Behoefte bij kinderen op Open Wijk Scholen aan sportactiviteiten van Sportservice Nijmegen. meting juni 2003

Vergelijkbare documenten
Behoeften op het vlak van actieve sportbeoefening bij Nijmegenaren vanaf 50 jaar. meting voorjaar 2003

Rapportage Ben Bizzie Monitor Basisschool Den Doelhof Meijel. augustus 2018

Stadsenquête Leiden 2007

Stadsenquête Leiden 2005

Tabel 25.1b Percentage Leidenaren dat meer dan 12 x per jaar aan sport doet, in % van alle Leidenaren

Statistieken voor vraag 1 : Leeftijd?

Sport en de persoonlijke ontwikkeling van kwetsbare jongeren

Evaluatie Diving Cup. Effecten op Sportparticipatie. Jan van Houthof AJ Amsterdam T

Burgerijenquête Sporten en gebruik gemeentelijke sportaccommodaties

Sportdeelname volwassenen 2012

Evaluatie Zesdaagse Amsterdam 2012

Rapportage gouden voornemens 2016

Sport I.S PORTDEELNAME BIJ. Sportdeelname opnieuw toegenomen Het aandeel volwassenen dat aan sport doet is opnieuw

Dordt sport! Inhoud 2014 DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN OP EEN RIJ. 1 Sporten

Sport en bewegen door kinderen met een nierziekte

Onderzoek sportdeelname Gemeente... Gemeentelogo

SIRE. Rapport. "Geef kinderen hun spel terug" Jonneke Heins. C0521b 29 oktober 2007

TABELLENBOEK JEUGDSPORTMONITOR 2016

Hoofdstuk 19 Sportdeelname

-Samen op zoek naar bewegen-

Fit en Gezond in Overijssel 2016

Sport I.W AT DOET DE N IJMEGENAAR AAN

Dordt sport! Inhoud TABELLENBOEK. 2. Sportverenigingen 3. Vrijwilligerswerk 4. Sportevenementen kijken 5. Kinderen 4 t/m 12 jaar

Grafieken Per categorie is bekeken hoe vaak deze in totaal is aangekruist. Daarna is de behoefte aan de verschillende activiteiten uitgerekend.

Van alle gezinnen geeft 92% aan dat minimaal één van de kinderen deelneemt aan sport- en/of culturele activiteiten.

Burgerpanel Zeewolde. Resultaten peiling 7: sportbeleving

NOC*NSF Sportdeelname index Sport index t/m 18 jaar

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Stadsmonitor. -thema Sport-

Sport' Omnibus Haarlem Gemeente Haarlem, afdeling Onderzoek en Statistiek

Onderzoeksverslag Behoeftepeiling Sportwijk Nijla n

SPORTDEELNAME MAANDMEETING. Meting 9 September In opdracht van NOC*NSF

Sportparticipatie Volwassenen

Beelden, wensen en ideeën bij Nijmegen sportstad. Peiling onder digitaal stadspanel, februari 2007

Rapportage Sportonderzoeken Gemeente Beverwijk Juli 2015 INT

NOC*NSF Sportdeelname Index

Breedtesportmonitor Een onderzoek naar de sportdeelname en behoefte bij volwassen Nijmegenaren

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Bureau Onderzoek en Statistiek. Sportmonitor Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers

Meningspeiling over sportbeleid. Meting Nijmeegs stadspanel, januari 2012

Factsheet Sportparticipatie in Utrecht

Leusdenpanel Vijfde peiling: Sport

Uitvoeringsplan Impulsregeling Nijmegen inzake de combinatiefuncties

Sportparticipatie 2012 Tabellenboek

MR1B 10 juli Inhoudsopgave

Open Wijk Scholen-monitor. Tussenrapportage 2003

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen

Onderzoek sportdeelname 2010 HAGENAARS EN SPORT

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

Nijmeegse Sportverenigingsmonitor 2013

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Onderzoek Sportgedrag

SPORTPARTICIPATIE (2013)

NOC*NSF Sportdeelname Index

De sporter SPORTFOCUS 20161

NOC*NSF Sportdeelname Index

Jongerenparticipatie in Amersfoort

NOC*NSF Sportdeelname Index

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Goede voornemens 2019

NOC*NSF Sportdeelname Index

PEILING 65-PLUSSERS. Gemeente Enkhuizen januari

COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS - BESLUIT

Rapportage Sport Scoort!

Sportparticipatie 2016 Volwassenen

NOC*NSF Sportdeelname Index

Klanttevredenheidsonderzoek dienstverlening gemeente Groningen op het gebied van sport

SPORTUITGAVEN ONDERZOEK

Leerlingtevredenheid Het Ruimteschip. Cedin. Lianne Bleker

RAPPORTAGE ZOMERDIP. In opdracht van NOC*NSF

Resultaten Monitor Combifuncties Onderwijs Projectgroep Combifuncties Onderwijs

Wijkaanpak. bekendheid, betrokkenheid en communicatie

Sport biedt veel mensen ontspanning en draagt ook bij aan de gezondheid van mensen en aan de sociale contacten.

NOC*NSF Sportdeelname Index

Evaluatie NWTS Jan van Houthof AJ Amsterdam T

Sport- en beweeg interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2018

INFOKAART OUDEREN EN LICHAAMSBEWEGING

Bos en Lommer: sport, openbare ruimte en verkiezingen

NOC*NSF Sportdeelname Index

Burgerpanel ondervraagd over Competitie Buiten Bedrijf

Sportdeelname Onderzoek 2014

Leeswijzer Jeugdmonitor Utrecht tabellen

Informatiebijeenkomst Nationale Spelen 2016

Rapport. Hagenaars en sport. Onderzoek sportdeelname 2014

Beweegroutes. Peiling onder digitaal stadspanel (september 2016) Inhoudsopgave. november Samenvatting 2 Inleiding 5 Uitkomsten 6

Dordt sport! Inhoud SPORTMONITOR 2018 DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN OP EEN RIJ. 1 Conclusies. 2 Sporten

Sport. Onderzoeksresultaten TIPMooiLaarbeek.nl

NOC*NSF Sportdeelname index Sport index t/m 18 jaar

Nationaal Sportonderzoek

NOC*NSF Sportdeelname Index

BURGERPANEL LANSINGERLAND

Aanpassen sportcodes in vragenlijst RSO Remko van den Dool (Mulier Instituut) Kirsten Visser (SCP)

