waterkwaliteitsbeheerder. Opmerking: Gedurende de evaluatie van de CTT zullen de verdieping en het onderzoek naar de bronvaststelling worden uitgevoerd door de waterkwaliteitsbeheerder. Na het afronden van elke stap moet een tussenrapportage aan de helpdesk Zoute Baggerspecie worden voorgelegd. Het volledige nader onderzoek krijgt gedurende de evaluatie van de CTT gestalte via drie pilots, verspreid over de Nederlandse havens. In het voorjaar van 2005 is door RIKZ een technisch/wetenschappelijke workshop georganiseerd, waarin door inhoudelijk deskundigen (incl. potentiële opdrachtnemers, havenbeheerders en regionale diensten) de gewenste opzet van het Nader Onderzoek en de TIEstudies in concept is vastgesteld. Stap 1: Verkenning - stofgericht In deze stap wordt op basis van aanwezige kennis of eenvoudig verkrijgbare nieuwe kennis onderzoek verricht naar de aard en zo mogelijk de oorsprong van de stoffen die de waargenomen overschrijding van de signaleringswaarde hebben veroorzaakt. Stap 1A Stap 1A omvat een analyse van gerelateerde (historisch en actuele) chemie (stoffen) in de desbetreffende haven(gedeelten), in relatie tot de bioassays waarvan de signaleringswaarde is overschreden. RIKZ stelt op verzoek lijsten met stoffen uit relevante stofklassen beschikbaar, waarvan bekend is dat ze een respons in de bioassays kunnen veroorzaken. De aanvrager c.q. vergunninghouder dient in overleg met de

28 waterkwaliteitsbeheerder, vergunningverlenend bevoegd gezag en RIKZ te trachten een (kwalitatieve of kwantitatieve) match te maken tussen deze lijsten en de genoemde kennis van de chemie van het betreffende haven(gedeelte). RIKZ streeft ernaar om vóór het einde van de evaluatieperiode van de CTT deze matching gedeeltelijk geautomatiseerd te laten verlopen. Stap 1B De volgende stap in de verkenning is een bureaustudie naar mogelijke historische en actuele bronnen van verontreinigingen binnen de directe omgeving, welke een verklaring kunnen geven over (een gedeelte van) de waargenomen overschrijding van de signaleringswaarde. Stap 1C Voorgesteld wordt om de parameter δ 13 C ("delta-c13 ) te gebruiken als tracer voor de herkomst van (het organisch koolstof van) het slib. δ 13 C kan dienen als maat voor de fractie marien dan wel fluviatiel organisch koolstof. Indien een meerjarenbeeld van δ 13 C met voldoende resolutie (onderscheidend vermogen) bestaat, kan bij overschrijding van de signaleringswaarde vastgesteld worden of zo niet stoffen, dan wel een (incidentele) verandering in de herkomst van het slib de oorzaak is (voorbeeld: vrijgekomen oude lagen met hogere contaminatiegraad). In dit geval is er sprake van een artefact. De uitslag van de δ 13 C analyse kan in dat geval ondersteunend zijn bij een eventuele herbemonstering. In figuur 7 staat stap 1 schematisch weergegeven. Bekende verontreiniging of incident gemeld? Stap 1A en 1B : vergelijken chemische data (1B) en bronanalyse (1C). Beheerders gebuiken stoflijsten (bron: RIKZ) Stap 1C : vaststellen variaties in herkomst van slib dmv delta-13-c analyses. Invloed verhouding zee/rivierslib? Oude bodem aangeboord? EINDE NADERONDERZOEK: Verkenning Resultaat melden bij Helpdesk Zoute Baggerspecie

