1 Inleiding 3. 1.1 Aanleiding 3 1.2 Doel van het archeologisch beleidsplan 3 1.3 Opzet en leeswijzer 4. Deel I Archeologische achtergronden 5



Vergelijkbare documenten
Verkenning N345 Voorst Notitie Archeologie

UITTREKSEL CONCEPT-ARCHEOLOGIEBELEID

Advies Archeologie Plangebied Smidsvuurke 5, (gemeente Veldhoven)

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

Archeologieparagraaf Wetgeving omtrent archeologie Gemeentelijk beleid omtrent archeologie Procedure

Heesch - Beellandstraat

Bijlage 1: Bestemmingsplan begrippen, regels en toelichting

Handleiding voor de Archeologische Monumentenkaart

zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische

Op weg naar een archeologiebeleid voor de gemeente Bergen

Archeologie en cultuurhistorie

Archeologiebeleid gemeente Rijnwoude

Archeologische Begeleiding

Afbeelding 1.1. Luchtfoto van de locaties (rood=alternatief, blauw=bestaand)

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN CHEMELOT SITTARD-GELEEN VERKENNEND ARCHEOLOGISCH EN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK

Dit document bevat modellen voor archeologische voorschriften die kunnen worden verbonden aan bouw- en sloopvergunningen.

Gemeente Deventer Toelichting Bestemmingsplan Eikendal 2014 eerste uitwerking

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Rijkswaterstaat Brede Afspraak Archeologie. Datum 3 juli 2014 Status definitief

Op weg naar een archeologiebeleid voor de gemeente Boxtel. Fokko Kortlang 27 september

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Nota archeologie gemeente Roermond 2011

Archeologiebeleid op Walcheren

Een verborgen verleden. Archeologie in Heerde.

Quickscan Archeologie

Thematische herziening archeologie

Erfgoedverordening Amsterdam

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

Archeologische Beleid

Erfgoedbeleid Ridderkerk. Archeologieverordening Ridderkerk 2013

Rijkswaterstaat Brede Afspraak Archeologie. Datum 6 april 2011 Status Definitief

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

Samenvatting Nieuwe wetgeving Nieuwe rol van de gemeente Bescherming van het bodemarchief

Hoofdstuk 1. Algemeen

Erfgoedkaart Drimmelen. deelkaart archeologie

Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

p. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Brede Afspraak Archeologie

Bijlage 3 De AMZ-procedure

Uitleg categorieën en planregels dubbelbestemmingen archeologie

TOELICHTING OP DE VERORDENING OP DE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTENZORG

Toelichting Archeologieverordening Almere 2016

Artikel 2. Het gebruik van het monument Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

OMnummer: Datum: Archeologische Quickscan Klaprozenweg (QSnr ) Opdrachtgever (LS01)

INT /MB. Oriëntatienota Archeologie

PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE - TOELICHTING

Notitie 285 GRIPSCAN ARCHEOLOGIE PEPPELWEG, ROTERDAM

RAAP-NOTITIE Archeologiebeleid. Gemeente Uitgeest

wijzigingstabel Erfgoedverordening gemeente Wassenaar WORDT

Adviesdocument 495. Project: Toelichting archeologische beleidskaart gemeente De Ronde Venen. Projectcode: 16093RVBE5

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN

Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Archeologie Bouwen en verbouwen.

VERORDENING. De raad van de gemeente Terneuzen; gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 23 november 2010, Nr. SO/2010/482366;

Erfgoedverordening gemeente Houten

Nota Archeologiebeleid gemeente Asten. samenvatting

Archeologiebeleid en de Omgevingswet Heleen van Londen

Blad 2. Beoordeling verzoek

Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

Buro de Brug Rapporten Quickscan Archeologie Kabeltracé Waarderpolder - Vijfhuizen B09-38

Raadsvoorstel. Agendapunt: 8 Onderwerp: Archeologische monumentenzorg gemeente Montferland. Portefeuillehouder: wethouder T.M.M.

Bijlage 7 Model-planregels

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat (QSnr ) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat

Hoorn. 1 h APR. Gemeente Opmeer t.a.v. dhr. M. Goverde Postbus ZK Spanbroek. Hoorn, Geachte heer Goverde,

RAADSBESLUIT. gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19 april 2011;

Voorstel raad en raadsbesluit

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE - TOELICHTING

Facetbestemmingsplan Archeologie

Nota Uitvoering wet op de archeologische monumentenzorg

Uitvoeringsregeling archeologiebeleid 2 Regeling beregening & drainage Bestemmingsplan buitengebied Deventer

Bijlage 8 Reacties op zienswijzen over archeologische dubbelbestemming in het bestemmingplan Buitengebied Midden-Drenthe

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Nota Archeologie gemeente Hendrik-Ido-Ambacht

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Gemeente Deventer, archeologische beleidsadvies 767 Bestemmingsplan Cröddendijk 12. M. van der Wal, MA (Senior archeoloog)

CULTUREEL ERFGOED EN DE VERTALING NAAR RUIMTELIJKE PLANNEN

Archeologieverordening Gemeente Gemert-Bakel gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 december 2009;

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

(ontwerp) ruimtelijke onderbouwing afwijking BP Asserstraat 31 Vries

QUICKSCAN ARCHEOLOGIE ONTWIKKELING TWEE PLANGEBIEDEN BORCULOSEWEG, BARCHEM, GEMEENTE LOCHEM

Erfgoedverordening Heemskerk 2009

Legenda archeologische (verwachtings)waarden: Voorschriften binnenstad Zutphen

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Erfgoedverordening Tynaarlo 2010

Bijlage 3. Vrijstellingen

b Kerntaak gekoppeld aan het werkprogramma van het college Uitvoering van de Integrale Visie Erfgoed

Hoe nu verder met archeologie in Maasdriel? Presentatie voor Commissie Ruimte Woensdag 10 oktober

De kracht van vrijwilligers Bijdragen aan archeologisch onderzoek. Bijdragen aan archeologisch onderzoek

Figuur 30. Dekzandvlakte bij Renswoude.

Artikel 17 Waarde - Maastrichts Erfgoed

Hoofdweg 39 te Slochteren (gemeente Slochteren) Een Archeologisch Bureauonderzoek

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Gemeente Best Postbus AB Best. Dhr. drs. J. Schotten. Definitief

Transcriptie:

Inhoud 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding 3 1.2 Doel van het archeologisch beleidsplan 3 1.3 Opzet en leeswijzer 4 Deel I Archeologische achtergronden 5 2 Het bodemarchief van de gemeente Sint-Michielsgestel 5 2.1 Algemeen 5 2.2 Beknopte bewoningsgeschiedenis van Sint-Michielsgestel 5 2.2.1 Landschappelijke ligging 5 2.2.2 Bewoningsgeschiedenis 5 2.3 Staat van het bodemarchief 6 Deel II Beleidskeuzes en realisatie 7 3 Nieuwe taken Wet op de archeologische monumentenzorg 7 3.1 Gemeentelijk archeologiebeleid tot op heden 7 3.2 Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) 7 3.3 Praktische invulling van uitgangspunten van de Wamz 8 3.3.1 Bestemmingsplanvoorschriften 8 3.3.2 Veroorzakersprincipe 8 3.3.3 Toezicht op kwaliteit 9 4 Realisatie van het gemeentelijke beleid 9 4.1 Gemeentelijke archeologische beleidskaart 9 4.2 Bestemmingsplanvoorschriften en vergunningsvoorwaarden 10 4.3. Het AMZ-proces 17 4.3.1 Onderzoek in stappen 17 4.3.2 Afwegingen onderzoekseisen 17 4.3.3 Selectiebesluit 18 4.3.4 Voorwaarden aan de vergunning 18 4.3.5 Kwaliteitsbewaking 18 4.4. Toezicht op de kwaliteit van het onderzoek 20 4.5. Handhaving 20 4.6. Voorlichting en informatie voor betrokkenen 20 5 Personele en financiële consequenties 21 5.1 Rol van verschillende afdelingen binnen de gemeente 21 5.2. Financiële onderbouwing van archeologische monumentenzorg 21 5.2.1 Kosten voor de gemeente 21 5.2.2 Planschade 22 5.3 Financiële consequenties voor de burger 22 6 Literatuur 23 1

