Het verlofstelsel voor hoger beroep in het licht van het recht op een eerlijk proces.



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

De enkelvoudige kamer: de politierechter

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

Deze brochure 3. Dagvaarding 3. Bezwaarschrift 3. Rechtsbijstand 4. Slachtoffer 4. Inzage in uw dossier 4. Getuigen en deskundigen 5.

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

U moet terechtstaan. Inhoud

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Hoofdstukken strafprocesrecht. mr. LE.M. Hendriks mr. J.H. Klifman prof. mr. G.P.M.F. Mols prof.mr. Th.A. de Roos mr. J.

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

Leidraad voor het nakijken van de toets

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

6 De taak van de rechter in het burgerlijk geding

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

GERECHTSHOF AMSTERDAM

omslag terechtstaan :07 Pagina 2. U moet terechtstaan

Dagvaarding en dagvaarden: wat is het en hoe gaat in zijn werk?

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Berechting. A.Th.J. Eggen

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

Hof van Cassatie van België

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Verkorte inhoudsopgave

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

Hof van Cassatie van België

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

College van procureurs-generaal

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RVS:2016:3387

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Hof van Cassatie van België

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBNNE:2015:389

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift, gedateerd 29 mei 2018, ingediend.

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

Inleiding. 1 Strafrecht

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

Transcriptie:

Het verlofstelsel voor hoger beroep in het licht van het recht op een eerlijk proces. Door: Lotte Houtman ANR: 452444 Masterscriptie Rechtswetenschappen Universiteit van Tilburg Begeleider: Mr. M.E.W. Muskens Tweede examinator: Mr. L.A. van Noorloos Datum: 28 september 2012

Het verlofstelsel voor hoger beroep in het licht van het recht op een eerlijk proces. Door: Lotte Houtman ANR: 452444 Masterscriptie Rechtswetenschappen Universiteit van Tilburg Begeleider: Mr. M.E.W. Muskens Tweede examinator: Mr. L.A. van Noorloos Datum: 28 september 2012

Voorwoord s-hertogenbosch, 28 september 2012 Ik heb nooit geweten dat laatste loodjes zo zwaar kunnen wegen. Het rapport dat hier voor u ligt heeft me bloed (figuurlijk), zweet en tranen (letterlijk) gekost. Na vele uren zwoegen, ligt het echter toch voor u: mijn afstudeerscriptie. Deze scriptie was de laatste stap in mijn carrière op de Universiteit van Tilburg, aan de opleiding Rechtswetenschappen. Ik wil hierbij iedereen bedanken die mij op en onderweg heeft geholpen en mentaal heeft ondersteund. Iedereen die al die tijd vertrouwen in me bleef houden. Alle vrienden en familie die me hebben opgepept, aangemoedigd en al mijn gezeur hebben aangehoord. In het bijzonder wil ik de volgende mensen bedanken: mevrouw Muskens mijn ouders Jorg Met vriendelijke groetjes, Lotte Houtman

Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 2. Wat houdt het verlofstelsel voor hoger beroep in? 3 2.1 Hoger beroep in de periode voorafgaande aan het verlofstelsel 3 2.1.1 Instellen van hoger beroep 7 2.1.2 Beslissingen in hoger beroep 11 2.1.3 Beperkingen op het recht op hoger beroep 11 2.2 Hoger beroep na de komst van het verlofstelsel 13 2.2.1 Wet stroomlijnen hoger beroep 15 2.3 Beperkingen op het recht op hoger beroep 17 2.3.1 Het verlofstelsel 18 2.3.2 Wel of niet verlenen verlof 22 2.3.3 Jurisprudentie omtrent het verlofstelsel 24 3. Welke eisen worden er gesteld aan het recht op een eerlijk proces? 27 3.1 Artikel 6 EVRM 27 3.1.1 Ruime uitleg begrippen civil rights and obligations en criminal charge en de autonome interpretatie door het EHRM 28 3.1.2 Vervolging 30 3.2 Lid 1 32 3.2.1 Eerlijke en openbare behandeling 32 3.2.2 Behandeling binnen redelijke termijn 34 3.2.3 Behandeling door onafhankelijk en onpartijdig gerecht (bij wet ingesteld) 35 3.3 Lid 2: Onschuldpresumptie 39 3.3.1 Behandeling als onschuldige 39 3.3.2 Zichzelf niet belasten 40 3.4 Lid 3: Eerlijk proces 42

3.4.1 Aanwezigheid bij berechting 42 3.4.2 Informatie over de beschuldiging 44 3.4.3 Tijd en faciliteiten voor de verdediging 44 3.4.4 Verdediging en rechtsbijstand 45 3.4.5 Getuigen en deskundigen 46 3.4.6 Tolk ter terechtzitting 47 4. Overige toepasselijke verdragsbepalingen 49 4.1 Artikel 14 IVBPR 49 4.2 Artikel 2 van het 7 e protocol bij het EVRM 52 5. Lalmahomed tegen Nederland 54 5.1 De feiten 54 5.2 Mennen tegen Nederland 55 5.3 Gang van zaken bij het EHRM 56 5.4 Beslissing en motivering van het EHRM 57 6. Vergelijking en conclusie 59 6.1 Vergelijking 59 6.2 Conclusie 68 7. Samenvatting 72 8. Begrippenlijst 78 9. Bronvermelding 80

1. Inleiding Op 7 juni 2006 wordt Lalmahomed staande gehouden. Omdat hij zich niet kan legitimeren, krijgt hij een boete van 50,-. Er volgt een dagvaarding wanneer de boete niet wordt betaald. Lalmahomed verschijnt op 15 januari 2007 voor de kantonrechter en geeft aan onschuldig te zijn. Omdat zijn broer regelmatig misbruik maakt van zijn identiteit, vermoedt Lalmahomed dat hij de schuldige is. Ter onderbouwing hiervan, geeft hij aan al vaker vrijgesproken te zijn van soortgelijke aanklachten. Daarvan heeft hij ook kopieën. De zaak wordt aangehouden voor nader onderzoek door de politie, die op 27 juni 2007 met een proces-verbaal komt waarin staat dat Lalmahomed zelf is beboet. Op 11 oktober 2007 wordt de zitting bij de kantonrechter hervat, Lalmahomed is echter niet aanwezig. Hij wordt veroordeeld tot een geldboete van 60,- en stelt daartegen hoger beroep in. De voorzitter van het Gerechtshof in Den Haag, besluit op 3 december 2007 dat Lalmahomed geen verlof krijgt om hoger beroep in te stellen. Het zou niet aannemelijk zijn dat iemand anders misbruik heeft gemaakt van zijn identiteit. Omdat de voorzitter voorbij is gegaan aan de verschillende vrijspraken die Lalmahomed aan hem voor heeft gelegd, is er volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geen sprake geweest van een volledige en grondige evaluatie van alle relevante factoren. 1 Er is dan ook sprake van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). 2 Deze uitspraak is de aanleiding van dit onderzoek. 3 Sinds 2007 kent Nederland een verlofstelsel met betrekking tot hoger beroep in strafzaken. Kort gezegd houdt dit verlofstelsel in, dat er toestemming van de voorzitter van het gerechtshof nodig is om in hoger beroep te kunnen. Het verlofstelsel is van toepassing op misdrijven en overtredingen waar een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar op staat en waarvoor slechts een boete wordt opgelegd tot 500,-. 4 De uitspraak van 22 februari 2011 5, waarbij Nederland dus op de vingers is getikt voor het beperken van de reikwijdte van artikel 6 EVRM, heeft betrekking op het recht op een eerlijk proces. Hoewel het verlofstelsel niet volledig wordt afgekeurd door het EHRM, 6 is de uitspraak wel een reden om te onderzoeken of het stelsel voldoet aan de eisen die het EVRM stelt aan een eerlijk proces. 1 EHRM 22 Februari 2011, applicatie nr. 26036/08, par. 37 en 47. 2 EHRM 22 Februari 2011, applicatie nr. 26036/08, Th.A. de Roos 2011, p. 9 en Folkert Jensma, Hof Straatsburg veroordeelt Nederland wegens verkeerde weigering van hoger beroep. 3 EHRM 22 Februari 2011, applicatie nr. 26036/08 (Lalmahomed t. Nederland). 4 Artikel 410a Wetboek van Strafvordering 5 EHRM 22 Februari 2011, applicatie nr. 26036/08 (Lalmahomed t. Nederland). - 1 -

