De ontwikkeling van een sporttalent



Vergelijkbare documenten
BOS-impuls. Stimulans voor samenwerking buurt, onderwijs en sport. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Bureau Onderzoek en Statistiek. Sportmonitor Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers

Wij zijn Sport Helden! Zullen wij samen sport aanbieden?

Dordt sport! Inhoud 2014 DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN OP EEN RIJ. 1 Sporten

Dordt sport! Inhoud TABELLENBOEK. 2. Sportverenigingen 3. Vrijwilligerswerk 4. Sportevenementen kijken 5. Kinderen 4 t/m 12 jaar

Koersplan. Highschool Eindhoven

12 Sportbeleidsstukken

Publiekssamenvatting Onderzoek sportdeelname. Gemeente Zeewolde

Motivatie volwassenen om te sporten en bewegen

De combinatiefunctionaris in Zwartewaterland: niet alleen de verbindende factor, vooral ook een verbindende actor!

Lekker Fit. Werken aan een gezonde leefstijl voor Rotterdamse jeugd

Sport en de persoonlijke ontwikkeling van kwetsbare jongeren

Achtergrond. Missie Onze missie op basis van deze situatie luidt:

Sport biedt veel mensen ontspanning en draagt ook bij aan de gezondheid van mensen en aan de sociale contacten.

De effecten van combifuncties in het onderwijs

Samenvatting 2-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Fit en Gezond in Overijssel 2016

Van alle gezinnen geeft 92% aan dat minimaal één van de kinderen deelneemt aan sport- en/of culturele activiteiten.

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Factsheet Sportparticipatie in Utrecht

Hoe kijken wij naar kinderen? Pedagogisch beleid

Visie. Yfke hoek Kjel de Vries Jorella Croes Joël Wagenaar Jordy Pijpker Marouan Achammachi. Team 13

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

INFOKAART OUDEREN EN LICHAAMSBEWEGING

Rapportage Ben Bizzie Monitor Basisschool Den Doelhof Meijel. augustus 2018

Huiswerkbeleid

Actief burgerschap. Sint Gerardusschool Splitting ET Emmen Tel:

De aansluiting tussen binnen- en buitenschools leren bewegen en sporten

Is een klas een veilige omgeving?

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

SIRE. Rapport. "Geef kinderen hun spel terug" Jonneke Heins. C0521b 29 oktober 2007

Sport en bewegen in Vaals

Beleidsplan bewegingsonderwijs rkbs Maria Datum: Bron: Herziene kerndoelen Basisonderwijs. Bewegingsonderwijs.

Samenwerking. Betrokkenheid

2 Algemene doelstelling en visie

CheckTeen 2011: Eet- en beweeggedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs in Zwolle

De Onderwijsraad heeft in deze zes kerndoelen geformuleerd waar het primair onderwijs aan moet voldoen inzake Actief Burgerschap:

Overgewicht (incl. obesitas)

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen

Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers. In opdracht van: Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Robert Selten. Jessica Greven.

Behoefteonderzoek opvang kinderen basisschoolleeftijd

Bewegingsonderwijs en sport (PO - havo/vwo)

Burgerijenquête Sporten en gebruik gemeentelijke sportaccommodaties

Keuzedeel mbo. BSO 8 tot 12 jaar. gekoppeld aan één of meerdere kwalificaties mbo. Code K0611

Jongerenparticipatie in en door de sport. Niet betrokken, dus vertrokken (Johan Stekelenburg, voorzitter Jeugd in Beweging)

Strategisch beleidsplan O2A5. De dialoog als beleid

Kwaliteitsvisie kinderopvang voor pedagogisch medewerkers en gastouders

Onderzoek POD en Sport

Sportmonitor Dordrecht 2008

Pedagogisch beleid in Brede School de Waterlelie, Prinsenhof te Leidschendam

Juni Visie op Sportbeleid VVD Smallingerland

Werkstuk LO Sport en Samenleving

Onderzoek Behoefte aan Vrije tijdsbesteding

Burgerpanel Zeewolde. Resultaten peiling 7: sportbeleving

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

High School Breda Geeft talent een kans. By Graaf Engelbrecht

Bewegingsonderwijs en sport (PO - vmbo)

Behoefte bij kinderen op Open Wijk Scholen aan sportactiviteiten van Sportservice Nijmegen. meting juni 2003

Nationaal Sportonderzoek

Visie en Methoden Mondiaal Burgerschap

Pedagogisch beleid Kinderopvang Haarlem Spelend Groeien

Functieprofiel. Leraar. op OBS Het Toverkruid LA, 1,0 FTE. Aanstelling voor een jaar welke bij goed functioneren kan leiden tot een vaste aanstelling.