Sport- en beweeg interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2018

Sportdossier Onderbouw vmbo

Onderzoek Behoefte aan Vrije tijdsbesteding

Gemeente Middelburg. Tabellenboek

15 juli Onderzoek: Seksuele intimidatie in de amateursport

Leeswijzer Jeugdmonitor Utrecht tabellen

Effectief Actief interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2016 Sportdorp

Sportparticipatie in Aalsmeer Resultaten nulmeting 2008

Sportparticipatie 2008

Transcriptie:

Behoefte bij kinderen op Open Wijk Scholen aan sportactiviteiten van Sportservice Nijmegen meting juni 2003 O&S Nijmegen september 2003

Inhoudsopgave 1 Samenvatting en conclusies 3 1.1 Inleiding 3 1.2 Sportdeelname 3 1.2.1 Sportdeelname naar diverse kenmerken 4 1.3 Behoefte aan naschoolse sportactiviteiten van SSN 4 1.3.1 Omvang behoefte 4 1.3.2 Omvang behoefte naar diverse kenmerken 4 1.3.3 Aard behoefte 5 1.3.4 Aard behoefte naar diverse kenmerken 5 1.4 Conclusies 6 2 Inleiding 7 2.1 Aanleiding voor het onderzoek 7 2.2 Opzet en uitvoering van het onderzoek 7 3 Sportdeelname 9 3.1 Inleiding 9 3.2 Sportfrequentie 9 3.3 Beoefende sporten 10 3.4 Redenen om niet aan sport te doen 10 3.5 Sportclublidmaatschap 11 3.6 Deelname naschoolse sportactiviteiten 12 3.7 Sportdeelname naar verschillende kenmerken 14 4 Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN 19 4.1 Inleiding 19 4.2 Omvang behoefte 19 4.3 Omvang behoefte naar verschillende kenmerken 20 4.4 Aard behoefte 23 4.5 Aard behoefte naar verschillende kenmerken 24 4.5.1 Aard behoefte bij de jongens 24 4.5.2 Aard behoefte bij de meisjes 26 4.5.3 Aard behoefte naar groep 28 4.5.4 Aard behoefte naar school 29 5 Bijlage 33 5.1 Deelname aan onderzoek 33

Samenvatting en conclusies 1 Samenvatting en conclusies 1.1 Inleiding De afdeling Cultuur, Sport en Recreatie en Sportservice Nijmegen (SSN) hadden behoefte aan gegevens over de belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten bij kinderen op Open Wijk Scholen. Daarom is er in juni 2003 een onderzoek verricht. Kinderen in de groepen 5 t/m 8 hebben een korte vragenlijst voorgelegd gekregen. Ruim 1200 kinderen hebben deze lijst ingevuld. De belangrijkste uitkomsten zijn hieronder samengevat. Als er in de tekst kinderen staat wordt bedoeld: kinderen op Open Wijk Scholen in de groepen 5 t/m 8. 1.2 Sportdeelname 76% van de kinderen sport wekelijks. Een op de vijf kinderen sport iedere dag. Uit onderzoek van enkele jaren geleden kwam naar voren dat het aandeel wekelijks sportende kinderen op Open Wijk Scholen circa 8% lager is dan op andere basisscholen 1. Afgaande op de percentages kinderen die de verschillende sporten beoefenen, zijn voetbal (30%), zwemmen (15%) en vecht- en verdedigingssport zoals judo, karate, kickboksen, enzovoorts (11%) de meest populaire sporten. De meest genoemde reden om niet aan sport te doen is gebrek aan tijd. Het niet leuk vinden om te sporten komt veel minder voor (bij 2 à 3% van alle kinderen). De helft van de kinderen is lid van een sportvereniging (inclusief kinderen die bij een sportschool vecht- en verdedigingssport beoefenen of bij maneges paardrijden). Onderzoek van enkele jaren geleden liet zien dat het aandeel kinderen bij sportclubs op Open Wijk Scholen circa 11% lager is dan op andere basisscholen. Sporten die door relatief veel kinderen bij een club of sportschool worden beoefend zijn voetbal (20%) en vecht- en verdedigingssporten (9%). De meest genoemde reden om geen lid van een sportclub te zijn, is een gebrek aan tijd (genoemd door 31% van de niet-sportclubleden). Vier andere redenen zijn door 7 tot 11% van de niet-sportclubleden genoemd: geen zin, niet leuk, sportclub ligt te ver weg, ga binnenkort bij sportclub, sta op wachtlijst en te duur. Het is niet duidelijk hoeveel kinderen tot dusver meegedaan hebben aan naschoolse sportactiviteiten van SSN. Bij het invullen van de vraag hierover hebben kinderen ook de deelname vermeld aan activiteiten die langer geleden plaatsvonden en/of niet door SSN georganiseerd zijn. Een kwart van alle kinderen heeft na schooltijd meegedaan aan voetbal of soccer4action, 6% aan peanutbal 2, 4% aan basketbal en 3% aan hardlopen of run4action. 1 Open Wijk Scholen-monitor, deelrapport 1, september 2001. 2 Peanutbal is een eenvoudige variant van honk- en softbal. 3