Het doel van dit onderzoek is te bepalen of het Nederlandse verlofstelsel voor hoger beroep in strafzaken, voldoet aan de eisen die in het EVRM zijn gesteld aan het recht op een eerlijk proces. De vraag die hierbij centraal staat, is de volgende: Op welke punten is het Nederlandse verlofstelsel voor hoger beroep in strafzaken strijdig met de eisen die het EVRM stelt aan het recht op een eerlijk proces? Door middel van verschillende subvragen/-onderdelen, wordt naar een beantwoording van de hoofdvraag toegewerkt. Om te beginnen worden het hoger beroep en het daarbij horende verlofstelsel nader toegelicht. Hierna volgt een uitwerking van artikel 6 EVRM en na dit volledige overzicht van het recht op een eerlijk proces, worden de artikelen besproken die het recht geven op behandeling van een zaak in hoger beroep (artikelen 14 IVBPR en 2 van het Zevende protocol bij het EVRM). Hierna volgt een beschrijving van de uitspraak van het EHRM in de zaak Lalmahomed en ten slotte wordt een vergelijking tussen het verlofstelsel en het recht op een eerlijk proces gemaakt, waarna de hoofdvraag beantwoord kan worden. De bevindingen in het rapport dat hier voor u ligt, zijn tot stand gekomen op basis van literatuuronderzoek. Hierbij zijn de belangrijkste bronnen de wet- en verdragsteksten van de behandelde artikelen, de memorie van toelichting betreffende het verlofstelsel voor hoger beroep en jurisprudentie van zowel het EHRM, als van de Nederlandse rechters inzake het verlofstelsel. 6 <www.ankerenanker.nl> en Folkert Jensma, Hof Straatsburg veroordeelt Nederland wegens verkeerde weigering van hoger beroep. - 2 -

2. Wat houdt het verlofstelsel voor hoger beroep in? Het verlofstelsel voor hoger beroep houdt - kort gezegd - in dat er voor overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van maximaal 4 jaar, maar waarvoor een geldboete van maximaal 500,- is opgelegd, toestemming van de voorzitter van het gerechtshof is vereist om in hoger beroep te kunnen gaan. Voordat dit verlofstelsel verder wordt uitgewerkt, wordt eerst ingegaan op het hoger beroep zelf. Nadat het hoger beroep (appèl) is besproken zoals deze voor de komst van het verlofstelsel werd vormgegeven, worden de veranderingen voor het hoger beroep genoemd die het verlofstelsel met zich mee heeft gebracht. In paragraaf 2.1 staan enkele artikelen die in de huidige wetgeving niet meer gelden. Zij zijn dan aangeduid als zijnde oud. Bij de behandeling van het hoger beroep in de periode voordat het verlofstelsel is ingevoerd, wordt in de voetnoten soms verwezen naar jongere en oudere bronnen. Dit is om het verschil (of liever gezegd: de overeenkomsten) met het huidige recht aan te geven. Als het doel van het huidige hoger beroep is uitgelegd, volgt - aan de hand van de Wet stroomlijnen hoger beroep en artikel 410a Sv - een uiteenzetting van het verlofstelsel en het ontstaan daarvan. 2.1 Hoger beroep in de periode voorafgaande aan het verlofstelsel Hoger beroep is een rechtsmiddel. Rechtsmiddelen bieden de mogelijkheid om tegen de beslissing van een rechter op te komen bij een hogere instantie. De rechtsmiddelen die wij in het Nederlandse strafrecht kennen, worden verdeeld in gewone en buitengewone rechtsmiddelen. Gewone rechtsmiddelen worden gehanteerd voor rechterlijke uitspraken die nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan (die uitspraken zijn nog niet onherroepelijk geworden) en buitengewone rechtsmiddelen worden gebruikt bij uitspraken die al wel in kracht van gewijsde zijn gegaan. Buitengewone rechtsmiddelen zijn cassatie in het belang der wet (art. 456 Sv) en herziening (art. 457 Sv). Gewone rechtsmiddelen zijn hoger beroep (art. 404 e.v. Sv), beroep in cassatie (art. 427 e.v. Sv), verzet (art. 399 Sv oud) en het bezwaarschrift (beroep tegen bepaalde beschikkingen). 7 Hoger beroep is dus een gewoon rechtsmiddel. Het hoger beroep vindt plaats bij een gerechtshof en is in de wet met name geregeld in het derde boek van het Wetboek van Strafvordering in titel II (art. 404 t/m 426f). Het doel ervan, is een zaak voor de tweede keer volledig te laten behandelen, door een hogere rechter. De rechter in tweede aanleg stelt in beginsel een nieuw onderzoek in, waarbij de officier van justitie nieuw bewijsmateriaal in de zaak kan aanbrengen en de verdachte nieuw ontlastend materiaal. Ook kan de verdachte 7 Corstens 2011, p. 782 en Minkenhof 2002, p. 409 e.v.. - 3 -

