Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Rijksoverheid EU-GHS. Eén systeem voor indelen, etiketteren en verpakken van chemische stoffen en mengsels

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Ter onderbouwing van het advies aan de minister van VWS zijn daarnaast de volgende specifieke vragen geformuleerd:

VERPLICHTE INFORMATIE WEGLATEN

Commercieel voordeel uit nieuwe technologieën

Wat betekent EU-GHS voor u?

Chemische Feitelijkheden is een uitgave van Samsom H.D. Tjeenk Willink bv in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Chemische

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat betekent EU-GHS voor u?

VROM: beleid en regelgeving t.a.v. emissies

BIJLAGE DEEL 1 RISICOBEOORDELING. 2. is dat aanvullende gegevens en/of tests nodig zijn. Deze conclusie is op de volgende gronden bereikt:

Wat betekent EU-GHS voor u?

Wat betekent EU-GHS voor u?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat betekent EU-GHS voor u?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Registratie Evaluatie Autorisatie. CHemische. REACH en arbeidsomstandigheden. van. stoffen VROM / DGM / SAS. 15 de Symposium NVVA, 22-23

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat betekent EU-GHS voor u?

DOSIS SOLA FACIT VENEMUM

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat betekent EU-GHS voor u?

REACH: Nieuwe regels voor chemische stoffen. Informatie voor fabrikanten (producenten) en importeurs van chemische stoffen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De meest milieuvriendelijke PVC Vloer

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat betekent EU-GHS voor u?

ONTWERPRESOLUTIE. NL In verscheidenheid verenigd NL. Europees Parlement B8-1228/

Veilig gebruik van UV-uithardende inkten Een case study bij Océ-Technologies B.V. Jannie Jansema

REACH: Nieuwe regels voor chemische stoffen Informatie voor distributeurs (handelaren) van chemische stoffen, preparaten en/of stoffen in voorwerpen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REACH: Nieuwe regels voor chemische stoffen. Informatie voor producenten van chemische preparaten en/of stoffen in voorwerpen

Samenvatting van: Effecten van het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) op de waterkwaliteit.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

(2008/C 149/04) (Voor de EER relevante tekst)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening. WETTELIJK KADER

Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag VGP/PSL apr. 08

ACTIVITEITENVERSLAG OVER HET VIERDE WERKINGSJAAR

REACH en EU-GHS: nieuwe regels voor chemische stoffen

memo Luchtkwaliteit Rijksweg 20-1 te Drempt

Webinar hoofdregistrant CSA/CSR (I) Deel 1 Inleiding chemische veiligheidsbeoordeling (CSA) 9 maart Wim De Coen, ECHA.

Intentieverklaring milieuzone voor lichte bedrijfsauto s

Bijlage(n) Uw brief van Uw kenmerk Documentnummer Landgraaf, oktober 201 6

memo INLEIDING WETTELIJK KADER aan: Johan van der Burg datum: 7 maart 2012 Luchtkwaliteit heemtuin in Gorsel project:

Medicijnresten in water: geslachtsverandering bij vissen, maar heeft het ook invloed op de mens? Geneesmiddelen en ecologie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2018D22525 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Aan de slag met de uitdagingen uit Europa

Bezoekadres Kenmerk Bijlage(n) Samenvatting

(Voor de EER relevante tekst)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Risicoschatting emissie PFOA voor omwonenden

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T

memo INLEIDING WETTELIJK KADER aan: Johan van der Burg datum: 26 maart 2013 Luchtkwaliteit parkeerterrein Fort Pannerden project:

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Samenvatting. Achtergrond

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ACTIVITEITENVERSLAG OVER HET EERSTE WERKINGSJAAR

S A M E N V A T T I N G

Reach en GHS. 11 februari 2010 / Utrecht

STAATSCOURANT. Nr

Vraag 1 Wat is uw reactie op de berichten in het Algemeen Dagblad over het aantreffen van GenX in drinkwater op meerdere locaties?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

Aan de minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus EK DEN HAAG. Geachte heer Kamp,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het gebruik van alternatieven voor dierproeven ten behoeve van REACH

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Weekmakers. Groene grondstoffen bieden nieuwe mogelijkheden KARIN MOLENVELD

Stand van zaken (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen (en een klein beetje REACH)

Beoordeling gezondheidsrisico's door sporten op kunstgrasvelden met rubbergranulaat

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

REACH Een introductie in de nieuwe EU-wetgeving voor chemische stoffen voor leveranciers van Akzo Nobel

A7-0319/ Voorstel voor een richtlijn (COM(2013)0102 C7-0047/ /0062(COD)) Door de Commissie voorgestelde tekst

Beleidende nota Onderdeel B2 van het project "Veilige fiets en letselpreventie" van het Masterplan Fiets

Informatiebijeenkomst Kunstgrasvelden. 17 juli 2017 Denk daadwerkelijk.

Inschatting gezondheidsrisico s grafietregen Wijk aan Zee RIVM 2019

Ethanol? Welke wettelijke verplichtingen zijn van toepassing?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BIJLAGE IV: INZAKE DE BEOORDELING VAN DE KWALITEIT VAN HET MARIENE MILIEU

De Nederlandse rubber- en kunststofindustrie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bescherming van werknemers tegen blootstelling aan kankerverwekkende agentia.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Overzicht indeling stoffen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 492 Weekmakers Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTE- LIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 12 juli Hierbij bied ik u, mede namens mijn ambtgenoten van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Verkeer en Waterstaat, het beleidsstandpunt Weekmakers aan. In het beleidsstandpunt PVC (Kamerstuk 1997 1998, 25 723, nr. 1) is een beleidsstandpunt over weekmakers toegezegd. Weekmakers zijn stoffen die op grote schaal worden toegepast in producten zoals kunststof (PVC), verf, inkt en lijm. In het beleidsstandpunt Weekmakers wordt een zo volledig mogelijk overzicht gegeven van toegepaste weekmakers, hun toepassingsgebieden, mogelijke gevaren en risico s en het daaruit volgende beleid en maatregelen ter vermindering van deze gevaren en risico s voor mens en milieu. Het beleidsstandpunt Weekmakers is gestoeld op zowel het vigerende «oude» beleid op gebied van stoffen als het door de Tweede Kamer geaccordeerde nieuwe stoffenbeleid (SOMS). Omdat de Europese risicobeoordelingen voor een aantal weekmakers nog niet zijn afgerond, moet dit beleidsstandpunt worden gezien als een momentopname. In dit beleidsstandpunt is een onderscheid gemaakt tussen weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken en weekmakers waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn. Met betrekking tot de eerste groep zijn duidelijke beleidsspeerpunten geformuleerd en is aangegeven waarvoor nationaal beleid zal worden ontwikkeld of een gerichte inzet in de EU zal worden gevraagd. Voor de weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken of waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn, moeten volgens het nieuwe stoffenbeleid vóór eind 2002 aanvullende gegevens beschikbaar zijn. KST62952 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2002 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 1

Daarnaast heeft het bedrijfsleven initiatieven geformuleerd, waarmee invulling wordt gegeven aan hun verantwoordelijkheid op gebied van weekmakers. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 2