Bijlagen 24 A. Wettelijk en beleidsmatig kader 25 A.1 Rijk 25 A.1.1 Overwegingen archeologisch monumentenzorgbeleid 25 A.1.2 Rijksbeleid 25 A.1.3 Invoering van het principe Verstoorder Betaalt 26 A.1.4 De organisatie van de AMZ 26 A.1.5 Rijkstaken en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 27 A.1.6 Het Rijk als bevoegd gezag 27 A.1.7 Kwaliteitsborging en inspectie 27 A.2 Provincie 29 A.2.1 Provinciale taken en instrumenten 29 A.2.2 De provinciaal archeoloog 30 A.2.3 Veranderingen door nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening 30 A.3 Gemeente 30 A.3.1 Het belang van een gemeentelijk AMZ-beleid 30 A.3.2 Risico s 31 A.3.3 Oplossingen 31 A.4 Andere partijen binnen het archeologisch bestel 32 A.4.1 De bodemverstoorder 32 A.4.2 Marktpartijen (uitvoerders van archeologische werkzaamheden) 32 A.4.3 Universiteiten 33 A.4.4 Amateurs en vrijwilligers 33 B. Standaardeisen aan archeologisch bureauonderzoek 34 C. Standaardeisen aan inventariserend veldonderzoek 35 D. Archeologische beleidskaart 36 E. Archeologische verwachtingskaart 37 F. Afkortingen- en begrippenlijst 38 2

1 Inleiding 1.1 Aanleiding Sint-Michielsgestel is een gemeente met een rijk verleden. Door de ligging aan de benedenloop van de riviertjes Dommel en Aa, de nabijheid van grote rivieren en de belangrijke stad s- Hertogenbosch, vormde dit gebied een aantrekkelijke vestigingsplaats. Dit komt onder meer tot uiting in de rijke vondsten uit de Romeinse tijd en de aanwezigheid van een groot aantal kastelen en landhuizen uit de Middeleeuwen. Maar ook uit andere perioden van onze geschiedenis zijn vondsten bekend. Al vanaf de jaren 60 wordt binnen de gemeente professioneel onderzoek verricht naar archeologische resten. Vooral vondsten uit de Romeinse tijd in de omgeving van Halder zijn van nationaal, of zelfs internationaal, belang. In de jaren 90 kwam ook op landelijk niveau steeds meer aandacht voor het beheer van archeologische resten in onze bodem. Aan de basis daarvan staat de ondertekening van Het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed, ofwel Het Verdrag van Malta van 1992 1. Sinds dit verdrag is beleid erop gericht archeologische waarden volwaardig mee te wegen bij beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Na vele jaren van voorbereiding is het Verdrag van Malta in september 2007 wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz heeft gezorgd voor een herziening en uitbreiding van de Monumentenwet 1988. Het doel van de Wamz is het reguleren van bodemverstorende activiteiten zodat verantwoord met het archeologisch erfgoed omgesprongen wordt. Parallel aan deze ontwikkelingen heeft de Rijksoverheid de laatste jaren een aantal initiatieven genomen om de positie van cultuurhistorie binnen de ruimtelijke ontwikkeling te versterken. De resultaten daarvan zijn onder andere terug te vinden in de Nota Ruimte en de Nota Belvedère. De introductie van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is het sluitstuk van het wetgevingstraject waarbij verschillende wetten op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en cultuur nauwer op elkaar worden aangesloten. Archeologie is een integraal onderdeel geworden van het Rijksbeleid op het gebied van kwaliteit van de leefomgeving. Eenzelfde tendens is waar te nemen binnen het provinciale beleid. Via het Streekplan, de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) en de provinciale richtlijnen en toetsingskaders voor ruimtelijke plannen, bestaat ook bij de provincie steeds meer aandacht voor het behoud van archeologische waarden. De invoering van de Wamz, en de toegenomen aandacht voor archeologische zorg binnen het ruimtelijk beleid, hebben grote gevolgen voor gemeenten. Gezien de geleidelijke decentralisatie van overheidstaken, die het rijksbeleid met betrekking tot ruimtelijke ordening en monumenten sinds de jaren 90 kenmerkt, wordt de gemeente steeds meer de spil bij het streven naar versterking van de kwaliteit van de leefomgeving, en de daaraan gekoppelde zorg voor het culturele erfgoed. Hierdoor heeft ook de gemeente Sint-Michielsgestel duidelijk een actieve rol gekregen in dit hele proces. Bij ruimtelijke planvorming is de gemeente voortaan verplicht nadrukkelijk rekening te houden met cultuurhistorische (waaronder archeologische) waarden binnen het eigen grondgebied. Aan besluitvorming en vergunningverlening zullen, ook op het gebied van archeologie, zonodig voorwaarden worden verbonden. 1.2 Doel van het archeologisch beleidsplan Sinds de invoering van de Wamz heeft de gemeente via haar Erfgoedverordening al invulling gegeven aan de verplichtingen die de wet met zich meebrengt. Gezien de Wamz gemeenten nu meer (en op een andere wijze dan voorheen) beleidsruimte biedt om naar eigen behoefte invulling te geven aan archeologische monumentenzorg, is het doel van deze beleidsnota het vastleggen van het gemeentelijke archeologiebeleid. 1 Ook wel aangeduid als het Verdrag van Valletta (de hoofdstad van Malta). 3

1.3 Opzet en leeswijzer Deze beleidsnota is onderverdeeld in twee delen te weten Archeologische achtergronden en Beleidskeuzes en Realisatie. In deel I (Archeologische achtergronden) wordt in hoofdstuk 2 een korte omschrijving gegeven van de bewoningsgeschiedenis en het bodemarchief van de gemeente Sint-Michielsgestel. In deel II (Beleidskeuzes en Realisatie) wordt in hoofdstuk 3 aangegeven welke fundamentele beleidskeuzes worden gemaakt, deels voortvloeiend uit verplichtingen die de Wamz stelt. Hoofdstuk 4 behandelt de realisatie van het gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven wat de personele, organisatorische en financiële consequenties zijn van het beleid. In de bijlagen zijn diverse relevante stukken opgenomen die van belang zijn bij het uitvoeren van het archeologiebeleid. Bijlage A geeft het wettelijk en beleidsmatig kader aan waarbinnen het Rijk, de provincie en de gemeente opereren voor wat betreft archeologische monumentenzorg. Daarnaast geeft bijlage A aan welke overige partijen er opereren binnen het archeologisch bestel. Bijlage B behandelt de standaardeisen van de gemeente aan archeologisch bureauonderzoek en rapportages. Bijlage C behandelt de standaardeisen van de gemeente aan inventariserend veldonderzoek en rapportages. Bijlage D betreft de Archeologische Beleidskaart van de gemeente. Bijlage E betreft de Archeologische Verwachtingskaart. Bijlage F betreft de afkortingen- en begrippenlijst. Noot: Ten tijde van het schrijven van deze beleidsnota is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in voorbereiding. Naar verwachting treedt de Wabo op 01 oktober 2010 in werking. De Wabo brengt 25 regelingen samen die de fysieke leefomgeving betreffen. Vergunningen, zoals een bouw-, sloop- of aanlegvergunning, gaan binnen de Wabo op in één vergunning, de zogenaamde Omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers voortaan nog maar te maken met één loket, één beschikking en één procedure. Op deze manier draagt de overheid bij aan de verbetering van de dienstverlening. In deze nota wordt gesproken over bouw,- sloop- en aanlegvergunningen. Na de inwerkingtreding van de Wabo kunnen deze termen vervangen worden door, en gelezen worden als, de term Omgevingsvergunning. 4

