Natuur in Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem

Vergelijkbare documenten
Overzicht broedperiode 1) en voorkeur broedgebied (bos)vogels.

Broedvogels van Park Rosendael

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2015

Broedvogelinventarisatie Noorlaarderbos 2012 M.Wijnhold

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

broedwaarde. Wilde eend - 1 zeker broedgeval : 1 w. met 3 pulli - regelmatig worden ongepaarde ex.

Broedvogels van Sportcentrum Papendal in 2007

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Gebiedsbeschrijving. Werkwijze BROEDVOGELS VAN WOONWIJK `HET LAAKSE VELD` IN door Henk Jan Hof

Inhoud pagina. 1. Inleiding Gebied Werkwijze Resultaten: 5

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Vogelringstation Schiermonnikoog. Verslag activiteiten 2014 voor CCWO

2012 Rebo International b.v. deze uitgave 2012 Rebo Productions b.v., Lisse

Birdwatching: hoofdstuk 1/3 evaluatie van de beheersmaatregelen

N.O.P. Papegaaienpark

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Tuinvogels. Een interactieve lezing door Vogelwerkgroep Vught

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, september 2010

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Streefbeelden Bomen & Bos. Streefbeelden Bomen, Bos & Struweel. Stadsbomen. Van Leefbaarheid & Emotie tot Biodiversiteit & Natuureducatie

Broedvogels van het Landgoed Dorth in 2006

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2018

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, juli 2013

Broedvogelinventarisatierapport. Heseveld, Nijmegen. Marc de Bont Nijmegen, juli 2012

Broedvogelinventarisatie woonwijk De Ziep, Didam in 2007

Broedvogels van de begraafplaats Soerenseweg in Apeldoorn 2017

Broedvogelinventarisatie Ugchelsche bos

Broedvogel Monitoring Project. Bakelse Plassen inclusief golfbaan Stippelberg. voorjaar 2012

10 jaar stadsvogelonderzoek in Terneuzen

BMP rapport Gat van Pinte 2013

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Broedvogelinventarisaties NM-terreinen 2012

Vogeltrektelling 30 oktober 2016

BMP rapport. Gat van Pinte Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut September 2014

Routekaart Natura 2000-gebied en Nationaal Park Lauwersmeer 15 mei Inschrijving Bosschuur Staatsbosbeheer

NVWK geeft de erven vleugels. Module 3 vogels tellen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Werkgebied VWG-Zutphen Oppervlak: ha

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

NIEUWSBRIEF 2018 HET HEXEL. Broedresultaten en waarnemingen nestkastenproject

(nestkastenproject) Golfbaan Welschap

Broedvogelinventarisatie Ecodorp Bergen Voorjaar 2014

Broedvogelonderzoek op Twickel 2009

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Vogelringstation Schiermonnikoog. Verslag activiteiten 2015 voor CCWO

BMP rapport Gat van Pinte 2012

Broedvogels Landgoederen Oud en Nieuw Amelisweerd en Rhijnauwen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Broedvogelinventarisatie in de Koppenwaard te Lathum 2016

Broedvogels van de Boswachterij Ruurlo in 2006.

Broedvogels van de Meinweg 2007

Broedvogeltellingen in de Parkendriehoek in Dordrecht in 2015

Gouwebos. midmaandwintertellingen van vogels trends samengesteld door Cok Scheewe. Foto (Huig Bouter)

BMP Reuzenhoekse Kreek Zaamslag 2011

(nestkastproject) Koningshof

BMP rapport. Gat van Pinte 2017

afgeleid. figuur 1. De gemeente Muiderberg en geïnventariseerde gebieden (7ha), van het Kocherbos ca ra uitgevoerd.

RESULTATEN BROEDVOGELINVENTARISATIE GAGELPOLDER 2013

Broedvogelinventarisatie. Wijchens Meer-west,Wijchen. Hans Hollander, 2008

Verslag Broedvogel Monitoring Project. Vorstenbosch Leeghandse Weg 2013 SOVON Vogelonderzoek Nederland BMP plot nummer 6833

Tien jaar CES in tuin Labadiskebosk te Broeksterwoude.

Broedvogels van landgoed De Kranenkamp in 2011

KNNV afdeling Voorne Vogelwerkgroep

NIEUWSBRIEF 2016 HET HEXEL. Broedresultaten en waarnemingen nestkastenproject

NIEUWSBRIEF 2017 HET HEXEL. Broedresultaten en waarnemingen nestkastenproject

BMP Reuzenhoeksekreek Zaamslag

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen

BMP Reuzenhoekse Kreek Zaamslag

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

De broedvogels van het Meridiaanpark te Almere in 2017

Algemene Broedvogels Vlaanderen (ABV)

Broedvogelinventarisatie van Oranje Nassau s Oord. door Eric Minke

De weg eist zijn tol: 10 jaar verkeersslachtoffers op de Nijmeegsebaan in Groesbeek

Vereniging Centraal Wonen Driebergen (ECWD) S.W. de Groot De Kievit PL DRIEBERGEN

NESTKASTENVERSLAG 2016 NATUUR- EN VOGELWERKGROEP DE GRUTTO

De vogelstand in Landgoed Oosterbeek

NIEUWSBRIEF 2014 HET HEXEL. Broedresultaten en waarnemingen nestkastenproject

Verslag Broedvogel Monitoring Project. Bedafse Bergen NW 2014 SOVON Vogelonderzoek Nederland BMP plot nummer 7069

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

BROEDVOGELS VAN HET LEERSUMSE VELD EN GINKELDUIN IN André van Kleunen

Vogelwerkgroep de Kempen. Broedvogelinventarisatie Goorloop

Broedvogelonderzoek Landgoed COELHORST. Amersfoort

Samenvatting broedvogelinventarisatie Witte Veen 2006

Hans Hollander 29 augustus 2011 Rapport 14. Broedvogelinventarisatie Alvernese Heide, Wijchen 2011

Excursie samen met Flevo Bird Watching uitgevoerd door: Ringheuvels Den Treek en Delta Schuitenbeek. Flevo Birdwatching, Rien Jans

BROEDVOGELINVENTARISATIE GOLFBAAN BENTWOUD WIJNAND VAN DEN BOSCH KO KATSMAN

BROEDVOGELS VAN HET DOORTERBOS

Datum: Vrijdag 5 april Excursie: Oostvaardersplassen ochtendexcursie. Gidsen: Taco & Pim

Overzicht ringactiviteiten 2014 voor Oud Valkeveen en het Raboes

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

De nieuwe Vogelatlas voor Nederland. Hoe staan de vogels in Drenthe er voor? Door Bert Dijkstra

Op de afgesproken plek langs de Knardijk te Lelystad ontmoette ik Jacobien en Annelies omstreeks uur.