29 Figuur 7: Nader onderzoek: onderdelen van stap1 verkenning Stap 2: Verdieping - stofgericht De tweede, verdiepende stap treedt in werking wanneer: er een verhoogde respons in de DR-CALUX, Corophium of MSP is aangetroffen én; er uit bestaande kennis geen duidelijk aanwijsbare oorzaak (stof en/of) bron is aan te wijzen, én, indien toepasbaar; δ 13 C geen aanwijzingen voor een artefact heeft gegeven. Gedurende de evaluatieperiode van de CTT wordt deze stap (en de volgende stap, brongericht onderzoek), door de overheid betaald. Stap 2A In stap 1A is onderzocht of er een match is tussen de door RIKZ beschikbaar gestelde stoflijsten en de kennis omtrent de chemie (voorkomen van stoffen) in het betreffende haven(gedeelte). Stap 2A wordt uitsluitend uitgevoerd als de overschrijding is waargenomen in de Corophium test of de Microtox Solid Phase test én als er voor deze testen uit stap 1A geen aanwijzingen zijn gekomen voor de vermoedelijk verantwoordelijke stoffen. In stap 2A wordt de chemische aard van de stoffen die de waargenomen overschrijding hebben veroorzaakt, vastgesteld: metalen (metaal-ionen) of organische stoffen. Dit type onderzoek heet Toxiciteit Identificatie en Evaluatie (TIE) Fase I. De DR-CALUX test respondeert alleen op organische stoffen en hoeft daarom niet op deze wijze te worden onderzocht. Stap 2B Wanneer voor de waargenomen respons verantwoordelijke stofgroepen kunnen worden vastgesteld en/of indien de in stap 1A genoemde match gemaakt kan worden, wordt deze gekwantificeerd: concentraties van de desbetreffende relevante stoffen worden bepaald en vergeleken met effect-concentraties van stoffen op de stof-lijsten. Stap 2C Indien het resultaat van de voorgaande stappen onvoldoende is (geen kwalitatieve of kwantitatieve matching), wordt een TIE Fase II studie uitgevoerd. Doel van een dergelijke studie is het identificeren en kwantificeren van onbekende stoffen die de waargenomen respons (deels) kunnen verklaren. TIE Fase II is in beginsel maatwerk en heeft in de onderzoeksformulering een open einde: op voorhand kan niet aangegeven worden wat het kwantitatieve onderzoeksresultaat is (met andere woorden: welk gedeelte van de waargenomen respons na het onderzoek verklaard zal kunnen worden). Omdat de aanvrager en beheerder van het havengebied de gebiedskennis bezitten (zie 1), zal dit

30 TIE-onderzoek in nauwe samenwerking tussen hen en het opdrachtnemende laboratorium moeten worden uitgevoerd. In figuur 8 staat stap 2 van het Nader onderzoek schematisch weergegeven. DR - CALUX Corphium, MSP TIE Fase I Stap 2A : Overschrijding bij Corophium en/of MSP: TIE FASE I: vaststellen chemische aard van de stoffen. Organische stoffen Metalen Is de respons makkelijk verklaarbaar? Nee Stap 2B : Kwantificering van bekende stoffen; selectie via matching stof - lijsten Ja TIE FASE II Ja Stap 2C : TIE Fase II: Op zoek naar nieuwe, onbekende stoffen EINDE NADER ONDERZOEK: VERDIEPING Resultaat melden bij Helpdesk Zoute Baggerspecie Figuur 8: Nader onderzoek stappen fase 2 4.7 Heranalyse / herbemonstering Indien niet alle analyseresultaten van verontreinigende stoffen kunnen worden verklaard op grond van de gemeten gehalten of respons in voorgaande jaren of het omgevingsbeeld, bestaat de mogelijkheid voor de vergunningaanvrager om deze vakken opnieuw te onderzoeken. In overleg met de het bevoegde gezag

31 gaat de vergunningaanvrager al dan niet over tot het opnieuw analyseren van het mengmonster of herbemonsteren. De randvoorwaarden voor het heranalyseren of herbemonsteren kunnen in de beschikking worden opgenomen. Heranalyse De heranalyses worden uitgevoerd op nieuwe extracten van de reeds aanwezige, gekoeld bewaarde mengmonsters. In deze gevallen zijn dus twee waarnemingen voor hetzelfde monstervak aanwezig. Om tot een definitieve waarde te komen worden twee gevallen onderscheiden: Het verschil ligt binnen de reproduceerbaarheid of is daaraan gelijk. In dat geval worden de waarden gemiddeld. Bij het berekenen van het gemiddelde van de eerste en tweede analyse wordt bij gehalten onder de detectiegrens de helft van de absolute waarde van de detectiegrens aangehouden; Het verschil is groter dan de reproduceerbaarheid. Als de twee waarnemingen ver uit elkaar liggen, is middeling niet correct. Aangenomen wordt dan dat één van de twee waarnemingen een uitschieter is en dus als onjuist bestempeld dient te worden. Welke dat is wordt beoordeeld op grond van het omgevingsbeeld en/of het verontreinigingsbeeld van voorgaande monstercampagnes. Intermezzo 4: Reproduceerbaarheid is een kwantitatieve maat voor de spreiding tussen meetuitkomsten verkregen op als identiek te beschouwen materiaal onder uiteenlopende omstandigheden, zoals verschillende waarnemers en verschillende tijdstippen (Van Veen, 1989). De volgende reproduceerbaarheidspercentages worden hierbij gehanteerd. Parameter Reproduceerbaarheidpercentage Referentie PAK s 35% v.d. Kooij PCB s 45-65% v.d. Kooij Olie 30% v. Veen Metalen 17% v. Veen OCB s 92% v. Veen TBT 15-20 % RIKZ Microtox SP 15% RIKZ Schipper Corophium Vol 20% RIKZ Schipper DR Calux 25% RIKZ Schipper