DEEL I ARCHEOLOGISCHE ACHTERGRONDEN 2 Het bodemarchief van de gemeente Sint-Michielsgestel 2.1 Algemeen Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) dient de gemeente ervoor te zorgen dat, bij het maken van inrichtingsplannen, de archeologische belangen in kaart zijn gebracht en dat er, indien er sprake is van aanwezigheid van waardevolle archeologische resten, zorgvuldig is vastgesteld of deze resten in de bodem dienen te worden behouden, dienen te worden opgegraven en gepresenteerd, of verloren mogen gaan. Praktisch gezien vereist dit een betrouwbaar inzicht in de situering van enerzijds de bekende archeologische waarden en anderzijds de onbekende, te verwachten, waarden. Om dit inzicht te verkrijgen heeft de gemeente Sint-Michielsgestel in 2009 een archeologische verwachtingskaart van de gemeente vervaardigd 2. Deze kaart vormt de basis van het archeologische monumentenzorgbeleid, in samenhang met het selectiebeleid, ten aanzien van archeologische vindplaatsen. Waardevolle archeologische vondsten wil de gemeente het liefst in de bodem oftewel in situ behouden of, indien dat niet mogelijk is, laten opgraven en vervolgens de onderzoeksresultaten publiekelijk maken (behoud ex situ ). 2.2 Beknopte bewoningsgeschiedenis van Sint-Michielsgestel 2.2.1 Landschappelijke ligging De gemeente Sint-Michielsgestel bevindt zich op de noordelijke grens van de hogere Brabantse zandgronden. Het gebied wordt gekenmerkt door een ondergrond van dekzand dat gedurende de laatste IJstijd is afgezet. Langs de Dommel en de Aa vormt het dekzand relatief hoge ruggen. Aan de randen van dat gebied, en in de omgeving van Den Dungen, zijn iets minder hoge dekzandwelvingen aanwezig. De laagst gelegen delen worden gevormd door dekzandvlaktes die plaatselijk relatief vochtig zijn. Van groot belang voor de ontwikkeling van de bewoning binnen de gemeente waren ook de loop van de riviertjes Dommel en Aa alsmede enkele kleinere zijriviertjes. 2.2.2 Bewoningsgeschiedenis 3 De oudste vondsten die duiden op menselijke bewoning dateren uit het eind van het Paleolithicum (10.000-8800 v. Chr.) en het Mesolithicum (8800 tot 5300 v. Chr.), toen groepen jagers en verzamelaars door onze streken trokken en op enkele plaatsen jachtkampementen aanlegden. De vondst van vuurstenen werktuigen uit het Neolithicum (5300-2000 v. Chr.) toont aan dat de hogere delen van de dekzandruggen en welvingen al vanaf het begin aantrekkelijke plaatsen waren voor bewoning en landbouw. Dit bleef zo gedurende de rest van de Prehistorie. Uit de Bronstijd (2000 tot 800 v. Chr.) en de IJzertijd (800 tot 12 v. Chr.) zijn zowel nederzettingen als grafvelden bekend in de omgeving van Sint-Michielsgestel, Gemonde en rond Middelrode. In de Romeinse tijd (12 v. Chr. tot 450 na Chr.) nam het belang van het gebied sterk toe hetgeen zich vooral uitte in grote concentraties van vindplaatsen in het dal van de Dommel. Met name de omgeving van Halder was intensief bewoond: hier was onder meer een burgerlijke nederzetting (vicus) aanwezig waar ambachtslieden, zoals pottenbakkers, hun werkzaamheden verrichtten. Bij deze nederzetting hoorde ook een rijk grafveld. Na de Romeinse tijd neemt, net als elders in Brabant, de bevolking sterk af en begint pas rond 800 weer duidelijk toe te nemen. In deze periode worden ook voor het eerst de dorpen binnen de gemeente bij naam genoemd. Voorbeelden daarvan zijn Ruimel en Gemonde. De bewoning blijft geconcentreerd op de hoge delen van de zandruggen, maar waarschijnlijk ligt de locatie van de dorpskernen van Berlicum en Sint-Michielsgestel pas vanaf ca. 1200 vast op de huidige plaats. Onder meer vanwege de nabijheid van de grote en rijke stad s-hertogenbosch ontstaat in het dal 2 Boshoven e.a. 2009 3 Voor een uitgebreidere beschrijving van de bewoningsgeschiedenis wordt verwezen naar de toelichting bij de archeologische verwachtingskaart van Sint-Michielsgestel (Boshoven e.a. 2009) 5

van de Dommel en de Aa een groot aantal kastelen en landgoederen. Veel resten daarvan zijn in het huidige landschap nog herkenbaar. 2.3 Staat van het bodemarchief De eeuwenlange bewoningsgeschiedenis heeft vele sporen in de bodem nagelaten. Door ontgrondingen, egalisatie en de aanleg van diepe kelders en funderingen zijn, met name de afgelopen honderd jaar, de nodige sporen verloren gegaan. Vooral door de ruilverkaveling in de omgeving van Halder, en door het rechttrekken van de Dommel en de Aa, zijn belangrijke resten verloren gegaan. Ook ontgrondingen en diepploegen hebben hun invloed gehad op het bodemarchief. De impact van dergelijke ingrepen is echter vaak onduidelijk gezien waardevolle resten soms relatief diep in de bodem zitten en daardoor onaangetast zijn gebleven. De mate van verstoring kan in die gevallen erg meevallen. 6

DEEL II BELEIDSKEUZES EN REALISATIE 3 Nieuwe taken Wet op de archeologische monumentenzorg 3.1 Gemeentelijk archeologiebeleid tot op heden Vanaf de jaren 60 is binnen de gemeente professioneel archeologisch onderzoek verricht door de rijksdienst en door universiteiten, waarbij men zich voornamelijk richtte op vondsten uit de Romeinse Tijd. Naast professionele archeologen speelden amateurarcheologen een belangrijke rol bij het opsporen en vastleggen van archeologische resten. Echter was archeologisch onderzoek destijds niet structureel geregeld waardoor veel resten ongezien verloren zijn gegaan. De gemeente speelde op het gebied van archeologie tot voor kort een bescheiden rol. Deze situatie is veranderd door de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in 2007. Vanaf dat moment kregen gemeenten namelijk een belangrijke rol op het gebied van beheer van het archeologische erfgoed. De gemeente Sint-Michielsgestel heeft deze taak op twee manieren opgepakt. Vanaf januari 2008 is de gemeente een structureel samenwerkingsverband aangegaan met de gemeente s-hertogenbosch, waardoor zij kan beschikken over de benodigde archeologische expertise. Daarnaast heeft de gemeente door middel van het opstellen van een Erfgoedverordening (2009) aangeven hoe de gemeente met archeologische resten in de bodem om wil gaan 4. 3.2 Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is een aantal zaken ten aanzien van archeologie en archeologisch onderzoek sterk veranderd. Vooral voor gemeenten vloeien uit deze wet nieuwe en concrete taken en verplichtingen voort die leiden tot een hernieuwde aanpak. De belangrijkste veranderingen in het archeologische bestel, en de rol van de gemeente hierin, kunnen globaal in een drietal categorieën worden verdeeld: Categorie 1: Inbedden en afwegen van archeologie bij ruimtelijke ingrepen/inrichtingsplannen De Wet op de archeologische monumentenzorg gaat ervan uit dat bij het maken van plannen rekening gehouden wordt met aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische monumenten. Het begrip monument slaat hierbij niet alleen op een wettelijk beschermd monument, maar op alle terreinen die zaken bevatten die ouder zijn dan vijftig jaar en van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, wetenschappelijke betekenis of cultuurhistorische waarde. Daarom is voorgeschreven dat bij het maken van bestemmingsplannen de archeologische belangen worden afgewogen. Het gaat dus niet alleen om documentatie op het moment dat er iets wordt verstoord, maar ook om de afweging vooraf. Aan elk bestemmingsplan moet daarom een paragraaf worden toegevoegd waarin staat op welke plaatsen sprake is van (mogelijke) archeologische waarden en hoe daarmee omgesprongen dient te worden. Categorie 2: Het principe De verstoorder betaalt De wet gaat uit van het principe dat de verstoorder betaalt. Dit kan belangrijke consequenties hebben, met name voor de initiatiefnemer. Wanneer ergens belangrijke archeologische resten worden vermoed, kan via het bestemmingsplan geregeld worden dat er in een dergelijk gebied eerst een verkennend archeologisch onderzoek moet worden verricht, om vast te stellen of er ook daadwerkelijk archeologische resten aanwezig zijn, en wat de waarde daarvan is. De kosten van dat onderzoek komen ten laste van de initiatiefnemer. Blijken er inderdaad belangrijke resten aanwezig te zijn, dan dient de initiatiefnemer te proberen zijn plannen 4 Erfgoedverordening Gemeente Sint-Michielsgestel 2009 7