reeds bestaande verweren voeren, waarvan hij in eerste aanleg dacht dat het niet van belang was ze te noemen. 8 Het onderwerp dat in hoger beroep wordt behandeld, is gelijk aan het onderwerp in eerste aanleg. Het doel is tenslotte om de materiële waarheid te vinden, dus kan niet worden volstaan met slechts het ingaan op bezwaren. Er zou in dat geval geen volledig overzicht kunnen volgen van de situatie waar de waarheid uit moet blijken. 9 De partij die in hoger beroep gaat hoopt hiermee een voor hem gunstiger oordeel te verkrijgen dan in eerste aanleg is uitgesproken. De rechtbank (waar de zaak in beginsel in eerste aanleg wordt behandeld) en het gerechtshof zijn feitelijke instanties die de zaak volledig behandelen. De zaak wordt hier inhoudelijk bekeken; de feiten en omstandigheden van het geval zijn van groot belang. Hiermee wordt niet gesuggereerd dat dit bij het beroep in cassatie niet het geval is, er vindt dan echter geen volledig nieuwe behandeling van de zaak plaats. Bij de Hoge Raad (die een beroep in cassatie behandelt), wordt gekeken of de beslissing overeenkomstig het recht is genomen. Er worden vijf functies van hoger beroep onderscheiden: 10 De bescherming tegen willekeur van een rechter; De mogelijkheid om vergissingen te corrigeren; Rechtseenheid en rechtsontwikkeling; De bevordering van het gezag van een rechterlijk oordeel; Een herkansing voor partijen vanuit een wellicht nieuwe kijk op de zaak. Deze functies kunnen als voordeel gezien worden van een behandeling in een tweede instantie, ten opzichte van een behandeling bij slechts één instantie. Bovendien kan er door een nieuwe kijk op de zaak een - om met de woorden van Corstens te spreken - volledigere waarheid aan het licht komen. Tevens is de ervaring van rechters van gerechtshoven over het algemeen groter dan die van rechters bij rechtbanken, wat de kwaliteit van het oordeel in hoger beroep ten goede kan komen. 11 Er zijn dus verschillende redenen om aan te nemen dat er in tweede aanleg een grotere kans is op een betere beslissing dan in eerste aanleg het geval is. Uiteraard betekent dit niet dat in eerste aanleg geen volledige waarheid boven kan komen, of dat de kwaliteit van het oordeel in eerste aanleg onder de maat is. De gedachte achter de grondslag van hoger beroep is echter een beter resultaat te verkrijgen 8 Minkenhof 2002, p. 414 en Minkenhof 2009, p. 456. 9 Groenhuijsen 2002, p. 330. 10 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 5-6. 11 Corstens 2011, p. 787. - 4 -

doordat een zaak tweemaal is behandeld. 12 In plaats van termen als beter of vollediger zou gesproken kunnen worden van scherpte. Een betere kwaliteit van het oordeel betekent een scherpere uitspraak. 13 Of de uitspraak in tweede aanleg daadwerkelijk beter (of scherper) is dan in eerste aanleg, is ook maar de vraag. Minkenhof legt deze twijfel als volgt uit. 14 Een raadsheer heeft meestal meer ervaring dan een rechter in eerste aanleg. De strafrechtspraak bij gerechtshoven wordt echter vaak uitgeoefend door raadsheren die vooral zijn benoemd vanwege hun civielrechtelijke bekwaamheid en door raadsheer-plaatsvervangers. Deze personen hebben dus niet per definitie de meeste ervaring met het strafrecht (omdat ze civielrechtelijk meer bekwaam zijn) of met rechtspreken (aangezien raadsheerplaatsvervangers niet perse rechtsprekende functies bekleden in hun dagelijkse werkzaamheden). Minkenhof haalt tevens de behandeling in de enkelvoudige of de meervoudige kamer aan. In beginsel wordt een zaak in hoger beroep door een meervoudige kamer behandeld, want wanneer in eerste instantie door een alleenrechtsprekende rechter een beslissing is gegeven en in tweede instantie door een driekoppig college, neemt de kans op een betere beslissing over het algemeen toe. Met de komst van unusrechtspraak in appèl is dit voordeel voor hoger beroep echter aanzienlijk verminderd. Unusrechtspraak houdt in dat één rechter een beslissing neemt. Het meerkoppig college van het Gerechtshof bestaat uit drie rechters die gezamenlijk een beslissing nemen. Wanneer een meerkoppig college zich dus over een zaak buigt, is er niet slechts één mening die ertoe doet. Door te overleggen met elkaar komen er meer aspecten van de zaak aan bod en is de kans dus groter op een genuanceerdere uitspraak, dan wanneer slechts één rechter zich over de zaak buigt. In de praktijk wordt meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid van behandeling door de enkelvoudige kamer. 15 Op de uitzonderingen die gelden met betrekking tot behandeling door een meervoudige kamer, wordt verderop in dit hoofdstuk terug gekomen. Er zijn nog meer nadelen verbonden aan het hoger beroep. Naarmate een zaak ouder wordt, zullen ook de herinneringen van zowel de verdachte als eventuele getuigen vager worden. 16 Vage herinneringen zullen de waarheidsvinding niet bevorderen. Het hof mag wel bewijsmateriaal gebruiken uit de behandeling in eerste aanleg (art. 422 lid 2 Sv: De beraadslaging geschiedt voorts naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg ), maar dit druist enigszins in tegen het doel van hoger beroep, namelijk een (geheel) nieuwe 12 Groenhuijsen 2002, p. 330. 13 Groenhuijsen 2002, p. 354 en 386. 14 Minkenhof 2002, p. 414 en Minkenhof 2009, p. 456. 15 Mevis 2009, p. 564. 16 Corstens 2011, p. 787 en Minkenhof 2009, p. 456. - 5 -

behandeling van de zaak. Daarbij kan er juist sprake zijn van een klacht omtrent het bewijsmateriaal in eerste aanleg en kan dat daarom niet zonder meer gebruikt worden als bewijsmateriaal in tweede aanleg. Een voorbeeld hiervan is wanneer het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn. Om terug te komen op de voordelen van het hoger beroep: het belangrijkste lijkt volgens Minkenhof de aanwezigheid van een herkansing. 17 Het feit dat partijen de gelegenheid krijgen om fouten uit de eerste aanleg te laten herstellen, is dus belangrijker dan dat de behandeling door een hoger gerecht wordt uitgevoerd. Deze twee argumenten voor hoger beroep zijn echter wel enigszins met elkaar verbonden. Om van een echte herkansing te kunnen spreken, is het van belang dat een onbevooroordeelde rechter naar de zaak kijkt. 18 Het hoger beroep vindt plaats bij een hoger gerecht om met name het recht op een onbevooroordeelde rechter te kunnen waarborgen. Wanneer er twee rechters een zaak inhoudelijk hebben behandeld, is de kans groter dat er ten minste één onbevooroordeelde rechter een besluit heeft genomen. Ter bevordering van een onbevooroordeelde behandeling, wordt tevens de voorkeur gegeven aan een andere vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie dan in eerste aanleg het geval was. Dit is echter niet verplicht. 19 Één herkansing wordt voldoende geacht. Dat is de reden dat er niet meer dan twee feitelijke instanties een zaak kunnen behandelen. Er staat volgens Minkenhof wel altijd nog beroep in cassatie open, 20 maar dan wordt in principe alleen bekeken of het recht goed is toegepast. Beroep in cassatie instellen is echter niet mogelijk als er geen hoger beroep open staat, tenzij het gaat om een overtreding van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam (art. 404 lid 4 Sv). Op grond van artikel 78 lid 5 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), is cassatie alleen mogelijk als er geen ander gewoon rechtsmiddel (meer) openstaat. Omdat in zaken die zijn uitgesloten van hoger beroep in principe ook geen cassatie open staat, is er in die gevallen vaak sprake van berechting door slechts één instantie. 21 Er is dan dus helemaal geen sprake van een herkansing. Bovenstaande is mede een reden om altijd te streven naar een foutloze uitspraak. Deze stelling (het streven naar een foutloze uitspraak) van De Hullu 22 met betrekking tot het 17 Minkenhof 2002, p. 414 en Minkenhof 2009, p. 456. 18 Minkenhof 2002, p. 415 en Minkenhof 2009, p. 455 en 456. 19 Minkenhof 2002, p. 415, HR 14 december 1999, NJ 2000/164 en Minkenhof 2009, p. 456 en 557. 20 Minkenhof 2002, p. 415. In de versie van 2009 is deze uitspraak niet teruggevonden. 21 Minkenhof 2002, p. 416. 22 Hullu, de 1989, p. 515. - 6 -