meting juni 2003 Kinderen die tot nu toe nog niet meegedaan hebben, noemen daarvoor vaak als reden dat ze andere bezigheden hadden (30%), naar de sportclub moesten (11%) of geen zin hadden (32%). Tien procent van hen vond de geboden naschoolse sportactiviteiten niet leuk. 1.2.1 Sportdeelname naar diverse kenmerken De jongens sporten meer dan de meisjes. Tot de jongens behoren meer wekelijkse sporters (84% tegenover 69% bij de meisjes), meer leden van sportclubs (58% tegenover 42% bij de meisjes) en meer deelnemers aan naschoolse sportactiviteiten (48% tegenover 35% bij de meisjes). Meer dan de helft van de jongens voetbalt. Andere relatief veel door hen beoefende sporten zijn vecht- en verdedigingssport (15%), zwemmen (14%), tennis (7%) en basketbal (6%). Bij de meisjes staat zwemmen bovenaan (17% doet hieraan), gevolgd door gymnastiek/turnen (9%), paardrijden (9%), voetbal (9%), vecht- en verdedigingssport (7%), dansen (7%) en tennis (6%). Met name gymnastiek/turnen, paardrijden en dansen springen eruit als typische meisjessporten. Tussen de afzonderlijke groepen (5,6,7 en 8) is er weinig verschil in de frequentie waarmee ze sporten en in het aandeel dat lid van sportclub is. Wel hebben relatief veel kinderen in de hoogste twee groepen meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten (47% tegenover 35% bij de kinderen in groep 5 en 6). Tussen de scholen zien we grotere verschillen bij het aandeel kinderen bij sportclubs dan bij het aandeel wekelijks sportende kinderen. De twee scholen die er het meest uitspringen zijn De Klumpert, waar relatief weinig kinderen lid van een sportclub zijn (37%), en De Lindenhoeve met relatief veel kinderen bij sportclubs (70%). Ook het aantal kinderen, dat al ooit aan naschoolse sportactiviteiten meegedaan heeft, verschilt sterk per school. Het percentage deelnemers is relatief hoog bij De Meiboom (60%) en relatief laag bij De Bloemberg (22%) en de Prins Mauritsschool (29%). 1.3 Behoefte aan naschoolse sportactiviteiten van SSN 1.3.1 Omvang behoefte Circa de helft van de kinderen heeft serieuze belangstelling voor het meedoen aan naschoolse sportactiviteiten: 41% heeft er al ooit aan meegedaan en het overgrote deel daarvan wil dat in de toekomst weer gaan doen; 11% van de kinderen deed nog niet eerder mee, maar wil dat in de toekomst zeker wel gaan doen. Nog eens ruim een derde deed nog niet eerder mee, maar wil in de toekomst misschien mee gaan doen. En tenslotte is er een groep van 12% met geen belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten. Hoe vaak men mee zou willen doen, is niet gevraagd. 1.3.2 Omvang behoefte naar diverse kenmerken Bij de jongens is het aandeel met serieuze belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten groter dan bij de meisjes (60 respectievelijk 45%). Van de meisjes wil een relatief groot percentage misschien mee gaan doen (44%). 4

Samenvatting en conclusies Verder zien we een relatief grote belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten bij kinderen die meer keer per week of iedere dag sporten en een relatief kleine belangstelling bij kinderen die (bijna) nooit sporten. Maar nog altijd een derde van die niet-sporters heeft serieuze belangstelling om aan naschoolse sportactiviteiten mee te doen en ruim een derde ervan wil misschien mee gaan doen. Hierbij aansluitend zien we een relatief grote belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten bij leden van sportclubs, maar ook kinderen die geen lid van een sportclub zijn hebben in meerderheid belangstelling voor naschools sporten (47% serieuze belangstelling; 39% misschien belangstelling). Bij kinderen die zich vaak vervelen, zien we een relatief groot aandeel dat nog niet aan naschoolse sportactiviteiten heeft meegedaan, maar zeker mee wil gaan doen (31% tegenover 11% bij alle kinderen). Kijken we naar de verschillende groepen dan valt op dat de belangstelling bij de kinderen in groep 7 groter is dan die bij de kinderen in groep 8; in groep 8 zijn er minder kinderen die al ooit meegedaan hebben aan naschoolse sportactiviteiten of die er zeker aan mee willen gaan doen. Van de kinderen in groep 5 en 6 hebben er tot nu toe relatief weinig meegedaan; rond de 40% van hen wil misschien mee gaan doen en 10 à 15% wil dat zeker gaan doen. Voor alle scholen geldt dat een ruime meerderheid van de kinderen zeker of misschien belangstelling heeft voor naschoolse sportactiviteiten. Het aandeel kinderen per school, dat geen belangstelling voor naschoolse activiteiten heeft, schommelt tussen de 8 en 17%. 1.3.3 Aard behoefte Of belangstelling ook werkelijk tot deelname leidt, hangt uiteraard mede af van de soorten sporten waar men na schooltijd aan mee zou willen doen en de aansluiting van het aanbod hierop. De kinderen met belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten konden in de vragenlijst diverse sporten aankruisen (22 antwoordmogelijkheden plus de mogelijkheid om er zelf sporten bij te schrijven). De meeste kinderen hebben veel sporten aangekruist (83% minimaal 3 sporten; 48% minimaal 6 sporten). Twee sporten zijn door ruim de helft van de kinderen aangekruist: voetbal en zwemmen. Vervolgens zijn er zes sporten door een derde tot veertig procent van de kinderen aangekruist: tennis, soft-/slag-/honk-/peanutbal, street-/breakdance, klimsport, vecht- en verdedigingssport (zoals judo, karate, kickboksen en dergelijke) en basketbal. Voor een deel van de veel aangekruiste sporten geldt dat het percentage dat deze sporten reeds beoefent beperkt is. Dit geldt met name voor soft-/slag-/honk-/peanutbal, street-/breakdance, klimsport en basketbal. 1.3.4 Aard behoefte naar diverse kenmerken Bij de belangstellenden voor naschoolse sportactiviteiten zijn er grote verschillen tussen de jongens en de meisjes. De jongens denken vooral aan voetbal, basketbal, vecht- en verdedigingssport, zwemmen en soft-/slag-/honk-/peanutbal (en ook wel aan klimsport, 5