Bewegen en sport. Bron: 1. Bewegen en sport

Resultaten vragenlijst leerlingen

Inhoud Inleiding Een nieuw beroep, een nieuwe opleiding Een nieuwe start bouwt voort op het voorgaande Relaties aangaan Omgaan met gevoelens

UITWERKING KOERS BEST ONDERWIJS

Pedagogisch beleid Flexkidz

Weerbaarheidstraining voor iedereen. Weerbaar met Accres. Accres.nl/weerbaarheid

Sport op Basisscholen in uw gemeente? Waarom? Omdat kinderen de toekomst zijn

Het Ontwikkelteam Digitale geletterdheid geeft de volgende omschrijving aan het begrip digitale technologie:

Meerwerf basisschool. De Dijk. Sportief en ondernemend

Olympisch Lespakket 2004

Uit huis gaan van jongeren

Onderzoek sportdeelname Gemeente... Gemeentelogo

Sportparticipatie Volwassenen

Werken met (etnisch) gemengde groepen: een wereld te winnen

Pedagogisch Beleid. Nanny Association

5,7. Werkstuk door een scholier 2404 woorden 24 oktober keer beoordeeld

SV SLIKKERVEER OP NAAR HET 100-JARIG BESTAAN. Beleidsplan

LIEVERWIJS. kindercoaching & training. kindercoaching basisschool trainingen kindercoach op bestelling. Een rups kan altijd nog een vlinder worden

Bijlage. Behoeftepeilingen Haven- en Transportdagen Maasbracht en Nijmegen

RAADSINFORMATIE inzake de sportmonitor 2008

Menukaart Gezonde School basisonderwijs: Sport & Bewegen

Impuls brede scholen, sport en cultuur

Stadsmonitor. -thema Sport-

Bijlage 2: 3.2 onderzoek

4 INZICHTEN. De vier inzichten in dit boekje zijn gebaseerd op de uitkomsten van het Trainer-Kind-Interactieonderzoek,

Doelen relationele vorming

HET SPORTAANBOD: WAT VINDEN JONGEREN ERVAN?

Age Stinissen September 2017

Verenigingen en welzijnswerk voor ouderen Organisatie: NOC*NSF Contactpersoon: Diederik Meijntjes Contactpersoon 2: Diederik Meijntjes Erkenningen:

Sociaal kapitaal: slagboom of hefboom? Samenvatting. Wil van Esch, Régina Petit, Jan Neuvel en Sjoerd Karsten

Jongerencoaching Raster

Is jouw maand ook altijd iets te lang? Onderzoek Jongerenpanel Tilburg

GIBO HEIDE. pedagogisch project

Sportdeelname volwassenen 2012

Behoeften op het vlak van actieve sportbeoefening bij Nijmegenaren vanaf 50 jaar. meting voorjaar 2003

Rapportage gouden voornemens 2016

Transcriptie:

De ontwikkeling van een sporttalent Sandra Ligeon

De ontwikkeling van een sporttalent Auteur: Sandra Ligeon Studierichting: Vrijetijdsmanagement Onderwerp: Talentontwikkeling in de sport Docent: Dhr. T. Hutten Opdrachtgever: Dhr. E. Leurs Datum: 06 december 2006

De ontwikkeling van een sporttalent Bijlagen

Inhoudsopgave Samenvatting 3 De inleiding 5 Hoofdstuk 1: Achtergrond en aanleiding van het onderzoek 6 1.1 Probleemanalyse 6 1.2 Probleemstelling & doelstelling 7 1.3 Onderzoeksvragen 7 1.4 Methode van onderzoek 7 Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 9 2.1 Inleiding 9 2.2 De sociaal emotionele ontwikkeling bij kinderen 9 2.2.1 Van kleuter tot schoolgaand kind 9 2.3 Ontwikkelingsschets per groep 9 2.3.1 Ontwikkelingsschets groep 3-4 9 2.3.2 Ontwikkelingsschets groep 5-6 10 2.3.3 Ontwikkelingsschets groep 7-8 10 2.4 Competenties 11 2.4.1 Wat zijn competenties? 11 2.4.2 Competenties: hoe te sturen? 13 2.5 Conclusie 15 Hoofdstuk 3: Trends en ontwikkelingen 18 3.1 Inleiding 18 3.2 Trends 18 3.2.1 Sportdeelname 18 3.2.2 Sportaanbod 20 3.2.3 Sportverband 21 3.2.4 Sportbeoefening 22 3.2.5 Het sportieve kapitaal van ouders 23 3.3 Bestaande activiteiten 25 3.3.1 Het Sportstimuleringsbureau 25 3.3.2 BOS-impuls 25 3.3.3 BOS-impuls in Dordrecht 25 3.3.4 BOS-impuls in andere steden 27 3.3.5 Conclusie 33 3.4 Ontwikkelingen 33 3.4.1 Opleidingskwalificaties 33 3.4.1.1 Opleidingskwalificaties ALO 33 3.4.1.2 Opleidingskwalificatie LOBOS 35 3.4.2 Profiel sportbuurtwerker 38 1

3.4.3 Conclusie 42 Hoofdstuk 4: rol van de scholen 43 4.1 Inleiding 43 4.2 de conclusies 43 4.2.1 Binnenstad 43 4.2.2 Crabbehof 43 4.2.3 Dubbeldam 44 4.2.4 Krispijn 44 4.2.5 Reeland 46 4.2.6 Stadspolders 46 4.2.7 Sterrenburg 47 4.2.8 Wielwijk 48 4.3 Algemene conclusies 49 4.3.1 Bijscholing 49 4.3.2 Sportmateriaal 50 4.3.3 Interesse in een sportcentrum 50 4.3.4 Rol van de ouders 51 Hoofdstuk 5: Sportdeelname leerlingen 8-12 jaar 52 5.1 Inleiding 52 5.2 Jij en sport 52 5.3 Jij en je gymles 52 5.4 Jij en je buurt 53 5.5 Jij en je sportvereniging 54 5.6 Anders in de sport 54 Hoofdstuk 6: De aanbevelingen 55 6.1 Inleiding 55 6.2 Scholen 55 6.2.1 De bijscholing 55 6.2.2 Het sportmateriaal 55 6.3 Sportverenigingen 56 6.4 Sportstimuleringsbureau 56 6.5 Ouders 56 6.6 Overige aanbevelingen 56 Literatuurlijst 58 Bijlagen 2