BELEIDSSTANDPUNT WEEKMAKERS Stand van zaken Juni 2002 Gezamenlijk standpunt van de ministers van EZ, SZW, VROM, VWS en V&W INHOUDSOPGAVE Samenvatting 4 1 Inleiding 10 1.1 Wat zijn weekmakers? 10 1.2 Waarom een beleidsstandpunt weekmakers? 11 1.3 Doel van het beleidsstandpunt weekmakers 12 1.4 Verantwoording 13 1.5 Leeswijzer 14 2 Relevante informatie over weekmakers en beleid 15 2.1 Inleiding 15 2.2 Indeling weekmakers op basis van gevaarsaspecten in categorieën van zorg 15 2.3 Weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn: nadere informatie 17 2.3.1 Inleiding 17 2.3.2 Gebruik en emissies 17 2.3.3 Resultaten concept EU-risicobeoordelingen 18 2.3.4 Overige relevante informatie 21 2.4 Weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn: beleid 21 2.4.1 Nederlands standpunt voor inbreng in het EU-beleid 21 2.4.2 Nationale nieuwe stoffenbeleid 23 2.4.3 Specifieke toepassingen 23 2.4.4 Conclusies beleid weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn 24 2.5 Weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken: nadere informatie 25 2.6 Weekmakers waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn: nadere informatie 26 2.7 Beleid voor weekmakers waarvoor gegevens ontbreken 26 2.8 Overige relevante informatie 26 3 Uitvoering beleid 28 3.1 Inleiding 28 3.2 Speerpunten van het beleid 29 3.3 Aanvullend nationaal beleid 30 3.4 Initiatieven van het bedrijfsleven in relatie tot uitvoering 31 Bijlagen 1 1 Literatuurlijst 2 (Inter)nationale kaders en beleidsuitgangspunten in relatie tot weekmakers 3 Onderbouwing indeling van weekmakers in categorieën van zorg 4 Productie, toepassingsgebieden en emissies van weekmakers 5 Voorkomen van weekmakers in het Nederlandse milieu 6 Brief van VNO-NCW aan de minister van VROM 7 Brief van Greenpeace aan de minister van VROM 8 Afkortingenlijst 1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 3

SAMENVATTING Inleiding Weekmakers zijn stoffen die op grote schaal worden toegepast om kunststoffen flexibeler te maken of eigenschappen van producten te verbeteren. Ze worden gebruikt in zeer veel producten zoals verf, inkt, lijm en kunststoffen zoals polyvinylchloride (PVC). Deze producten vervullen een belangrijke maatschappelijke functie. Er zijn verschillende weekmakers, zoals ftalaten, trimellitaten, adipaten, sebacaten, fosfaten, dibenzoaten, citraten en gechloreerde paraffines. Vanuit het oogpunt van milieu en gezondheid zijn er gegronde redenen om aandacht aan weekmakers te schenken. Hoewel emissies vanuit Nederlandse puntbronnen de laatste jaren al flink zijn gereduceerd, vinden er met name tijdens de gebruiksfase, maar ook tijdens de productie en afvalfase, aanzienlijke emissies plaats. Dit komt omdat weekmakers niet (volledig) chemisch zijn gebonden in het materiaal waarin zij worden toegepast. Daarom zijn de weekmakers, die in grote hoeveelheden in producten worden toegepast, zoals de ftalaten, als diffuse belasting in ieder milieucompartiment terug te vinden. De diverse groepen weekmakers en daarbinnen de individuele weekmakers hebben verschillende eigenschappen, waardoor de effecten op mens en milieu per stof verschillen. In dit beleidsstandpunt wordt een zo volledig mogelijk overzicht gegeven van alle weekmakers, hun toepassingsgebieden, mogelijke gevaren en risico s en het daaruit volgende beleid leidend tot maatregelen ter vermindering van deze gevaren en risico s voor mens en milieu. Ten behoeve van dit beleidsstandpunt zijn alle weekmakers ingedeeld op basis van de beschikbare hoeveelheid informatie, namelijk weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken en weekmakers waarvoor nauwelijks of geen gegevens zijn. Doel In dit beleidsstandpunt weekmakers is het standpunt van het kabinet weergegeven over het gebruik van stoffen die als weekmaker worden toegepast. Doel van dit beleidsstandpunt is ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden genomen dat een veilig gebruik van weekmakers in alle fasen van de levenscyclus (van chemisch product, in de werkomgeving, via (consumenten)producten naar afval en hergebruik) gerealiseerd wordt, zodat mens en milieu geen of verwaarloosbare- gevaren en risico s lopen. Dit beleidsstandpunt is een momentopname. Bij het opstellen van het beleidsstandpunt heeft de overheid het bedrijfsleven en de milieubeweging geconsulteerd. Door het formuleren van initiatieven heeft het bedrijfsleven in het beleidsstandpunt aangegeven hoe het op dit moment zijn verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van weekmakers. Relatie beleidsstandpunt weekmakers en stoffenbeleid Dit beleidsstandpunt is gestoeld op zowel het vigerende «oude» beleid op gebied van stoffen als, voor zover reeds mogelijk op basis van beschikbare instrumenten, het door de Tweede Kamer geaccordeerde nieuwe stoffenbeleid (Strategienota Omgaan met Stoffen, SOMS, VROM 2001A). De kern van het «oude» stoffenbeleid is vastgelegd in de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS) en in de EU-risicobeoordelingen in het kader van de EU-verordening bestaande stoffen (793/93/EEC) en de daaruit voortvloeiende EU-risicoreductiestrategieën waarin zonodig risicoreducerende maatregelen worden vastgesteld. De EU-risicobeoordeling voor de Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 4

weekmakers die in dit beleidsstandpunt aan de orde komen (DBP (dibutylftalaat), DIDP (diisodecylftalaat), BBP (butyl-benzylftalaat), DEHP (diethyl-hexylftalaat), DINP (diisononylftalaat) en de midden- en langketenige chloorparaffines) zijn nog niet afgerond. In dit beleidsstandpunt zijn de resultaten van de concept EU-risicobeoordeling weergegeven en deze conclusies kunnen dus nog wijzigen. Het beleid voor stoffen waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, is geformuleerd volgens het «oude stoffenbeleid». Dit beleidsstandpunt geeft, onder voorbehoud van wijzigingen in de concept EU-risicobeoordeling, voor bovenstaande stoffen de beleidsvoornemens weer die uitgangspunt zullen zijn voor het Nederlands standpunt voor de nog op te stellen EU-risicoreductiestrategie. In dit beleidsstandpunt zijn tevens een aantal toepassingen van weekmakers als speerpunten van het beleid op gebied van weekmakers geformuleerd. Het nieuwe stoffenbeleid bevat een aantal nieuwe elementen zoals een grotere verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven, het door het bedrijfsleven op korte termijn genereren en verzamelen van ontbrekende relevante gegevens voor stoffen, het indelen van stoffen op basis van gevaarseigenschappen in categorieën van zorg, openbaarheid van kennis, het adequaat vervangen van gevaarlijke stoffen door stoffen die geen of minder risico opleveren en het operationaliseren van ketenverantwoordelijkheid. Deze uitgangspunten zullen waar relevant toegepast worden in dit beleidsstandpunt. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft voor dit beleidsstandpunt de weekmakers op basis van gevaarseigenschappen ingedeeld in een categorie van zorg (zeer ernstige zorg, ernstige zorg, zorg, geringe zorg, geen gegevens). Weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn: nadere informatie Van alle weekmakers worden ftalaten het meest toegepast, ruim 90% van de totale toegepaste hoeveelheid weekmakers. Het Nederlandse jaarlijkse gebruik van ftalaten wordt geschat op 30 000 ton, waarvan zo n 325 ton jaarlijks diffuus (vanuit producten) geëmitteerd wordt. Belangrijke producten waarin ftalaten worden gebruikt zijn vloerbedekking, dekzeil, kabels, medische toepassingen, diverse deklagen (bijvoorbeeld voor stoelen), bedekking van de onderkant van auto s, bouwplaten, speelgoed, verf, lijm, inkt en cosmetica. De grootste emissies naar alle milieucompartimenten (indirecte blootstelling van de mens) komen voort uit producten zoals bedekking van de onderkant van auto s, dekzeilen, bouwplaten en verf. Toepassingen zoals verf, vloerbedekking, cosmetica, speelgoed en inkt kunnen ook tot directe humane blootstelling van de consument leiden. Daarnaast kunnen werknemers tijdens productieprocessen van weekmakers en producten waarin weekmakers worden toegepast direct blootgesteld worden. Voor de belangrijkste weekmakers worden, zoals reeds eerder vermeld, in de EU risicobeoordelingen opgesteld. Uit deze EU-risicobeoordelingen komt door middel van toetsing aan normen naar voren of er al dan niet risico s voor mens en milieu optreden en of risicobeperkende maatregelen noodzakelijk zijn. Een conclusie kan ook zijn dat er meer gegevens nodig zijn om de risico s goed te kunnen beoordelen. Hieronder staan de voorlopige conclusies weergegeven van de concept EU-risicobeoordelingen: De concept EU-risicobeoordeling voor DEHP duidt op risico s voor de mens bij een groot aantal toepassingen van DEHP als weekmaker. Als risicogroepen zijn vastgesteld: werknemers, baby s, kinderen en patiënten (die gebruik maken van medische toepassingen met DEHP, bijvoorbeeld door een bloedtransfusie). Ook treedt er een risico op voor de mens via indirecte blootsteling via het milieu (baby s, kinderen en volwassenen). DEHP is te beschouwen als reproductietoxisch (schadelijk voor de vruchtbaarheid) voor de mens (classificatie in categorie Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 5