32 Herbemonstering Herbemonstering vindt plaats wanneer het vermoeden bestaat dat de bemonstering niet correct heeft plaatsgevonden. Dat kan bijvoorbeeld herkend worden aan het overschrijden van meerdere parameters tegelijkertijd, terwijl dat beeld strijdig is met de trend voor de plaats waar de monsters vandaan komen. Na herbemonstering vervangt de nieuwe reeks waarnemingen de vorige, de oude gegevens worden bewaard. Wanneer herbemonstering wordt uitgevoerd moet het volledige analysepakket doorlopen worden. 4.8 Overleg definitieve resultaten Indien er heranalyse, herbemonstering of naderonderzoek van sediment heeft plaatsgevonden vindt er nog een eindoverleg plaats over de definitieve analyseresultaten voordat de aanvraag wordt ingediend. Bij meerjarige beschikkingen zal er aan de hand van de voorschriften getoetst worden welke vakken mogen worden verspreid. In dit eindoverleg wordt door het bevoegde gezag tevens aangekondigd welke vakken op basis van de eindresultaten worden geschorst. Figuur 9: Het Leegmaken van de Van Veenhapper

33 5 De vergunningaanvraag Nu de definitieve analyseresultaten bekend zijn, kan de aanvrager een aanvraagformulier invullen en versturen naar de betreffende het betreffende bevoegde gezag. De aanvraag bevat de volgende gegevens. Naam en adres aanvrager De aanvraag is ondertekend De aanvraag bevat een dagtekening Er is een omschrijving van de vergunning die aangevraagd wordt Omschrijving en situatietekening van de baggerlocatie (coördinaten en tekening) Hoeveel te verspreiden baggerspecie per baggerbeurt Wijze van baggeren, transport en verspreiden van specie Omschrijving en situatietekening van de locaties voor het verspreiden (coördinaten en tekening) Periode van de vergunning (eenmalig of meerjarig) Kwaliteit van de te verspreiden storten baggerspecie (meetverslag, bemonsterplan, kaart met locaties van genomen monsters, analyse- en toetsingresultaten (zowel digitaal in TOWABO-formaat als op papier) Vermelden van mogelijke vervuilingsbronnen (zoals havenactiviteiten, lozingen, scheepsonderhoud etc.) Vermelden van mogelijke en concrete maatregelen tegen vervuilingsbronnen (actieplannen, saneringen etc.) age van de invloed van de activiteiten op speciale beschermingszones, indien deze plaatsvinden in of in de nabijheid van zo n gebied. De aanvraag voor het storten van baggerspecie op zee wordt (inclusief alle bovenstaande informatie) in 10-voud verstuurd naar de desbetreffende regionale dienst. Bij aanvragen voor de eigen dienst wordt één aanvraag naar de Inspectie VenW gestuurd en de overige exemplaren naar de betreffende regionale dienst. De aanvraag wordt behandeld conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, afdeling 3:4 van de Algemene Wet bestuursrecht. De procedure start op de datum van ontvangst van de aanvraag bij de betreffende regionale dienst respectievelijk Inspectie VenW. Van de ontvangst van de aanvraag krijgt de aanvrager een ontvangstbevestiging en wordt de datum van ontvangst kenbaar gemaakt. De aanvraag zal door het bevoegde gezag worden beoordeeld op volledigheid en tot 8 weken na de ontvangst van de aanvraag is het mogelijk aanvullende gegevens te vragen bij de aanvrager (art 3:18 Awb). De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een door het bevoegde gezag gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. De procedure wordt ten tijde van het aanvullen van de gegevens opgeschort. De eerste stap in de Awb procedure is beoordelen van de aanvraag (ontvankelijkheid).