BMP Reuzenhoekse Kreek Zaamslag

Datum: 13 april Excursie: Ochtendexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

(Broed-)Vogels van de Brunssummerheide

Broedvogels van het Hengstven in 2015

Transcriptie:

Natuur in Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem Inventarisatie van de biodiversiteit van drie Arnhemse parken in het stuwwalgebied Jubileumboek 1906-2011 105 jaar KNNV Vereniging voor Veldbiologie afdeling Arnhem

90 9/ Broedvogels van Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem in 2011 Jan Schoppers (Vogelwerkgroep Arnhem e.o.) 9.1 / Inleiding De Vogelwerkgroep Arnhem en omstreken was verheugd met de vraag van de knnv Arnhem om mee te werken aan hun jubileumpublicatie over de parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem. Ten eerste om dat het feest is bij onze moedervereniging. Ten tweede omdat we de parken al twee keer eerder geïnventariseerd hebben en het weer tijd was voor een actualisering. Daarnaast was het voor diverse leden een (hernieuwde) kennismaking met het mooiste stadspark van Nederland. In deze bijdrage zijn de resultaten weergegeven van de broedvogelinventarisatie. werkende kracht is het aantal territoria in 1998 geherinterpreteerd in lijn van de autoclustering. 9.3 / Resultaten In de parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem zijn 57 broedvogels vastgesteld. Daaronder bevinden zich vier soorten van de Rode Lijst namelijk Koekoek, Groene Specht, Grauwe vliegenvanger en Huismus. Verder zijn Zwarte Specht en Wespendief vastgesteld, soorten die in het kader van Natura 2000 voor de Veluwe zijn aangewezen. Gevonden doelsoorten van de gemeente Arnhem zijn Havik, Bosuil, Groene Specht, Zwarte Specht, Grote Bonte Specht, Boomklever en Huismus. Andere bijzondere soorten zijn de Kleine Bonte Specht en Grote Gele Kwikstaart. De drie algemeenste soorten waren Merel (90), Vink (87) en Grauwe Gans (70) en alle soorten samen leverden 932 broedparen op. Hieronder wordt bij een selectie van soorten een toelichting gegeven. In bijlage 8.1 zijn de aantallen broedparen per soort weergegeven en in tabel 9.2 de vogelgroepen. De resultaten worden vergeleken met de bmp -resultaten van sovon waarbij ook een onderverdeling is gemaakt naar regio s (Boele et al, 2011) en met Vogels van de Veluwezoom (vwg Arnhem e.o., 2008). 91 9.2 / Veldwerk en uitwerking De inventarisatie is uitgevoerd volgens het bmp (Broedvogel Monitoring Project) beschreven in van Dijk & Boele (2011). In het kort komt het er op neer dat alle broedverdachte of territoriale waarnemingen (zoals zang, paar of nest) op een veldkaart worden genoteerd. Per soort is de informatie te vinden op de soortinformatie op www.sovon.nl. Ieder bezoek duurde van ruim een half uur voor tot enkele uren na zonsopkomst. Elk bezoek start op een ander punt (in verband met verschil in trefkans en duur van de zang) en telkens via dezelfde route. Dit komt overeen met de vorige inventarisatie in 1998. De inventarisatie in 1981 (van voor het bmp) had veel gelijkenis met het bmp maar het aantal ronden was toen groter. De zogenaamde fusieafstand (de afstand waarbinnen twee niet uitsluitende waarnemingen tot hetzelfde territorium worden gerekend) bestond toen nog niet, maar voor een territorium werd vaak een groter aantal waarnemingen geclusterd. Dit maakt het mogelijk dat in grote lijnen de drie inventarisaties te vergelijken zijn. In 2011 zijn een ronde in maart en april niet uitgevoerd in Zijpendaal en Gulden Bodem. Dit is deels gecompenseerd door een extra bezoek in juni. In Sonsbeek zijn acht ronden gedaan en in Zijpendaal en Gulden Bodem zeven (bijlage 8.2). Het veldwerk is gedaan door leden van de Vogelwerkgroep. Avondbezoeken voor Bosuil zijn niet gedaan en het aantal territoria is ingeschat via losse waarnemingen. Het uitvallen van ronden in maart en april is mogelijk van invloed geweest op het aantal getelde territoria van Kleine Bonte Specht en Glanskop (soorten die vooral vroeg in het seizoen actief zijn). De veldresultaten zijn ingevoerd via de computer op digitale kaarten. Via het programma Autoclustering van sovon Vogelonderzoek Nederland wordt dan het aantal territoria bepaald. Met terug- Figuur 9.1 / Reiger in de vlucht. De Blauwe Reiger is al vanaf 1983 jaarlijks broedvogel in Sonsbeek. Dit jaar zijn er 36 bezette nesten geteld voornamelijk op het eiland en rondom de Grote Vijver. De soort broedt bij voorkeur in kolonies maar voor het Sonsbeek Paviljoen is al jaren een solitair nest bezet. In de afgelopen drie jaar zijn de aantallen afgenomen, waarschijnlijk veroorzaakt door de koude winters. Het voedsel van de reigers en hun jongen (vooral vissen, kikkers en kleine zoogdieren) wordt met name gevangen in de uiterwaarden waardoor voedselvluchten

over de stad plaatsvinden. In 1983 vond het eerste broedgeval plaats in Sonsbeek. De kolonie was afkomstig uit het Safaripark dat in die jaren verlaten werd. Ondanks de koude winters halverwege de jaren tachtig steeg het aantal in zeven jaar naar 120 nesten. Vanaf 1990 tot op heden nemen de aantallen, met soms kleine oplevingen, langzaam maar gestaag af (Figuur 9.2). De oorzaak van de opvallende afname begin jaren negentig is niet duidelijk. In de jaren daarna is de invloed van koude winters goed te zien. Interessant is om te bekijken of er in de regio verplaatsingen zijn geweest en of alle kolonies afnemen. 92 93 Figuur 9.3 / Grauwe gans met jongen. Figuur 9.2 / Ontwikkeling van het aantal bezette nesten van de Blauwe Reiger in Park Sonsbeek. Strenge en koude winters zijn met weergegeven. De Grauwe Gans is van de watervogels het meest succesvol en algemeen. Maar liefst 70 paar is vastgesteld waarvan het grootste deel in Sonsbeek. Vooral de Grote Vijver en de Fonteinvijver, en in Zijpendaal de Spiegelvijver zijn populair. Gefoerageerd wordt er op gras op de aanliggende gazons en graslanden. Het nest wordt gemaakt op de grond, op de eilandjes, in de oevervegetatie en op de oever onder struiken. Tijdens de ronden is er ook een en ander genoteerd over het aantal jongen. Doorgaans zijn er in de maanden april t/m juni niet-vliegvlugge jongen aanwezig. De eerste jongen zijn gezien op 10 april (aantal onbekend), op 24 april 9 paar met 39 jong (4,3 jong/paar), op 7 mei 9 paar met 47 jongen (4,6 jong/paar) en op 4 juni 9 paar met 32 jong (3,6 jong/paar). Dit betekent niet dat er maar 9 paar jongen hebben gehad, want de leeftijd is niet genoteerd en kleine jongen die zijn gepredeerd worden zo gemist. Feit is wel dat van de 70 paar naar schatting maar 15-30% jongen heeft gekregen, waarvan maar een klein deel groot is geworden (circa 0,5-1 jong/- paar). De concurrentiestrijd om de beste broedplekken (eilandjes) is groot waarbij ook legsels sneuvelen en wellicht treedt ook predatie op door kraaien, marters en Vos. Daarnaast zullen niet alle paren een broedpoging ondernemen omdat ze nog jong zijn, of ze slaan een jaartje over. Verder was het broedsucces van Grauwe Ganzen in de regio over het algemeen laag (mondelinge mededeling Berend Voslamber). De Nijlgans is een exoot (van oorsprong ontsnapt), het eerste broedgeval werd vastgesteld in 1989 (Meinerswijk) in de omgeving van Arnhem. Van de vastgestelde 10 paren zijn er waarschijnlijk 4-5 tot broeden overgegaan. Maximaal 4 paar met 25 jongen (6,3 jong/paar) werden er gezien begin juni. Nijlganzen zijn vaak luidruchtig aanwezig rond de Grote Vijver, de Fonteinvijver en het Hertenkamp. Meerdere paren voeren daar dan letterlijk een strijd om de broedplaatsen zoals de eilandjes, oude reiger- en roofvogelnesten en grote boomholtes. In tegenstelling tot de Grauwe Gans duldt de Nijlgans geen soortgenoten in de omgeving van zijn broedplek. Ook de jongen worden heldhaftig verdedigd tegen mens en dier. Hierdoor wordt dikwijls een groot deel van de jongen groot. De soort kan het hele jaar jongen hebben (meerdere legsels per jaar) maar de meeste worden gezien in het voorjaar en de zomer. In de parken en in Arnhem worden zowel Nijlganzen als Grauwe Ganzen geringd met kleurringen met een cijfer/lettercombinatie. Dit onderzoek wordt gedaan om de overleving, plaatstrouw, dispersie en het broedsucces vast te stellen van deze stadse ganzen (www.frankmajoor.nl). Zo blijkt bij de Nijlgans dat er in een droog zomerhalfjaar minder jongen groot worden dan in een nat (H.P. van der Jeugd. & Majoor F., 2010). Dit heeft alles te maken met de hoeveelheid gras welke beschikbaar is voor deze graseter. Ook bij de Grauwe Gans is dit een factor van belang. De Mandarijneend is net als de Nijlgans een exoot en komt oorspronkelijk voor in Azië.De mooie eend broedt in oude spechtenholtes en als de eieren uitgekomen zijn, springen de jongen van grote hoogte op de grond. Vandaar lopen ze met de moeder door het bos naar de vijvers. Dit voorjaar is bij de 5 paar slechts 1 jong gezien en ook in de voorgaande jaren zijn weinig jongen gezien. In vergelijking met 1998 (15 paar) is het aantal sterk achteruitgegaan. De oorzaak is onduidelijk. Zeer waarschijnlijk is er predatie door de Boommarter.