2). Er worden geen risico s voor het milieu vastgesteld, maar er wordt nog een aanvullende studie uitgevoerd om de mogelijke risico s voor vissen via voeding (plankton) vast te stellen. Najaar 2002 zullen deze aanvullende gegevens beschikbaar zijn. De EU-risicobeoordeling van DBP is vrijwel afgerond. In het concept van deze EU-risicobeoordeling is een risico geïdentificeerd voor blootstelling op de werkplek. Voor de andere humane scenario s zijn geen risico s aangetoond. DBP is te beschouwen als reproductietoxisch voor de mens (classificatie categorie 2). Voor DBP zijn effecten op planten aangetoond via directe blootstelling uit de lucht. In de concept EU-risicobeoordeling wordt om extra gegevens over effecten op planten gevraagd om de risico s voor het ecosysteem te kunnen vaststellen. Najaar 2002 zullen deze gegevens beschikbaar zijn. Voor de concept EU-risicobeoordeling van BBP zijn op dit ogenblik in de EU nog studies gaande naar mogelijke effecten op planten en effecten op de hormoonhuishouding van vissen. Conceptversies van de EU-risicobeoordeling duiden op een mogelijk risico voor het ecosysteem (bodem, water, sediment) bij specifieke industriële processen. BBP wordt beschouwd als reproductietoxisch voor de mens (er ligt een voorstel voor classificatie in categorie 2). Voor DINP en DIDP zijn in de concept EU-risicobeoordeling geen risico s geïdentificeerd voor mens en milieu bij het huidige gebruik. In de concept EU-risicobeoordeling voor DIDP wordt echter wel een risico vastgesteld voor babyspeelgoed, indien deze stof als vervanger gebruikt zal gaan worden voor andere ftalaten. DIDP wordt vooralsnog niet in speelgoed gebruikt. Voor DINP is er een risico voor toepassing in babyspeelgoed vastgesteld door het Wetenschappelijk Comité dat adviseert over de EU-risicobeoordeling. Voor middenlangketenige chloorparaffines wijzen de voorlopige conclusies van de risicobeoordeling op risico s voor de mens (als gevolg van blootstelling via moedermelk en koemelk) en het aquatisch milieu. Voor langketenige chloorparaffines wordt door het Verenigd Koninkrijk een concept-risicobeoordeling opgesteld, waaruit risico s voor het milieu lijken op te treden. Tevens wordt vastgesteld dat er een groot gebrek aan gegevens is. De risico-evaluatie voor de mens moet nog opgesteld worden. De eerste resultaten worden in 2003 verwacht. De indeling in categorieën van zorg op grond van gevaarseigenschappen conform het nationale nieuwe stoffenbeleid (SOMS) hebben tot gevolg dat de chloorparaffines, DEHP, BBP en DBP in de categorie «zeer ernstige zorg» ingedeeld worden. Op basis van gevaarseigenschappen worden DINP en DIDP ingedeeld in de categorie «geringe zorg». Weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn: beleid Gegeven de informatie die bekend is over bovengenoemde weekmakers zal de overheid een aantal speerpunten in het beleid gaan hanteren. Daarnaast zal Nederland een gerichte inzet van de EU vragen en zal er sprake zijn van aanvullend nationaal beleid, zoals hieronder wordt beschreven. Speerpunten van het beleid Een aantal specifieke toepassingen van weekmakers brengt volgens de concept EU-risicobeoordeling dusdanige risico s met zich mee, dat het door de overheid noodzakelijk wordt gevonden dit als speerpunt van het beleid op gebied van weekmakers te gaan hanteren. Het gaat hierbij om de volgende toepassingen: Babyspeelgoed en kinderverzorgingsartikelen. Binnen de EU geldt nu Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 6

een tijdelijk verbod voor DEHP, DBP, BBP, DINP, DIDP en DNOP in deze producten. Het ministerie van VWS heeft een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) in voorbereiding. In deze AmvB wordt gebruik van deze weekmakers in Nederland structureel verboden in babyspeelgoed en kinderverzorgingsartikelen (waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze in de mond genomen kunnen worden). Deze AMvB zal naar verwachting nog in 2002 in werking treden. Arbeidsmilieu. Omdat de huidige MAC-waarden voor DEHP en DBP volgens de EU-risicobeoordeling niet voldoende garantie lijken te geven voor bescherming van werknemers, zal het ministerie van SZW het initiatief nemen om deze Nederlandse MAC-waarden zo spoedig mogelijk (en mogelijk tijdelijk) op nationaal niveau aan te passen aan deze nieuwe inzichten. Gechloreerde paraffines. Voor kortketenige chloorparaffines is in Nederland een AMvB van kracht, waarin het gebruik van deze stof in bijna alle toepassingen is verboden. Recentelijk heeft ook de EU een richtlijn aangenomen, waarin beperkingen aan het gebruik van kortketenige chloorparaffines worden gelegd. Op basis van de risico s uit de concept EU-risicobeoordeling van middenlangketenige chloorparaffines is het zeer waarschijnlijk dat ook voor deze stof binnen de EU maatregelen worden voorgesteld na afronding van de risicobeoordeling. Indien in september 2002 door aanvullend onderzoek geconcludeerd wordt dat risico s als gevolg van blootstelling via moeder- en koemelk optreden, zal Nederland sterk aandringen om, vooruitlopend op de rest van de risicobeoordeling en de reguliere EU-risicoreductieprocedure, reeds risicoreducerende maatregelen te treffen. DBP. Nederland heeft in de EU-risicoreductiestrategie van DBP voorgesteld om DBP niet meer toe te staan in consumentenproducten, zoals in verf, lijm, inkt en cosmetica. DEHP. Voor deze weekmaker zal na vaststelling van de EU-risicobeoordeling (najaar 2002), door Nederland worden aangedrongen op snelle en accurate maatregelen in de EU, die de dan vastgestelde risico s moeten wegnemen. Ter vermindering van diffuse emissies naar het milieu en daardoor indirecte blootstelling van de mens zouden producten die gepaard gaan met grote emissies van DEHP, zoals bedekkingen van onderkanten van auto s, bouwplaten en dekzeilen, onderdeel moeten uitmaken van de risicoreducerende maatregelen. Nederlandse standpunten die zullen worden ingebracht in het EU beleid: Voor DEHP, DBP, (midden)langketenige chloorparaffines en mogelijk BBP is het zeer waarschijnlijk dat in Europees kader risicoreducerende maatregelen zullen worden afgesproken na afronding van de EU-risocobeoordeling. Voor DEHP en DBP is het traject van de EU risicoreductiestrategie gestart. Nederland zal in internationale kaders aandringen op snelle en effectieve maatregelen voor die toepassingen waarvoor in de definitieve EU-risicobeoordeling risico s vastgesteld worden. De indeling van DEHP, DBP, BBP, chloorparaffines in de categorie «zeer ernstige zorg» van het nationale nieuwe stoffenbeleid is in lijn met de uit de concept EU-risicobeoordeling voortkomende noodzaak voor risicoreducerende maatregelen voor een aantal toepassingen van deze weekmakers. Voor deze weekmakers is risicoreductie mogelijk door emissiebeperking of vervanging van milieubezwaarlijke door minder milieubezwaarlijke stoffen. Ook kan worden overgestapt op andere materialen, waarbij toevoeging van weekmakers niet noodzakelijk is. Bij deze afwegingen spelen technische en economische factoren ook een belangrijke rol. Een beperking bij het nemen van dwingende maatregelen vanuit de Nederlandse overheid op dit moment is, aangezien het EU-risicoreductie- Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 7