Samenvatting Er komt nieuwe sportboulevard waarin breedtesport en topsport centraal staan. Daartussen zit het traject van talentontwikkeling, maar ook lekker sporten op het niveau dat de sporter aankan. De projectgroep Sportboulevard heeft behoefte aan inzichten en advies hoe ze deze combinatie gestalte kan geven. Talent ontwikkeling en breedte sport hebben dezelfde basis, namelijk iemand moet met sport in aanraking komen en ermee beginnen.helaas zorgen allerlei moderne verleidingen (televisie, computer, mobiele telefoon) er voor dat kinderen thuis steeds minder actief spelen en bewegen.daarom is het van groot belang voor de gemeente en voor de ontwikkeling van sportverenigingen en individuele burgers dat bewegen, actief vrije tijd doorbrengen, gezond blijven en talentontwikkeling worden gekoppeld. Uit de gegeven trends kan geconcludeerd worden dat meisjes minder aan sport doen. Daarnaast speelt leeftijd ook een rol; naarmate ze ouder worden stopt men sneller. Verder is er een grote groep allochtone kinderen die minder aan sport doet dan de autochtone kinderen. Verder blijkt uit landelijk onderzoek dat de traditionele sporten niet meer in zijn bij de jongeren. De populaire sporten zijn hedendaags de straatsporten. De vraag is nu hoe dat in Dordrecht werkt aan de basis van de sport. Maken kinderen wel kennis met sport en met welke sport dan en hoe kan een Sportboulevard daarop inspelen? Daarom is de volgende probleemstelling voor dit onderzoek opgesteld: Waaraan moet de Sportboulevard voldoen zodat kinderen hun sporttalenten optimaal kunnen ontwikkelen en welke eisen stelt dat aan de samenwerking van de partijen binnen de Sportboulevard? Uit de probleemstelling vloeit de doelstelling. Voor dit onderzoek geldt de volgende: Inzicht verkrijgen in wat talentontwikkeling bij kinderen bevordert en hoe talentontwikkeling bij kinderen in Dordrecht kan worden vormgegeven m.b.v. het talentontwikkelingsmodel. Dit leidt tot aanbevelingen t.a.v. de eisen die dit stelt aan de samenwerking tussen de mogelijke partijen binnen de Sportboulevard en de organisatie van de Sportboulevard. Leren bewegen is bij uitstek een groepsactiviteit. Leerlingen verkennen en ontwikkelen naast hun mogelijkheden in de rol van beweger ook die in de rol van ondersteuner en organisator. Er wordt veelvuldig een beroep gedaan op verschillende sociale en regelvaardigheden. In tal van situaties wordt van leerlingen verwacht dat ze elkaar helpen, onderling rollen en taken verdelen, op veiligheid letten, respectvol met elkaar omgaan, zorgzaam zijn voor elkaar, met elkaar regels afspreken, samenwerken en samen spelen. Leerlingen leren eenvoudige regeltaken vervullen, zoals elkaar hulp verlenen, aanwijzingen geven en coachen, organiseren en rollen als scheidsrechter of jury vervullen. Deze sociale en regeltaken maken het niet alleen mogelijk samen te bewegen, maar bieden leerlingen de mogelijkheid te leren hoe ze die activiteiten met elkaar veilig op gang kunnen brengen en op gang 3

kunnen houden. Ze leren verantwoordelijkheid dragen voor het eigen bewegen en dat van anderen, ook als de onderlinge verschillen groot zijn. Over leerlingen kan gezegd worden dat ze een sterke behoefte hebben om verder te komen, maar ze kunnen dat nog niet (helemaal) onder eigen verantwoordelijkheid. Daar hebben ze mensen voor nodig die heb opvoeden, dat geldt voor elke tak van onderwijs. De leerkrachten zijn er voor, om hen hierbij te ondersteunen. Nationaal zijn er een tal competenties opgesteld, voor docenten op het gebied van lichamelijke opvoeding. Uit de interviews is gebleken, dat de leerkrachten niet alle competenties kunnen behalen. Er zijn een aantal factoren dat hier voor zorgt, waaronder bijscholing en sportmateriaal. En dan voornamelijk de afwezigheid hiervan. De leerkrachten moeten op technisch niveau meer inzicht krijgen in de sporten. Bijscholing zou een vereiste moeten worden. Daarnaast zou door de vernieuwing van materialen, vakleerkrachten ook hun taken beter kunnen uitvoeren en komt hun vakkundigheid beter tot zijn recht. Er zijn op dit moment vele (BOS)activiteiten gaande. Echter in Dordrecht zijn er weinig activiteiten met als uitgangspunt, gezondheid, sport, school en kinderen met elkaar te combineren. Ondanks de samenwerking, die veel scholen met het Sportstimuleringsbureau hebben, doen toch weinig kinderen hieraan mee. De voornaamste reden hiervoor is dat de kinderen het bestaan ervan niet weten. Dit geldt overigens niet alleen voor de activiteiten op school, maar ook voor de activiteiten in de buurt. Bij het Sportstimuleringsbureau kunnen kinderen een sportpas maken, zodat ze kunnen sporten op een sportcomplex. Uit de interviews met de kinderen blijkt echter dat kinderen wel sportmateriaal willen lenen, maar niet weten waar dit kan. Er is dus blijkbaar wel een behoefte aan de kant van de kinderen. Geconcludeerd kan worden dat de sportpas niet goed/voldoende wordt aangeboden. De sportpas zou meer gepromoot moeten worden, zodat kinderen weten dat de gelegenheid er zeer zeker is om sportmaterialen te kunnen lenen. Daarnaast moeten de sportverengingen naar de wijken komen iets te organiseren. De verengingen moeten niet teveel afwachten, maar zelf actie ondernemen. Doel is de kinderen zo enthousiast te krijgen, dat ze zich opgeven voor vervolgtrainingen na schooltijd. Er zouden miniwedstrijden georganiseerd kunnen worden, zodat kinderen geïnteresseerd raken in de desbetreffende sport. 4