onderscheid tussen lichte en zware strafzaken, kan worden doorgetrokken naar de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep. De conclusie die uit de woorden van De Hullu kan worden getrokken is namelijk de volgende: hoe zwaarder een zaak is, hoe ernstiger en verstrekkender de gevolgen zijn, dus hoe meer en strengere waarborgen van belang zijn om een eerlijk proces te kunnen garanderen. De waarborgen waar het hier over gaat zijn onder andere een volledig nieuwe behandeling in tweede aanleg. Dus hoe ernstiger een zaak is, hoe belangrijker het is dat er een tweede behandeling plaatsvindt. Echter voor die gevallen waarin geen tweede behandeling plaatsvindt, is het wel zo eerlijk als bij de eerste behandeling al gestreefd wordt naar perfectie. 2.1.1 Instellen van hoger beroep Het hoger beroep begint met een appèlschriftuur en de betekening van de appèldagvaarding (artikel 412 lid 1 Sv). Op deze manier (door middel van de betekening) wordt de zaak aanhangig gemaakt. 23 De procedure is verder hetzelfde als in eerste aanleg (art. 415 Sv). Hoger beroep kan zowel door de verdachte worden ingesteld als door de officier van justitie. Voor beiden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van 14 dagen na de einduitspraak in eerste aanleg (art. 408 lid 1 Sv). Er moet echter onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin de verdachte wordt geacht bekend te zijn met de datum waarop het vonnis is gewezen en gevallen waarbij dat niet is. 24 Als dat namelijk niet het geval is, gaat de termijn voor de verdachte pas lopen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is (art. 408 lid 2 Sv). De officier van justitie en de verdachte kunnen op grond van artikel 410 lid 1 Sv, binnen 14 dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur houdende grieven indienen. Dit is dus niet verplicht. Aan de schriftuur zelf zijn geen hoge eisen gesteld. Redenen hiervoor zijn dat de verdachte ook zelf de schriftuur moet kunnen indienen (hoewel hij vaak niet juridisch geschoold is en niet veel verstand heeft van de regels en procedures die hij moet volgen) en er ten tijde van de indiening niet altijd een volledig uitgewerkt vonnis beschikbaar is. Partijen kunnen hun schriftuur niet uitgebreid onderbouwen als de bewijsredenering van de rechtbank niet bekend is. 25 23 Minkenhof 2002, p. 420 en Minkenhof 2009, p. 463. 24 Corstens 2011, p. 790. 25 Corstens 2011, p. 792 en 793. - 7 -

Een grief is, volgens de Hoge Raad, iedere grond die de appellant aanvoert om duidelijk te maken dat de bestreden uitspraak vernietigd moet worden. 26 Hierbij geldt een kenbaarheidsmaatstaf, die inhoudt dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden de appellant oordeelt dat de uitspraak onjuist is en tegen welk deel van het vonnis hij in hoger beroep gaat. 27 Het gaat erom dat de wederpartij moet weten waartegen hij zich moet verweren. Ook Heemskerk bevestigt dat dit als doel wordt gezien van de grieven (of redenen. Deze komen in paragraaf 2.2 aan bod). 28 Ondanks dat de eisen niet hoog zijn, zijn algemene en vage formuleringen niet voldoende. De bezwaren moeten in ieder geval duidelijk gericht zijn tegen het vonnis in eerste aanleg en dus niet een herhaling vormen van wat in eerste aanleg al is aangevoerd. 29 Het doel van het indienen van grieven komt overeen met één van de twee belangen die artikel 410 Sv dient, namelijk de gelegenheid geven/krijgen om van elkaars standpunt op de hoogte te worden gebracht. Het tweede belang is een doelmatig verloop van het proces. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in het feit dat de zitting plaatsvindt op basis van de schriftuur. 30 De consequentie van geen schriftuur houdende grieven indienen, is dat de rechter kan beslissen dat het beroep niet behandeld wordt, omdat het niet-ontvankelijk wordt verklaard. 31 Hoger beroep moet een belang dienen. Stamhuis spreekt over een redelijk belang om een rechtsmiddel in te stellen. 32 Als er geen belang is bij hoger beroep, kan er niet in hoger beroep worden gegaan. De officier van justitie kan wel hoger beroep instellen als de uiteindelijke straf of maatregel die is opgelegd aan de verdachte, overeenkomstig zijn eis is. 33 Hij kan de straf bijvoorbeeld toch te laag vinden naar aanleiding van nieuw bewijsmateriaal. De verdachte kan echter niet in hoger beroep als hij is vrijgesproken. Als er meerdere feiten ten laste zijn gelegd, kan de verdachte ook alleen in hoger beroep tegen de feiten waarvoor hij niet geheel is vrijgesproken. 34 Dat is niet onlogisch, want welk belang kan een verdachte hebben bij hoger beroep tegen zijn vrijspraak? Appèl tegen nietigverklaring van de dagvaarding, onbevoegdverklaring van de rechtbank, niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie en ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR), kan de verdachte wel instellen. 35 De wetgever heeft rekening gehouden met de 26 Poorter 2006, p. 48 en HR 9 september 1994, NJ 1995/6 (Gloudemans/ De Winter Uden BV) en HR 28 maart 1997, 1997/452 (VOF De Witte/Jager). 27 HR 24 april 1981, NJ 1981/495 (Jansen MBI). 28 Heemskerk in Grieven hoeven geen grieven te heten om grieven te zijn 2006. 29 Poorter 2006, p. 49. 30 Groenhuijsen 2002, p. 353. 31 Corstens 2011, p. 791 en artikel 416 lid 2 en 3 Sv. 32 Groenhuijsen 2002, p. 281. 33 Corstens 2011, p. 789, Minkenhof 2002, p. 416 en HR 1 april 1997, NJ 1998/287. 34 Artikel 404 lid 5 Sv. 35 Minkenhof 2002, p. 416 en Minkenhof 2009, p. 458. - 8 -

