Rapport Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/216



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau en/of het Openbaar Ministerie. Datum: 14 november 2011

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

Rapport. 2014/083 de Nationale ombudsman 1/11

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Geen adres om te arresteren, wel om te informeren

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Centraal Justitieel Incassobureau. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/011

Rapport. Rapport over een klacht over UWV te Nijmegen. Datum: 28 augustus Rapportnummer: 2013/108

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht van over de toenmalige minister van Justitie. Datum: 17 mei Rapportnummer: 2011/148

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 10 april Rapportnummer: 2013/0031

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Een onderzoek naar de verwerking van een adreswijziging van een burger.

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Amsterdam. Datum: 6 maart 2015 Rapportnummer: 2015/049

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de directeur van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. Datum: 4 augustus Rapportnummer: 2011/233

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Groningen. Datum: 24 maart Rapportnummer: 2014/023

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de gemeente Wierden. Datum: 22 januari Rapportnummer: 2014/004

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Rapport over een klacht over het openbaar ministerie. Bestuursorgaan: de minister van Veiligheid en Justitie uit Den Haag.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK. Datum: 28 november Rapportnummer: 2012/190

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 22 februari 1999 Rapportnummer: 1999/059

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie. en het Centraal Justitieel Incassobureau.

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst Wegverkeer te Zoetermeer. Datum: 24 mei Rapportnummer: 2013/056

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK Bijzondere Zorgkosten b.v. uit Den Haag. Datum: 15 augustus Rapportnummer: 2011/250

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 12 april Rapportnummer: 2012/061

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau uit Leeuwarden. Datum: 18 oktober Rapportnummer: 2011/308

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 20 februari Rapportnummer: 2013/012

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Een onderzoek naar een onduidelijk instemmingsformulier bij een taakstrafaanbod van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 1 december 2010 Rapportnummer: 2010/338

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag en de regionale politie-eenheid Den Haag

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

betreft: [klager] datum: 14 augustus 2015

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek te Den Haag. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/081

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Beoordeling. h2>klacht

Rapport naar aanleiding van een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek. Publicatiedatum 22 juli 2014 Rapportnummer 2014/077

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 23 december 2004 Rapportnummer: 2004/489

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK te Den Haag. Datum: 14 augustus Rapportnummer: 2013/099

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Als aan één van de voertuigverplichtingen niet wordt voldaan, is dat strafbaar (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 6 juni 2007 Rapportnummer: 2007/109

Een onderzoek naar een klacht over de afwikkeling van in beslag genomen voorwerpen.

3. De RDW antwoordde verzoekers moeder bij brief van 16 maart 2009 onder meer:

HoE krijg Ik mijn ScHADE vergoed?

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die wordt toegerekend aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/216

2 Klacht In april 2013 ontving de Nationale ombudsman een klacht van een man die een gevangenisstraf moet ondergaan, terwijl hij enkele ernstige gezondheidsproblemen heeft. Om die problemen te ondervangen, moesten voor de tenuitvoerlegging van de straf speciale maatregelen worden getroffen in zijn cel. De Nationale ombudsman heeft in juni 2013 een onderzoek ingesteld en heeft daarin teruggekeken naar de voorbereidingen die zijn getroffen om goed in te spelen op de medische problematiek van verzoeker. Diens klachten zijn als volgt geformuleerd: 1. Verzoeker klaagt over de wijze van tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf en hoe de betrokken justitie-instanties daarbij rekening gehouden hebben met zijn medische toestand. 2. Verzoeker klaagt daarbij over de wijze waarop de verschillende justitie-instanties hebben gereageerd op zijn verzoeken om een detentiegeschiktheidsonderzoek te doen. Bevindingen 1. Het Gerechtshof 's-hertogenbosch heeft verzoeker in 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zeven maanden. In december 2010 werd de uitspraak onherroepelijk. 2. In februari 2011 kreeg verzoeker een oproep om zich de maand erop te melden bij de gevangenis. Verzoeker heeft allerlei aandoeningen. Hij heeft morbide obesitas en een ernstig obstructief slaapapneusyndroom, astma en diabetes. Hij meldde zich ziek bij het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen (LCA) van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en bij de gevangenis. Verzoeker verscheen niet bij de gevangenis. Vervolgens kreeg verzoeker een nieuwe oproep om zich te melden en opnieuw meldde hij zich ziek bij het LCA en bij de gevangenis. Toen kreeg hij te horen dat hij op de lijst van voortvluchtige personen zou worden geplaatst, omdat hij zich niet gemeld had. 3. In de zomer van 2011 kwam de politie bij verzoeker aan de deur en werd hij aangehouden. Op het politiebureau werd de GGD-arts ingeschakeld, omdat verzoeker vertelde dat hij ziek was. Verzoeker werd vervolgens naar huis gestuurd. Hij vernam de volgende dag dat het Bureau individuele Medische Advisering (BIMA) de situatie zou bekijken. 4. In een brief van de longarts van verzoeker van 5 augustus 2011 stond dat het voor verzoeker van vitaal belang is dat hij een aantal leefregels in acht neemt zoals gezonde voeding, voldoende beweging gedurende de hele dag en adequate medicatie. Daarnaast