De inleiding Als je niet kunt uitblinken door talent, moet je door inspanning triomferen. Voor u ligt het onderzoeksverslag van het onderzoek naar talentontwikkeling bij kinderen betreft sport. Het onderzoek is gericht op de breedtesport en topsport, waarbij de Sportboulevard een rol zou kunnen spelen. De projectgroep Sportboulevard heeft behoefte aan inzichten en advies hoe ze deze combinatie gestalte kan geven Diverse talentontwikkelingsmodellen en competentiemodellen, ontworpen door de NHTV, zijn aanleiding geweest voor dit onderzoek. Voor het onderzoek is er met de betrokken partijen contact gelegd. Namelijk met de projectgroep Sportboulevard, het Sportstimuleringsbureau, Dordtse scholen en Dordtse leerlingen. Tijdens deze contacten zijn alle onderdelen voor het onderzoek aan de orde gekomen. Dit met als achterliggende gedachte, inzicht te verkrijgen in hoe de huidige situatie bij de partijen is en of er aan alle behoeften en verwachtingspatronen wordt voldaan. Dit is gedaan, middels enquêtes en interviews. Bij de af te nemen en afgenomen enquêtes en interviews zijn er enige beperkingen opgetreden. Hierbij moet gedacht worden aan weinig medewerking van de scholen. De enquêtes voor de scholen en leerlingen waren meegegeven aan de leerkrachten. Er was zeer weinig respons, ondanks een bijgeleverde brief van de gemeente. Na dit resultaat is er gekozen voor een andere werkwijze, namelijk face to face interviewen. De enquêtes zijn persoonlijk afgenomen, zodat er meer resultaat is ontstaan. Voor de interviews met de leerkrachten heb ik de enquêtes gebruikt. Voor de leerlingen heb ik de enquêtes gebruikt als itemlijst. De resultaten van de contacten zijn hierna verwerkt in een analyse. Uiteindelijk kon er zo een conclusie worden getrokken, waarna er aanbevelingen gedaan konden worden. 5

Hoofdstuk 1: Achtergrond en aanleiding van het onderzoek In dit hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek besproken. Bovendien wordt er uitleg gegeven over de werkwijze en de methoden voor het onderzoek. 1.1. Probleemanalyse (bron: Sandra van Lohuizen & http://www.school-en-sport.nl/sbs/) Er komt nieuwe sportboulevard waarin breedtesport en topsport centraal staan. Daartussen zit het traject van talentontwikkeling, maar ook lekker sporten op het niveau dat de sporter aankan. De projectgroep Sportboulevard heeft behoefte aan inzichten en advies hoe ze deze combinatie gestalte kan geven. Talent ontwikkeling en breedte sport hebben dezelfde basis, namelijk iemand moet met sport in aanraking komen en ermee beginnen. Vervolgens komt de herkenning van talent, talentontwikkeling, etc. Er is behoefte aan een concept, waarbinnen dit kan worden gerealiseerd. Wat valt te leren van bestaande multifunctionele accommodaties? Er zitten geheel verschillende partijen aan tafel, die elk hun eigen belangen en posities behartigen. Partijen die alleen iets brengen als er ook iets valt te halen of gezamenlijk valt te winnen. Op het gebied van infrastructuur, gebouwen en exploitatie is het gezamenlijke belang duidelijk en liggen de voordelen voor het oprapen. Er zal iets nieuws moeten worden ontwikkeld, dat bovendien aansluit bij alle betrokken partijen en de laatste maatschappelijke ontwikkelingen. Dat is een kans, omdat er zich nieuwe ontwikkelingen voor doen in het beleid en in het denken over bewegen, gezondheid, sport en vrije tijd. Het Voedingscentrum wijst erop dat het belangrijk is kinderen al op jonge leeftijd bij te brengen dat er een nauwe relatie is tussen calorie-inname en calorieverbruik. Door hen kennis en vaardigheden bij te brengen, kunnen zij weerbaarder worden gemaakt tegen alle verleidingen van de huidige samenleving. Dat is hard nodig, want naar schatting van de Gezondheidsraad wordt zestig tot zeventig procent van het eetgedrag bepaald door gewoonten. Slechts over dertig tot veertig procent van het eetgedrag wordt bewust nagedacht. Allerlei moderne verleidingen (televisie, computer, mobiele telefoon) zorgen er voor dat kinderen thuis steeds minder actief spelen en bewegen. 6