mogelijkheid dat de verdachte hierbij wel een rechtens te beschermen belang heeft. Dit belang zou de mogelijkheid van vrijspraak kunnen zijn. Op grond van artikel 68 Sr, mag er na het onherroepelijk worden van de vrijspraak namelijk geen nieuwe vervolging plaatsvinden. Dat kan dus als voordeel worden gezien voor de verdachte, wanneer hij wordt vrijgesproken na hoger beroep tegen de eerder genoemde nietigverklaring, onbevoegdverklaring of nietontvankelijkverklaring. Het voordeel van appèl indienen tegen een OVAR (wegens het ontbreken van strafbaarheid) is gering, omdat er geen nieuwe vervolging dreigt. 36 In een dergelijk geval blijft echter wel vaststaan dat de verdachte het feit heeft begaan. Hij wordt enkel niet veroordeeld omdat het feit (in deze omstandigheden) niet strafbaar is. Wanneer het gaat om een maatschappelijk gezien afkeurenswaardig feit, zou hij in plaats van OVAR bijvoorbeeld de vaststelling kunnen verlangen dat het ten laste gelegde niet is bewezen. Daarop volgt vrijspraak. Er moet voor het hoger beroep onderscheid worden gemaakt tussen einduitspraken en tussenvonnissen. Einduitspraken (of eindvonnissen) worden in artikel 138 Sv omschreven als uitspraken tot schorsing der vervolging of tot verklaring van onbevoegdheid, nietontvankelijkheid of nietigheid van dagvaarding, en die welke na afloop van het gehele onderzoek op de terechtzitting over de zaak worden gedaan, maar einduitspraken zijn bijvoorbeeld ook de beslissingen tot niet-ontvankelijkheid van verzet 37, tot vervallenverklaring van verzet 38 en tot niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep 39. 40 Tussenvonnissen zijn alle andere uitspraken die worden gegeven gedurende het onderzoek ter terechtzitting. Minkenhof geeft de voorbeelden 41 van het verworpen verweer als bedoeld in artikel 283 Sv, het beslissen over (het voortduren van) voorlopige hechtenis en het gelasten of weigeren van het oproepen van getuigen. Hoger beroep kan worden ingesteld tegen zowel tussenvonnissen als eindvonnissen. Dit hoeft niet gelijktijdig te gebeuren (ook al lijkt dat wel het geval gezien de tekst van artikel 406 lid 1 Sv. Hierover is echter jurisprudentie te vinden: HR 15 juni 1936, NJ/1004), maar appèl tegen een tussenvonnis kan pas als het eindvonnis ook is gewezen. Dit is zo bepaald om het strafproces niet onnodig op te houden. Dat een tussenvonnis één of beide partijen niet bevalt, wil ook niet zeggen dat het eindresultaat niet gunstig uitpakt. Als partijen tevreden zijn met de einduitspraak, wordt er waarschijnlijk ook geen hoger beroep meer ingesteld tegen 36 Minkenhof 2002, p. 416 en Minkenhof 2009, p. 459. 37 HR 10 oktober 1978, NJ 1979/62. 38 Artikel 402 lid 1 Sv. 39 HR 17 mei 1955, NJ 1956/5. 40 Minkenhof 2002, p. 417 en Minkenhof 2009, p. 457. 41 Minkenhof 2002, p. 417 en Minkenhof 2009, p. 457. - 9 -

een tussenvonnis. Dit scheelt veel tijd. Ook kan het zo zijn dat er na de einduitspraak geen recht op hoger beroep meer open staat. Voor de verdachte bijvoorbeeld, wanneer hij is vrijgesproken. Ook wanneer het eindvonnis niet op het tussenvonnis steunt, omdat de behandeling van de zaak opnieuw is aangevangen (bijvoorbeeld wanneer de samenstelling van het rechtsprekende college is veranderd), is het niet mogelijk om tegen het tussenvonnis in beroep te gaan. 42 Dit zou ook geen meerwaarde hebben, aangezien het tussenvonnis niet meespeelt bij de uitkomst van het onderzoek ter terechtzitting. Als de verdachte of de officier van justitie hoger beroep in wil stellen tegen niet alleen het eindvonnis maar ook een tussenvonnis, moet dit uit de appèlakte (de akte die wordt opgemaakt van het instellen van hoger beroep) duidelijk blijken. 43 Hoger beroep kan alleen worden ingesteld tegen het gehele vonnis en niet slechts tegen een deel ervan (art. 407 lid 1 Sv). Als er echter sprake is van cumulatief ten laste gelegde feiten 44, geldt dit verbod op partieel beroep niet (art. 407 lid 2 Sv). De verdachte kan tenslotte van bepaalde feiten vrijgesproken worden (waartegen hij op grond van art. 404 lid 5 Sv dus niet in beroep kan), terwijl hij voor andere feiten veroordeeld wordt. Wanneer toch een partieel beroep wordt ingesteld (behoudens de uitzondering in art. 407 lid 2 Sv), wordt de indiener niet-ontvankelijk verklaard in het gehele beroep. Omdat het hoger beroep een hele nieuwe behandeling is van een zaak, betekent dit dat ook de onderdelen waarvoor een verdachte in eerste aanleg al is vrijgesproken, opnieuw worden beoordeeld. Dat tegen die onderdelen niet apart in hoger beroep kan worden gegaan, wil dus niet zeggen dat er niet meer naar gekeken wordt in tweede aanleg. In beginsel wordt (zoals reeds eerder genoemd) hoger beroep door een meervoudige kamer behandeld (art. 411 lid 1 Sv). Er zijn echter enkele uitzonderingen op de regel mogelijk. Om te beginnen komen in aanmerking voor behandeling door een enkelvoudige kamer, zaken van eenvoudige aard, waarbij de verdachte in eerste aanleg een straf of maatregel opgelegd heeft gekregen (art. 411 lid 2 sub a Sv). Tevens wordt een zaak in hoger beroep door een enkelvoudige kamer behandeld, wanneer de zaak in eerste aanleg door de kantonrechter of politierechter is behandeld en het gaat om een overtreding als bedoeld in artikel 8 of 163 lid 2, 6, 8 of 9, van de Wegenverkeerswet 199 (sub b). Het betreft dan zogenaamde alcoholdelicten. 45 Het Openbaar Ministerie bepaalt of een zaak bij de enkelvoudige of meervoudige kamer wordt aangebracht. De enkelvoudige kamer kan naar de meervoudige kamer verwijzen, als 42 Minkenhof 2002, p. 417 en Minkenhof 2009, p. 457. 43 Minkenhof 2002, p. 417, HR 26 oktober 1999, NJ 2000/25 en Minkenhof 2009, p. 458. 44 Voor verschillende soorten tenlasteleggingen zie begrippenlijst. 45 Minkenhof 2002, p. 432. - 10 -

zij de zaak niet geschikt acht voor behandeling door de enkelvoudige kamer (art. 411 lid 3 Sv). Dat is bijvoorbeeld het geval als de zaak te ingewikkeld is of als zij denkt dat er een langere vrijheidsstraf nodig is dan in eerste aanleg word opgelegd. Het Openbaar Ministerie moet bij de beslissing of een zaak bij de enkelvoudige kamer wordt gebracht, rekening houden met het feit dat de enkelvoudige kamer geen onvoorwaardelijke straf of maatregel op mag leggen waarbij een vrijheidsbeneming volgt, van een langere duur dan in eerste aanleg is opgelegd (art. 425 lid 2 Sv oud). Verder heeft de enkelvoudige kamer dezelfde bevoegdheden als de meervoudige kamer (art. 425 lid 1 Sv). 2.1.2 Beslissingen in hoger beroep Het gerechtshof kan in hoger beroep verschillende beslissingen nemen. 46 Om te beginnen is er de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, door een nieuwe uitspraak te doen in de zaak. Verder kan de appèldagvaarding nietig worden verklaard, kan het hof zich onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen en kan de appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard. Ook kan het gerechtshof het vonnis uit de eerste aanleg geheel of gedeeltelijk bevestigen of vernietigen (art. 423 lid 1 Sv). Ten slotte kan het gerechtshof de zaak terugverwijzen naar de rechtbank, als blijkt dat ten onrechte beslissingen (op grond van artikel 349 Sv) zijn genomen aan de hand van de formele vragen van artikel 348 Sv (met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechter zelf, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en redenen tot schorsing van de zaak) en er zo aan behandeling van de materiële vragen van artikel 350 Sv (met betrekking tot de vragen of deze verdachte, dit gedagvaarde strafbare feit heeft gepleegd en of dat hem kan worden aangerekend) niet is toegekomen. 2.1.3 Beperkingen op het recht op hoger beroep Op het recht op hoger beroep zijn uitzonderingen mogelijk gemaakt. Bij die uitzonderingen wordt onderscheid gemaakt tussen vonnissen en beschikkingen. 47 De beschikkingen worden hier buiten beschouwing gelaten, omdat het later te bespreken verlofstelsel slechts van toepassing is op vonnissen. Tegen vonnissen inzake misdrijven, mogen de officier van justitie en de verdachte (die niet is vrijgesproken van het ten laste gelegde), op grond van artikel 404 lid 1 Sv, hoger beroep instellen. Uit lid 2 van artikel 404 blijkt dat dit recht ook geldt voor overtredingen, maar in sub a en b zijn beperkingen hierop te vinden. De eerste beperking is dat er geen hoger beroep open staat als er geen straf of maatregel is opgelegd (art. 404 lid 2 sub a Sv). De tweede 46 Minkenhof 2002, p. 427 en Minkenhof 2009, p. 470 en Corstens 2011, p. 799 e.v.. 47 Minkenhof 2002, p. 415. - 11 -