spoor voor deze stoffen nog niet is afgerond, dat nu ingestelde nationale dwingende maatregelen voor deze stoffen zullen leiden tot verstoring van de interne Europese markt. Daarbij komt dat de markt van weekmakerproducten zeer internationaal georiënteerd is. Veel producten waarin weekmakers verwerkt zijn worden kant en klaar geïmporteerd. In Nederland is slechts één weekmakerproducent. Het is daarom van belang dat de in dit beleidsstandpunt beschreven beleidsvoornemens actief in de daarvoor bestemde EU-kanalen uitgedragen wordt. Aanvullend nationaal beleid De overheid zal, aanvullend op bovenstaande speerpunten en inbreng in het EU-beleid de volgende stappen zetten: Medische hulpmiddelen. Een aantal toepassingen van DEHP in medische hulpmiddelen brengt volgens de concept-risicobeoordeling risico s met zich mee voor bepaalde risicogroepen (neonaten, baby s en kinderen), die als voldoende belangrijk beschouwd worden om nader te onderzoeken. Vooruitlopend op Europees beleid zal door het RIVM nog dit jaar het gebruik van medische hulpmiddelen vervaardigd met DEHP in Nederland worden geïnventariseerd in relatie tot de risicogroepen. Vervolgens zal eveneens de risico-analyse van de fabrikanten van de desbetreffende producten worden geëvalueerd. Ook zal de noodzaak van maatregelen tot minimalisering van de expositie aan ftalaten worden onderzocht, met name bij de risicogroepen neonaten, baby s en kinderen.op voorhand wordt geen algeheel verbod ingesteld op medische hulpmiddelen vervaardigd van PVC-DEHP vanwege het hierdoor in gevaar brengen van de verkrijgbaarheid van noodzakelijke medische hulpmiddelen waarbij een risk/benefit afweging zeer wel kan uitwijzen dat het aan de toepassing hiervan verbonden risico aanvaardbaar is. Een van de uitgangspunten van het nieuwe nationale stoffenbeleid is om geen persistente, bioaccumulerende, toxische (PBT) en carcinogene, mutagene of reproductietoxische (CMR) stoffen in consumentenproducten en open toepassingen te gebruiken en het zoveel mogelijk vermijden van dergelijke stoffen in industriële toepassingen. Dit uitgangspunt is van toepassing op DEHP, DBP, BBP en chloorparaffines, en zal verder worden uitgewerkt in het nieuwe stoffenbeleid. Voor weekmakers die in de categorie «zeer ernstige zorg» ingedeeld worden geldt volgens het nationale nieuwe stoffenbeleid de «in principe maatregel» «Nee (tenzij)», namelijk dat het onaanvaardbaar is dat deze stoffen na 2002 nog geproduceerd, verhandeld of op de markt gebracht worden. «In principe maatregelen» geven aan welke maatregelen door het bedrijfsleven op basis van de aanwezige kennis genomen moeten worden, tenzij uitgebreidere gegevens beschikbaar zijn die meer genuanceerde maatregelen rechtvaardigen. De overheid zal de instrumenten, die momenteel in het kader van het nationale nieuwe stoffenbeleid ontwikkeld worden, optimaal benutten om de in principe maatregel «Nee (tenzij)» door het bedrijfsleven te laten uitvoeren voor de weekmakers in de categorie «zeer ernstige zorg». Uitvoering van de «in principe maatregelen»is tevens afhankelijk van andere factoren dan de gevaarseigenschappen zoals blootstelling, risico s, nut en noodzaak. De huidige Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) wordt eind 2002 herzien. Voor stoffen in de SOMS-categorie «zeer ernstige zorg» (waaronder DEHP, DBP, BBP) wordt in de nieuwe NeR een minimalisatieverplichting voorgesteld. Dit betekent dat bedrijven continue moeten streven naar het bereiken van een nulemissie naar de lucht. Op basis van een concreet stappenplan moet het voorkomen van de uitstoot van die stoffen naar de lucht expliciet overwogen worden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 8

Ook zal de overheid bezien in hoeverre fiscale instrumenten in de toekomst bruikbaar zijn om het gebruik van weekmakers te reguleren. Weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken: nadere informatie Er is een groot aantal weekmakers op de markt waarvoor relevante gegevens ten aanzien van risico s voor mens en milieu ontbreken. Dit zijn bijvoorbeeld trimellitaten, dibasische esters, fosfaten, benzoaten en citraten. Uit de onderbouwende rapporten van TNO en BKH blijkt dat het moeilijk is stoffen met elkaar te vergelijken als er (te) weinig gegevens beschikbaar zijn. In algemene zin duiden de wel beschikbare gegevens op een indeling van deze weekmakers in de volgende 2 groepen: Groep I: Hiertoe behoren o.a. de benzoaten (DPGDB), citraten (ATBC) en glycollaten, die met name qua toxicologie en afbreekbaarheid gunstiger eigenschappen bezitten dan groep II en daardoor op het eerste gezicht geschikter lijken als mogelijk alternatief voor milieubezwaarlijke weekmakers dan groep II. Groep II: Hiertoe behoren weekmakers met een aantal eigenschappen, die tot gevolg hebben dat inzet van deze stoffen als alternatief voor milieubezwaarlijke ftalaten en chloorparaffines waarschijnlijk niet tot milieuwinst leidt. Hierbij kunnen genoemd worden de fosfaten (BEHP, TEHP), die toxische, licht corrosieve en irriterende eigenschappen hebben. Een aantal trimellitaten hebben bioaccumulatieve en persistente eigenschappen. Weekmakers waarvoor geen gegevens zijn Onder de groep van weekmakers waar weinig tot niets van bekend is vallen tientallen ftalaten (met de afkortingen DNOP, DEP, DMP, MIDP, DTDP, BOP, DUP, MEHP), die allemaal (in beperkte mate) commercieel op de Nederlandse markt verkrijgbaar zijn. Ook van de families van de trimellitaten, dibasische esters, fosfaten, benzoaten en citraten zijn stoffen met een weekmakende functie in de handel waarvan in ieder geval de overheid geen gegevens voorhanden heeft. Weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken of waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn: beleid Als algemeen uitgangspunt van het nationale nieuwe stoffenbeleid wordt gehanteerd, dat de toepassing van stoffen (lees weekmakers) sterk wordt ontmoedigd indien er voor deze stoffen relevante gegevens ontbreken wat betreft hun effecten op het milieu en de gezondheid van de mens. In het kader van het nieuwe stoffenbeleid dient er voor alle stoffen die geproduceerd worden, op de markt zijn of worden gebruikt (dus ook voor alle weekmakers) voor eind 2002 een profiel van gevaarseigenschappen beschikbaar te zijn, op basis waarvan de stof ingedeeld wordt in een categorie van zorg. Indien er voor de betreffende weekmaker geen of onvoldoende informatie beschikbaar is, wordt hij ingedeeld in de categorie «geen gegevens», met de «in principe maatregel» dat het onaanvaardbaar is dat deze stof na 2002 nog geproduceerd, verhandeld of op de markt gebracht wordt (no data no market). De overheid zal voor weekmakers waarvan te weinig of niets bekend is bovenstaande lijn van het nieuwe stoffenbeleid hanteren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 9