3 moet verzoeker 's nachts zijn luchtzuiveringsapparatuur met aangezichtsmasker gebruiken. 5. Naar aanleiding van de vraag van het LCA naar verzoekers medische geschiktheid voor detentie liet de medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aan het LCA op 23 september 2011 weten dat verzoeker alleen plaatsbaar was in het Justitieel Medisch Centrum (JMC). Ook stond in laatstgenoemde brief het volgende: ''Echter zou ik graag heel tijdig vernemen wanneer betrokkene ingesloten zal worden, opdat ik de inrichtingsarts mijn gegevens kan doen toekomen in verband met het bestellen van een medisch noodzakelijk apparaat." 6. In januari 2012 kwam de politie opnieuw bij verzoeker langs. Verzoeker was niet thuis en belde naar het LCA waarom de politie was 'binnengevallen'. Hierop vernam hij dat het BIMA hem detentiegeschikt had verklaard. Verzoekers advocaat nam vervolgens contact op met het LCA en zij kreeg op haar verzoek een kopie van bovenstaande brief van de medisch adviseur aan het LCA. 7. In februari 2012 kreeg verzoekers advocaat op haar verzoek een brief van de medisch adviseur. In de brief stond dat er een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van verzoeker was opgestart en dat het advies daarop alleen aan het CJIB zou worden gestuurd. 8. Verzoeker vernam van het LCA dat hij zich op 19 maart 2012 bij de parketpolitie moest melden. Hieraan heeft verzoeker geen gehoor gegeven, omdat - zo verklaarde verzoeker - hij had begrepen dat er geen medisch apparaat bij het JMC was. 9. Op 7 oktober 2012 is verzoeker aangehouden door de politie en werd hij overgebracht naar het JMC. Bij aankomst bleek dat het JMC niet op de hoogte was van de komst van verzoeker. Het JMC kon verzoeker niet opnemen, omdat het JMC niet beschikte over een medisch dossier en niet over het speciale bed dat voor verzoeker nodig was, ook had verzoeker geen medicatie bij zich. Na een aantal uren wachten voor de ingang van het JMC, heeft de politie verzoeker weer teruggebracht naar huis en kreeg verzoeker aldaar huisarrest met politiebewaking. Uit het mutatierapport van de politie blijkt dat de politie contact had gehad met het JMC en (mits verzoeker gecheckt werd door GGD-arts) er geen bezwaar leek te bestaan tegen de komst van verzoeker ondanks het weekend. Uit het mutatierapport blijkt echter ook dat er niet gesproken is met de inrichtingsarts, maar met iemand van het team executie straffen die aangaf dat het geen probleem was. De inrichtingsarts heeft later contact opgenomen met de GGD-arts en aangegeven dat niet de juiste procedure was gevolgd, waardoor verzoeker niet opgenomen kon worden.