meting juni 2003 tafeltennis en tennis). De meisjes denken vooral aan zwemmen, dansen, street- /breakdance en tennis (en ook wel aan turnen/gymnastiek, klimsport, voetbal, soft- /slag-/honk-/peanutbal en schaatsen). Het onderscheid tussen belangstellende kinderen die nu wekelijks sporten enerzijds en belangstellende kinderen die nu af en toe of (bijna) nooit sporten anderzijds laat geen grote behoefteverschillen zien waar het gaat om de soorten sporten die men naschools zou willen doen. En dat geldt ook voor het onderscheid naar groep (5,6,7 en 8). Bij de analyse van behoefteverschillen tussen de scholen valt op dat diverse sporten op veel scholen populair zijn, maar ook dat er enkele duidelijke verschillen zijn (zie paragraaf 5.6). 1.4 Conclusies Circa driekwart van de kinderen in de groepen 5 t/m 8 op Open Wijk Scholen sport wekelijks. Bij de kinderen die dat niet doen heeft dat vooral met tijdgebrek en andere bezigheden te maken en niet zozeer met het niet leuk vinden van sporten. Een beperkt aandeel kinderen heeft geen enkele belangstelling voor het beoefenen van sport (2 à 3 %). Veel kinderen hebben belangstelling om mee te doen aan naschoolse sportactiviteiten van Sportservice Nijmegen. Ongeveer de helft heeft serieuze belangstelling. Nog eens ruim een derde wil er misschien aan mee gaan doen. Bij de meisjes is het aandeel dat misschien mee wil gaan doen relatief groot (44% tegenover 28% bij de jongens). Van hen heeft een relatief groot deel ook nog niet eerder meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten (65% tegenover 52% bij de jongens). De belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten is relatief groot bij kinderen die lid van een sportvereniging zijn en/of al regelmatig sporten. Maar ook de kinderen die weinig aan sport doen hebben in meerderheid belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten. Of kinderen ook daadwerkelijk mee gaan doen, zal onder meer afhangen van de aansluiting tussen vraag en aanbod. Bij het invullen van het aanbod dient vooral rekening gehouden te worden met behoefteverschillen tussen de jongens en de meisjes. In welke groep de kinderen zitten en of ze al veel sporten of juist niet, is minder bepalend voor de sporten die men na schooltijd zou willen doen. Diverse sporten blijken op veel Open Wijk Scholen (redelijk) populair als sporten die kinderen naschools zouden willen beoefenen: voetbal, basketbal, soft-/slag-/honk- /peanutbal, vecht- en verdedigingssport, street/-breakdance, dansen, klimsport, tennis en zwemmen. Anderzijds zijn er tussen de scholen ook enkele opvallende behoefteverschillen, waar bij de invulling van het aanbod mogelijk rekening mee gehouden kan worden. 6

Inleiding 2 Inleiding 2.1 Aanleiding voor het onderzoek In het onderzoeksplan 2003 is capaciteit gereserveerd voor onderzoek rondom de activiteiten van Sportservice Nijmegen (SSN). Uit overleg met SSN en de afdeling Cultuur, Sport en Recreatie (CSR) was een driezijdige behoefte gebleken: behoefte aan gegevens rondom de output van SSN als het gaat om de organisatie van sportactiviteiten (aantal activiteiten per locatie, aantal deelnemers per activiteit en dergelijke) behoefte aan gegevens over de effecten van de door de SSN georganiseerde sportactiviteiten. In hoeverre slaagt SSN erin om kinderen te bereiken die eerst niet aan sport deden? In hoeverre leidt de deelname aan sportactiviteiten van SSN tot een hogere sportfrequentie of tot het lid worden van sportclubs? behoefte aan gegevens over de sportbehoeften van specifieke doelgroepen van SSN, zoals kinderen op Open Wijk Scholen, jongeren van 12 tot 18 jaar en ouderen vanaf 50 jaar. In 2003 voert O&S verschillende onderzoeken uit, die een nader beeld geven van de sportbehoeften: In onderzoek ten behoeve van de stads- en wijkmonitor (Stadspeiling 2003) is een vraagblok opgenomen over sportdeelname en wensen op dat vlak. Daaruit kunnen we een beeld afleiden van de sportbehoeften bij ouderen. Najaar 2003 worden de resultaten van dit onderzoek uitgewerkt. Najaar 2003 zal voor de tweede keer de Jeugdmonitor verricht worden. Het gaat om een onderzoek onder jeugdige Nijmegenaren van 10 t/m 17 jaar. Ook in dit onderzoek zal een vraagblok over sportdeelname en wensen op dat vlak worden opgenomen. De resultaten zullen voorjaar 2004 bekend zijn. In juni 2003 hebben kinderen in de groepen 5 t/m 8 op Open Wijk Scholen een korte vragenlijst ingevuld over hun sportdeelname en hun behoefte aan naschoolse sportactiviteiten van SSN. Dit verslag is een uitwerking van de resultaten van het laatstgenoemde onderzoek. Het is de bedoeling dat O&S naast de uitvoering van onderzoek rond de behoefte aan sportactiviteiten ook ondersteuning zal gaan bieden bij onderzoek naar de output en effecten. Eerste aanzetten daarvoor zijn uitgewerkt. 2.2 Opzet en uitvoering van het onderzoek Omdat basisscholen het op school laten invullen van vragenlijsten door kinderen vaak als belastend zien, is gekozen voor een beknopte vragenlijst. De vragen gaan over: de huidige sportdeelname (hoe vaak sport men; welke sporten; bij club of niet; heeft men al ooit deelgenomen aan naschoolse sportactiviteiten?); de behoefte aan naschoolse sportactiviteiten (wil men meedoen; aan welke sporten denkt men dan?). Uiteraard zijn ook de nodige kenmerken gevraagd (welke school; welke groep; geslacht, leeftijd). 7

meting juni 2003 De vragenlijsten zijn in overleg tussen SSN, CSR en O&S opgesteld. De verspreiding en het inzamelen van de ingevulde lijsten is gedaan door SSN. De vragenlijsten zijn ingevuld op 12 van de 14 Open Wijk Scholen (geen vragenlijsten ingevuld op Groot Nijeveld en De Aldenhove). Bij de meeste scholen is dat gedaan door kinderen in alle vier de groepen (5 t/m 8). Bij een paar scholen (Het Octaaf en De Bloemberg) ontbreekt één van de vier groepen. In totaal hebben ruim 1200 kinderen de vragenlijst ingevuld. De respons ligt op ruim 75%. Daarmee hebben we een goed beeld gekregen van de behoefte aan naschoolse sportactiviteiten op Open Wijk Scholen (zie de bijlage voor meer responsgegevens). De verwerking van de vragenlijsten en de analyse van de resultaten is door O&S gedaan. In hoofdstuk 3 is de huidige sportdeelname beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een beeld van de omvang en aard van de behoefte aan naschoolse sportactiviteiten van de SSN. 8