Rol van het bedrijfsleven Ten behoeve van dit beleidsstandpunt hebben de relevante branches van de weekmakerproducenten en gebruikers van weekmakers in producten in een brief aan de minister van VROM een aantal initiatieven geformuleerd (bijlage 6). Het bedrijfsleven geeft daarmee invulling aan zijn verantwoordelijkheid voor wat betreft het verstandig en voorzichtig omgaan met weekmakers. Deze geformuleerde initiatieven hebben onder andere betrekking op verbetering van communicatie binnen de keten, het genereren van kennis, openbaarheid van kennis, inventarisatie van weekmakers binnen categorie zeer ernstige zorg en het met voorrang zoeken naar alternatieven voor die toepassingen waarvoor door de mate van blootstelling een onaanvaardbaar risico bestaat. Deze initiatieven zullen in de nog op te stellen werkplannen van de branches, in het kader van de uitvoering van het nationale nieuwe stoffenbeleid, geconcretiseerd en uitgevoerd worden. De overheid zal het bedrijfsleven actief aansporen om voor de weekmakers, waarvoor risico s zijn geconstateerd, reeds vooruitlopend op het EU-spoor, een traject in te zetten met als doel de vastgestelde risico s te verminderen. De overheid zal erop toezien dat de initiatieven, die door het bedrijfsleven zijn aangekondigd, in de nog op te stellen werkplannen van de branches in het kader van de uitvoering van het nationale nieuwe stoffenbeleid geconcretiseerd en uitgevoerd worden. Conclusie In dit beleidsstandpunt is een onderscheid gemaakt tussen weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken en weekmakers waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn. Met betrekking tot de eerste groep zijn duidelijke beleidsspeerpunten geformuleerd en is aangegeven waarvoor nationaal beleid zal worden ontwikkeld of gericht beleid in de EU zal worden ingezet. Voor de weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken of waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn, moeten volgens het nieuwe stoffenbeleid voor eind 2002 aanvullende gegevens beschikbaar zijn. Daarnaast heeft het bedrijfsleven initiatieven geformuleerd, waarmee invulling wordt gegeven aan zijn verantwoordelijkheid op gebied van weekmakers. 1. INLEIDING 1.1 Wat zijn weekmakers? Weekmakers zijn stoffen die op grote schaal worden toegepast om kunststoffen flexibeler te maken of eigenschappen van producten te verbeteren. Ze worden gebruikt in zeer veel producten zoals verf, inkt, lijm en kunststoffen zoals polyvinylchloride (PVC). Deze producten vervullen een belangrijke maatschappelijke functie. Er zijn verschillende weekmakers, zoals ftalaten, trimellitaten, adipaten, sebacaten, fosfaten, dibenzoaten, citraten en gechloreerde paraffines. Wat betreft toepassing van weekmakers in PVC kan gedacht worden aan producten als vloerbedekkingen, verpakkingen, folies en kabelisolaties. Ook worden weekmakers toegepast in de autosector, zoals in bedekking van de onderkant van auto s, dekzeilen voor vrachtwagens en in de bouw als onderdeel van dakbedekkingen en gevelbekledingen. Verder kunnen genoemd worden toevoeging aan producten als kunstleer, laarzen, medische hulpmiddelen, maar ook open toepassingen, zoals verf, inkt, lijm en cosmetica (TNO, 2002B). Chemisch gezien zijn weekmakers organische vloeistoffen met een geringe vluchtigheid en een hoog kookpunt die goed met bepaalde poly- Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 10

meren (met name PVC), verven en inkten kunnen worden gemengd (MEBO, 1996). De van nature wat stijve producten worden soepeler door de interactie tussen de weekmakermoleculen en de molecuulketens van deze stoffen. De belangrijkste groep van weekmakers zijn de ftalaten. Op grond van hun werking worden de weekmakers voor PVC ingedeeld in primaire en secundaire weekmakers. Primaire weekmakers kunnen zonder toevoeging van andere weekmakers worden toegepast, terwijl secundaire weekmakers door hun geringere mengbaarheid alleen samen met primaire weekmakers toegepast kunnen worden. Tot de primaire weekmakers behoren ftalaten, trimellitaten, fosfaten, benzoaten en citraten. Secundaire weekmakers zijn onder andere de groep van gechloreerde paraffines, olieextenders en geëpoxydeerde oliën (MEBO, 1996). Weekmakers kunnen vanuit hun toepassing tot één groep van stoffen worden gerekend. De verschillende families van stoffen (bijv. ftalaten en benzoaten) verschillen echter zeer sterk in hun fysische, chemische en toxicologische eigenschappen en hetzelfde geldt veelal ook voor de verschillende weekmakers binnen families (bijv. de ftalaten DEHP en DINP). Omdat voor ftalaten veel gegevens beschikbaar zijn en door de duidelijke verschillen wat betreft eigenschappen en mogelijke risico s zullen ze niet als groep behandeld worden, maar individueel. 1.2 Waarom een beleidsstandpunt weekmakers? Vanuit milieu- en gezondheidsoogpunt zijn er gegronde redenen om aan weekmakers aandacht te schenken. Ten eerste worden weekmakers in zeer grote hoeveelheden geproduceerd en gebruikt. De groep van ftalaten maakt ruim 90% uit van het totale hoeveelheid gebruikte weekmakers (ECPI, 2002). Het Nederlandse jaarlijkse gebruik van ftalaten wordt geschat op 30 000 ton, waarvan zo n 325 ton jaarlijks vanuit producten diffuus geëmitteerd wordt (TNO, 2002B). De eigenschappen die weekmakers technisch gezien zo geschikt maken voor hun toepassing zijn, zoals bij wel meer stoffen het geval is, tevens de reden dat ze milieuhygiënisch tot problemen (kunnen) leiden. De weekmakers zijn namelijk niet (volledig) chemisch gebonden in het materiaal waarin zij toegepast zijn (dat moet ook om het materiaal zacht te houden) en daarom vinden tijdens de gebruiksfase, maar ook tijdens de productie- en afvalfase, aanzienlijke emissies plaats. Veel van de producten waarin weekmakers toegepast worden, staan bloot aan buitenlucht en erosie, wat een belangrijke factor is voor emissies naar het milieu. Via het oppervlaktewater zinkt de stof grotendeels naar de waterbodem, waar het voor een groot deel wordt afgebroken en voor een klein deel langzaam afbreekt en accumuleert. Bijvoorbeeld ftalaten worden in relatief grote hoeveelheden en via een groot aantal routes naar het milieu geëmitteerd, daarom vindt continue diffuse verspreiding plaats en worden ze overal in Nederland aangetroffen (RIKA/RIKZ, 2002). De Ministers van VROM en EZ hebben in 1997 in het Beleidsstandpunt PVC reeds expliciet hun zorg uitgesproken over het toepassen van weekmakers in PVC. In het beleidsstandpunt PVC is het volgende over ftalaten opgenomen: «Vooralsnog is er te weinig bekend over de mogelijk optredende effecten op de hormoonhuishouding van ftalaten. Gezien deze onzekerheden wordt nu nog geen besluit genomen over definitieve maatregelen. De EU-risicobeoordeling van de ftalaten die in het kader van de EU verordening bestaande stoffen 793/93 EEC wordt opgesteld is naar verwachting binnen 1 á 1,5 jaar gereed, zodat begin 1999 een definitief beleidsstandpunt over PVC-weekmakers opgesteld kan worden. Hierbij zullen, naast ftalaten, tevens de als weekmaker gebruikte chloorparaffines aan de orde komen. In de tussentijd zal terughoudend met de toepassing van ftalaten moeten worden omgegaan en zal de industrie de zorg omtrent Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 11