4 Verder staat in dit rapport dat op 5 oktober 2012 al een actie door de Koninklijke Marechaussee was uitgezet voor de aanhouding en plaatsing van verzoeker in het JMC, maar dat verzoeker toen is gevlucht. Drie dagen later was opname in het JMC wel mogelijk. Dit keer werd verzoeker met een speciale bus vervoerd naar het JMC en had hij zijn inhaleerapparaat in verband met zijn longaandoening bij zich en was er in het JMC een speciaal bed. Een speciaal medisch luchtzuiveringsapparaat was echter niet aanwezig. 10. Na de opname van verzoeker in het JMC bleek verzoekers gezondheidstoestand achteruit te gaan en werd hij voor onderzoek verwezen naar een longarts. In de brief van 8 november 2012 stelde de medisch adviseur: ''(..) Op basis van de gegevens van het JMC en de longarts van ziekenhuis X, concluderen wij dat verzoeker voorlopig detentieongeschikt is vanwege het ontbreken van de vereiste voorziening m.b.t. luchtzuivering. Wij adviseren te onderzoeken of deze luchtzuiveringsinstallatie ergens binnen DJI geplaatst kan worden." Op 3 december 2012 werd verzoeker door de eerste geneeskundige van het JMC detentieongeschikt geacht zolang de benodigde luchtzuiveringsapparatuur niet beschikbaar is. Omdat de levering van het medische apparaat te lang op zich liet wachten, vroeg de directie schorsing voor verzoeker aan. 11. Aan verzoeker werd op 10 december stafonderbreking verleend van 90 dagen onder de bijzondere voorwaarde dat hij deze onder elektronisch toezicht zou ondergaan. De strafonderbreking ging op 14 december 2012 in en duurde tot 13 maart 2013. Verzoeker had zijn enkelband doorgeknipt en is vervolgens op de vlucht gegaan voor de politie, omdat hij gelet op zijn gezondheidstoestand bang was terug te keren naar het JMC. 12. De advocaat van verzoeker heeft het BIMA op 8 maart 2013 opnieuw verzocht om een onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid te doen. De reden hiervoor was dat de gezondheidstoestand van verzoeker was verslechterd na opname van verzoeker in het JMC. De advocaat ontving hierop een brief waarin de medisch adviseur schreef: ''In antwoord op uw brief van 8 maart jl. moet ik u meedelen dat ik helaas niet op uw verzoek kan ingaan omdat wij alleen detentiegeschiktheidsonderzoeken veroordeelden doen op verzoek van het Openbaar Ministerie en het Centraal Justitieel Incassobureau. Detentiegeschiktheidsonderzoeken op justitieel ingeslotenen geschieden alleen op verzoek van de inrichtingsarts. Beide onderzoeken kunnen niet op verzoek van derden." Op 11 maart 2013 werd een verzoek van verzoeker om een nieuwe strafonderbreking afgewezen, aangezien de benodigde apparatuur inmiddels was aangeschaft en geïnstalleerd in het JMC.

5 De pogingen van verzoekers advocaat om opnieuw een onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid te doen, waren niet succesvol. Na haar verzoek van 8 maart 2013, stuurde zij op 12 maart 2013 nogmaals een verzoek aan DJI afdeling BIMA, om verzoeker medisch te laten onderzoeken door het BIMA zelf. Vervolgens stuurde zij op 3 april 2013 nog een keer een brief naar de medisch adviseur om de detentiegeschiktheid opnieuw te onderzoeken, dit keer met medische informatie van de longarts van verzoeker. Hierop kreeg zij op 12 april 2013 een brief terug waarin dit keer stond: ''Om een dergelijk onderzoek opnieuw op te starten verwijs ik u naar het CJIB, afdeling LCA." Op 18 april 2013 verzocht zij het LCA schriftelijk om een nieuw onderzoek naar de detentiegeschiktheid te starten. Hierop kreeg zij in mei 2013 telefonisch te horen dat aan dit verzoek niet zou worden voldaan, omdat het BIMA dat al had gedaan en verzoeker tijdelijk detentieongeschikt had beoordeeld. 13. Verzoeker is in juni 2013 aangehouden en verblijft sindsdien weer in het JMC. De advocaat van verzoeker heeft in juli 2013 een kort geding aangespannen om zijn detentiegeschiktheid ter discussie te stellen, omdat de apparatuur niet zou voldoen. De voorzieningenrechter heeft op 29 juli uitspraak gedaan en geconcludeerd dat verzoeker in onvoldoende mate zijn stelling heeft onderbouwd dat zijn detentieongeschiktheid niet door de geplaatste apparatuur is ondervangen. De vordering tot schorsing van zijn detentie is afgewezen. Visie staatssecretaris 14. Volgens Justitie kon de tenuitvoerlegging aanvankelijk niet gerealiseerd worden, omdat niet bekend was waar verzoeker verbleef. Verzoeker was voor de datum van 19 maart 2012 aangemeld bij het JMC, maar deze opname heeft niet plaats kunnen vinden omdat hij onvindbaar was. 15. De staatssecretaris verwijst naar informatie van de eerste geneeskundige van het JMC dat verzoeker bij opname van verzoeker in het JMC voldeed aan de in- en exclusie criteria (goede bloeddruk, pols etc). Verzoeker mag lopen op de gang en is aangemeld om te sporten, hij kan naar de bibliotheek, luchten en deelnemen aan andere activiteiten in het kader van het dagprogramma, dus hij hoeft niet 23 uur op bed te liggen en heeft voorzieningen die feitelijk equivalent zijn aan de mogelijkheden thuis. Verzoeker heeft de juiste apparatuur en voorzieningen. Op deze gronden acht de staatssecretaris dat verzoeker de juiste apparatuur heeft en voorzieningen alsmede dat hij afdoende gebruik kan maken van bewegingsmogelijkheden. De situatie van verzoeker in het JMC kan als