94 Hoewel er geen waarnemingen bekend zijn uit de drie parken, maar wel er net buiten (waarneming.nl), blijkt dat de Boommarter er wel zit. Peter van Geneijgen (wonende op Zijpendaal) heeft namelijk in de afgelopen jaren drie maal een exemplaar in zijn kippenhok gehad. Daarbuiten heeft hij echter geen waarnemingen van de Boommarter, wat aangeeft hoe lastig de soort te zien is. Mogelijk is er nestplaatsconcurrentie tussen Madarijneend en de Kauw, maar dit ligt niet direct voor de hand omdat de meeste Kauwen geconcentreerd zijn aan de randen van het bos. Voorlopig blijft het dus nog gissen naar de oorzaak. De Mandarijneend is een standvogel maar interessant is een ringterugmelding uit Noorwegen, 1259 km van de ringplek in Velp. Dit is tot nu toe de verste terugmelding van een in Nederland geringde Mandarijneend. Bijzonder is ook dat tweemaal is vastgesteld dat een vrouwtje na de rui het verenkleed van het (mooie) mannetje krijgt (www.frankmajoor.nl). Dit gebeurt soms bij eenden en vooral bij oude vrouwtjes. Niets menselijks is de Mandarijneend vreemd, want ook oudere vrouwen krijgen soms mannelijke trekjes, zoals een zwaardere stem, baardharen en kalend hoofd. Bij de roofvogels werden 1 paar Wespendief, 1 Havik en 2 Buizerds vastgesteld. Op Zijpendaal was dit voorjaar een paartje Wespendieven aanwezig, maar er waren geen aanwijzingen voor nestbouw en broeden. De Havik was wel succesvol en in Zijpendaal zijn drie jongen uitgevlogen. De Buizerd werd met twee broedparen aangetroffen en er werden uitgevlogen jongen (4) gezien in Gulden Bodem. De Sperwer werd in tegenstelling tot 1981 (1) en 1998 (1) niet meer aangetroffen. Waarschijnlijk is de vestiging van de Havik van invloed geweest. De Havik is een geduchte predator van de Sperwer (vooral de jongen op het nest) waardoor het gebied voor de Sperwer niet meer zo aantrekkelijk is. Waarschijnlijk broedt de soort nu meer in de woonwijken waar veel snippergroen aanwezig is. Dit biedt vaak bescherming voor de Havik en daarnaast is daar ook het voorkeursvoedsel van de Sperwer aanwezig zoals lijsters, mezen en Huismussen. De Havik koloniseert heel langzaam maar gestaag het stedelijk gebied in ons land. Bij onze Oosterburen is hij al langer gemeengoed, waar in elke grote stad enkele tientallen Haviken broeden. In Arnhem zijn tegenwoordig broedparen gevonden in Zijpendaal, het kema-terrein en Meinerswijk. In het stedelijk gebied heeft de Havik parken van enige omvang nodig om er succesvol te kunnen broeden. Voor de Havik interessante soorten voor voedsel zoals Meerkoet, Stadsduif, Houtduif, Turkse Tortel, Kauw en Ekster, nemen toe of zijn volop aanwezig in het stedelijk gebied. Naast de Turkse Tortel (1) zijn er twee duivensoorten vastgesteld namelijk de Houtduif (24) en Holenduif (15). De Houtduif is de grootste van de twee en heeft een witte vlek of streep in de nek. De Holenduif is vooral grijsblauw van kleur. De Houtduif maakt zijn ogenschijnlijk krakkemikkige nest in struiken, klimop of boomkroon. De Holenduif maakt gebruik van holten, zoals oude spechtenholen en in gebouwen. Opvallend in de verspreiding van de beide soorten is dat ze vooral in het parkachtige deel en in de randen van het bos voorkomen. Ook bij de Kauw komt dit beeld naar voren. Waarschijnlijk komt het omdat geschikte broedplekken dicht bij de foerageerplekken (cultuurland) liggen. Ook in 1998 toen de aantallen van de beide duiven duidelijk hoger waren, was de verspreiding vergelijkbaar. Figuur 9.4 / Zwarte Specht. Alle vier de spechtensoorten die op voorhand verwacht mochten worden, zijn gevonden. In vergelijking met de telling van 1998 is er geen grote verandering in de aantallen, behalve bij de Kleine Bonte Specht. De achteruitgang kan deels verklaard worden doordat er in Zijpendaal en Gulden Bodem bezoeken in maart en april zijn uitgevallen. De soort prefereert ook zachthout boomsoorten zoals berk. Waarschijnlijk is het aantal berken afgenomen door successie en het ouder worden van eik, Beuk en Grove den. De IJsvogel was een bijna jaarlijkse broedvogel in Zijpendaal en/of Sonsbeek. Tijdens de vorige inventarisatie in 1998 werd er geen broedpaar gevonden (1990 97, 0-3/jaar), maar in de jaren erna tot en met 2008, jaarlijks met 1 maar meest 2 paar. In tegenstelling wat zijn Nederlandse naam doet vermoeden, kan de soort niet tegen ijs en koude winters. De afgelopen drie koude winters zijn de aantallen, sinds het topjaar 2008, sterk gekelderd (78% afname) in de regio Arnhem en landelijk (Verhoef 2009, van Dijk 2011). Na 2008 is er niet meer gebroed in de beide parken. Als we de aantallen per habitattype samenvoegen zien we een opvallende ontwikkeling. In de jaren tachtig en negentig waren de sprengbeken op de rand van de Veluwe een belangrijke broedplaats. Indertijd werden ze zelfs als bolwerk beschouwd voor de soort na strenge winters, omdat er altijd open water is. In de afgelopen tien jaar is dat totaal veranderd, want zowel de aantallen als het aandeel van de Veluwerand, waarvan de parken onderdeel zijn, zijn dramatisch afgenomen. Daarentegen zijn de aantallen in de uiterwaarden en Rijnstrangen sterk toegenomen en lijken tegenwoordig de kurk waar de regionale populatie op blijft drijven. De waterkwaliteit langs de rivieren is de afgelopen decennia sterk verbeterd, evenals de visstand. Daarnaast is door natuurontwikkeling het aantal broedplekken langs de rivieren ook toegenomen. 95