Daarom is het van groot belang voor de gemeente en voor de ontwikkeling van sportverenigingen en individuele burgers dat bewegen, actief vrije tijd doorbrengen, gezond blijven en talentontwikkeling worden gekoppeld. De vraag is nu hoe dat in Dordrecht werkt aan de basis van de sport. Maken kinderen wel kennis met sport en met welke sport dan en hoe kan een Sportboulevard daarop inspelen? 1.2 Probleemstelling & doelstelling De probleemstelling luidt dan ook als volgt; Waaraan moet de Sportboulevard voldoen zodat kinderen hun sporttalenten optimaal kunnen ontwikkelen en welke eisen stelt dat aan de samenwerking van de partijen binnen de Sportboulevard? De daarop volgende doelstelling luidt dan ook; Inzicht verkrijgen in wat talentontwikkeling bij kinderen bevordert en hoe talentontwikkeling bij kinderen in Dordrecht kan worden vormgegeven m.b.v. het talentontwikkelingsmodel. Dit leidt tot aanbevelingen t.a.v. de eisen die dit stelt aan de samenwerking tussen de mogelijke partijen binnen de Sportboulevard en de organisatie van de Sportboulevard. 1.3 Onderzoeksvragen Naar aanleiding van de probleemstelling kunnen er een aantal onderzoeksvragen worden opgesteld. 1. Welke trends en ontwikkelingen op macro-, meso- en microniveau op het gebied van sport & bewegen, zijn van invloed op de Sportboulevard? (intern) 2. Wat valt er te leren van bestaande talentontwikkelings-programma s bij verschillende sporten in diverse steden? (extern) 3. Wat is de rol van verschillende scholen? (extern) 4. Welke factoren spelen een rol om te stoppen met sporten? Waar liggen de ambities van de kinderen tussen de 6 en 12 jaar?(extern) 5. Hoe kunnen de ingrediënten, voor het nieuwe concept, optimaal gecommuniceerd worden? (intern & extern) Deze onderzoeksvragen zullen per hoofdstuk behandeld worden. 1.4 Methode van onderzoek Ad 1 & 2. Hier zal deskresearch voor gedaan worden. Uit al bestaande gegevens zal de relevante informatie worden gehaald. Door middel van bestaande gegevens, die komen uit databases vanuit de gemeente, bibliotheken en scholen, kan deze onderzoeksvraag beantwoord worden. 7

Voor het contact met het Sportstimuleringsbureau zal er telefonisch contact zijn. Gezien de omvang van het aantal vragen, kan dit telefonisch gedaan worden. Ad 3. Dit zal onderzocht worden dmv desk- & fieldresearch. Middels enquêtes en interviews met leerkrachten. Het aantal interviews zal tussen de 15-25 liggen, afhankelijk van de medewerking van de leerkrachten. Ad 4. Dit zal onderzocht worden dmv desk- & fieldresearch. Middels enquêtes en interviews met leerlingen. Ad 5. Deze vraag kan beantwoord worden, nadat de bovenstaande vragen beantwoord zijn. Hieruit kunnen conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan. 8

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 2.1 Inleiding Het doel van dit hoofdstuk is om kennis en inzicht te verkrijgen in de algemene ontwikkeling bij kinderen en het werk- en beleidsveld dat van toepassing is bij talentontwikkeling. Voor het verdere verloop van het onderzoek is de juiste theorie zeer van belang. Allereerst wordt de algemene ontwikkeling bij kinderen behandeld. Daarna wordt er stilgestaan bij het werk- en beleidsveld. 2.2 De sociaal emotionele ontwikkeling bij kinderen (Bron: Onderwijzen is opvoeden, W. ter Horst, Kok, 2002, ISBN 90 435 0556 0) 2.2.1. Van kleuter naar schoolgaand kind Het eerste wat opvalt, zijn de lichamelijke ontwikkelingen. Het kind verandert qua bouw. Armen en benen worden langer, de borstomvang groter en het kraakbeen wordt steviger. Met zijn nieuwe mogelijkheden komt zo n kind anders in het leven te staan. Kinderen beginnen eigen keuzes in het leven te maken, omdat ze zich groot voelen. Dat is tekenend voor de nieuwe opvoedingssituatie. 2.3. Ontwikkelingsschets per groep 2.3.1. Ontwikkelschets groep 3-4 (Bron: http://www.sociaalemotioneel.nl) Door het toenemende ik-besef en het besef bij een bepaalde groep te horen, gaan de kinderen in deze periode steeds nadrukkelijker reflecteren op zichzelf: mogelijkheden, beperkingen, (uiterlijke) kenmerken, wensen, gevoelens en eigenschappen. Nieuw daarbij is dat ze zichzelf ook steeds nadrukkelijker gaan vergelijken met anderen. Deze nadere kennismaking vraagt veel ondersteuning, gericht op de ontwikkeling van een realistisch en positief zelfbeeld. Bij allochtone kinderen spreken we ook wel van een positieve etnische identiteit. Aanvankelijk zijn stemmingswisselingen nog heel gewoon. Langzaam maar zeker worden de kinderen evenwichtiger. In het begin kennen ze vaak nog veel angsten die voor een deel samenhangen met de veranderende schoolsituatie: andere en tegenstrijdige eisen, meer pressie thuis om toch vooral maar goed je best te doen. Kinderen in deze leeftijdsgroep identificeren zich nog heel sterk met hun ouders of verzorgers en ook met oudere kinderen (imiteren van gedrag). Daarnaast gaan ze zich meer richten op en identificeren met leeftijd- en seksegenootjes. 9