6 gelijkwaardig aan zijn thuissituatie worden beschouwd. Er kan dus niet geconcludeerd worden dat de betrokken justitie-instanties bij de tenuitvoerlegging van de aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf onvoldoende rekening gehouden hebben met zijn gezondheidstoestand en onzorgvuldig met verzoeker zijn omgegaan. De medisch adviseur heeft de detentiegeschiktheid van verzoeker tweemaal beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet detentieongeschikt is. In afwachting van de plaatsing van de voorzieningen (luchtzuiveringsapparaat; N.o.) heeft verzoeker strafonderbreking gekregen zodat hij de plaatsing thuis kon afwachten. 16. Verzoeken om de detentiegeschiktheid te onderzoeken, worden door de medisch adviseur alleen gedaan op verzoek van het CJIB als betrokkene zich nog niet in detentie bevindt of op verzoek van een inrichtingsarts als het gaat om een gedetineerde. Rechtstreekse verzoeken hiertoe worden niet in behandeling genomen. Wel kunnen (aanstaande) gedetineerden een verzoek hiertoe indienen bij het CJIB. Op 13 maart 2013 heeft de medisch adviseur de advocaat hierover geïnformeerd. De inrichtingsarts bepaalt of de detentiegeschiktheid van een gedetineerde onderzocht dient te worden. De inrichtingsarts heeft hierin een beroepsautonome verantwoordelijkheid. Gelet op de gezondheidstoestand van verzoeker in relatie tot zijn actuele detentiesituatie en de recente toetsing door de rechter, achtte de staatssecretaris een nieuw onderzoek niet opportuun. Visie verzoeker 17. Het klopt dat hij onvindbaar was op 19 maart 2012, maar hij heeft de parketpolitie wel op de hoogte gebracht van het feit dat hij op 16 maart 2012 had gebeld naar het JMC met de vraag wat hij mee moest nemen naar het JMC, maar toen hoorde hij dat het JMC niet wist dat hij zou komen en dat het JMC geen medisch dossier van hem had. 18. Volgens verzoeker klopt de opmerking van Justitie ook niet dat niet bekend was waar verzoeker verbleef. In het politiedossier staat namelijk dat door de parketpolitie en de regiopolitie Limburg Zuid getracht is de verdachte aan te houden, maar dat de verdachte telkenmale schermde met een medisch dossier waarbij hij aangaf de gevangenisstraf niet te kunnen ondergaan. De politie wist dus wel waar verzoeker was. 19. Verzoeker stelt dat het te gek voor woorden is. Hij wordt in 2011 meerdere malen opgepakt en weer vrijgelaten. Daarna komt er eindelijk een schriftelijk onderzoek door het BIMA. De conclusie is dat hij alleen geschikt is voor het JMC als de noodzakelijke medische apparatuur er is. Vervolgens wordt verzoeker in het JMC geplaatst en wordt hij ziek omdat de apparatuur toch niet aanwezig is. Vervolgens krijgt hij strafonderbreking