96 97 Kaart 9.1 / Grasmusgroep. Kaart 9.2 / Winterkoninggroep. Onderzoek naar de onderwaterfauna leert ons dat deze in de parken arm is (zie hoofdstuk 2). Waardoor is de onderwaterfauna arm? Of die in de afgelopen jaren is afgenomen weten we niet, maar door de ontwikkeling in het aantal van de IJsvogel zou je dit kunnen denken. Voedsel en een veilige nestplek zijn de belangrijkste sturende factoren voor een broedpoging. De IJsvogel is een zichtjager, dus de soort moet zijn prooi kunnen zien in het water. Vermoedelijk heeft de vestiging en stormachtige ontwikkeling van de Grauwe Gans de eutrofiering (via de mest) van het water in de hand gewerkt. Dit veroorzaakt algengroei waardoor bepaalde onderwaterfauna verdwijnt en de helderheid van het water afneemt. Ook de riooloverstort kan eutrofiering veroorzaken. Daarnaast kan de toegenomen recreatie in de Veluwerand en de beide parken van invloed zijn op de afname van de IJsvogel. Door verstoring worden de adulte vogels meer gestoord bij het foerageren, waardoor ook de jongen minder voedsel krijgen.

wezigheid van de ganzen (dus ook keutels en daardoor insecten) de Grote Gele in de kaart speelt. Ook de broedplekken lijken geen probleem want de gebouwen en bruggen in de parken bieden volop openingen, randjes en nissen om het nest op te maken. 98 99 Figuur 9.5 / IJsvogelwijfje, te herkennen aan de oranje ondersnavel. jaar Gebied 95 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 Ten noorden van Dieren 5 5 2 3 2 4 5 5 2 0 0 Veluwerand 15 11 6 10 13 7 8 9 1 2 1 Uiterwaarden 4 5 5 8 6 6 10 16 8 6 7 Stad/dorp 2 1 2 2 3 0 5 1 1 1 0 Rijnstrangen (excl. uiterwaarden) 2 6 10 13 12 5 12 13 9 3 3 Doesburg/Didam 2 3 3 4 3 3 3 5 1 0 0 Totaal 30 31 28 40 39 25 43 49 22 12 11 % Veluwe-rand 50 35 21 25 33 28 19 18 5 17 9 % Uiterwaard en Rijnstrangen 20 35 54 53 46 44 51 59 77 75 91 Kaart 9.3 / Holenbroeders. Tabel 9.1 / Aantal broedparen van de IJsvogel in het werkgebied van de Vogelwerkgroep Arnhem e.o. in 1995 en 2002-2011. Net als de IJsvogel prefereert de Grote Gele Kwikstaart schoon en stromend water. In tegenstelling tot de blauwe flits zoekt de Grote Gele zijn voedsel (in casu insecten) niet in het water maar ernaast. Op de oevers en op het korte gras trippelt en pikt de Grote Gele Kwikstaart het voedsel bij elkaar. Jaarlijks worden er 1 tot 2 broedparen vastgesteld in Sonsbeek en Zijpendaal. Ook deze soort heeft net als de IJsvogel te lijden van koning winter. De Grote Gele trekt echter weg naar het zuiden als het echt te koud wordt of zoekt zijn heil op de platte daken van winkels in het centrum van de stad. Wellicht dat juist de aan- Een aantal bodemfoerageerders, welke broeden in struiken en/of op de bodem zijn, in vergelijking met 1998, afgenomen. Het gaat om Winterkoning, Heggenmus, Roodborst en Merel welke alle vier ook standvogels zijn. De recente koude winters hebben ongetwijfeld een zware wissel getrokken. In de laatste twee winters lag er ook nog (veel) sneeuw, wat de bereikbaarheid van het voedsel (vooral wormen en insecten) beïnvloed heeft. Verder zou ook door het ouder worden van het bos, het aandeel struiken verminderd kunnen zijn, wat een negatieve invloed heeft op de broedplaatsen. Echter de Zanglijster zit qua voedselplek