Door de voortgaande sociale ontwikkeling kan in deze leeftijdsperiode belangrijke vooruitgang worden geboekt in het leren omgaan met conflicten, afspraken en regels. Deze vooruitgang is mogelijk omdat de kinderen in toenemende mate in staat zijn zich te verplaatsen in de gevoelens, wensen, opvattingen en de situatie van anderen. De voortgang is mede afhankelijk van de inzet van volwassenen die oog hebben voor de culturele verschillen tussen gezin en omgeving. Ze worden wat onafhankelijker en gaan eigen gedrag en dat van anderen meer vanuit ethisch oogpunt beoordelen. Aanvankelijk worden spelregels en normen nog zeer star toegepast. In toenemende mate wordt gedrag echter beoordeeld op de bedoeling die er achter ligt. 2.3.2.Ontwikkelschets groep 5-6 Kinderen vertonen in deze periode over het algemeen een toenemende mate van emotionele stabiliteit en een redelijke dosis zelfvertrouwen. Ze worden zich ervan bewust dat eigenschappen en vaardigheden niet vastliggen, maar zich ontwikkelen onder invloed van leeftijd, oefening en sociale omgeving. Ze richten zich in het algemeen steeds sterker op leeftijd- en seksegenoten (identificatie) en zijn ook steeds beter in staat zich in te leven in de ander en daarmee rekening te houden. Het verwerven van een plaats en van status binnen de groep geeft nogal eens nabootsing van gedrag van de meest actieve of dominante groepsleden te zien. Soms ontstaat de neiging stoer te doen of indruk te maken (verhoogd veiligheidsrisico). Ze vertonen een toenemende mate van onafhankelijkheid, laten steeds meer een eigen mening horen en claimen meer eigen verantwoordelijkheid. Dit gaat vaak gepaard met een grotere gevoeligheid voor ethische consequenties van gedrag en een grotere interesse voor achterliggende bedoelingen en opvattingen (veel waarom-vragen). Daarnaast laten ze in toenemende mate zien wat in de eigen etnische groep waardevol/nastrevenswaardig gevonden wordt. Door de confrontatie met de eisen van de Nederlandse samenleving kan de situatie optreden van niet goed kunnen kiezen tussen twee culturen. Onder invloed van ouders, leerkrachten, vrienden en media nemen in deze periode ook de vooroordelen toe. Dit is vaak sterker bij kinderen met een autoritaire persoonlijkheid en met een etnische identiteit waarin de eigen groep als dominant wordt beschouwd. 2.3.3. Ontwikkelschets groep 7-8 In het algemeen zien we in deze periode de behoefte aan zelfstandigheid, privacy, een eigen mening en eigen verantwoordelijkheid sterk toenemen. Kinderen worden vaak als oudsten aangesproken: medeverantwoordelijkheid voor jongere kinderen, corveewerkzaamheden. 10

De toegenomen zelfstandigheid uit zich vaak in een kritische houding tegenover voorschriften en gedragingen van opvoeders en andere volwassenen. Daarnaast is er een toenemende behoefte aan conformering aan leeftijdgenoten. Normen en gewoonten van de leeftijdsgroep worden hierdoor belangrijker. Voor allochtone kinderen geldt daarnaast een sterker wordend bewustzijn van de etnische elementen in de eigen identiteit. Verder doet ook de puberteit langzamerhand zijn intrede. Doordat sommige kinderen enkele jaren eerder of later de puberteit binnenstappen, bestaan er grote onderlinge verschillen. De heroriëntatie op andere waarden en normen, wijzigingen in de omgang met leeftijdgenoten, toegenomen verantwoordelijkheid en veranderingen op het hormonale vlak zorgen vaak tijdelijk voor een zekere emotionele instabiliteit en verminderd zelfvertrouwen. Hierdoor is extra aandacht gewenst voor het zelfbeeld en het omgaan met gevoelens die voortkomen uit: lichamelijke veranderingen (beugel, borstontwikkeling, menstruatie), de relatie met leeftijdgenoten (voor paal staan, erbij willen horen, stoer gedrag, rolpatronen) en de toenemende druk van ouders en de confrontatie met eigen mogelijkheden en beperkingen (Cito-toets, schoolkeuze). 2.4 Competenties 2.4.1 Wat zijn competenties? (bron: Theo Hutten) Competenties bestaan uit kennis, houding en gedrag, die nodig zijn om een functie te vervullen. Competenties verwoorden gedragseisen die nodig zijn om goed te kunnen functioneren. Kennis: Kennis is nodig, maar niet voldoende. Je kunt de hoogste diploma s hebben behaald of allerlei boeken hebben gelezen, maar dat wil nog niet zeggen dat men in staat is om succesvol te zijn. Ervaring is ook een vereiste. Houding en gedrag: Naast kennis zijn ook houding en gedrag belangrijk. Wil je het ook, wat is het ambitieniveau en ben je bereid offers te brengen? En ben je in staat om deze houding vol te houden, zodat het je gedrag op langere termijn wordt. Gedrag kan worden veroorzaakt door persoonlijke eigenschappen, de dingen die je belangrijk vindt in het leven en die van jouw omgeving. 11