7 (wat niet van zijn straf wordt afgetrokken), en daarna wordt hij weer teruggestuurd naar het JMC, omdat de apparatuur er nu wel is. Er is niet beoordeeld of hij toen in maart 2013 weer hersteld was. Verzoeker zat toen nog aan de prednison, daar is niet naar gevraagd. Er is niet gevraagd wat voor apparatuur verzoeker thuis had en een medische keuring was ook niet nodig. 20. Verzoeker is van mening dat er in de periode tussen 7 en 10 oktober 2012 erg met hem gesold is. Hierover rept Justitie met geen woord. Hij verwijst naar het politierapport. Justitie wist in die dagen niet wat te doen met hem, hij heeft toen alle medewerking verleend. 21. De activiteiten in het kader van het dagprogramma waarnaar Justitie verwijst, zijn er niet. Immers, het JMC is een huis van bewaring en daar is geen dagprogramma. Dit is ook onlangs komen vast te staan in een uitspraak van de Beklagcommissie. Beoordeling Ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf en hoe de betrokken justitie-instanties daarbij rekening gehouden hebben met zijn medische toestand. 1. Voorop staat dat aan een rechterlijke uitspraak uitvoering moet worden gegeven, het uitgangspunt is dan ook dat een straf geëxecuteerd moet worden. Justitie is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging hiervan. 2. Het vereiste van bijzondere zorg houdt in dat overheidsinstanties aan personen die onder hun hoede zijn geplaatst de zorg verlenen waarvoor deze personen, vanwege die afhankelijke positie, op die overheidsinstanties zijn aangewezen. 3. De overheid heeft een verantwoordelijkheid om het leven en de gezondheid van personen onder de zorg van justitie te beschermen, dit volgt ook uit artikel 3 EVRM. Het is daarom van groot belang dat informatie over de gezondheidstoestand van iemand die in een PI wordt ingesloten, tussen de betrokken instanties tijdig en zorgvuldig wordt uitgewisseld. Wanneer de bijzondere gezondheidstoestand van een in te sluiten persoon daartoe aanleiding geeft, moeten de benodigde voorzieningen tijdig worden getroffen. 4. Voor opname van verzoeker in het JMC was de plaatsing van een luchtzuiveringsapparaat noodzakelijk, dit was al bekend vanaf 23 september 2011. Dat apparaat was er niet toen verzoeker werd opgenomen en dat is kwalijk. Daarmee heeft justitie niet de bijzondere zorg verleend die van haar mocht worden gevergd in de situatie van verzoeker. Justitie heeft niet weten te organiseren dat verzoeker, nadat hij was aangehouden, direct in een cel kwam met de juiste apparatuur. Een paar weken na zijn opname was dit apparaat er nog steeds niet. Toen verzoeker ruim acht weken in het JMC

8 was geweest (zonder luchtzuiveringsapparaat) en zijn gezondheid was teruggelopen, is de executie onderbroken. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Ten aanzien van de wijze waarop de verschillende justitie-instanties hebben gereageerd op zijn verzoeken om een detentiegeschiktheidsonderzoek te doen. 5. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid op eigen initiatief in het belang van de burger samenwerkt met andere (overheids-)instanties, de burger effectief informeert en niet van het kastje naar de muur stuurt. 6. Nadat verzoeker was ingesloten in oktober 2012, bleek dat zijn gezondheidstoestand verslechterde en kreeg hij strafonderbreking. Toen de strafonderbreking begin maart 2013 ten einde liep, verzocht de advocaat van verzoeker het BIMA om zich op basis van eigen onderzoek een oordeel te vormen omtrent de detentiegeschiktheid van verzoeker. De schriftelijke reactie kwam erop neer dat zij bij BIMA niet aan het juiste adres was. De medisch adviseur gaf geen gerichte verwijzing naar de weg die zij wél moest bewandelen. Integendeel, de boodschap was dat zo'n onderzoek niet kan plaats vinden op verzoek van "derden". Dat is niet goed te rijmen met de reactie op een volgend verzoek, een maand later. Toen verwees de medisch adviseur de advocaat naar het CJIB, afdeling LCA. Bovendien had het toen op de weg van het LCA gelegen de brief zelf door te sturen aan de justitie-instantie die de brief wel in behandeling kon nemen. 7. Uit de reactie van de staatssecretaris leidt de Nationale ombudsman af dat de binnen justitie geldende procedures geen duidelijkheid geven hoe een onderzoek naar detentiegeschiktheid kan worden opgestart in de situatie van verzoeker begin maart 2013: tijdens een strafonderbreking. Immers, de inrichtingsarts is niet in beeld omdat de veroordeelde nergens is ingesloten; een initiatief van Openbaar Ministerie en CJIB ligt niet voor de hand omdat die geldt als de veroordeelde "nog niet" is gedetineerd. De gevolgen van deze onduidelijkheid hadden niet op verzoeker en zijn advocaat mogen worden afgewenteld. In onderling overleg hadden de verschillende bij executie betrokken instanties de advocaat direct een duidelijk antwoord moeten aanreiken over de wijze waarop verzoeker een nieuw onderzoek kon aanvragen. 8. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de betrokken onderdelen van de justitieketen met elkaar in contact moeten treden als er voor een persoon onduidelijkheid bestaat over tot wie hij zich moet richten om zijn detentiegeschiktheid te laten onderzoeken en zij moeten een oplossing aanreiken. Justitie had zelf moeten zorgen dat de brieven naar het juiste justitieonderdeel werden doorgestuurd en had een minder onverschillige houding moeten aannemen.

9 De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Conclusie De klachten over de Dienst Justitiële Inrichtingen zijn gegrond, wegens schending van het vereiste van bijzondere zorg en het samenwerkingsvereiste.