100 Figuur 9.6 / Grote gele kwikstaart. Figuur 9.7 / Glanskop. 101 en broeden in hetzelfde parket, maar deze soort trekt in de winter naar het zuiden en is gelijk gebleven. Waarschijnlijk heeft koning winter bij de afname van de vier soorten een flinke rol gespeeld. In het verlengde daarvan zien we ook bij naar Zuidwest-Europa en Noordwest-Afrika trekkende soorten als Zwartkop en Tjiftjaf respectievelijk een toename en gelijk blijven. Als we die twee soorten dan weglaten uit de groep van Afrikagangers dan zien we een dramatische afname. Met name Tuinfluiter en Fitis zijn sterk afgenomen en beide overwinteren in tropisch Afrika (ten zuiden van de Sahara). Beide soorten zijn ook landelijk afgenomen vooral in bos. Dit kan te maken hebben met omstandigheden in het overwinteringsgebied. Waarschijnlijker is dat het ouder worden van het bos (minder struiklaag) een zwaarder gewicht in de schaal legt. De kleinste vogeltjes van ons land Goudhaan en Vuurgoudhaan laten een verschillende trend zien, respectievelijk een sterke afname en gelijk blijvend aantal. De Goudhaan prefereert naaldbomen (sparren) terwijl de Vuurgoudhaan een voorkeur heeft voor sparrenbos en (met spar) gemengd bos. Wellicht is door het ouder worden van het loofbos het aandeel naaldbomen afgenomen, wat effect had op het aantal Goudhanen. Landelijk is het aantal (index) in 1998 en 2010 gelijk, maar na een aanvankelijk sterke toename eind jaren negentig is de stand tot 2010 gehalveerd. De Grauwe en Bonte Vliegenvanger overwinteren beide in Noord- en tropisch Afrika en broeden bij ons in holen. De Bonte vliegenvanger arriveert in het voorjaar een kleine twee weken eerder dan de Grauwe in ons land. Vooral de laatste soort leent zich goed voor onderzoek omdat deze vaak in nestkasten broedt. Het onderzoek van Christiaan Both (Rijksuniversiteit Groningen) mag hierin niet onvermeld blijven. De vogels zijn in de afgelopen bijna dertig jaar eerder teruggekeerd en ook de leg is vervroegd. Dit doen ze omdat de rupsenpiek is vervroegd door het stijgen van de voorjaarstemperatuur. In de recente tien jaar lijkt de soort zich te herstellen. Dit gebeurt vooral in de naaldbossen (loofbos is stabiel) en op alle hoge zandgronden, maar met uitzondering van de Veluwe (afname) (van Turnhout, Ballering & Both 2011)! De balans is dus voor Sonsbeek (loofbos en onderdeel Veluwe) negatief en dat komt ook tot uitdrukking in deze telling. Vooralsnog is het niet geheel duidelijk wat daarvan de oorzaak is. Zonder uitzondering zijn alle mezensoorten (inclusief Staartmees) afgenomen vanaf eind jaren negentig en deels ook begin jaren tachtig in de drie parken. Ook op de Veluwezoom is deze afname vastgesteld. In het begin van de jaren tachtig hingen de parken vol met nestkastjes, waardoor een deel van de hoge aantallen van Koolmees, Pimpelmees en Glanskop in die tijd verklaard kunnen worden. Soorten die afhankelijk zijn van vochtige bodems voor de zachthout boomsoorten (berk, els) zoals Kuifmees en Matkop kunnen door de verdroging zijn afgenomen. Beide zoeken hun voedsel (insecten) in vermolmd hout en hakken er ook hun nest in uit. Net als bij de Bonte Vliegenvanger zal er bij de mezen ook een gebrek aan afstemming zijn met de rupsenpiek, maar omdat ze alle standvogels zijn, kunnen ze daar waarschijnlijk beter op anticiperen. Om dezelfde reden zullen ook de drie recente koude winters en de voedselsituatie in de winter (o.a. beukennootjes) van invloed zijn geweest. De Boomklever en Boomkruiper lijken qua naam op elkaar maar ze zien er totaal verschillend uit. De eerste wordt ook wel de blauwspecht genoemd naar zijn blauwgrijze bovendelen en het gebruik van oude spechtenholen. De ingang wordt met metselwerk kleiner gemaakt. De Boomkruiper heeft bruine bovendelen en gebruikt spleten en holtes in de boomstam en takken als nest. Verrassend is dat beide soorten zijn afgenomen zowel in de vergelijking met 1998 als met 1981, ondanks het feit dat de bomen ouder zijn geworden. Wellicht hebben de drie opeenvolgende winters de aantallen ook in Sonsbeek sterk doen kelderen. Op de Veluwezoom is de Boomkruiper in de afgelopen twintig jaar wel afgenomen maar de Boomklever niet. De eerste voedt zich het hele jaar met insecten die hij met zijn dunne lange snavel uit de gleufjes en kieren van de bast peutert. In alle drie de parken

102 staan veel Beuken welke voor het foerageren van de Boomkruiper weinig geschikt is, maar wel de eik en de Grove den. ten en wormen op het menu voor de jonge en adulte Spreeuwen. Ook de drogere voorjaren zullen geen gunstige uitwerking hebben op de beschikbaarheid van bodeminsecten. Dat er ook gunstige uitzonderingen zijn bewijst Sportcentrum Papendal. Omdat de sportvelden regelmatig beregend worden, zijn er ook emelten en deze worden bestreden door Spreeuwen (45 broedparen) die gebruik maken van de opgehangen circa 50 nestkasten. Ook voor de Witte Kwikstaart zijn nestkasten opgehangen en deze worden gebruikt voor de bestijding van langpootmuggen en muggen (Schoppers, 2008). De Huismus staat al op de Rode Lijst en de achteruitgang (van 30, 11 naar 1) in de parken laat duidelijk zien waarom dat het geval is. Waarschijnlijk is voedselgebrek in samenhang met ontbreken van geschikte nestgelegenheid de oorzaak. De Vink is een soort die in vergelijking met 1998 licht is afgenomen maar vanaf 1981 een duidelijke toename vertoont. Dit is opvallend want op de Veluwezoom is de soort vanaf halverwege de jaren tachtig geleidelijk afgenomen. De Appelvink is na de vestiging in de jaren tachtig duidelijk toegenomen tot eind jaren negentig waarna een duidelijke terugval volgde. Dit is parallel aan de ontwikkeling op de Veluwezoom. 103 Figuur 9.8 / Boomklever. 9.4 / Veranderingen Van de vier kraaiachtigen die tijdens de vorige tellingen zijn vastgesteld, is de Ekster niet meer als broedvogel aangetroffen. Gaai en Zwarte Kraai zijn ook afgenomen, terwijl de Kauw juist is toegenomen. Alle vier de soorten nemen op de Veluwe af, dus dat loopt met uitzondering van de Kauw mooi in de pas. Behalve door de Gaai wordt er vooral gefoerageerd op agrarisch cultuurland op zoek naar emelten, wormen en andere bodeminsecten. Daarnaast worden zaden, afval, (jonge) vogels, aas en verkeersslachtoffers ook niet versmaad. Een droog voorjaar wat tegenwoordig vaker voorkomt, werkt nadelig voor het vergaren van insecten voor de jongen en adulten. Daarom is het verrassend dat de Kauw het weer goed doet. In het stedelijk gebied neemt deze soort toe (Schoppers, 2011) en wellicht moeten we in dat licht de toename zien in de parken (immers dicht bij de stad gelegen). Intrigerend is wat de Kauw zo succesvol maakt in het stedelijk gebied, wat hun voedsel is en waar ze het vandaan halen. Ook de Gaai is net als de andere een alleseter maar heeft meer een voorkeur voor zaden en eikels. Alle kraaien moeten ook uitkijken voor de Havik die het met name op grote nestjongen en net uitgevlogen jongen heeft gemunt. Vergeleken daarmee is de Kauw in het voordeel omdat deze als enige van de kraaien een holenbroeder is. De Spreeuw zit in alle habitats in Nederland (en daarbuiten) in de hoek waar de klappen vallen. De soort solliciteert nadrukkelijk naar opname op de volgende Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare broedvogels. De afname is het sterkst in bossen en steden. Van alle soorten in de parken is de afname van de Spreeuw het grootst, namelijk van 133, 59 naar 4 paar! In 1981 was de Spreeuw na Koolmees en Merel de meest algemene broedvogel. De landelijke afname is ingezet in de jaren tachtig en wordt geweten aan de intensivering van de landbouw en het omzetten van grasland in bouwland. In het voorjaar staan vooral emel- / Algemeen In dertig jaar is er veel veranderd in de avifauna van de parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem. Drie opnames is in dertig jaar is natuurlijk (te) mager om verandering te duiden. Bepaalde soorten kunnen door het weer of de ervaring van de waarnemers wat minder goed uit de verf komen. Om de veranderingen wat duidelijker te duiden, worden soorten met vergelijkbare habitateisen en/of broedplaatsen gegroepeerd. De indeling naar habitat is gedaan naar Sierdsema (1995). Daarnaast is er een verdeling gemaakt naar trekstrategie en voedsel. Eén en ander is weergeven in figuur 9.2a en 9.2b. Een sturende factor bij vogels is de winter en dan met name voor de standvogels. De broedvogels van de parken bestaan vooral uit bosvogels en een groot deel daarvan is standvogel. In 2011 bestond 84% van de vogels uit standvogels dus de strengheid van de winter is voor deze groep een belangrijke factor. De inventarisatie van 1981 werd voorafgegaan door twee vrij zachte winters en een strenge (1979). Voor de telling van 1998 zaten een zachte (1998), koude (1997) en strenge (1996) winter. De opname in 2011 werd door drie koude winters voorafgegaan. In vergelijking met 1981 is het aantal waargenomen soorten in 1998 en 2011 toegenomen in de parken. Dit komt vooral op conto van de watervogels en roofvogels. Het aantal broedparen is in 2011 duidelijk afgenomen in vergelijking met de vorige twee inventarisaties (36% afname in vergelijking met 1998). Drie Rode Lijst-soorten zijn in vergelijking met 1998 verdwenen namelijk Matkop, Ringmus en Kneu. Alle drie kwamen ze voor in lage aantallen (1 en 3 paar). De grootste afname in het totaal aantal broedparen van de Rode Lijstsoorten wordt voornamelijk veroorzaakt door de Huismus. Het aantal doelsoorten van de gemeente Arnhem is ten opzicht van 1998 gelijk gebleven en het aantal broedparen is afgenomen met 29%. Dit is wat lager dan de afname van alle soorten samen want die was 36% tussen 1998 en 2011.