zodanig aan te passen zodat de resten in situ (ter plekke) behouden kunnen worden. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er een kelder moet komen, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden de kosten van archeologisch onderzoek te betalen. Het is de nadrukkelijke bedoeling van de wetgever de initiatiefnemer op deze wijze de kosten van het onderzoek af te laten wegen tegen het initiatief. Dit soort zaken werd tot voor kort niet in bestemmingsplannen geregeld. Categorie 3: Vrijheid keuze archeologische onderzoeksbureaus en kwaliteitsborging Particuliere initiatiefnemers kunnen zelf kiezen aan welk archeologisch bureau zij opdracht verstrekken tot het verrichten van archeologisch onderzoek, mits het een erkend bureau betreft. Binnen de Wamz is een uitgebreid systeem van kwaliteitszorg opgezet. De gemeente heeft binnen dit systeem een rol als bevoegd gezag om de kwaliteit van het archeologisch onderzoek in de gemeente te waarborgen. 3.3 Praktische invulling van uitgangspunten van de Wamz Door de Wamz heeft de gemeente de nodige beleidsruimte gekregen bij de (praktische) invulling van archeologische monumentenzorg. Uit de in paragraaf 3.2 genoemde categorieën komen concrete uitgangspunten naar voren die de basis vormen van het gemeentelijke archeologiebeleid. Deze uitgangspunten worden hieronder kort toegelicht en in de komende hoofdstukken verder uitgewerkt. 3.3.1 Bestemmingsplanvoorschriften * De gemeente stelt een archeologische beleidskaart op waarop archeologisch waardevolle gebieden staan aangegeven waarvoor geldt dat eisen worden gesteld wanneer ingrepen in de bodem plaatsvinden. Deze beleidskaart is afgeleid van de archeologische verwachtingskaart 5 en maakt deel uit van deze beleidsnota. * De gemeente houdt bij vaststelling of wijziging van bestemmingsplannen rekening met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden, zoals aangegeven op de beleidskaart. * Via de bestemmingsplanvoorschriften kan aan initiatiefnemers worden verplicht de archeologische waarden van een terrein nader vast te laten stellen. Er wordt aangegeven aan welke voorwaarden de initiatiefnemer moet voldoen om verantwoord met de resten om te gaan. Afhankelijk van de archeologische verwachting en de omvang van ingrepen in het bodemarchief kunnen initiatiefnemers in bepaalde gebieden vrijgesteld worden van archeologische onderzoeksverplichtingen. In tabel 1 (blz. 13-15) worden de verschillende verwachtingsgebieden afzonderlijk toegelicht. * De gemeente streeft ernaar om zoveel mogelijk resten in situ (op oorspronkelijke plaats) te behouden. Dit is ook het uitgangspunt van de wet. Bij het maken van bestemmingsplannen, en bij het stellen van voorwaarden aan vergunningverlening, zal het belang van behoud in situ moeten worden afgewogen tegen andere belangen. Behoud in situ zal dan niet altijd mogelijk zijn. In die gevallen dient de initiatiefnemer in ieder geval te regelen dat archeologische resten die verdwijnen eerst worden gedocumenteerd. 3.3.2 Veroorzakersprincipe * Initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten zijn verplicht de kosten van archeologisch onderzoek te dragen en zijn als behouden niet mogelijk is verantwoordelijk voor de kosten van een opgraving of voor de kosten van archeologievriendelijk bouwen ( Veroorzakersprincipe ofwel De verstoorder betaalt ). * Sommige ingrepen kunnen worden vrijgesteld van de verplichtingen van Malta. De wet geeft hiervoor mogelijkheden. Wat verantwoord kan worden vrijgesteld is afhankelijk van de archeologische waarde, en verschilt dus per gebied. * Bij het stellen van voorwaarden zal er door de gemeente op worden gelet de kosten, indien mogelijk, voor de initiatiefnemer te beperken. Op basis van de resultaten van een waarderend 5 Boshoven e.a. 2009 8

onderzoek kan bijvoorbeeld met de initiatiefnemer overeengekomen worden het bouwplan met zo min mogelijk verstoring uit te voeren, bijvoorbeeld door aanpassing van het palenplan. Ook zal de in het verleden reeds verzamelde kennis over een gebied zoveel mogelijk worden ingezet om de kosten zo laag mogelijk te houden. * Het staat de particuliere initiatiefnemer van ruimtelijke ingrepen vrij om voor de uitvoering van archeologisch onderzoek een keuze maken uit erkende (vergunninghoudende) aanbieders op de archeologische markt. 3.3.3 Toezicht op kwaliteit * Bij de uitvoering van alle vormen van archeologisch onderzoek ziet de gemeente er, in haar rol als bevoegd gezag, op toe dat wordt gewerkt conform de geldende normen en eisen. De gemeente beschikt, door middel van een samenwerkingsverband met de gemeente s-hertogenbosch, over de benodigde archeologische expertise. * De gemeente geeft via richtlijnen, of een Programma van Eisen (PvE), aan hoe archeologisch onderzoek dient te worden verricht. Een Programma van Eisen dient door de gemeente vastgesteld te worden. De gemeente zal door randvoorwaarden in Programma s van Eisen de inzet van vrijwilligers bij onderzoek, en de uitwerking, stimuleren om hiermee het draagvlak bij het publiek te vergroten. * Conform de eisen die aan een opgravingsvergunning worden gesteld, dienen resultaten van archeologische onderzoeken binnen twee jaar in een rapport vastgelegd te worden. * De resultaten van het onderzoek dienen publiekelijk toegankelijk te zijn. Met de invoering van de Wamz (2007) is de verplichting ingegaan om in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen archeologische waarden vast te leggen. De gemeente Sint-Michielsgestel richt zich momenteel, en de komende periode, op het vertalen van archeologiebeleid in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen. Echter, in gevallen waarin de bestemmingsplannen nog niet zijn aangepast, en die geen paragraaf bevatten met betrekking tot archeologie, kan de gemeente archeologisch onderzoek eisen op grond van haar Erfgoedverordening, waarin tevens de uitgangspunten van het archeologiebeleid zijn opgenomen. 4 Realisatie van het gemeentelijke beleid Om aan de in hoofdstuk 3 geformuleerde uitgangspunten invulling te geven dient te gemeente, ter realisering van het gemeentelijk archeologiebeleid, met gebruikmaking van verschillende beleidsinstrumenten de nodige taken uit te voeren. Tot de hoofdtaken behoren: 1. Opstellen van een gemeentelijke archeologische beleidskaart. 2. Opstellen van bestemmingsplanvoorschriften en vergunningsvoorwaarden voor bouw-, sloop- en aanlegvergunningen. 3. Het hanteren van het AMZ-proces. 4. Toezicht houden op kwaliteit van onderzoek. 5. Handhaving. 4.1 Gemeentelijke archeologische beleidskaart Door de gemeente Sint-Michielsgestel is een archeologische beleidskaart opgesteld die onderdeel uitmaakt van deze beleidsnota. De beleidskaart is gebaseerd op de archeologische verwachtingskaart 2009 van de gemeente Sint-Michielsgestel 6. Op de beleidskaart staan locaties en gebieden aangegeven waarvan bekend is, of verwacht wordt, dat er archeologische waarden aanwezig zijn, evenals de maatregelen die genomen moeten worden om verantwoord met de archeologische resten om te gaan. Op de beleidskaart is onderscheid gemaakt tussen gebieden waarvan reeds vaststaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn, en gebieden waar een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van archeologische waarden. In deze laatste categorie 6 Boshoven e.a. 2009 9