Sportdeelname 3 Sportdeelname 3.1 Inleiding Over de sportdeelname zijn de volgende vragen gesteld: Doe je aan sport? ja, ik doe aan ; nee, want (diverse antwoordmogelijkheden opgenomen). Hoe vaak sport je? iedere dag; een paar keer per week; 1 keer per week; af en toe; bijna nooit Sport je bij een club? ja, bij ; nee, want (diverse antwoordmogelijkheden opgenomen). Heb je na schooltijd wel eens meegedaan aan sportactiviteiten van Sportservice Nijmegen? ja, met.. ; nee, want (diverse antwoordmogelijkheden opgenomen). Bij de analyse van de antwoorden is gekeken naar het onderscheid naar geslacht, groep en school (zie paragraaf 3.7). Als er in de tekst kinderen staat wordt bedoeld: kinderen op Open Wijk Scholen in de groepen 5 t/m 8. 3.2 Sportfrequentie Figuur 1: sportfrequentie (in % van alle kinderen) 18% 17% 6% 21% 38% iedere dag paar keer per week 1 keer per week af en toe bijna nooit Figuur 1 laat zien dat 76% van de kinderen wekelijks sport. Onderzoek van enkele jaren geleden biedt enig vergelijkingsmateriaal 3. Daaruit bleek dat 88% van de 10- en 11-jarigen wekelijks sportte en dat het aandeel wekelijkse sporters onder de 10-11-jarigen op OWS wat lager was (80%). 3 Zie Open Wijk Scholen-monitor, deelrapport 1, september 2001. 9

meting juni 2003 3.3 Beoefende sporten De kinderen moesten zelf opschrijven aan welke sporten ze doen. Ruim 10% van de sportende kinderen heeft dat niet gedaan. De percentages in figuur 2 kunnen in werkelijkheid dus wat hoger liggen. Figuur 2: soorten sporten die de kinderen doen (in % van alle kinderen) voetbal 30% zwemmen 15% vecht-/verdedigingssport 11% tennis 7% turnen/gymnastiek paardrijden dansen basketbal atletiek, hardlopen street-/breakdance fietsen, fietscrossen soft-/slag-/honkbal 5% 5% 4% 4% 4% 3% 3% 2% korfbal volleybal hockey skaten, skeeleren 1% 1% 1% 1% sport (bijna) nooit 6% 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% Afgaande op de percentage kinderen die de verschillende sporten beoefenen, zijn voetbal, zwemmen en vecht- en verdedigingssport (judo, karate, kickboksen en dergelijke) de meest populaire sporten. 3.4 Redenen om niet aan sport te doen De kinderen, die aangekruist hebben dat ze niet aan sport doen 4, konden daarvoor één of meer redenen aankruisen of opschrijven (zie figuur 3). 4 Let wel: een deel van de kinderen, die zeggen dat niet aan sport te doen, heeft bij de sportfrequentie af en toe ingevuld. 10

Sportdeelname Figuur 3: redenen om niet aan sport te doen (in % van de kinderen die aangeven niet aan sport te doen) geen tijd 41% ik vind sporten niet leuk 17% ik ga binnenkort bij een sportvereniging 12% ik kan niet kiezen w elke sport 3% ik speel liever dan dat ik sport 2% 0% 10% 20% 30% 40% 50% Dat de kinderen niet aan sport doen heeft vaker te maken met een gebrek aan tijd (41% van de niet-sportende kinderen) dan met het niet leuk vinden om te sporten (17% van de niet-sportende kinderen). Kijken we naar alle kinderen, dan vindt een beperkt deel van 2 à 3% sporten niet leuk. Ruim 10% van de niet-sportende kinderen geeft aan binnenkort bij een sportclub te willen gaan. 3.5 Sportclublidmaatschap De helft van de kinderen is lid van een sportvereniging (inclusief kinderen die bij sportscholen vecht- en verdedigingssport beoefenen of bij maneges paardrijden). Onderzoek van enkele jaren geleden biedt opnieuw enig vergelijkingsmateriaal 5. In 1999 gaf 67% van de 10- en 11-jarigen aan lid van een sportclub te zijn. Voor de kinderen van 10 en 11 jaar op Open Wijk Scholen lag dat percentage lager, namelijk op 56%. Figuur 4: verenigingen waar kinderen bij sporten (in % van alle kinderen) voetbalclub sportschool (vecht- en verdedigingssporten) zwemclub turn-/gymclub dansschool paardrijden bij club of manege tennisclub basketbalclub korfbalclub badmintonclub andere club 5% 4% 3% 3% 2% 1% 1% 1% 4% 9% 20% geen lid van een sportclub, maar wel wekelijks sporten 27% 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 5 Zie Open Wijk Scholen-monitor, deelrapport 1, september 2001. 11

meting juni 2003 Sporten die door relatief veel kinderen bij een vereniging dan wel sportschool worden beoefend zijn voetbal (20%) en vecht- en verdedigingssport (9%). De kinderen, die aangekruist hebben dat ze niet bij een sportclub sporten, konden daarvoor één of meer redenen aankruisen of opschrijven. Figuur 5: redenen om niet bij een club te sporten (in % van de kinderen die niet bij een sportclub zitten) geen tijd 31% geen zin, niet leuk 11% sportclub ligt te ver w eg 10% ga binnenkort bij sportclub, sta op w achtlijst 9% te duur 7% ben geen lid meer 4% kan niet kiezen w elke club 2% 0% 10% 20% 30% 40% Voor bijna een derde is geen tijd de reden om niet bij een sportclub te gaan; vier andere redenen zijn door tussen de 7 tot 11% van de niet-sportclubleden genoemd: geen zin, niet leuk, sportclub ligt te ver weg, ga binnenkort bij sportclub, sta op wachtlijst en te duur. 3.6 Deelname naschoolse sportactiviteiten Van de kinderen zegt 41% te hebben meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten van SSN. Echter, bij het invullen van de vraag hebben kinderen ook de deelname vermeld aan activiteiten die langer geleden plaatsvonden en/of niet door SSN georganiseerd zijn. Het aandeel dat tot nu toe heeft deelgenomen aan SSN-activiteiten ligt in werkelijkheid dus lager dan 41%. 12