beperking is dat er geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een (eventueel gezamenlijke) geldboete van maximaal 50,- (art. 404 lid 2 sub b Sv). Op de tweede beperking geldt nog een uitzondering. Uit lid 3 blijkt namelijk dat indien de zaak in eerste aanleg bij de kantonrechter is behandeld, het bedrag van maximaal 50,- gelezen kan worden als zijnde 25,-. Omdat de beperkingen van toepassing zijn op overtredingen, moet worden bepaald wanneer er sprake is van een overtreding. Of er sprake is van een overtreding wordt bepaald door wat er ten laste is gelegd. 48 Als er zowel misdrijven als overtredingen cumulatief ten laste zijn gelegd, moet de tenlastelegging bij het bepalen of hoger beroep mogelijk is, worden gesplitst in een onderdeel dat van toepassing is op misdrijven en een onderdeel dat van toepassing is op overtredingen. 49 Als er sprake is van een alternatieve of primair/subsidiaire tenlastelegging, staat hoger beroep open. Het maakt hiervoor niet uit of alleen de overtreding bewezen is verklaard. 50 48 Voor verschillende soorten tenlasteleggingen zie begrippenlijst. 49 Minkenhof 2002, p. 416. 50 HR 10 april 2000, NJ 2001/382. - 12 -

2.2 Hoger beroep na de komst van het verlofstelsel In de huidige regelgeving is het verzet (art. 399 e.v. Sv) komen te vervallen. Er is nog wel een vorm van verzet mogelijk, maar dit valt niet meer onder de gewone rechtsmiddelen. Minkenhof noemt dit tegenwoordig een buitenmodel rechtsmiddel, 51 evenals het bezwaar (tegen dagvaardingen) en beklag. Ook het bezwaarschrift speelt niet meer dezelfde rol als voorheen. Bezwaarschriften kunnen (kort gezegd) tegen bepaalde beschikkingen worden ingesteld. Omdat het voor dit onderzoek echter niet relevant is om hierop in te gaan, verwijs ik voor meer informatie naar Minkenhof 52 en Corstens 53. De mogelijkheid om in hoger beroep een enkelvoudige kamer naar een zaak te laten kijken in plaats van een meervoudige kamer, bestaat in de huidige wetgeving nog steeds. In artikel 411 is in lid 2 echter wel een wijziging aangebracht. Uit sub b van dat artikel kan worden opgemaakt dat een zaak door een enkelvoudige kamer kan worden behandeld, als deze in eerste aanleg is behandeld door de kantonrechter of politierechter en er een maximale gevangenisstraf van zes maanden is opgelegd. Het vereiste dat er sprake is van zogenaamde alcoholdelicten is niet meer van toepassing. De uitzondering van sub a is onveranderd gebleven. Een zaak van eenvoudige aard, waarbij de verdachte in eerste aanleg een straf of maatregel opgelegd heeft gekregen, kan dus door een enkelvoudige kamer behandeld worden. Voor de behandeling door een enkelvoudige kamer gelden dezelfde regels als voor de gewone appèlprocedure (art. 425 en 426 Sv). 54 In de procedure is echter wel iets veranderd. Artikel 425 lid 2 is namelijk komen te vervallen. Het Openbaar Ministerie hoeft dus geen rekening meer te houden met het feit dat de enkelvoudige kamer geen onvoorwaardelijke straf of maatregel op mag leggen van een langere duur dan in eerste aanleg is opgelegd. Zowel de officier van justitie als de verdachte mogen in hoger beroep gaan. De leden 1 en 2 (aanhef) van artikel 404 Sv zijn wat dat betreft onveranderd gebleven. Ook de termijn om in hoger beroep te gaan (art. 408 Sv), is 14 dagen gebleven. Nadat hoger beroep is ingesteld, hebben partijen nog eens 14 dagen om een schriftuur houdende grieven in te dienen. Dat was anno 2002 ook het geval, maar het toepasselijke wetsartikel is inmiddels uitgebreid. In het nieuwe artikel 410 Sv, is te zien dat de uitbreiding met name zit in het onderscheid dat is gemaakt tussen de officier van justitie en de verdachte. De officier van justitie moet een schriftuur indienen binnen 14 dagen na het instellen van hoger beroep. In deze schriftuur worden de grieven vermeld die de officier tegen het vonnis heeft. De verdachte is niet 51 Minkenhof 2009, p. 452. 52 Minkenhof 2009, paragraaf 7.3. 53 Corstens 2011, 782 e.v.. 54 Corstens 2011, p. 804. - 13 -