ftalaten, die ook bij hen leeft, in concrete activiteiten tot uitdrukking moeten brengen, zoals het stimuleren en uitvoeren van onderzoek naar de biologische effecten van de diverse ftalaten en het bevorderen van een minimale uitloging van ftalaten uit PVC-producten» (VROM, 1997) Omdat de afronding van de EU-risicobeoordeling van de 5 ftalaten in het EU-risicobeoorde-lingsprogramma van de Europese Unie behoorlijke vertraging heeft opgelopen ten opzichte van de oorspronkelijke tijdsplanning (1998) is besloten om het beleidsstandpunt nu op te stellen in plaats van 1999. Na het uitkomen van het beleidsstandpunt PVC is een aantal activiteiten te noemen, waaruit de zorg van de industrie blijkt. Ten behoeve van de EU-risicobeoordelingen voor ftalaten is een aanzienlijk aantal onderzoeken door het bedrijfsleven geïnitieerd of actief ondersteund. Ondanks dat het bedrijfsleven onderzoeken heeft uitgevoerd, heeft dit nog niet geleid tot een terughoudend gebruik van ftalaten of een vermindering van uitloging uit producten. Wel vindt er sinds enkele jaren een verschuiving plaats van de productie van DEHP (waarvoor de concept EU-risicobeoordeling duidt op een groot aantal risico s voor de mens) naar DINP en DIDP (ECPI, 2002). Verder heeft het bedrijfsleven in het kader van «Responsible Care» en «Product Stewardship», een inspanning geleverd via het «Voluntary Commitment» van de Europese PVC-industrie en verder onderzoek verricht naar o.a. de totale milieu-impact van weekmakers (de zogenaamde eco-profielen), naar het gedrag van weekmakers in de afvalfase en naar migratie van weekmakers uit PVC-speelgoed. Ook hebben de Europese weekmakerfabrikanten actief met hun afnemers in de keten gecommuniceerd over de indeling in een milieuschadelijkere klasse van een aantal weekmakers. Ondanks dat in 1997 de zorg is uitgesproken voor het toepassen van weekmakers in PVC (dit zijn voornamelijk ftalaten) is bij de start van het opstellen van dit beleidsstandpunt besloten om het doel breder te trekken dan alleen ftalaten in PVC. Immers, weekmakers worden niet alleen in PVC toegepast, maar ook in andere materialen en vloeistoffen (verf, inkt etc.). Verder worden niet alleen ftalaten als weekmakers toegepast, maar ook andere stoffen zoals trimellaten, adipaten, sebacaten, fosfaten, dibenzoaten, citraten en gechloreerde paraffines. In het beleidsstandpunt zal een overzicht worden gegeven van de meest belangrijke toegepaste weekmakers, hun eigenschappen, toepassingsgebieden, mogelijke risico s en het daaruit volgende beleid. 1.3 Doel van het beleidsstandpunt weekmakers In dit beleidsstandpunt weekmakers is het standpunt van het kabinet weergegeven over het gebruik van stoffen die als weekmaker worden toegepast. Doel van dit beleidsstandpunt is ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden genomen dat een veilig gebruik van weekmakers in alle fasen van de levenscyclus (van chemisch product, in de werkomgeving, via (consumenten)producten naar afval en hergebruik) gerealiseerd wordt, zodat mens en milieu geen of verwaarloosbare gevaren en risico s lopen. Om dit doel te kunnen realiseren, is het wenselijk dat inzicht wordt gegeven in de gevaarsaspecten van weekmakers, de mogelijke blootstelling aan deze stoffen en uiteindelijk de maatregelen die nodig worden geacht om deze gevaren en risico s te vermijden of te voorkomen. Bij het opstellen van dit beleidsstandpunt heeft de rijksoverheid, op basis van de beschikbare gegevens over gevaarsaspecten en risico s, het beleid voor de verschillende weekmakers geformuleerd dat nodig wordt geacht voor het behalen van de eerder genoemde doelstelling. Dit beleidsstandpunt is een momentopname. Voor een aantal belangrijke weekmakers wordt momenteel in Europees kader een risico-evaluatie uitgevoerd, zoals verder in onderstaande paragraaf zal worden uitgelegd. Er is een belangrijke verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven weggelegd, zowel voor het leveren en evalueren van gegevens over stoffen als Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 12

voor het nemen van initiatieven en het uitvoeren van maatregelen. Het beleidsstandpunt is opgesteld na consultatie van het bedrijfsleven en de milieubeweging. In dit beleidsstandpunt is weergegeven op welke wijze het bedrijfsleven op dit moment zijn verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van (het gebruik van) weekmakers. 1.4 Verantwoording Dit beleidsstandpunt is gestoeld op het vigerende «oude» beleid op gebied van stoffen en, voorzover reeds mogelijk op basis van de beschikbare instrumenten, het door de Tweede Kamer geaccordeerde nieuwe stoffenbeleid (VROM, 2001A en 2002). Dit «oude» stoffenbeleid bestaat uit het nationale beleid van de Wet Milieugevaarlijke Stoffen (WMS) en de internationale EU-risicobeoordelingen in het kader van de EU-verordening bestaande stoffen (793/93/EEC), waarin per stof een uitspraak wordt gedaan over de risico s en gewenste emissiereducties (zie ook bijlage 2). Op basis van de EU-risicobeoordeling wordt in de EU per stof een risicoreductiestrategie vastgesteld. Zoals eerder vermeld is dit beleidsstandpunt een momentopname. De EU-risicobeoordelingen van DBP, DINP en DIDP zijn inhoudelijk vrijwel afgerond, maar de formele afronding vindt in 2002 plaats. De EU-risicobeoordelingen van BBP en DEHP zijn nog steeds in de zogenaamde technische fase, waarbij de verwachting is dat de afronding van deze fase voor DEHP en BBP in de tweede helft van 2002 plaatsvindt. De risicobeoordeling voor de kortketenige chloorparaffines is gereed en die voor de middenlangketenige chloorparaffines nadert de afrondende fase. De conclusies van de huidige, in dit beleidsstandpunt gebruikte, conceptrapporten van de EU-risicobeoordelingen kunnen dus nog wijzigen. Voor langketenige chloorparaffines heeft het Verenigd Koninkrijk, ondanks dat deze stofgroep niet op de prioriteitenlijst staat, een risicobeoordeling gestart, waarvan op korte termijn door de Europese Commissie (EC) en European Chemicals Bureau (ECB) vastgesteld zal worden of deze risicobeoordeling ook volgens de procedure van de EU-risicobeoordelingen behandeld gaat worden. Waar de EU-risicobeoordelingen risico s voor mens of milieu vaststellen, schrijft de EU-verordening bestaande stoffen 793/93/EC een zogenaamde risicoreductiestrategie voor. De EC stelt vervolgens, indien nodig, (wettelijke) maatregelen voor om onaanvaardbare risico s te beperken. Voor DEHP en DBP is het opstellen van dergelijke risicoreductiestrategieën reeds gestart, voor BBP en middenlangketenige chloorparaffines moet dit nog gebeuren. De ervaring leert, dat het nog 3 5 jaar zal duren, voordat deze processen geleid hebben tot daadwerkelijk geëffectueerde maatregelen. Vanwege deze lange termijnen is besloten om hier niet op te wachten, maar om alvast een beleidsstandpunt voor weekmakers op te stellen, in navolging van Zweden, Denemarken, Canada en België (zie bijlage 2). Dit maakt het voor Nederland ook beter mogelijk om een eenduidig standpunt hierover in het Europese beleid in te brengen. De bedoeling is dus om in dit beleidsstandpunt, voor die weekmakers waarvoor nu in de EU-risicobeoordeling mogelijke risico s geïdentificeerd worden (DEHP, DBP, BBP, DINP, DIDP, chloorparaffines), het beleid vast te stellen dat uitgedragen gaat worden in de EU-risicoreductiestrategie. Dit beleid wordt geformuleerd volgens het «oude»stoffenbeleid. Tevens wordt per stof een vergelijking gemaakt met de strategie voor het «nieuwe» stoffenbeleid. Voor de weekmakers, waarvoor relevante gegevens ontbreken zal nationaal beleid geformuleerd worden. Verder geeft het bedrijfsleven, door middel van initiatieven, aan hoe het zijn verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van weekmakers. Het nieuwe stoffenbeleid is weergegeven in de «Strategienota Omgaan Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 13