Sportdeelname Figuur 6: meest genoemde activiteiten bij de vraag aan welke naschoolse sportactiviteiten de kinderen meegedaan hebben (in % van alle kinderen) voetbal, soccer4action 25% peanutbal 6% basketbal rennen, run4action 3% 4% go for action 1% 0% 10% 20% 30% Een kwart van alle kinderen heeft na schooltijd meegedaan aan voetbal of soccer4action, 6% heeft meegedaan aan peanutbal (een eenvoudige variant van honken softbal), 4% aan basketbal en 3% aan hardlopen of run4action. De kinderen, die aangekruist hebben dat ze niet meegedaan hebben aan naschoolse activiteiten, konden daarvoor één of meer redenen aankruisen of opschrijven. Figuur 7: meest genoemde redenen waarom kinderen niet meedoen aan naschoolse sportactiviteiten (in % van de niet-deelnemende kinderen) geen zin 32% andere bezigheden 30% moest naar m'n sportclub 11% ik vond de naschoolse sportactiviteiten niet leuk 10% SSN doet niks voor onze school 3% ik w ist er niets van 3% de activiteiten w aren niet voor onze groep 2% 0% 10% 20% 30% 40% De meest genoemde redenen waarom kinderen nog niet meegedaan hebben aan naschoolse sportactiviteiten zijn dat ze andere bezigheden hadden (30%) of naar de sportclub moesten (11%) en dat ze geen zin hadden (32%). Tien procent vond het activiteitenaanbod niet leuk. 13

meting juni 2003 3.7 Sportdeelname naar verschillende kenmerken Figuur 8: sportdeelname naar geslacht 100% 84% 80% 60% 40% 69% 42% 58% 35% 48% 20% 0% w ekelijks sporten lid van sportvereniging meegedaan met naschoolse sportactiviteiten meisjes jongens Figuur 8 laat zien dat de jongens meer sporten dan de meisjes. Bij de jongens is het aandeel wekelijkse sporters groter (84% tegenover 69% bij de meisjes) en is ook het aandeel dat lid van een sportclub groter (58% tegenover 42% bij de meisjes). Ook heeft een groter aandeel jongens meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten (48% tegenover 35% bij de meisjes). 14

Sportdeelname Figuur 9: deelname aan verschillende soorten sport naar geslacht voetbal 9% 52% zw emmen vecht-/verdedigingssporten tennis 7% 7% 6% 14% 17% 15% turnen/gymnastiek paardrijden dansen basketbal 1% 0% 0% 2% 9% 9% 7% 6% atletiek, hardlopen street-/breakdance fietsen, fietscrossen soft-/slag-/honkbal 3% 4% 1% 4% 3% 3% 3% 1% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% jongens meisjes Figuur 9 laat zien dat meer dan de helft van de jongens voetbalt. Andere relatief veel door hen beoefende sporten zijn vecht- en verdedigingssport (15%), zwemmen (14%), tennis (7%) en basketbal (6%). Bij de meisjes staat zwemmen bovenaan (17% doet hieraan), gevolgd door gymnastiek/turnen (9%), paardrijden (9%), voetbal (9%), vechten verdedigingssport (7%), dansen (7%) en tennis (6%). Enkele sporten springen eruit als typische meisjessporten: gymnastiek/turnen, paardrijden en dansen. 15

meting juni 2003 Figuur 10: sportdeelname naar groep 100% 80% 74% 79% 60% 50% 50% 47% 40% 35% 20% 0% w ekelijks sporten lid van sportvereniging meegedaan met naschoolse sportactiviteiten groep 5+6 groep 7+8 Figuur 10 laat zien dat er tussen groep 5 en 6 enerzijds en groep 7 en 8 anderzijds weinig verschil in sportdeelname is (aandeel wekelijkse sporters en aandeel sportclubleden). Wel hebben relatief veel kinderen in groep 7 en 8 meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten (47% tegenover 35% bij de kinderen in groep 5 en 6). Ook tussen de afzonderlijke scholen zijn de verschillen in sportdeelname nader bekeken 6. Hieronder zijn de grootste verschillen puntsgewijs op een rij gezet: Bij het percentage sportclubleden per school zien we grotere verschillen dan bij het percentage wekelijkse sporters. Ook het aantal kinderen, dat al ooit heeft meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten, verschilt sterk per school (zie tabel 1 op de volgende bladzijde). op De Wieken en de Prins Mauritsschool zijn relatief weinig jongens lid van een sportvereniging (minder dan de helft) en op De Lindenhoeve relatief veel (ruim 80%). Op De Klumpert, De Wieken en Aquamarijn zijn relatief weinig meisjes lid van een sportvereniging (minder dan eenderde) en op De Zonnewende, De Lindenhoeve en de Prins Mauritsschool relatief veel (meer dan de helft). De twee scholen die er het meest uitspringen als het gaat om het sportclublidmaatschap zijn De Klumpert, waar 37% van de kinderen lid van een sportclub is, en De Lindenhoeve met 70% sportclubleden. Het percentage dat tot nu toe heeft deelgenomen aan naschoolse sportactiviteiten is relatief hoog bij De Meiboom (60%) en relatief laag bij De Bloemberg (22%) en de Prins Mauritsschool (29%). 6 Voor Het Octaaf en De Bloemberg zijn de resultaten wat minder betrouwbaar en nauwkeurig. Bij die scholen hebben niet alle vier de groepen aan het onderzoek meegedaan. 16

Sportdeelname Tabel 1: sportdeelname naar school % wekelijkse sporters % sportclubleden Oud-West: De Wieken 71% 37% 47% Michiel de Ruyterschool 84% 49% 41% Aquamarijn 76% 42% 46% Nieuw-West: Zonnewende 76% 59% 38% Het Octaaf 77% 53% 34% Zuidrand: De Klumpert 71% 43% 43% De Vossenburcht 72% 52% 34% Dukenburg: De Dukendonck 74% 49% 42% De Meiboom 77% 49% 60% Prins Mauritsschool 74% 46% 29% Lindenholt: De Lindenhoeve 84% 70% 46% De Bloemberg 82% 56% 22% totaal 74% 50% 41% % dat al ooit meegedaan heeft aan naschoolse sportactiviteiten 17