Het VTM- model Doen A Opvattingen Houding Zelfbeeld Persoonlijke eigenschappen Normen en waarden Motieven B Denken Willen Persoonlijke eigenschappen; hieronder kan worden verstaan; doorzettingsvermogen, assertiviteit, sportief e.d. Normen en waarden; dit kan afhankelijk zijn van cultuur, geloof e.d. Motieven Dit niveau is heel fundamenteel en krijg je van nature mee( persoonlijke eigenschappen, fysieke gestel, maar ook geloof en levensovertuiging(niets, moslim of gereformeerde) en normen en waarden.) Een kind dat niet gestimuleerd wordt, geen respons krijgt zal zich niet kunnen ontwikkelen zoals hij of zij dat zou kunnen. Talent zal dan moeilijk tot uiting kunnen komen. Kinderen worden op jonge leeftijd, op dit gebied, ontwikkeld. Op dit niveau kunnen talenten al worden ontwikkeld. Echter het moment van de ontdekking van de talenten, is een vaag gebied. Uit enquêtes zal moeten blijken, wat hier de reden van zou kunnen zijn. Opvattingen Houding Zelfbeeld Naarmate kinderen ouder worden, worden ze blootgesteld aan meerdere invloeden. Het onderste niveau kan versterkt worden of juist verzwakt worden. Of in het extreemste geval totaal veranderd worden. Bijvoorbeeld, de competentie houding kan veranderen. Een kind kan op vroegere leeftijd een grote interesse hebben voor een bepaalde sport. Door vrienden kan hij beïnvloedt worden. Hij kan besluiten om te stoppen met de sport, omdat zijn vrienden de sport niet leuk vinden. Of hij kan juist besluiten om zich bij een vereniging aan te sluiten, omdat zijn vrienden ook bij die vereniging aangesloten zijn. 12

Maar ook opvattingen van scholen, (kinderen worden er te moe van, het is bij ons geen speerpunt, taak van de ouders, etc.) zijn van belang. Gedrag Indien het kind besluit om een sport te gaan beoefenen, is het gedrag zeer belangrijk. Zoals al werd uitgelegd bij de competentie gedrag, in hoeverre zet je je in voor de sport? Wat zijn de ambities? Techniek en inzicht kunnen worden aangeleerd, maar het belangrijkste is, is wat een kind met deze vaardigheden doet of wil doen. Het zegt heel vaak ook niets over wat iemand werkelijk kan of wil. Als er geen geld is voor sport, kan je wel talent hebben, maar je kunt dan al niet met een sport kennis maken. Dit niveau kan ook worden toegepast bij leerkrachten. In hoeverre zet een leerkracht/ trainer/ buurtwerker zich in, om een kind iets te leren. Ook hier zijn de aspecten techniek en inzicht belangrijk, maar ervaring en motivatie spelen hierin ook een belangrijke rol. (zie bijlage 1 voor NHTV- competentiemodel) Zoals in het model te zien is, zijn er verschillende factoren die meespelen voor het gedrag van de sporter. Directe factoren zijn de persoonlijke eigenschappen, het leervermogen en de lichamelijke ontwikkeling. Deze factoren kunnen veranderen naarmate het kind ouder wordt. Na beschrijven van de competenties, komt de vraag aan de orde waardoor iemand wordt gestuurd of kan worden gestuurd/beïnvloed. Daarom het de volgende paragraaf het volgende model: 2.4.2 Competenties: hoe te sturen? (Bron: Visie op leren, boek in ontwikkeling door Theo Hutten en Sandra van Lohuizen, 2007). 13

Beroepscompetentie 1 Taken Context Middelen, resources Bedrijf Sector maatschappij Handelingen Medewerker met competenties Gedrag Houding Werkmodellen Vakkundigheid Sectorkennis Normen Waarden Zelfbeeld Pers. eigenschappen Product of resultaat van handelen De gemeenschappelijke noemer: leren = competenties ontwikkelen Zoals gezegd is een gemeenschappelijke noemer nodig voor wat er is geleerd en op welk niveau. Een noemer waarin leerlingen, medewerkers en beroepsbeoefenaren wederzijds hun behoefte aan menselijk potentieel kunnen beschrijven op een praktische, concrete en toetsbare manier. De klassieke, sterk cognitieve benadering van onderwijs is hiervoor niet geschikt. Begin- en eindtermen van onderwijsmodules zijn vastgelegd in begrippen die uitgaan van inhoud (kennis, inzichten, theorieën, modellen). Het optellen van bij elkaar passende eindtermen op basis van inhoud leidt echter niet tot iets dat in het werkveld wordt herkend in termen van dat doen wij hier. Inmiddels is het onderwijs een stuk verder en hebben competenties overal hun intrede gedaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen domeincompetenties en persoonlijke en management competenties. 14