is het zeker dat er sprake is van verspreide bewoning en grafvelden uit de Prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen, maar het is niet exact bekend waar. Op de beleidskaart is de gemeente opgedeeld in de volgende gebieden: De ondergrond van oude dorpskernen en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. (categorie 1); Terreinen met reeds vastgestelde archeologische waarden (zogenaamde AMK-terreinen). (categorie 2); Gebieden met een hoge verwachting voor de periode Paleolithicum t/m Middeleeuwen waar de aanwezigheid van resten uit de periode Paleolithicum t/m Neolithicum reeds is aangetoond. (categorie 3); Zones met restanten van vestingwerken uit 1629. (categorie 4); Gebieden met een hoge verwachting voor de periode Paleolithicum t/m Middeleeuwen. (categorie 5); Gebieden met een middelhoge verwachting. (categorie 6); Gebieden met een onbekende verwachting: het gaat hierbij vooral om stuifzandgebieden. Hier kunnen archeologische resten door verstuiving sterk verstoord zijn of juist uitzonderlijk goed geconserveerd. (categorie 7); Water in 1832. (categorie 8); Gebieden met een lage verwachting. (categorie 9). De gemeente kan door zowel het Rijk en de provincie, als door particuliere initiatiefnemers, aangesproken worden op het aanleveren van betrouwbare (inhoudelijke en beleidsmatige) informatie en op het voeren van een transparant en verantwoord selectiebeleid 7. Hierdoor is het voor de gemeente strategisch en organisatorisch van groot belang over een zo volledig mogelijk en actueel overzicht van de samenstelling van het eigen bodemarchief te kunnen beschikken. De beleidskaart is in dat kader een belangrijk instrument. De gemeente dient deze kaart up-to-date te houden. Alle relevante informatie uit archeologisch onderzoek binnen de gemeente dient beschikbaar te komen voor verdere ontwikkeling van het gemeentelijk beleid en de archeologische beleidskaart, alsmede voor presentatie en publicatie. Nieuwe informatie komt in een goed functionerend informatiesysteem terecht dat gebruikt kan worden voor het actualiseren van de gemeentelijke beleidskaart. De beleidskaart zal eenmaal per vijf jaar worden aangepast, waarbij nieuwe gegenereerde kennis en informatie wordt gebruikt voor het bijstellen van de grenzen van de verwachtingszones. De beleidskaart is te raadplegen op de gemeentelijke website. 4.2 Bestemmingsplanvoorschriften en vergunningsvoorwaarden Met de invoering van de Wamz (2007) is de verplichting ingegaan om in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen archeologische waarden vast te leggen. Met de invoering van de nieuwe Wro (2008) is het bestemmingsplan geherpositioneerd als het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening voor de gemeente. Op grond van de Wamz dient de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische resten. In het bestemmingsplan dient dus een afweging gemaakt te worden tussen archeologische belangen en andere belangen in een gebied. Als er geen duidelijk zwaarder wegende belangen zijn, dient aangegeven te worden welke maatregelen getroffen moeten worden om de archeologische waarden te behouden. Voor integratie van archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening is de opname van archeologische waarden in het bestemmingsplan een essentiële eerste stap. Bestemmingsplannen waarin archeologie is opgenomen worden archeologievriendelijk of Maltaproof genoemd. Binnen archeologievriendelijke bestemmingsplannen betekent het dat er voor bepaalde ingrepen voortaan, vanwege de mogelijk aanwezige archeologische waarden, een aanlegvergunning noodzakelijk is, dan wel dat er aanvullende eisen worden gesteld aan de reeds verplichte aanleg-, 7 In dit kader bestaat er bijvoorbeeld een relatie met de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen onroerend goed (Wkpb). 10

bouw- of sloopvergunning. De gemeente kan voor ingrepen van een bepaalde omvang van de aanvrager van een bouw-, sloop-, of aanlegvergunning ( de veroorzaker ) verlangen dat (nader) archeologisch onderzoek wordt verricht ten einde de archeologische waarde van het terrein vast te stellen. De gemeente geeft via (standaard) richtlijnen 8 of een Programma van Eisen (PvE) aan hoe dat onderzoek dient te worden uitgevoerd. De kosten komen voor rekening van de aanvrager ( het veroorzakersprincipe ). Bij de vergunningsaanvraag dient de eindrapportage van het archeologisch onderzoek ingediend te worden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de gemeente randvoorwaarden stellen aan de bouw-, sloop- of aanlegvergunning. Ook de kosten die voortvloeien uit deze randvoorwaarden zijn voor de initiatiefnemer. Uitgangspunten: 1. De gemeente houdt bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening met de aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen; 2. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven waarom de aangewezen terreinen vanuit archeologisch oogpunt bescherming verdienen; 3. In het bestemmingsplan kan voor bepaalde gebieden worden geëist dat bij het indienen van een aanvraag voor een sloop-, bouw- of aanlegvergunning een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein wordt aangegeven; 4. Voor ingrepen met een aantoonbare geringe impact op de eventueel aanwezige archeologische resten, of wanneer de archeologische waarde reeds is vastgesteld, verleent de gemeente ontheffing van het uitvoeren van een waarderend archeologisch onderzoek; 5. Terreinen met een hoge of middelhoge archeologische verwachting (categorie 3, 5 en 6) die in het oude bestemmingsplan reeds als bouwvlak zijn aangeduid, en die tevens als bouwvlak zijn aangeduid binnen het herziene bestemmingsplan, worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek, tenzij het een cultuurhistorisch waardevol object of monument betreft. 6. De beslissing of een waarderend archeologisch onderzoek wordt geëist berust bij de gemeente en is gebaseerd op inhoudelijke criteria; 7. In de planvoorschriften wordt vastgelegd welke gevolgen de gemeente verbindt aan de aanwezigheid van archeologische waarden bij geplande bouwactiviteiten of andere bodemverstorende activiteiten. Die gevolgen kunnen zeer uiteenlopend zijn variërend van geen gevolgen voor bouwen, eerst opgraven, dan bouwen, tot geen bodemverstoring, maar behoud in de bodem ; 8. De voorwaarden voor het verlenen van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen worden hierop aangepast. In tabel 2 (blz. 16) zijn de stappen die, voor wat betreft archeologie, bij de vergunningverlening doorlopen moeten worden schematisch weergegeven. Door archeologie onder te verdelen in archeologische voorschriftcategorieën voor bestemmingsplannen en vergunningsprocedures, wordt een verantwoorde balans gezocht tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen, en anderzijds de maatschappelijke belangen en organisatorische uitvoerbaarheid van archeologisch beleid en onderzoek. De archeologische voorschriften binnen bestemmingsplannen en voorwaarden bij vergunningverlening staan zoveel mogelijk in verhouding tot de omvang van de bodemverstorende ingrepen en tot de betreffende voorschriftcategorieën waarbinnen ingrepen vallen. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de gemeente die met behulp van archeologische expertise, op grond van haar jarenlange ervaring in betreffende situaties, afgestemde adviezen kan geven. Op basis van de voorschriften in het bestemmingsplan kan de gemeente een waarderend onderzoek verlangen, maar dit zal alleen gebeuren wanneer de aard van de ingreep zodanig is dat eventuele archeologische resten bedreigd worden. Waarderend onderzoek is niet nodig indien de aanwezigheid en waarde van archeologische resten op een terrein in voldoende mate zijn vastgesteld, of wanneer kan worden aangetoond dat op het terrein geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn of verwacht kunnen worden (bijvoorbeeld door sanering van de grond). In gevallen waar aan het verlenen van een vergunning geen randvoorwaarden worden verbonden met betrekking tot archeologie, is het niet uitgesloten dat er alsnog archeologische resten aangetroffen worden. Zo blijkt uit de verspreiding van archeologische waarnemingen op de archeologische verwachtingskaart dat ook in de zones met een lage verwachting in het verleden vondsten zijn gedaan. Het gaat hierbij met name om vondsten of vindplaatsen die niet betrouwbaar te karteren zijn. Archeologie is in dit geval niet vogelvrij. De gemeente kiest er echter voor in situaties en gebieden waar de trefkans zeer laag is, of geen archeologische resten verwacht worden, vooraf geen bijzondere eisen ten aanzien van archeologie te stellen aan initiatiefnemers. 8 Deze gelden voor bureauonderzoek en booronderzoek en zijn opgenomen als bijlage in deze nota. 11