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN 4 Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft inzicht in de omvang van de behoefte aan naschoolse sportactiviteiten van SSN. Hoeveel kinderen willen daar zeker aan mee gaan doen en hoeveel misschien? Verder wordt beschreven welke kinderen behoefte hebben aan naschoolse sportactiviteiten van de SSN. In hoeverre zijn dat de kinderen die nog niet eerder aan naschoolse sportactiviteiten meegedaan hebben of kinderen die nu nog niet regelmatig sporten? Zijn jongens meer of minder geïnteresseerd dan meisjes? Is de behoefte bij groep 5 kinderen groter of kleiner dan bij kinderen in groep 8? En zijn er misschien opvallende verschillen tussen de scholen? Of belangstelling ook werkelijk tot deelname leidt, hangt uiteraard sterk af van de soorten sporten waar men na schooltijd aan mee zou willen doen en met de aansluiting van het aanbod hierop. Nagegaan is wat voor behoefteverschillen er zijn tussen de jongens en de meisjes, de groepen en de meer en minder frequente sporters. 4.2 Omvang behoefte Figuur 11: belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten van SSN (in % van alle kinderen) 12% heeft al ooit meegedaan 36% 41% nog niet meegedaan, maar w il dat zeker gaan doen nog niet meegedaan, maar w il dat misschien gaan doen geen belangstelling 11% Figuur 11 laat zien dat 41% van de kinderen al ooit aan naschoolse sportactiviteiten meegedaan heeft. Voor het overgrote deel van die kinderen geldt dat ze ook in de toekomst weer mee willen doen. Dan is er een groep kinderen, die nog niet eerder aan naschoolse sportactiviteiten meedeed, maar dat zeker wel wil gaan doen. Het gaat om 11% van de kinderen. Dat betekent dat de totale groep met serieuze belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten op circa 50% ligt. Vervolgens is er een groep van ruim een derde, die nog niet eerder aan naschoolse sportactiviteiten meedeed, maar dat in de toekomst misschien wil gaan doen. 19

meting juni 2003 En tenslotte geldt voor 12% dat ze geen belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten hebben (nooit meegedaan en geen interesse om mee te gaan doen). Let wel: er is niet doorgevraagd op hoe vaak de kinderen tot nu toe meegedaan hebben en dat in de toekomst zouden willen doen. 4.3 Omvang behoefte naar verschillende kenmerken Tabel 2: belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten naar geslacht en groep heeft al ooit meegedaan nog niet meegedaan, maar wil dat zeker gaan doen nog niet meegedaan, maar wil dat misschien gaan doen jongens 49% 11% 28% 12% meisjes 35% 10% 44% 11% groep 5 34% 15% 39% 12% groep 6 37% 10% 42% 11% groep 7 53% 11% 27% 9% groep 8 42% 6% 37% 15% totaal 41% 11% 36% 12% geen belangstelling Uit tabel 2 blijkt dat relatief veel jongens al ooit aan naschoolse sportactiviteiten meegedaan hebben (49% tegenover 35% van de meisjes). Samen met de jongens, die nog niet eerder meededen, maar dat wel willen gaan doen, komen we op een percentage van rond de 60% met serieuze belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten. Bij de meisjes ligt dat percentage lager (45%); bij hen is er een relatief grote groep die misschien belangstelling heeft om mee te gaan doen (44%). Kijken we naar de verschillen tussen de groepen dan valt op dat de belangstelling in groep 7 groter is dan in groep 8; in groep 8 zijn er minder kinderen die al ooit meegedaan hebben of dat zeker willen gaan doen. Van de kinderen in groep 5 en 6 hebben er tot nu toe relatief weinig meegedaan aan naschoolse sportactiviteiten; rond de 40% van hen wil misschien mee gaan doen en 10 à 15% wil dat zeker gaan doen. 20

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN Tabel 3: belangstelling voor naschoolse activiteiten naar sportdeelname heeft al ooit meegedaan nog niet meegedaan, maar wil dat zeker gaan doen nog niet meegedaan, maar wil dat misschien gaan doen sportfrequentie: iedere dag 59% 12% 24% 5% paar keer per 44% 11% 35% 10% week 1 keer per week 33% 9% 45% 13% af en toe 33% 11% 43% 13% bijna nooit 21% 14% 39% 26% lid van sportclub 46% 11% 34% 9% geen lid van 37% 10% 39% 14% sportclub totaal 41% 11% 36% 12% geen belangstelling De belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten is relatief groot bij kinderen die meer keer per week of iedere dag sporten en relatief klein bij kinderen die (bijna) nooit sporten. Maar nog altijd een derde van die niet-sporters heeft serieuze belangstelling om aan naschoolse sportactiviteiten mee te doen en ruim een derde van die groep wil er misschien aan mee gaan doen. Daarbij aansluitend zien we een grotere belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten bij kinderen die lid van een sportclub zijn, maar ook veel kinderen die geen lid zijn hebben er belangstelling voor. Tabel 4: belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten naar de mate waarin kinderen zich vervelen heeft al ooit meegedaan nog niet meegedaan, maar wil dat zeker gaan doen nog niet meegedaan, maar wil dat misschien gaan doen verveelt zich: vaak 41% 31% 22% 7% soms 43% 11% 36% 10% bijna nooit 38% 5% 46% 11% nooit 46% 7% 25% 21% totaal 41% 11% 36% 12% geen belangstelling Voor een relatief groot deel van de kinderen, die zich vaak zeggen te vervelen, geldt dat ze nog niet aan naschoolse sportactiviteiten hebben meegedaan, maar dat zeker wel willen gaan doen (31%). 21

meting juni 2003 In de onderstaande tabel zijn de verschillen tussen de scholen op een rij gezet 7. Het interpreteren van de verschillen tussen scholen moet met de nodige voorzichtigheid gebeuren. Op de ene school zijn al meer naschoolse sportactiviteiten geboden dan op de andere. Op scholen met meer aanbod hebben kinderen al de keuze kunnen maken om wel of niet mee te doen; op scholen met minder aanbod is de kans groter dat kinderen zeggen misschien mee te willen doen. Tabel 5: belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten naar school heeft al ooit meegedaan nog niet meegedaan, maar wil dat zeker gaan doen nog niet meegedaan, maar wil dat misschien gaan doen Oud-West: De Wieken 47% 10% 29% 14% Michiel de 41% 10% 37% 12% Ruyterschool Aquamarijn 46% 8% 35% 11% Nieuw-West Zonnewende 39% 16% 36% 9% Het Octaaf 35% 12% 40% 13% Zuidrand: De Klumpert 43% 17% 32% 8% De Vossenburcht 34% 8% 42% 16% Dukenburg: De Dukendonck 43% 8% 38% 11% De Meiboom 60% 8% 24% 7% Prins 29% 12% 45% 14% Mauritsschool Lindenholt: De Lindenhoeve 46% 7% 36% 10% De Bloemberg 22% 14% 47% 17% totaal 41% 11% 36% 12% geen belangstelling Voor alle scholen geldt dat het aandeel kinderen, dat geen belangstelling voor naschoolse activiteiten heeft, niet heel groot is (tussen de 8 en 17%). Bij een aantal scholen is de groep met misschien belangstelling redelijk groot. Dat geldt vooral voor de scholen, waar relatief weinig kinderen al ooit aan naschoolse sportactiviteiten meegedaan hebben, zoals De Bloemberg en de Prins Mauritsschool. 7 Voor Het Octaaf en De Bloemberg zijn de resultaten wat minder betrouwbaar en nauwkeurig. Bij die scholen hebben niet alle vier de groepen aan het onderzoek meegedaan. 22