verplicht een schriftuur houdende grieven in te dienen. Wanneer het gaat om een beroep dat onder het verlofstelsel valt (lid 4), is hij echter in beginsel wel verplicht een schriftuur met opgave van redenen in te dienen. Wanneer de verdachte in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en de dagvaarding of oproeping om daar te verschijnen niet in persoon aan de verdachte is betekend en er geen andere omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de verdachte vooraf bekend was met de zitting, hoeft hij geen schriftuur met opgave van redenen in te dienen om in appèl te gaan (art. 410 lid 4 jo. 410a lid 2 Sv). Het verschil tussen een schriftuur houdende grieven en een schriftuur met opgave van redenen, is dat de schriftuur met opgave van redenen is gericht op het geven van redenen waaruit blijkt dat de zaak in hoger beroep behandeld moet worden 55 en dus niet direct op bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg. Een reden kan bijvoorbeeld zijn dat er nieuw materiaal is waarmee de onschuld van de verdachte bewezen kan worden. Een voorbeeld van een grief kan zijn dat de straf te hoog is. De verdachte geeft dat dan in zijn schriftuur aan. Aan de inhoud ervan worden (net als in de periode voordat het verlofstelsel zijn intrede deed) geen hoge eisen gesteld. 56 Voor de verdachte is het voldoende dat hij aangeeft in hoger beroep te willen (art. 449 lid 1 Sv). 57 Het verschil in naam van de schrifturen, wil volgens Melai en Groenhuijsen 58 niet zeggen dat er twee soorten schrifturen zijn. De schriftuur bestaat en de inhoud ervan (grieven of redenen) is afhankelijk van welke procedure er gevolgd wordt. Wanneer dus verlof moet worden gevraagd, wordt de inhoud van de schriftuur met redenen ingevuld en wanneer meteen hoger beroep wordt ingesteld, komen er grieven in de schriftuur te staan. Het doel van artikel 410 lid 4 is volgens Melai en Groenhuijsen, slechts de verdachte te verplichten duidelijk aan te geven waarom het verlof verleend zou moeten worden. Hoewel de schriftuur houdende grieven niet verplicht is voor de verdachte, is het wel aan te raden om deze in te dienen bij het instellen van hoger beroep. Ook bij een verzoek om verlof voor hoger beroep kan een schriftuur houdende grieven worden ingediend. Zoals hiervoor reeds aangegeven, is het onderscheid met de schriftuur houdende redenen tenslotte erg klein. Ook in de gemeenschappelijke normen die werden samengesteld uit het overleg van de strafsectorvoorzitters - naar aanleiding van de veranderingen in de wet die het verlofstelsel met zich meebracht - worden de schriftuur houdende grieven en schriftuur houdende redenen in één adem genoemd. Uit dat overleg is gebleken dat het verlenen van verlof niet voor de hand ligt, als er geen schriftuur (houdende grieven of redenen) is 55 Corstens 2011, p. 792. 56 Corstens 2011, p. 792 en 793. 57 Mevis 2009, p. 567. 58 Melai-Groenhuijsen e.a., aantekening 7: Schriftuur. - 14 -

ingediend. 59 De kans is dus groter dat een verzoek om verlof wordt afgewezen - en er dus niet in hoger beroep kan worden gegaan - als er geen schriftuur is ingediend. De verdachte kan ook een achterstand oplopen wanneer hij geen schriftuur houdende grieven indient, omdat hij voorafgaande aan de zitting nog geen duidelijke bezwaren over het vonnis heeft geformuleerd. Hij kan dat proberen in te halen door zijn bezwaren te formuleren, direct na de voordracht van de zaak door de advocaat-generaal (art. 416 lid 1 Sv). Als hij dat niet doet kan zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van art. 416 lid 2 Sv. Voor de verdachte moet echter geen verwarring bestaan over de vraag wanneer hij zijn bezwaren op moet geven. 60 Als de officier van justitie geen schriftuur heeft ingediend, dan geeft de advocaat-generaal 61 hiervoor een uitleg en kan het hof besluiten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren (art. 416 lid 3 Sv). Deze discretionaire bevoegdheid geeft het hof de mogelijkheid om zaken te behandelen, waarvan ook duidelijk is waarom het Openbaar Ministerie in hoger beroep wil, zonder de door haar ingediende schriftuur. Ook wanneer zich zaken voordoen die de rechter nader wil beschouwen, kan hij gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid. 62 2.2.1 Wet stroomlijnen hoger beroep Om de werkdruk van het Openbaar Ministerie (en rechters) te verlichten 63, termijnen te verkorten en op die manier het hoger beroep efficiënter te maken, moest er iets veranderen aan het systeem van rechtsmiddelen. Om die veranderingen te realiseren is er in 2006 de Wet stroomlijnen hoger beroep gekomen. Deze wet heeft ertoe geleid dat er in het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet overdracht en tenuitvoerlegging strafvonnissen, veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor het hoger beroep meer gestroomlijnd werd. De belangrijkste verandering is dat het hoger beroep een zogenaamd voortbouwend appèl is geworden. Dit stelsel houdt het midden tussen een geheel nieuwe behandeling en een zogenaamd corrigerend appèl. In een corrigerend appèl, wordt alleen ingegaan op wat partijen aandragen. Waar bezwaar tegen is gemaakt, wordt behandeld. Bij het voortbouwend appèl vindt geen behandeling plaats als ware het de eerste keer, maar het vonnis in eerste 59 De gemeenschappelijke normen die uit dit overleg naar voren kwamen op 27 februari 2009, zijn niet gepubliceerd. Melai-Groenhuijsen e.a. hebben deze bij het schrijven van hun commentaar op art. 410a Sv mogen inzien. 60 HR 25 mei 2010, NJ 2011/8 en HR 5 april 2011, LJN BP4588. 61 Zie voor het verschil tussen de OvJ en de AG de begrippenlijst. 62 Corstens 2011, p. 791, HR 2 februari 2010, NJ 2010/88 en HR 15 februari 2011, LJN BP0079. 63 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3 p. 2. - 15 -

aanleg is ook niet het enige object van de behandeling. 64 Bij dit middenstelsel staan het vonnis in eerste aanleg en de bezwaren hierover centraal bij de behandeling in tweede aanleg. Zorgvuldigheid tijdens de gehele rechtsgang en waken voor onnodige vertraging, zijn de overwegingen die tot dit stelsel hebben geleid. 65 Met andere woorden: de rechtspraak moet al in eerste aanleg voldoen aan de hoge eisen van zorgvuldigheid, zodat een uitspraak in tweede aanleg minder vaak nodig zal zijn en procedures sneller afgerond kunnen worden. Bij de keuze voor een voortbouwend stelsel, is duidelijk aangegeven dat het verbod van partieel appèl (art. 407 lid 1 Sv) blijft bestaan. 66 Het hoger beroep kan dus niet worden beperkt tot de betwiste punten van het vonnis in eerste aanleg. Het blijft een geheel nieuwe behandeling, maar het onderzoek wordt met name gericht op die punten waartegen bezwaar wordt gemaakt. Omdat het hoger beroep een nieuwe behandeling is, zal de rechter ook ambtshalve enkele onderdelen moeten toetsen. Het betreft de vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv. Over deze formele en materiële vragen hoeft geen geschil te bestaan. De formele vragen hebben betrekking op de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechter zelf en de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De materiële vragen gaan over de vraag of deze verdachte, dit gedagvaarde feit - welke strafbaar is - heeft gepleegd en of dat hem kan worden aangerekend. Bij de materiële vragen hoort ook het bepalen van de strafmaat. Doordat deze vragen hoe dan ook beantwoord moeten worden, biedt het hoger beroep een tweede kans voor beide procespartijen. 67 64 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 7. 65 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 7. 66 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 8. 67 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 8. - 16 -