inventarisatiejaar trend broedpaar/100 ha 1981 81 81 98 1982 1998 2011 98 11 11 Sons Zijp Guld Tot Soorten 44 65 57 + + - Broedparen 1361 1467 935 0 - - 630 389 376 472 Rode lijst 40 32 7 - - - 3 3 5 4 Aantal soorten Rode Lijst 3 7 4 + + - Natura 2000 Veluwe 0 3 3 + + 0 Doelsoorten Gemeente Arnhem 115 120 85 0 - - 44 42 43 43 Aantal doelsoorten 4 7 7 + + 0 Watervogels 1 11 120 136 + + + 160 26 0 69 Grasmusgroep 2 struweel en bosrand 26 51 19 + - - 9 11 8 10 Winterkoninggroep struiklaag in bos 348 426 272 + - - 127 149 127 137 Puttergroep bomen, boomgroepen, bosrand 23 27 11 - - - 7 7 0 23 Kruisbekgroep bos met naaldbomen 33 41 11 + - - 0 9 8 6 Vinkgroep opgaand bos 373 250 180 - - - 86 88 108 91 Appelvinkgroep opgaand bos met loofbomen 16 57 45 + + - 24 21 24 23 Grote Bonte Spechtgroep 3 oud opgaand bos, dood hout 204 153 56 - - - 36 20 35 28 Grote Bonte spechtgroep oud opgaand bos, dood hout 71 94 52 + - - 33 19 32 26 Kleine Bonte Spechtgroep opgaand bos met loofbomen 124 121 53 0 - - 31 22 30 27 Boomklevergroep zwaar loofhout 154 139 109 - - - 96 34 30 55 Holenbroeders alle holenbroeders samen 482 413 218 - - - 163 76 95 110 Loofboomvogels bos met loofbomen 294 315 207 + - - 151 77 84 105 Oud bos 498 470 263 0 - - 187 97 119 133 structuurrijk oud bos Houtduifgroep opgaand bos nabij cultuurland 345 180 86 - - - 89 16 24 43 / Watervogels De watervogels zijn bijna zonder uitzondering toegenomen, met uitzondering van de Wilde eend en zijn broertje de Soepeend. Ook de Manderijneend en Waterhoen zijn afgenomen. Met uitzondering van de Waterhoen kunnen de soorten ook wat verder van het water broeden. Dus concurrentie met de toegenomen Grauwe Ganzen om de beste broedplekken lijkt niet de hoofdreden (met uitzondering van de Waterhoen). De toegenomen recreatie kan wel meer verstoring te weeg brengen en geschikte broedplekken kunnen hierdoor ook afnemen. De loopafstanden van het nest (alleen in gebruik voor broeden) naar de veilige vijvers kunnen daardoor groter zijn geworden, waardoor de kans op predatie aanzienlijk toeneemt. Naast waterplanten en gras eten ze ook waterinsecten en larven. Vanwege het gras is er wellicht concurrentie om de beste plekken met de dominante ganzen. De eutrofiëring door de ganzen van het water kan ook een afname bewerkstelligd hebben in waterbeestjes. Overigens is de afname van Wilde eend en Waterhoen niet uniek voor de parken maar is ook regionaal gaande. Hoewel de soorten ook flinke tikken van koning winter kunnen krijgen, lijkt dat minder van invloed. 104 / Struweel- en struikvogels Beide groepen prefereren stuiken, de Grasmusgroep vooral in de bosrand en in struwelen en de Winterkoninggroep bij voorkeur in het bos onder de bomen. De grootste achteruitgang vond plaats bij de Grasmusgroep (63%) en vooral bij de Tuinfluiter en Fitis, twee Afrikagangers. Er kan iets aan de hand zijn in de overwinteringsgebieden, maar ook in de broedgebieden. Er is ook een afname vastgesteld regionaal maar bij lange na niet zo fors, zodat wellicht een afname van struwelen in de bosranden een verklaring is. Aangetroffen zijn vooral de minst kritische soorten. Potentiële soorten die ontbreken zijn Nachtegaal, Roodborsttapuit, Bosrietzanger, Spotvogel, Braamsluiper en Kneu. De Winterkoninggroep nam af met 36%. Deze groep wordt gedomineerd door standvogels. De afname kan het gevolg zijn van de koude winters maar ook het ouder worden van het bos (meer gesloten kroondak) kan meespelen. 105 / Parkvogels Onder deze groep bevinden zich soorten van losse bomen en boomgroepen, dus een parkachtige omgeving. Aangetroffen zijn Zwarte Kraai, Groenling en Putter, de laatste is nieuw. Verdwenen is de Ekster. Verrassend is de achteruitgang van de Zwarte Kraai en het verdwijnen van de Ekster. Deze foerageren vooral op gazons, grasland en agrarisch cultuurland en daarnaast zijn het ook afvaleters. Wellicht dat het droge voorjaar meespeelt, maar predatie door Havik is ook mogelijk. Vetgedrukt: hoogste dichtheid 1 Watervogels exclusies Blauwe reiger 2 Grasmusgroep inclusief Groene specht en Gekraagde roodstaart 3 Grote bonte spechtgroep exclusief Spreeuw Tabel 9.2 / Aantal broedparen in de 3 parken samen in 1981, 1998 en 2011 en het aantal broedpaar/100 ha per vogelgroep in 2011. / Bosvogels Een aanzienlijk deel van de bosvogels zoals spechten en mezen is standvogel. De spechten maken holen, elk jaar weer een nieuwe, die de jaren erna weer worden gebruikt door soorten die zelf geen holen kunnen maken. Daarnaast zijn er soorten die vooral in de boomkronen broeden. Het gaat hier om 28 soorten bosvogels. Over het geheel valt de weegschaal negatief uit. Gunstige uitzonderingen zijn Bosuil, Groene, Zwarte en Grote Bonte Specht,