Competenties weerspiegelen datgene wat in de werksituatie tot succes leidt. Ze kunnen alleen gericht worden ontwikkeld, gevolgd en beoordeeld als ze een relevante inhoud hebben en concreet en meetbaar worden vormgegeven. Competenties worden onderscheiden in beroepsspecifieke competenties en persoonlijke en management competenties. Beroepscompetenties kunnen worden vertaald in taken (die als onderdeel van een functie geregeld worden uitgevoerd of in meer specifieke opdrachten, die aan een persoon of groep personen wordt verstrekt als projectopdracht). Bij elke taak horen handelingen en die handelingen leiden tot een resultaat. Resultaat en de handeling kunnen worden beoordeeld en dat is wat in een bedrijf of een organisatie ook gebeurt. Om een handeling met succes uit te voeren, is een competente medewerker nodig. Een medewerker die daarbij zijn bagage inzet om zijn taak of opdracht te realiseren. Dat is echter niet voldoende ( zie figuur ). Medewerkers moeten middels budgetten, resources, procedures, structuren, etc., ook de gelegenheid geboden worden om succesvol te zijn. Ook de situatie van dat moment, de cultuur in de organisatie en de context van de branche en de maatschappelijke ontwikkelingen zijn van grote invloed op het resultaat. Het beoordelen van competenties geschiedt dus altijd vanuit de context, waarin wordt gehandeld. Om beroepsspecifieke competenties te leren, hoeven we het binnen het onderwijs niet zo complex te maken. Veel beroepscompetenties kunnen uitstekend worden geleerd via authentieke opdrachten in beroeps- en sectorspecifieke cases, waarin afhankelijk van het niveau de complexiteit is gedefinieerd en wordt gehandhaafd. Op deze wijze is een student in staat zijn eigen werkmodellen te ontwikkelen: zijn werkwijze om met een bepaalde beroepssituatie om te gaan. Naast deze beroepscompetenties zet de medewerker ook zijn persoonlijke en management competenties in. Dit model is ontwikkeld voor competenties verwerven in het bedrijfsleven. Wat hieruit geleerd kan worden, is dat competenties van iemand niet alleen afhangen van de eerste driehoek met 3 niveaus, maar worden gestuurd door de context waarin de competentie wordt gebruikt. Het resultaat is daarvan afhankelijk. De sturing geschiedt zoals dat in het krachtenveld model voor beginnende sporters staat. 2.5. Conclusie Modellen Als er gekeken wordt naar het VTM- model en het competentiemodel, kan geconcludeerd worden dat er een samenhang is tussen de eerste 2 modellen. De houding, gedrag en kennis (VTM- model) van een school en/of trainer kan het gedrag van een sporter beïnvloeden (NHTV- competentiemodel). Daarnaast komen de kenmerken persoonlijke eigenschappen, motivatie en ambitie ( houding) terug in het competentiemodel. 15

Kortom: zowel extern als intern wordt het gedrag van een sporter beïnvloed. De leeftijd van 6 tot 14 jaar is een turbulente periode, met een vele verandering in lichamelijke kenmerken. Tegelijkertijd betekent de overgang naar een (andere) school een ingrijpende verandering in de sociale omgeving. De leerlingen moeten op zoek naar een nieuwe plek en identiteit in dat geheel. Dat vergt oriëntatie en aanpassing. In deze periode worden leerlingen zich ook meer bewust van hun eigen mogelijkheden en onmogelijkheden en die van anderen. Prestaties in dit leergebied zijn voor iedereen zichtbaar. Dat maakt leerlingen kwetsbaar. Het is daarom in deze leeftijdsfase belangrijk dat ze kansen krijgen hun mogelijkheden in een veilige omgeving te verkennen en leren hun zelfvertrouwen op het gebied van hun bewegingsmogelijkheden verder te ontwikkelen en te benutten. Respectvol omgaan met verschillen in belangstelling, begaafdheid en tempo vraagt voortdurend om flexibiliteit en om uitdagende en aansprekende bewegingssituaties. Aansluiten bij de bewegingservaring uit de basisschoolperiode is daarbij essentieel. Leren bewegen is bij uitstek een groepsactiviteit. Leerlingen verkennen en ontwikkelen naast hun mogelijkheden in de rol van beweger ook die in de rol van ondersteuner en organisator. Er wordt veelvuldig een beroep gedaan op verschillende sociale en regelvaardigheden. In tal van situaties wordt van leerlingen verwacht dat ze elkaar helpen, onderling rollen en taken verdelen, op veiligheid letten, respectvol met elkaar omgaan, zorgzaam zijn voor elkaar, met elkaar regels afspreken, samenwerken en samen spelen. Leerlingen leren eenvoudige regeltaken vervullen, zoals elkaar hulp verlenen, aanwijzingen geven en coachen, organiseren en rollen als scheidsrechter of jury vervullen. Deze sociale en regeltaken maken het niet alleen mogelijk samen te bewegen, maar bieden leerlingen de mogelijkheid te leren hoe ze die activiteiten met elkaar veilig op gang kunnen brengen en op gang kunnen houden. Ze leren verantwoordelijkheid dragen voor het eigen bewegen en dat van anderen, ook als de onderlinge verschillen groot zijn. 1 Opvoedbaarheid Over leerlingen kan gezegd worden dat ze een sterke behoefte hebben om verder te komen, maar ze kunnen dat nog niet (helemaal) onder eigen verantwoordelijkheid. Daar hebben ze mensen voor nodig die heb opvoeden, dat geldt voor elke tak van onderwijs. De leerkrachten zijn er voor, om hen hierbij te ondersteunen. Echter kunnen ze het niet, als ze er nog niet rijp voor zijn, er nog niet aan toe zijn. Logischerwijs wordt dit herkend en zal de leerling extra gestimuleerd worden en onder druk worden gezet. Dit is noodzakelijk bij gemakzuchtige leerlingen, maar het absoluut verwerpelijk als het gebeurt bij een leerling die er nog niet aan toe is 2. De onrijpheid wordt aangezien voor een gebrek aan begaafdheid/talent. 1 Bron: http://www.kvlo.nl/onderwijs/vo/conceptprogramma/conceptkerndoelenbewegenensport.htm 2 Bron: Onderwijzen is opvoeden, W. ter Horst, Kok, 2002, ISBN 90 435 0556 0 16

Gezien de onderzoeksvragen en de conclusie uit het theoretisch kader, ga ik mij verdiepen in; de startende sporter (hoofdstuk 3 trends & ontwikkelingen en hoofdstuk 5 sportdeelname kinderen) de rol van scholen bij het ontdekken dat een kind ergens talent voor heeft (hoofdstuk 4 rol van de scholen) talent herkenning ( hoofdstuk 3 trends & ontwikkelingen en hoofdstuk 4 rol van de scholen) 17