(De Monumentenwet verplicht initiatiefnemers/vinders van archeologische waarden echter wel deze direct bij de minister (i.c. de gemeente) te melden. 9 ) In het geval dat in deze gebieden toch archeologische resten worden aangetroffen zal de gemeente het initiatief nemen om tot een verantwoorde oplossing te komen. 9 Wamz 2007, artikel 53 12

Tabel 1: Toelichting categorieën archeologische beleidskaart Categorie op beleidskaart 1 Soort terrein Karakteristiek van terrein Wanneer een vergunning nodig De ondergrond van oude dorpskernen en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De ondergrond van terreinen en percelen waarop historisch waardevolle gebouwen staan of waarvan bekend is dat deze er hebben gestaan. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 30m² en dieper dan 30cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. 2 Terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Terreinen waarvan is vastgesteld dat zich waardevolle archeologische resten in de ondergrond bevinden, die op de landelijke archeologische monumentenkaart (AMK) zijn opgenomen, maar die geen wettelijke bescherming genieten. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 50m² en dieper dan 30cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. 3 Gebieden met een hoge verwachting voor de periode Paleolithicum t/m Middeleeuwen waar de aanwezigheid van resten uit de periode Paleolithicum t/m Neolithicum reeds is aangetoond. Gebieden die landschappelijk aantrekkelijk waren voor bewoning in de periode Paleolithicum tot en met de Middeleeuwen. Sporen die wijzen op bewoning uit het Paleolithicum t/m Neolithicum (tot 2000 v. Chr.) zijn reeds in de directe omgeving bekend. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 50m² en dieper dan 30cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. Bouwvlakken die in het oude bestemmingsplan als bouwvlak waren aangeduid, en die tevens in het herziene bestemmingsplan zijn aangeduid als bouwvlak, zijn vrijgesteld van archeologische randvoorwaarden aan de vergunning tenzij het een cultuurhistorisch waardevol object of monument betreft. Archeologische randvoorwaarden bij aanvraag vergunningen De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. Wanneer de archeologische resten in het verleden reeds voldoende zijn gewaardeerd (hetgeen bij dergelijke terreinen meestal het geval zal zijn) is geen waarderend onderzoek noodzakelijk. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. Onderbouwing beleidskeuze In de ondergrond van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en in dorpskernen bevinden zich vaak funderingsresten en andere sporen van deze gebouwen of voorgangers ervan. Deze sporen zijn zeer geconcentreerd en vanaf geringe diepte onder het maaiveld aanwezig. Een zeer klein oppervlak kan reeds veel informatie bevatten. Om die reden kunnen relatief kleine ingrepen een grote impact hebben op de archeologische resten en is dus al bij geringe ingrepen een vergunning, en dus een waarderend onderzoek, vereist. Van een beperkt aantal terreinen is vastgesteld dat zich in de ondergrond archeologische resten bevinden die van hoge waarde zijn. Deze terreinen staan aangegeven op de archeologische monumentenkaart (AMK). Het betreft een beperkt aantal terreinen waar met name door vondsten van vuursteen is vastgesteld dat daar, of in de nabije omgeving, in het Paleolithicum t/m Neolithicum sprake is geweest van bewoning of kampementen. Dergelijke vindplaatsen zijn erg kwetsbaar. De meeste resten bevinden zich in de top van de natuurlijke bodem. Bovendien gaat het vaak om vindplaatsen met een relatief gering oppervlak. Om die reden zijn ingrepen met een kleine omvang al vergunningsplichtig.

4 5 Zones met restanten van vestingwerken uit 1629. Gebieden met een hoge verwachting voor de periode Paleolithicum t/m Middeleeuwen. Het betreft het tracé van de linies uit 1629, die zijn aangelegd bij het beleg van s- Hertogenbosch. De ligging is bepaald op basis van historisch kaartmateriaal. Vanwege onnauwkeurigheden daarin is rond de vestingwerken een bufferzone aangehouden met hetzelfde regime. Het gaat om gebieden die vanwege hun landschappelijke ligging aantrekkelijk waren voor bewoning. Hier zijn dan ook resten te verwachten van verspreide nederzettingen en grafvelden. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 50m² en dieper dan 50cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 100m² en dieper dan 50cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. Bouwvlakken die in het oude bestemmingsplan als bouwvlak waren aangeduid, en die tevens in het herziene bestemmingsplan zijn aangeduid als bouwvlak, zijn vrijgesteld van archeologische randvoorwaarden aan de vergunning tenzij het een cultuurhistorisch waardevol object of monument betreft.. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. Rondom de stad s-hertogenbosch zijn in 1629 vestingwerken aangelegd tijdens de belegering door Frederik Hendrik. Over deze werken is archeologisch erg weinig bekend. Veel van de sporen zullen bestaan uit grachten en wallen, soms deels van steen. Ook kunnen soms bebouwingsresten verwacht worden. Vermoedelijk zitten de resten plaatselijk dicht onder het maaiveld. De resten zijn van grote cultuurhistorische waarde. Deze gebieden waren in het verleden geschikte locaties voor bewoning. Meestal gaat het hierbij om hogere zandruggen. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn sommige van deze terreinen als akker gebruikt waarbij door plaggenbemesting de gronden langzamerhand zijn opgehoogd en een zogenaamd esdek is ontstaan. Dit ophogingspakket heeft oudere bewoningssporen vaak goed geconserveerd. Veel van de archeologische vondsten die in het verleden zijn gedaan, zijn afkomstig van deze terreinen. Ook in naburige gemeenten is vastgesteld dat vergelijkbare gebieden vaak rijk zijn aan archeologische resten. De kans op het aantreffen van goed bewaarde sporen van vroegere bewoners is derhalve groot. Gezien de dichtheid van de bewoningssporen en de relatief diepe ligging onder een esdek is onderzoek pas bij relatief grote en diepe ingrepen noodzakelijk. 14