Figuur 9.10a / Aantal broedparen in Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem ingedeeld naar trekstrategie. Figuur 9.9 / Vink, mannetje. 106 Grote Lijster, Tjiftjaf, Vuurgoudhaan, Vink en Kauw welke zijn toegenomen of stabiel. Vooral dat de spechten het goed doen is een aanwijzing dat het met de nestgelegenheid wel goed zit. Een groot aantal soorten is sinds 1981 en/of 1998 met 50% of meer afgenomen, namelijk Holenduif, Houtduif, Kleine Bonte Specht, Goudhaan, Pimpelmees, Zwarte Mees, Koolmees, Boomkruiper en Appelvink. Soorten die circa 75% zijn afgenomen of zijn verdwenen, zijn Gekraagde Roodstaart ( ), Grauwe Vliegenvanger, Bonte Vliegenvanger ( ), Glanskop, Matkop ( ), Kuifmees en Spreeuw. De balans voor de bosvogels valt negatief uit en daarin zijn de parken niet uniek. Dit proces speelt zich vooral af op de hoge zandgronden en in het bijzonder op de Veluwe. Landelijk nemen veel bosvogels juist toe (vooral de minder kritische soorten) onder andere doordat het oppervlak aan bos toeneemt. Daarnaast ook omdat bijvoorbeeld de bossen in het lage deel van ons land op voedselrijke bodem (klei, veen) staan waardoor er ook voor veel soorten meer voedsel te halen is. De afname bij een deel van de soorten (vooral de Bonte Vliegenvanger en mezen) heeft te maken met een gebrek aan afstemming van de rupsenpiek en de jongenperiode. Daarnaast zijn Houtduif, Holenduif en Spreeuw voor hun voedsel afhankelijk van het agrarische cultuurland. Bij de laatste soort kunnen ook de drogere voorjaren van invloed zijn (emelten te diep in de grond). Verdroging kan ook van invloed zijn op de beschikbaarheid van zachthoutboomsoorten (berk, els) voor nesten en voedsel van Kleine Bonte Specht, Matkop en Kuifmees. Daarnaast zullen deze bomen het door de successie ook afleggen tegen bomen die in het kroondak dominant zijn zoals Beuk en eik. / Trekstrategie Het grootste deel van de vogelsoorten in de parken is standvogel (84%) en blijft dus in de regio of in ons land gedurende het winterhalfjaar. Vooral koude en strenge winters kunnen dan hun tol eisen. Voorafgaand aan 2011 waren er drie koude winters. Een deel van de afname (36%) ten opzichte van 1998 van de standvogels is hierdoor te verklaren. De grootste klap hebben de deeltrekkers ontvangen. Deeltrekkers overwinteren niet ver van ons land Figuur 9.10b / Aantal broedparen in Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem ingedeeld naar voedsel. bijvoorbeeld in Frankrijk of blijven zolang als het winterweer het toelaat. De afname wordt geheel veroorzaakt door de Spreeuw. De soorten die in de winter naar Afrika verhuizen komen nog het best uit de bus. Dit komt vooral door Tjiftjaf en Zwartkop; als we deze twee weglaten dan blijven soorten over die in tropisch Afrika overwinteren en dan is er een sterke afname. / Voedsel Als we de soorten indelen naar voedsel zien we een minder uitgesproken beeld. De graseters zijn duidelijk toegenomen onder aanvoering van de Grauwe Gans. Als we vergelijken met 1998 dan laten de zaad-, insecten- en wormeneters een vergelijkbare achteruitgang zien van rond de 60%. In vergelijking met 1981 is de afname met 20% het kleinst bij de insectenliefhebbers, bij zaad- en wormeters is het rond de 50%. / Vergelijking tussen de drie parken De aantallen in de drie parken in 2011 zijn met elkaar te vergelijken door ze om te rekenen naar oppervlakte (aantal/100 ha). De watervogels doen het goed in Park Sonsbeek, wat 107