34

35 6 Beschikking 6.1 Procedure Hier zal in het kort de procedure worden beschreven hoe de beschikking conform de Awb tot stand dient te komen. Nadat de aanvraag is ingediend dient binnen 12 weken een ontwerpbeschikking te worden verstuurd naar de aanvrager en wordt binnen twee weken na het verzenden ter inzage gelegd en bekend gemaakt in de Staatscourant en in een of meer dag-, nieuws, of huis-aanhuisbladen. Gedurende vier weken na het ter inzage leggen van de ontwerpbeschikking is het mogelijk voor een ieder schriftelijke bedenkingen in te dienen (Awb 3:24). Tijdens deze termijn is het voor een ieder mogelijk om een gedachtewisseling te vragen en tijdens deze zitting mondeling bedenkingen in te dienen (Awb 3:25). Als er bedenkingen zijn ingediend worden deze in de beschikking vermeld en wordt aangegeven hoe hiermee is omgegaan. De definitieve beschikking wordt binnen 26 weken na het indienen van de aanraag verleend. De beschikkingen worden ondertekend namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De Wvz beschikking wordt pas verleend nadat de beschikking aan het ministerie van VROM voorgelegd en goedgekeurd. De vergunning treedt pas onherroepelijk in werking nadat de termijn voor het aantekenen van beroep bij de Raad van State is verstreken of er een uitspraak in de beroepszaak is gedaan. Beroep tegen de vergunning dient zes weken na de bekendmaking te zijn aangetekend. 6.2 Inhoudelijk Bij het opstellen van de beschikking dient men rekening te houden met diverse beleidskaders. Bij de Wvo en Wvz dient men o.a. rekening te houden met de vogel- en habitatrichtlijn en het voorzorgprincipe. Bij opstellen van beschikkingen in het kader van de Wvo dient de CIW nota van Werkgroep 4, Standaardisatie Wvo-vergunningen te worden gevolgd. Voor de Wvz kunnen ook andere afwegingen een rol spelen zoals bijvoorbeeld het afwegen of er geen landalternatief is. Het gaat hier te ver om uitputtend voor beide wetten de criteria te benoemen, omdat deze zeer divers en afhankelijk zijn van de het gebied waar de baggerspecie wordt verspreid. Tevens wordt in de beschikking aangegeven wanneer de aanvraag is ontvangen, welke procedure wordt gevolgd, eerder verleende beschikkingen, de plaats van en de activiteiten worden omschreven, de kwaliteit van de baggerspecie wordt beschreven, bronnen van verontreiniging binnen het gebied worden genoemd.

36 Bij het verspreiden van baggerspecie in de Waddenzee en de Eems-Dollard geldt, als extra criterium naast de CTT dat alleen baggerspecie uit de Waddenzee en Eems-Dollard zelf en de daarmee in openverbinding staande havens in het systeem mag worden gebracht (Pkb Waddenzee). Ook voor de Zeeuwse wateren geldt dat alleen gebiedseigen baggerslib in de systemen mag worden gebracht. In deze handreiking zal niet verder ingegaan worden op de standaard beleidskaders die moeten worden meegenomen bij de totstandkoming van een beschikking. Deze handreiking zal met name de items, die in de CTT naar voren komen zoals het nader onderzoek en de trendbreuk verder uitwerken. In deze uitwerking worden stukken standaardtekst voor de considerans en standaardvoorschriften opgenomen die kunnen worden verwerkt in de beschikking. Door het gebruiken van deze standaardteksten wordt de uniformiteit door de verschillende regionale diensten en de rechtsgelijkheid beter gewaarborgd voor de aanvragers. 6.3 Voorbeelden voor considerans Algemeen De huidige beoordeling van de toelaatbaarheid van de verspreiding van zoute baggerspecie geschiedt op basis van de Chemie-Toxiciteit-Toets (CTT), een toets op de verontreinigingsgraad van de te verspreiden baggerspecie. Deze toets is primair bedoeld voor de regulering van de milieubelasting, om verspreiding van te zeer verontreinigde baggerspecie tegen te gaan. De belangrijkste wijzigingen die met de landelijke invoering van de Chemie- Toxiciteit-Toets (CTT) samenhangen, zijn: Invoering van een drietal biologische effectmetingen (bioassays); Door middel van de 3 bioassays wordt het gecombineerde toxicologische effect van verontreinigingen in baggerspecie gemeten. Daarbij wordt het effect van giftige stoffen meegenomen die niet in de UGT (Uniforme gehalte toets c.q. het oude verspreidingsbeleid) waren opgenomen. Omdat bioassays een nieuw instrument voor de beoordeling van zoute baggerspecie is, er nog geen representatieve dataset van voldoende omvang voor handen is en de analyses nog niet gecertificeerd zijn, is besloten de bioassays gedurende de evaluatieperiode als meetverplichting en als signalerende functie op te nemen in beschikkingen. Deze meetverplichting zorgt voor de opbouw van een dataset. Voor de signaleringsfunctie zijn waarden opgenomen. Als deze waarden worden overschreden dient in samenspraak met het bevoegde gezag een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de bron die deze verontreinigingen veroorzaakt. Opname van de parameter tributyltin (TBT); TBT is één van de meest milieubezwaarlijke stoffen in het mariene milieu. Deze stof komt voor in aangroeiwerende verven die op schepen worden