6 7 8 9 Gebieden met een middelhoge verwachting. Het gaat om gebieden die vanwege hun landschappelijke ligging in sommige perioden aantrekkelijk waren voor bewoning of in de directe omgeving lagen van bewoningslocaties. Gebieden met een onbekende verwachting. Het gaat hierbij vooral om stuifzandgebieden. Hier kunnen archeologische resten door verstuiving sterk verstoord zijn, maar ook kunnen de resten door het afdekken met stuifzand uitzonderlijk goed zijn geconserveerd. Water in 1832. Alle waterlopen zoals deze aangegeven staan op de oudste kadastrale kaart uit 1832. Gebieden met een lage verwachting. Het betreft gebieden die in het verleden vanwege de lage ligging en hoge grondwaterstand minder geschikt waren voor bewoning. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 100m² en dieper dan 50cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. Bouwvlakken die in het oude bestemmingsplan als bouwvlak waren aangeduid, en die tevens in het herziene bestemmingsplan zijn aangeduid als bouwvlak, zijn vrijgesteld van archeologische randvoorwaarden aan de vergunning tenzij het een cultuurhistorisch waardevol object of monument betreft. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 100m² en dieper dan 100cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. Een aanleg-, bouw- of sloopvergunning is vereist voor ingrepen van een bepaalde omvang. De omvang wordt bepaald door het regime van het aangrenzende gebied. Voor alle bodemingrepen groter of gelijk aan 1 hectare en dieper dan 50cm onder het huidige maaiveld is een aanleg-, bouw- of sloopvergunning vereist. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. De aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning dient gepaard te gaan met een rapportage van het waarderend onderzoek. Overigens gaat het hier om dusdanig grootschalige ingrepen dat meestal een bestemmingsplanwijziging of een milieueffectrapportage noodzakelijk is. Deze gebieden waren in het verleden geschikte locaties voor bewoning of vormden de randzones van bewoningslocaties. Meestal gaat het hierbij om de flanken van hogere zandruggen of de iets lagere dekzandwelvingen. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn sommige van deze terreinen als akker gebruikt waarbij door plaggenbemesting de gronden langzamerhand zijn opgehoogd en een zogenaamd esdek is ontstaan. Dit ophogingspakket heeft oudere bewoningssporen vaak goed geconserveerd. Gezien de dichtheid van de bewoningssporen en de relatief diepe ligging onder een esdek is onderzoek pas bij relatief grote en diepe ingrepen noodzakelijk. Het gaat hierbij vooral om stuifzandgebieden. Hier kunnen archeologische resten door verstuiving sterk verstoord zijn, maar ook kunnen de resten door het afdekken met stuifzand uitzonderlijk goed zijn geconserveerd. Als de resten nog aanwezig zijn, bevinden ze zich vaak op grotere diepte. Aangezien het voormalige stuifzandgebieden betreft hebben de terreinen vaak de bestemming natuur. Water was een belangrijk element voor onze voorouders. Met name water nabij de bewoningslocaties werd intensief gebruikt voor veedrinkplaatsen, oversteekplaatsen, aanlegsteigers, watermolens, offerplaatsen of het dumpen van afval. Om die reden hebben de gebieden waar op historische kaarten water aanwezig is hetzelfde regime gekregen als het aangrenzende gebied. Als daar bewoning wordt verwacht, worden ook ter plaatse van het water archeologische resten verwacht. Het betreft gebieden die in het verleden vanwege de lage ligging en hoge grondwaterstand minder geschikt waren voor bewoning. Dit neemt niet weg dat ook deze gebieden in het verleden werden gebruikt. Dergelijke vindplaatsen zijn vaak erg verspreid en moeilijk op te sporen. Om die reden is er ook weinig van bekend en levert onderzoek belangrijke informatie op. Om die reden wordt bij zeer grootschalige ingrepen wel onderzoek vereist omdat dan de kans dat er vindplaatsen worden aangetroffen het grootst is. 15

vergunning randvoorwaarden bij vergunning Indienen bij aanvraag vergunning: vergunning nodig bij ingrepen: Tabel 2: stappen vergunningverlening waardering (tenzij vrijstelling) geen vergunning (behoud in situ) categorie categorie 1 dorpskernen en bijzondere gebouwen categorie 2 AMK-terreinen categorie 3 hoge verwachting met aanwijzingen paleo-neolithicum categorie 4 vestingwerken 1629 categorie 5 hoge verwachting categorie 6 middelhoge verwachting categorie 7 onbekende verwachting categorie 8 water (1832) categorie 9 gebieden met een lage verwachting > 30 cm-mv en > 30m² > 30 cm-mv en > 50m² > 30 cm-mv en > 50m² > 50 cm-mv en > 50m² > 50 cm-mv en > 100m² > 50 cm-mv en > 100m² > 100cm-mv en > 100m² afhankelijk van categorie nabijgelegen oever > 50cm-mv en > 1 ha vergunning onder voorwaarden opgraven vergunning onder voorwaarden planaanpassing vergunning onder voorwaarden begeleiding vergunning zonder voorwaarden (vrijgeven)

4.3 Het AMZ-proces 4.3.1 Onderzoek in stappen Indien, in het kader van de aanvraag van een aanleg-, bouw- of sloopvergunning, door de initiatiefnemer een nader onderzoek moet worden uitgevoerd om de archeologische waarde van een gebied te bepalen, gaat daarmee een stapsgewijs onderzoekstraject van start. Dit traject wordt aangeduid met het Archeologische MonumentenZorg proces (kortweg AMZ-proces). Zolang archeologische terreinen en verwachtingszones niet in bestemmingsplannen zijn opgenomen geldt dit stappenplan ook bij bestemmingsplanwijzigingen en vrijstellingsbesluiten. In tabel 3, (blz. 19), zijn de benodigde stappen binnen het AMZ-proces schematisch weergegeven. Hierbij moet worden bedacht dat bepaalde stappen in de praktijk soms kunnen worden overgeslagen of samengevoegd, waardoor het tijdspad wordt verkort. De duur van de verschillende stappen verschilt sterk van geval tot geval. Hiermee dient rekening gehouden te worden. Archeologie blijft uiteindelijk maatwerk. Middels het AMZ-proces dient voorkomen te worden dat archeologische sporen over het hoofd worden gezien, waardoor zij ongezien verloren gaan of alleen via een kostbare last-minute reddingsoperatie kunnen worden gedocumenteerd. Bovendien kan een slecht uitgevoerd AMZproces leiden tot discussie en stagnatie in de planprocedure en het vergunningentraject, met alle gevolgen van dien. Een dergelijke situatie verkleint de kans op succesvolle inpassing van archeologische waarden. Een goed uitgevoerd AMZ-proces is dus van belang. De gemeente acht het daarom noodzakelijk om bij nieuw op te starten inrichtingsprojecten de noodzakelijke archeologische werkzaamheden van meet af aan op te nemen in de projectdefinitie, de planning en de projectbegroting. 4.3.2 Afwegingen onderzoekseisen Voor de op de beleidskaart als categorie 1 t/m 9 aangemerkte terreinen kan, in de lijn van de Wamz, van initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een (financiële) inspanning gevraagd worden om archeologische resten op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Hierbij geldt wel dat het moet gaan om ingrepen met een minimale diepte en een minimale oppervlakte. De Wamz geeft voor wat betreft de oppervlakte van ingrepen waaraan eisen gesteld kunnen worden op het gebied van archeologisch onderzoek een minimum aan van 100m². (In de Wamz wordt geen dieptemaat aangegeven.) De wet stelt echter ook dat de gemeenteraad kan besluiten hiervan af te wijken. De gemeente Sint-Michielsgestel heeft ervoor gekozen om in bepaalde gebieden al onderzoek te kunnen eisen bij ingrepen kleiner dan 100m². Uit onderzoek is namelijk naar voren gekomen dat gebieden met een vastgestelde archeologische waarde vaak een hoge dichtheid aan archeologische resten kennen, waardoor ook kleine ingrepen een grote impact kunnen hebben op het bodemarchief. Anderzijds is het in gebieden met een lage archeologische verwachting bij ingrepen groter dan 100m² niet altijd noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor elk gebied op de archeologische beleidskaart is dus een, op de situatie van de gemeente Sint-Michielsgestel toegesneden, regime geformuleerd met betrekking tot de omvang van de ingrepen en de bijbehorende archeologische randvoorwaarden. Als een bodemverstorende ingreep de in het bestemmingsplan gestelde grenzen overschrijdt kan de gemeente van de initiatiefnemer een archeologisch onderzoek eisen. Of een onderzoek geëist wordt hangt af van de omvang van de ingreep en de mate van kennis die al over het betreffende gebied aanwezig is. Als er over een terrein reeds voldoende archeologische kennis bekend is, zal geen of slechts minimaal onderzoek worden geëist. De gemeente beslist wanneer onderzoek noodzakelijk is, waarbij het uitgangspunt is dat niet meer wordt geëist dan noodzakelijk is. Het AMZ-proces is een vorm van trechtering, waarbij begonnen wordt met betrekkelijk eenvoudige en goedkope onderzoeksmethoden, en waarbij de meer complexe en kostbare werkzaamheden pas later in het proces worden toegepast, alleen wanneer dit noodzakelijk is. Iedere stap eindigt met de afweging door de gemeente of er voldoende informatie is om een selectiebesluit te kunnen nemen. Als er niet voldoende informatie is verkregen over de aard en kwaliteit van de eventuele archeologische resten (en dus over de gevolgen van de geplande ingreep) kan de gemeente geen selectiebesluit nemen. De gemeente zal dan verlangen dat de initiatiefnemer aanvullend onderzoek laat verrichten waarmee de benodigde informatie wordt verzameld over de aard en kwaliteit van de aanwezige archeologische resten. 17