2.3 Beperkingen op het recht op hoger beroep Op grond van artikel 404 lid 2 Sv staat er geen hoger beroep open voor overtredingen waaruit in eerste aanleg een veroordeling voortvloeit bestaande uit een geldboete van maximaal 50,-. Voor zulke eenvoudige zaken (bagatelzaken) staat ook geen cassatie open (art. 404 lid 2 Sv). Dit is niet veranderd. Lid 3 van artikel 404 Sv (oud) daarentegen is komen te vervallen. De uitzondering op de mogelijkheid van hoger beroep, wanneer een zaak in eerste aanleg bij de kantonrechter is behandeld en er een maximale geldboete van 25,- is opgelegd, bestaat zodoende niet meer. Met de beperking van het appèl wordt een ander belangrijk recht gewaarborgd, namelijk het recht op afdoening van een procedure binnen een redelijke termijn. 68 Dit recht is vastgelegd in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Op dit artikel en alle rechten die hieruit voortvloeien, wordt verder ingegaan in hoofdstuk 4. Tegen de vonnissen waarbij geen hoger beroep mogelijk is, staat ook geen beroep in cassatie open. Een uitzondering hierop betreft de overtreding van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam (art. 404 lid 4 Sv). Deze regeling is onveranderd gebleven. Dit betekent dus dat er in bepaalde gevallen geen behandeling in twee feitelijke instanties plaatsvindt. Het betekent zelfs dat er zaken zijn die überhaupt maar één keer worden bekeken, aangezien niet altijd een beroep in cassatie mogelijk is. De vraag is echter of dit niet in strijd is met artikel 14 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Lid 5 van dit artikel luidt namelijk als volgt: Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet. Groenhuijsen en De Hullu stellen in hun onderzoeksproject Strafvordering 2001 dat, in het licht van de mensenrechten, de aard van de sanctie bepalend lijkt voor de kwalificatie bagatel. 69 Artikel 14 lid 5 IVBPR houdt in dat elke zaak in twee feitelijke instanties behandeld moet worden. Desalniettemin wordt voor bagatelzaken een uitzondering gemaakt. In artikel 2 lid 2 van het 7 e protocol bij het EVRM (welke een verdieping is van artikel 14 IVBPR), is namelijk vastgelegd dat zaken waarbij lichte overtredingen centraal staan (bagatelzaken), uitgezonderd kunnen worden van behandeling in twee instanties. Op deze uitzonderingen wordt in hoofdstuk 4 verder ingegaan. 68 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 18. 69 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 17 en Groenhuijsen 2002, p. 356 e.v.. - 17 -

Het aantal en de reikwijdte van rechtsmiddelen is dus afhankelijk van de aard en het gewicht van strafzaken. Er worden drie categorieën onderscheiden: 70 1. Echte bagatelzaken. In deze zaken is behandeling in één rechterlijke instantie voldoende. 2. Ernstige zaken. Bij deze zaken moet de mogelijkheid tot behandeling in drie rechterlijke instanties blijven bestaan, zo blijkt uit de memorie van toelichting. 3. De zogenaamde tussencategorie. Deze zaken zijn beperkt van omvang en niet zeer ernstig. Voor deze zaken is behandeling in twee feitelijke instanties niet vanzelfsprekend, maar is een vangnet nodig in verband met de in het geding zijnde belangen. Deze belangen moeten per zaak bekeken worden. Het verlofstelsel is zo n tussencategorie. 2.3.1 Het verlofstelsel Voor de komst van het verlofstelsel in 2007, zijn voorstellen voor een dergelijk stelsel in Nederland al meerdere malen afgewezen. In Engeland bijvoorbeeld, geldt al jaren een verlofstelsel, waarin het concrete belang bij een hogere voorziening wordt beoordeeld door de rechter wiens uitspraak aangevochten wordt, of door een lid van het beroepsgerecht. 71 Het is niet onbegrijpelijk dat een dergelijk systeem steeds is afgewezen, want hoe garandeer je een objectieve uitspraak over het verlenen van verlof, wanneer degene die daarover beslist, dezelfde persoon is die de beslissing heeft genomen waartegen hoger beroep wordt ingesteld? Wanneer een verzoek om verlof wordt afgewezen, wekt dit in mijn ogen vrij snel de indruk dat de beslissing niet geheel onpartijdig is gemaakt. Een rechter neemt tenslotte een beslissing omdat hij meent dat dit de juiste is. Het feit dat een partij hoger beroep in wil stellen tegen deze beslissing, suggereert dat het geen juiste beslissing is en dus dat de rechter fout zit. Mensen geven hun fouten niet graag toe en een rechter (ook al zou hij een groter vermogen tot zelfreflectie moeten hebben dan de gemiddelde medemens) is en blijft een mens. Ik denk dan ook dat wanneer de rechter het verzoek tot hoger beroep tegen zijn eigen beslissing afwijst, dit kan betekenen dat hij (bewust of onbewust) niet wil toegeven dat zijn beslissing in eerste aanleg mogelijk niet de juiste is geweest. De positieve kanten van het verlofstelsel zijn echter nooit miskend. Dat voorafgaande aan de zitting wordt getoetst door een onafhankelijke rechter, of het belang van de appellant door het rechtsmiddel wordt gerechtvaardigd, heeft zo zijn voordelen. Een negatief aspect in een 70 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 18. 71 Groenhuijsen 2002, p. 281. - 18 -

verlofstelsel, zou echter zijn dat dit belang los van een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren wordt beoordeeld. De bezwaren worden wel bekeken, maar zij worden niet (diepgaand) onderzocht. Wanneer wordt beoordeeld of er belang is bij het hoger beroep, wordt vooral gelet op wat er dan fout zou kunnen zijn aan de uitspraak in eerste aanleg. Dit veronderstelt onaantastbaarheid van de eerste aanleg en dat past niet in ons rechtsmiddelenstelsel, aldus Stamhuis. 72 De zaken waartegen niet in hoger beroep mag worden gegaan, kosten volgens hem toch al niet veel tijd. Hij pleit dan ook voor een geïntegreerde behandeling van het verlof, waarbij de appelrechter voorafgaande aan de behandeling van de zaak eerst kijkt naar het belang van de appellant. Zoals hierna te zien is, heeft ons verlofstelsel een andere vorm gekregen. Artikel 410a Sv vormt de grondslag voor ons verlofstelsel voor hoger beroep. Op grond hiervan, wordt verlof voor hoger beroep in kleine zaken alleen verleend door de voorzitter, als deze een nieuwe behandeling in het belang van een goede rechtsbedeling noodzakelijk acht. De zaken zijn klein genoeg om in aanmerking te komen voor het verlofstelsel, als aan de volgende voorwaarden is voldaan: er is sprake van een overtreding of misdrijf; er staat naar de wettelijke omschrijving op de overtreding of het misdrijf een gevangenisstraf van niet meer dan 4 jaar; er is geen andere straf of maatregel opgelegd dan een geldboete van maximaal 500,-, of meerdere geldboetes met een gezamenlijk bedrag van maximaal 500,-. Op misdrijven waarvoor een gevangenisstraf kan worden opgelegd van meer dan 4 jaar, is het verlofstelsel dus niet van toepassing. De vraag of misdrijven waarvoor maximaal 4 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd niet ook te ernstig zijn om als een bagatelzaak te worden beschouwd, is in de memorie van toelichting behandeld. 73 De regering blijkt van oordeel dat dit niet het geval is, omdat er achter de soms relatief hoge strafmaxima die opgelegd kunnen worden, vaak maatschappelijk gezien geen ernstige of ingewikkelde delicten schuilgaan. De hoogte van de boete ( 500,-), is voor de meerderheid van de Nederlandse bevolking een groot bedrag. Dit bedrag is in ieder geval groot genoeg om een second opinion over te willen krijgen. Uit de memorie van toelichting blijkt dat een verhoging van de appèlgrens van 50,- naar 100,- is overwogen. Dit is een aanzienlijk minder groot bedrag dan 500,-. Reden voor deze eventuele verhoging is dat het deel van de overtredingen dat onder deze 72 Groenhuijsen 2002, p. 281. 73 Kamerstukken II 2005-2006, 30320, nr. 3, p. 20. - 19 -