Met Stoffen» (SOMS, VROM, 2001A en VROM 2002) en is geaccordeerd door de Tweede Kamer. Het beleidsstandpunt weekmakers wordt waar mogelijk conform de beleidslijnen van het nieuwe beleid uitgewerkt, echter de wettelijke implementatie van het nieuwe stoffenbeleid moet nog plaatsvinden. Uitgangspunten van het nieuwe stoffenbeleid die een plaats zullen krijgen in dit beleidsstandpunt zijn onder andere: Indeling van weekmakers op basis van de categorieën van zorg met de daarbij horende «in principe maatregelen». De resultaten van deze indeling zullen vooral meegenomen worden in het voorgenomen beleid voor stoffen waarvoor relevante gegevens ontbreken of waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn; het op korte termijn genereren en verzamelen van ontbrekende relevante gegevens door het bedrijfsleven; openbaarheid van kennis («right to know»); het substitutieprincipe: het vervangen van gevaarlijke stoffen door stoffen die geen of minder risico opleveren; operationaliseren van ketenbeheer en ketenverantwoordelijkheid door het bedrijfsleven; prominentere rol en concrete invulling van de algemene zorgplicht, zoals vastgelegd in de Wet Milieugevaarlijke Stoffen; het verstandig, voorzichtig en met voorzorg omgaan met stoffen; «no data, no market»: het is onaanvaardbaar dat stoffen op de markt zijn, waarvoor te weinig of geen data beschikbaar zijn. Verder zijn er ook nog de beleidsterreinen voor specifieke toepassingen, zoals bijvoorbeeld medische hulpmiddelen, waarvoor altijd een riskbenefit afweging dient te worden gemaakt. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven voor specifieke beleidsterreinen, die relevant zijn in relatie tot weekmakers. Wat betreft de inhoudelijke bronnen zijn in opdracht van VROM twee onderzoeken uitgevoerd door de adviesbureaus TNO en BKH, getiteld «Inventory of plasticisers» (TNO, 2002A) en «Alternatives for phthalates» (TNO, 2002B). Doel van het onderzoek «Inventory of plasticisers» is een overzicht te maken van het gebruik van weekmakers in PVC- en niet PVC-toepassingen en een volgorde aan te brengen in de mogelijke risico s van de weekmakers in deze toepassingen. Doel van het onderzoek «Alternatives for phthalates» is een overzicht te geven van de ftalaten toegepast in PVC- en niet PVC-toepassingen en mogelijke alternatieven op materiaalen stofniveau op basis van beschikbare toxicologische informatie en technische geschiktheid. Sociaal-economische afwegingen vielen buiten de scope van deze onderzoeken. Zowel de milieubeweging als het bedrijfsleven zijn bij deze onderzoeken betrokken geweest. Voor andere bronnen van informatie wordt verwezen naar de lijst met referenties (bijlage 1). 1.5 Leeswijzer Omdat de groep van weekmakers een groot aantal stoffen omvat, is er een indeling gemaakt in weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken en weekmakers waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn. In het beleidsstandpunt komen de volgende onderdelen aan de orde. In hoofdstuk 2 staat de relevante informatie op gebied van weekmakers, zoals de resultaten van de indeling in categorieën van zorg op basis van gevaarsaspecten (paragraaf 2.2). Paragraaf 2.3 bevat de informatie op het gebied van gebruik, emissies en de resultaten van de concept EU-risicobeoordeling voor weekmakers, waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn. Met de informatie uit paragrafen 2.2 en 2.3 en de verderop genoemde bijlagen komt in paragraaf 2.4 het beleid voor deze weekmakers aan de orde. In de paragrafen 2.5 en 2.6 komen respectievelijk de Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 14

weekmakers waarvoor relevante gegevens ontbreken en weekmakers waarvoor nagenoeg geen gegevens beschikbaar zijn aan bod. In paragraaf 2.7 wordt het beleid weergegeven voor weekmakers waarvoor gegevens ontbreken. In paragraaf 2.8 wordt ingegaan op de overige informatie, die van belang is voor de uitvoering van het beleid. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoering van het beleid beschreven, welke maatregelen op dit moment mogelijk zijn en wat het Europese spoor is wat betreft weekmakers (paragraaf 3.1). Verder staan in paragraaf 3.2 specifieke toepassingen van weekmakers die de overheid als speerpunten gaat hanteren. In paragraaf 3.3 staat het overig beleid van de overheid aangegeven wat betreft weekmakers (nationaal en internationaal). In paragraaf 3.4 wordt middels een aantal initiatieven aangegeven hoe het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van de weekmakers. Voor een goede onderbouwing van dit beleidsstandpunt en voor het opstellen van het beleid in paragraaf 2.4, 2.7 en hoofdstuk 3 is tevens aan de volgende aspecten aandacht besteed. De (inter)nationale beleidskaders die betrekking hebben op dit beleidsstandpunt zijn beschreven in bijlage 2. Bijlage 3 geeft de onderbouwing voor de indeling van de weekmakers in de categorieën van zorg. In bijlage 4 is beschreven hoeveel van welke weekmaker in Nederland wordt toegepast, in welke producten en hoeveel emissie dit tot gevolg heeft. In bijlage 5 is aangegeven welke weekmakers in het Nederlandse milieu zijn aangetroffen, in welke compartimenten en in welke concentraties. Bijlage 6 bevat de brief van VNO-NCW met daarin de initiatieven die door het bedrijfsleven genomen gaan worden op gebied van weekmakers. Bijlage 7 bevat een brief van de milieubeweging aan de minister van VROM met daarin beschreven het standpunt van de milieubeweging met betrekking tot weekmakers. Ten slotte is in bijlage 8 een afkortingenlijst opgenomen. 2 RELEVANTE INFORMATIE OVER WEEKMAKERS EN BELEID 2.1 Inleiding Dit beleidsstandpunt beslaat alle weekmakers die geproduceerd worden, op de Nederlandse markt zijn of gebruikt worden. In dit hoofdstuk staat de relevante informatie over de weekmakers, zoals de indeling in categorieën van zorg op basis van gevaarseigenschappen, gebruik en emissies en de resultaten van de EU-risicobeoordeling, voor die weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn. Op basis van deze informatie is vervolgens het beleid geformuleerd. 2.2 Indeling op basis van gevaarsaspecten in de categorieën van zorg In lijn met het nieuwe stoffenbeleid zijn door het RIVM de weekmakers ingedeeld in categorieën van zorg op basis van gevaarseigenschappen (persistentie, bioaccumulatie, (eco)toxiciteit, schadelijkheid voor gezondheid van de mens, carcinogeniteit, mutageniteit, reproductietoxiciteit en hormoonontregelende werking) (RIVM, 2001C). Gekoppeld aan deze categorieën van zorg (zeer ernstige zorg, ernstige zorg, zorg, geringe zorg en geen gegevens, dus zeer ernstige zorg) zit een beleidsuitspraak over de toelaatbaarheid van de stof en een «in principe» maatregelenpakket, zoals weergegeven is in figuur 1. De in principe maatregelen zijn maatregelen die door het bedrijfsleven op basis van beperkte kennis genomen moeten worden, tenzij reeds uitgebreidere gegevens beschikbaar zijn die meer genuanceerde maatregelen rechtvaardigen (VROM, 2001A en 2002). Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 15