4.3.3 Selectiebesluit Op basis van een onderzoeksrapport waarin de archeologische waarde van een terrein in voldoende mate is vastgesteld, neemt de gemeente een zogenaamd selectiebesluit over het al dan niet verlenen van een vergunning, en over het al dan niet daaraan verbinden van nadere voorwaarden (zoals aanpassing van het bouwplan, het uitvoeren van een opgraving of het archeologische begeleiding). De term selectiebesluit is overgenomen uit de KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie), maar komt in de bestaande terminologie bij planprocedures niet voor. Een selectiebesluit betreft het standpunt van de gemeente over hetgeen de initiatiefnemer moet doen om verantwoord met archeologische resten om te gaan. Dit standpunt maakt in de praktijk meestal onderdeel uit van de bouw-, aanleg- of sloopvergunning, of van de ruimtelijke onderbouwing van de wijziging van een bestemmingsplan. In het beleidsplan wordt het selectiebesluit aangeduid als randvoorwaarden aan de vergunning. Gezien de grote financiële, planologische en cultuurpolitieke consequenties die aan archeologische selectiebesluiten verbonden kunnen zijn, is het van het grootste belang dat dit soort besluiten op een transparante, rechtvaardige en rechtmatige wijze tot stand komen. Het op de juiste wijze uitvoeren van het AMZ-proces, en het door gekwalificeerde personen laten toetsen van rapporten en bepalen van randvoorwaarden aan vergunningen, zijn van het grootste belang voor alle partijen en voor het bodemarchief. 4.3.4 Voorwaarden aan de vergunning De randvoorwaarden die aan een vergunning worden gesteld zijn maatwerk, maar vallen in een aantal categorieën uiteen: Er worden geen randvoorwaarden verbonden aan de vergunning. De bouwvergunning wordt verleend maar er dienen technische aanpassingen plaats te vinden waardoor de archeologische resten behouden kunnen worden. In de praktijk betekent dit vaak dat bijvoorbeeld het palenplan wordt aangepast. Dit kan extra kosten met zich meebrengen voor de initiatiefnemer. Er wordt verplicht gesteld dat, voorafgaand aan de werkzaamheden, een archeologische opgraving wordt uitgevoerd van de resten die anders door de werkzaamheden verloren zullen gaan. Hiermee wordt behoud ex situ van de resten bewerkstelligd. De opgraving wordt uitgevoerd op basis van een door de gemeente vastgesteld Programma van Eisen en dient te worden uitgevoerd door een instantie met een opgravingsvergunning. De opgraving mondt uit in een basisrapportage conform de richtlijnen van de KNA. In bijzondere gevallen kan de uitvoering van de geplande werkzaamheden worden begeleid door een archeoloog, waarbij deze de gelegenheid krijgt om belangrijke zaken te documenteren. De voorwaarden waaronder een archeologische begeleiding mag worden uitgevoerd zijn vastgelegd in de KNA. De begeleiding wordt uitgevoerd op basis van een door de gemeente vastgesteld Programma van Eisen en dient te worden uitgevoerd door een instantie met een opgravingsvergunning. De begeleiding mondt uit in een basisrapportage conform de richtlijnen in de KNA. 4.3.5 Kwaliteitsbewaking Voor de verschillende onderzoeksstappen van het AMZ-proces gelden kwalitatieve randvoorwaarden. Dit zijn deels landelijk geldende kwaliteitsnormen, deels algemene voor de gehele gemeente geldende randvoorwaarden en deels specifieke, op de betreffende locatie en het betreffende onderzoek geformuleerde, randvoorwaarden. Voor alle stappen geldt dat de uitvoering ervan dient plaats te vinden conform specificaties vastgelegd in de protocollen en leidraden van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA); Voor het uitvoeren van de stappen 1 en 2 van tabel 3 (blz. 19) zijn door de gemeente standaardeisen opgesteld (zie bijlage B en C); Voor de stappen 2, 3, 4 en 5 van tabel 3 (blz. 19) geldt dat uitvoering is voorbehouden aan bedrijven met een opgravingsvergunning; Voor het uitvoeren van de stappen 3, 4, en 5 van tabel 3 (blz. 19) dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden door de gemeente. Dit PvE dient goedgekeurd en vastgesteld te worden door de senior archeoloog van de gemeente. 18

Tabel 3: Schematisch overzicht van het Archeologische Monumentenzorgproces.

4.4 Toezicht op de kwaliteit van het onderzoek In haar rol als bevoegd gezag houdt de gemeente toezicht op de kwaliteit van het archeologisch onderzoek. Op grond van de herziene Monumentenwet 1988 is eenieder, die beroepshalve archeologische werkzaamheden verricht, gehouden aan de uitvoeringseisen, zoals geformuleerd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De gemeente heeft de plicht om bij uitvoering van archeologisch onderzoek erop toe te zien dat dit gebeurt door daartoe toegelaten bedrijven en conform de procedures en specificaties van de KNA. Dat geldt zowel voor de werkzaamheden waarvoor de gemeente als opdrachtgever fungeert, als voor werkzaamheden die door de gemeente op grond van een vergunningaanvraag verlangd worden van initiatiefnemers. Bij de kwaliteitscontrole van het onderzoek toetst de gemeente zowel het veldwerk als de onderzoeksrapportage aan de landelijke normen (KNA), de standaardeisen van de gemeente en door de gemeente opgestelde randvoorwaarden (PvE). 4.5 Handhaving Naast het toezicht op de kwaliteit van het onderzoek is de gemeente ook verantwoordelijk voor het toezicht op het naleven van de regels die in het bestemmingsplan worden gesteld en de randvoorwaarden die aan een vergunning worden gesteld. De volgende zaken dienen door middel van handhaving te worden gecontroleerd: Het toezien of er geen werkzaamheden plaatsvinden zonder vergunning, die op grond van de omvang van de ingreep wel vergunningsplichtig zijn; Het toezien of bij werkzaamheden, waarvoor op grond van de geringe verstoring vergunning is verleend, de grond niet meer wordt verstoord dan in het bouwplan is aangegeven. Het toezien of bij werkzaamheden, waarvoor vergunning is verleend met als randvoorwaarde technische aanpassingen van het bouwplan, de technische maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Het toezien of bij werkzaamheden, waarvoor vergunning is verleend onder voorwaarde dat eerst archeologisch onderzoek dient plaats te vinden, onderzoek ook daadwerkelijk is uitgevoerd en het terrein is vrijgegeven. Het vrijgeven van een terrein gebeurt door het ondertekenen van een opleveringsrapport. Bij het constateren van een overtreding op één van bovenstaande punten kan besloten worden de werkzaamheden stil te leggen en alsnog de benodigde stappen te laten uitvoeren. Indien dit niet meer mogelijk is, omdat de werkzaamheden de archeologische resten al geheel hebben verstoord, zal aangifte worden gedaan bij de politie. 4.6 Voorlichting en informatie voor betrokkenen Publieksparticipatie vormt vanzelfsprekend een belangrijk onderdeel van de archeologische activiteiten in Sint-Michielsgestel. De betrokkenheid van de bevolking bij de resultaten van archeologisch onderzoek is van groot belang voor het creëren van draagvlak voor het beleid. Het vergroten van de betrokkenheid van de bevolking kan plaatsvinden op diverse niveaus. Voorafgaand aan archeologische onderzoeken zullen de leden van de heemkundeverenigingen benaderd worden met het verzoek hun expertise te delen met de professionele archeologen. Ook zullen zij, indien de werkzaamheden dat toelaten, de gelegenheid krijgen mee te werken tijdens de opgravingen. Tijdens het onderzoek zal waar mogelijk door middel van de lokale media aandacht besteed worden aan de opgravingen en de resultaten. De onderzoeksrapportages, die binnen twee jaar na afronding van het veldwerk dienen te verschijnen, zijn openbaar en zullen ter beschikking worden gesteld aan de heemkundeverenigingen. Indien gewenst kunnen zij zorgdragen voor een populaire vertaling van de resultaten in bijvoorbeeld het heemkundige tijdschrift. De gemeente Sint-Michielsgestel verkeert in de gelukkige omstandigheid dat zij binnen haar grondgebied een oudheidkundig museum huisvest dat aandacht besteedt aan de rijke Romeinse