108 gezien het aanwezige water niet verrassend is. Ook de bosvogels behalen de hoogste dichtheden in Sonsbeek en Gulden Bodem doet voor een aantal vogelgroepen ook goed mee. In Zijpendaal zijn het de struik- en struweelvogels die de hoogste dichtheden behalen van de drie parken. Ook de parkvogels en soorten gebonden aan naaldhout zijn bovengemiddeld vertegenwoordigd in Zijpendaal. 9.5 / Adviezen voor het beheer Een groot aantal factoren zijn van belang voor de ontwikkeling van de aantallen, zoals voedsel, winter, omstandigheden tijdens de trek en in overwinteringsgebieden, weersomstandigheden in het voorjaar en het gevoerde beheer (inclusief de mensen die het gebied gebruiken). Als eigenaar en beheerder van het gebied heb je maar voor een deel invloed op het voorkomen van broedvogels via het voedsel en het beheer. Hieronder worden adviezen gegeven voor het beheer. / Bosvogels De polulatie bosvogels is ondanks de terugval bij een aantal soorten nog aanzienlijk. De aantallen worden vooral gestuurd door processen die het beheer niet kan beïnvloeden. Het meer natuurlijk bosbeheer is al ingezet waarbij zo min mogelijk gezaagd wordt en dode (omgewaaide) bomen mogen blijven staan. Want naast broedgelegenheid voor vogels zijn ze ook interessant voor vleermuizen en insecten. Op termijn zal er meer variatie ontstaan in leeftijd met ook meer struiken onder de bomen. / Watervogels De waterkwaliteit lijkt verslechterd door eutrofiëring. Dit kan veroorzaakt zijn door de toename van de Grauwe Gans (meer poep in het water) maar daarentegen zijn de Wilde Eend en Soepeend juist afgenomen. Onduidelijk is of het aantal Grauwe Ganzen nog verder zal groeien en wat de draagkracht is van het gebied. De controverse onder beheerders en mensen die gebruik maken van de parken over de aanwezigheid van de ganzen is groot. Natuurlijke regulatie zou bevorderd kunnen worden door de Vos niet te bejagen. De eilandjes lijken de plekken waar de kans op succesvol broeden het grootst is. Het ongeschikt of minder aantrekkelijk maken (bijvoorbeeld alleen in het voorjaar) is een mogelijkheid om te reguleren. Het schudden of oliën van de eieren of het wegvangen en afschieten zijn ook opties. Ook dit zal een hoop gedoe opleveren en daarnaast is de kans groot dat de plekken van de verdwenen vogels snel weer worden ingenomen door vogels van buiten het gebied. De Vos is in deze een betere en meer constant aanwezige predator. Het ringonderzoek dat recent is ingezet,en voortgezet moet worden, onder de Grauwe Ganzen, kan een aantal processen verklaren. Verder is doorstroming niet groot met veel stilstaand water, waardoor algengroei meer kans krijgt. Bij grote hoeveelheden neerslag in korte tijd komt het tegenwoordig vaker voor dat de overstort van rioolwater via de afvoerputten in de vijvers loopt waardoor ook eutrofiëring plaats vindt. Aanpassing van het riool of opvang van de overstort kan voorkomen dat het rioolwater in de vijvers terecht komt. Tijdens het uitbaggeren van de kasteelvijver in Zijpendaal zijn de waterplanten verdwenen. Naast een zuiverende werking waren deze ook geschikt als nestplek voor de Waterhoen en voor kleine waterbeestjes. Bij alle vijvers is het aan te bevelen de groei van de waterplanten te bevorderen. 109 / Struweelvogels en weilanden De struweelvogels hebben de grootste klappen opgelopen, deels door externe factoren, maar via het beheer kan er winst behaald worden. Zowel op de Grote Weide als op het agrarisch cultuurland in het noordelijke deel van Zijpendaal en Gulden Bodem zijn hoegenaamd geen struweelvogels gevonden. Dit komt omdat daar geen struwelen, meidoornhagen en houtwallen aanwezig zijn. Aanleg daarvan of de ruimte scheppen, zodat dit vanzelf ontstaat, biedt perspectief voor soorten als Grasmus, Tuinfluiter, Fitis, Kneu, Putter, Groenling en Geelgors. In het winterhalfjaar geeft het ook voedsel en dekking voor trekvogels zoals lijsters en vinken en wellicht voor een Klapekster en voor soorten die foerageren op de weilanden en akkers. Graslanden die extensief beheerd worden (laat maaien en weinig bemesten) zijn aantrekkelijk voor een groot aantal zaad- en insecteneters. Op de Grote Weide en ten noorden van Zijpendaal is dat in gang gezet. Op de akkers van Zijpendaal wordt al een aantal jaren graan verbouwd wat een grote vooruitgang is in vergelijking met de maïs die er eerder stond. De graanstoppels worden echter na de oogst snel ondergeploegd, terwijl zij dan voedsel bieden voor alle zaadeters. Een periode braak laten liggen zou dan ideaal zijn. Extensievering van het beheer op de akkers (nu maïs) van Gulden Bodem is aan te raden. / Recreatie Het park biedt voor veel mensen een uitlaatklep om te recreëren, sporten of te genieten van de natuur. De indruk bestaat dat het aantal bezoekers in de afgelopen decennia sterk is toegenomen. Vogels kunnen tot op een bepaalde mate wennen aan een constante en gelijkmatige vorm van recreatie. Veel bezoekers en vooral een opleving in het weekend en tijdens vrije dagen maakt dat de verstoring aanzienlijk kan zijn. Hierdoor is de druk op de natuur groter geworden. De dichtheid aan wandelpaden is hoog en het is aan te bevelen om deze dichtheid te verminderen zodat de kans op verstoring kleiner wordt. Grootschalige evenementen dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden. / Onderzoek en educatie Ondanks de haken en ogen die er kleven aan een telling eens in de tien jaar, wordt toch aanbevolen om dit periodiek te herhalen, om de vinger aan de pols te houden. Ook het ringonderzoek van de Grauwe Gans en enkele andere soorten moet worden voortgezet. Naast onderzoek aan de populatie geeft het ook mogelijkheden voor educatie en om de betrokkenheid van de bezoekers bij de natuur te vergroten. Recent hangen er weer een groot aantal nestkastjes voor mezen en dergelijke in de parken. De vogelwerkgroep vindt het ophangen van nestkasten voor bosvogels als beheer- of beschermingsdoel niet opportuun.

Wel bieden deze nestkasten de mogelijkheid voor educatie en onderzoek. Het onderzoek kan antwoorden geven op de vragen over de reproductie en overleving onder mezen en andere kleine holenbroeders. Educatie en onderzoek kunnen hand in hand gaan als dit wordt opgepakt door een groep of een school. Vleermuizen 110 / Dankwoord De bijdrage was niet mogelijk zonder het veldwerk van een aantal leden van de Vogelwerkgroep Arnhem e.o. Dit waren Jettie van Assendelft, Bas van Balen, Anko de Graaff, Anique Lensen, Yves Martens, Jos Pilzecker, Wim Paul van der Ploeg, Jan Schoppers, Henk Tamerius en Egbert Vrieling. Peter van Geneijgen leverde aanvullende waarnemingen van de roofvogels en enkele tips voor het beheer. De knnv wordt bedankt voor de uitnodiging om deel te nemen aan hun jubileumboek. Henk Tamerius, Egbert Vrieling, Michel Zwarts en Wouter Renaud voorzagen een eerdere versie van opbouwend commentaar. Koos Dansen laat wederom zien dat hij tot de beste fotografen van de Lage Landen behoort. 10/ Gerhard Glas 10.1 / Inleiding Historische gegevens over vleermuizen in Arnhem zijn schaars en de parken worden daarbij niet genoemd. Inmiddels zijn zeven van de zeventien soorten vleermuizen die momenteel in Nederland voorkomen in het gebied van de drie parken aangetroffen. Dat wil zeggen dat de parken voor deze soorten een functie hebben die echter per soort anders kan zijn. Alle soorten inheemse vleermuizen zijn wettelijk beschermd en het beheer van de parken moet dan ook afgestemd zijn op hun voortbestaan. 111 Het hele parkengebied is van belang gebleken voor vleermuizen en de gegevens zijn dan ook niet beperkt tot bepaalde delen. Tussen de soorten zijn wel verschillen aan te geven in gebruik van het gebied. Dit zal bij de soorten worden besproken. Figuur 9.11 / Mandarijneenden, twee mannetjes en een wijfje, in de Grote vijver van Sonsbeek. De eerste schaarse gegevens dateren uit 1981 en ook de jaren daarna zijn er nog maar weinig bij gekomen. Dat er toen nog maar een enkele vleermuisonderzoeker was, had ook te maken met de leefwijze van vleermuizen. Vleermuizen kennen een periode van winterslaap waarin zij in principe niet gezien worden. Ze zijn alleen actief in de periode dat zij ook hun voedsel, vliegende insecten, kunnen bemachtigen. Dan kan men wel in de schemering op veel plaatsen, ook in de parken, vleermuizen zien vliegen maar tijdens de vlucht zijn de soorten niet vast te stellen. Met de komst van de bat-detector omstreeks 1980 werd het in principe mogelijk vleermuizen tijdens hun nachtelijke vlucht op naam te brengen. Vooral in de periode 1993-2000 hebben enkele leden van Vleermuiswerkgroep Gelderland (opgericht in 1991) zich vrij intensief bezig gehouden met de inventarisatie van vleermuizen in de parken. In de jaren daarna was dit in veel beperkter mate het geval. Wel hield de Vleermuiswerkgroep workshops voor het leren determineren van vleermuizen met de bat-detector, maar daarbij werden dan vooral de bekende plaatsen opgezocht. Ook hebben leden van de Vleermuiswerkgroep, maar dan in hun hoedanigheid als parkgids, vanaf 1995 vele publieksexcursies verzorgd. Lang niet alle waarnemingen die tijdens deze activiteiten zijn gedaan, zijn ook systematisch vastgelegd en een deel daarvan is ook niet meer te achterhalen. Dit hoofdstuk vertelt u iets over de kennis van de Vleermuiswerkgroep over de vleermuizen in de parken. De gegevens zijn verzameld over een langere periode.