Figuur 1 Schematische weergave van de indeling in categorieën van zorg en daarbij horende in principe maatregelen (VROM, 2002). Quick Scan in principe maatregelen gegevens, criteria en beslisregels gegevens over P,B,T,G,C,M,R,H eigenschappen stoffen criteria gevaar beslisregels gevaar indeling in categorieën van zorg zeer ernstige zorg ernstige zorg zorg geringe zorg geen gegevens, zeer ernstige zorg beleidsuitspraak over toelaatbaarheid stoffen op basis van de Quick Scan nee nee, tenzij ja, mits ja nee, tenzij Voor de weekmakers waarvoor een concept EU-risicobeoordeling beschikbaar is, is een vrijwel volledig dossier van gegevens beschikbaar en is een gedetailleerde inschatting gemaakt van de blootstelling en de daarbij optredende risico s (zie paragraaf 2.3.3). De indeling in categorieën van zorg van deze stoffen is gebaseerd op de intrinsieke gevaarseigenschappen uit deze EU-risicobeoordeling. De indeling in de categorieën van zorg voor die weekmakers waarvoor een concept EU-risicobeoordeling beschikbaar is, is gedaan om de mate van zorg te zetten naast de resultaten van de EU-risicobeoordeling. De indeling van de overige weekmakers is gebaseerd op gegevens uit de eerder genoemde onderbouwende rapporten (BKH, 2000). De resultaten van de indeling zijn weergegeven in onderstaande tabel. De onderbouwende gegevens, waarop deze tabel is gebaseerd, is bijgesloten als bijlage 3. Tabel 2.1: Indeling van weekmakers in de categorieën van zorg (RIVM, 2001C) Zorgcategorie Zeer ernstige zorg Ernstige zorg Zorg Geringe zorg Geen gegevens, dus zeer ernstige zorg Weekmakers Kortketenige chloorparaffines, middenlangketenige cp s, langketenige cp s, DEHP, DBP, BBP, TEHTM (trimellitaat), DEHA (adipaat), ESBO (sulfonzure ester) DBA (adipaat), DBS (sebacaat) DIDP, DINP BEHPP (fosfaat), BEHP (fosfaat), DEHS (sebacaat), TEHP (fosfaat), DPGDB (dibenzoaat), DEGDB (dibenzoaat), TEGDB (dibenzoaat), ATBC, TBC, ATEC, TEC (allen citraten), OTSA (sulfonzure ester), TXIB (sulfonzure ester) Op basis van deze indeling wordt een inschatting verkregen van de mate van zorg voor de weekmakers en de daaraan verbonden «in principe maatregelen». Er is een groot aantal weekmakers ingedeeld in de cate- Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 16

gorie «zeer ernstige zorg» en in de categorie «geen gegevens». Voor de categorie «zeer ernstige zorg» vermeldt de voortgangsrapportage SOMS (VROM, 2002) de «in principe maatregel Nee (tenzij)», namelijk dat gebruik van deze stof na 2002 onaanvaardbaar wordt geacht vanwege de schadelijke eigenschappen van deze stof. Voor stoffen waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn geldt dat indeling in de categorie «geen gegevens» reden is tot zeer ernstige zorg. Eind 2002 moeten volgens de SOMS-nota voor alle stoffen voldoende gegevens beschikbaar zijn en moet een indeling op basis van gevaarsaspecten uitgevoerd zijn. DIDP en DINP worden ingedeeld in de categorie «geringe zorg». De risico s waargenomen in de concept EU-risicobeoordeling of geadviseerd door het wetenschappelijk comité voor de specifieke toepassing babyspeelgoed komen middels de indeling op basis van de gevaarsaspecten niet tot uiting. Verschillen tussen de bovenstaande indeling en de risico s uit de EU-risicobeoordeling zijn echter mogelijk omdat de bovenstaande indeling gebaseerd is op gevaarseigenschappen en in de risicobeoordeling ook andere aspecten zoals gebruiksvolume, emissies en blootstelling een rol spelen. Vanaf paragraaf 2.4 zal verder ingegaan worden op de gevolgen van deze indeling voor het beleid voor de individuele stoffen. 2.3 Weekmakers waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn: nadere informatie 2.3.1 Inleiding Voor 5 ftalaten (DEHP, DINP, DIDP, DBP, BBP) en de (kort-, middellang- en langketenige) chloorparaffines zijn er door de tot standkoming van de (concept) EU-risicobeoordeling voldoende gegevens beschikbaar. Er wordt in dit beleidsstandpunt gesproken over indirecte, semi-directe en directe humane blootstelling als gevolg van emissies vanuit producten en emissies die tijdens de productieprocessen optreden. Bij indirecte humane blootstelling (bijvoorbeeld blootstelling via het milieu) is de toxiciteit van de betreffende weekmaker voor mens en milieu en de kwantiteit van de emissie van belang (bijvoorbeeld bedekking van de onderkant van auto s, dekzeilen, bouwmaterialen, buitentoepassing van verf etc). Bij semi-directe blootstelling kan bijvoorbeeld via emissies naar het binnenmilieu humane blootstelling een rol spelen (illustratieve producten hierbij zijn vloerbedekking, verven en inkten). Directe blootstelling kan bij de mens optreden bij gebruik van verven, lijm, inkt en cosmetica en de productie hiervan. Ook kan directe blootstelling optreden in contact met producten zoals speelgoed en medische toepassingen. 2.3.2 Gebruik en emissies Ftalaten worden veel toegepast. Nederland kent één locatie waar productie van ftalaten plaatsvindt (met name DIDP en in mindere kwantiteit DINP). Tijdens de productie van weekmakers en fabricage van producten met weekmakers emitteert relatief weinig, maar tijdens het gebruik van producten met weekmakers emitteren grote hoeveelheden naar het milieu. De grootste emissiefactoren treden op bij de niet-pvc toepassingen, zoals verf. Vanuit PVC-producten zijn de emissiefactoren lager, maar door de grote volumes in diverse toepassingen, zijn deze emissies in totaal ook aanzienlijk. DEHP wordt in Nederland niet geproduceerd. DEHP kent in Nederland een jaarlijkse gebruik van bijna 9 000 ton en een geschatte diffuse emissie vanuit producten van bijna 60 ton (TNO, 2002B). Emissies van DEHP ontstaan tijdens het gebruik van producten als bedekking van de onderkant van auto s, dekzeilen, diverse deklagen (bijvoorbeeld stoelen, lucht- Tweede Kamer, vergaderjaar 2001 2002, 28 492, nr. 1 17