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN 4.4 Aard behoefte Figuur 12: sporten die de kinderen naschools willen doen (in % van de scholieren die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) voetbal zw emmen 53% 55% tennis soft-/slag-/honk-/peanutbal street-/breakdance klimsport vecht-/verdedigingssport basketbal dansen tafeltennis schaatsen skaten/skeeleren turnen/gymnastiek volleybal badminton hockey american football schaken/dammen handbal atletiek/hardlopen korfbal 9% 11% 11% 39% 38% 37% 36% 35% 33% 29% 27% 27% 26% 23% 22% 20% 18% 16% 16% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% De kinderen met belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten konden daarbij diverse sporten aankruisen (22 antwoordmogelijkheden plus zelf sporten erbij schrijven). De meeste kinderen hebben veel sporten aangekruist (83% minimaal 3 sporten; 48% minimaal 6 sporten). Op nummer 1 en 2 staan voetbal en zwemmen: ruim de helft van de kinderen met belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten, denkt daarbij aan voetbal; eveneens ruim te helft aan zwemmen. Het gaat om de twee meest beoefende sporten, zoals te zien was in paragraaf 3.3. Vervolgens zijn er zes sporten door een derde tot veertig procent van de kinderen genoemd: tennis, soft-/slag-/honk-/peanutbal, street-/breakdance, klimsport, vechtverdedigingssport (zoals judo, karate, kickboksen en dergelijke) en basketbal. Vier van die sporten worden door minder dan 5% van de kinderen beoefend: soft-/slag-/honk- 23

meting juni 2003 /peanutbal, street-/breakdance, klimsport en basketbal (zie paragraaf 3.3). Tennissen wordt door 7% gedaan en vecht- en verdedigingssport door 11%. 4.5 Aard behoefte naar verschillende kenmerken 4.5.1 Aard behoefte bij de jongens Figuur 13: sporten die de JONGENS naschools willen doen? (in % van de jongens die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) voetbal 77% basketbal vecht-/verdedigingssport zw emmen soft-/slag-/honk-/peanutbal 46% 46% 44% 43% klimsport tafeltennis tennis 37% 36% 35% american football hockey street-/breakdance skaten/skeeleren schaken/dammen schaatsen 28% 26% 26% 25% 22% 21% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% Ruim driekwart van de jongens met belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten denkt daarbij aan voetbal. Vervolgens zijn vier sporten door tussen de 40 en 50% van de jongens genoemd: basketbal, vecht- en verdedigingssport, zwemmen en soft-/slag- /honk-/peanutbal. Drie sporten zijn door ruim een derde genoemd: klimsport, tafeltennis en tennis. Nagegaan is of er binnen de groep belangstellende jongens onderscheid is tussen de jongens die wekelijks sporten enerzijds en de jongens die af en toe of (bijna) nooit sporten anderzijds. 24

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN Figuur 14: sporten die de JONGENS naschools willen doen, naar wel of niet wekelijks sporten? (in % van de jongens die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) voetbal 63% 79% basketbal 40% 47% vecht-/verdedigingssport zw emmen 33% 48% 47% 44% soft-/slag-/honk-/peanutbal 43% 49% klimsport tafeltennis 24% 34% 37% 39% tennis american football hockey 29% 26% 29% 23% 27% 36% street-/breakdance skaten/skeeleren schaken/dammen schaatsen 25% 27% 26% 27% 22% 19% 21% 33% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% jongens die af en toe of (bijna) nooit sporten jongens die wel wekelijks sporten De jongens die af en toe of (bijna) nooit sporten zijn relatief wat meer dan de jongens die wekelijks sporten geïnteresseerd in soft-/slag-/honk-/peanutbal, street-/breakdance, schaken/dammen en zwemmen. Voor de meeste andere sporten geldt dat de interesse wat hoger ligt bij de jongens die wekelijks sporten. Bij veel sporten gaat het echter niet om spectaculaire verschillen. Het is dus niet zo dat de wensen met betrekking tot naschoolse sportactiviteiten bij de jongens die weinig sporten heel anders liggen dan bij de jongens die veel sporten. 25

meting juni 2003 4.5.2 Aard behoefte bij de meisjes Figuur 15: sporten die de MEISJES naschools willen doen? (in % van de meisjes die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) zw emmen 61% dansen 51% street-/breakdance 47% tennis 42% turnen/gymnastiek klimsport voetbal soft-/slag-/honk-/peanutbal schaatsen 38% 36% 36% 33% 32% volleybal skaten/skeeleren vecht-/verdedigingssporten badminton basketbal 26% 26% 25% 24% 22% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% Meer dan de helft van de meisjes met belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten denkt daarbij aan zwemmen (61%) en dansen (51%). Vervolgens zijn twee sporten door tussen de 40 en 50% van de meisjes genoemd: street-/breakdance en tennis. Vijf sporten zijn door een derde tot veertig procent genoemd: turnen/gymnastiek, klimsport, voetbal, soft-/slag-/honk-/peanutbal en schaatsen. 26

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN Nagegaan is of er binnen de groep belangstellende meisjes onderscheid is tussen de meisjes die wekelijks sporten enerzijds en de meisjes die af en toe of (bijna) nooit sporten anderzijds. Figuur 16: sporten die de MEISJES naschools willen doen, naar wel of niet wekelijks sporten? (in % van de jongens die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) zw emmen 59% 65% dansen street-/breakdance tennis turnen/gymnastiek klimsport 30% 50% 52% 47% 48% 40% 43% 35% 40% 38% voetbal 32% 38% soft-/slag-/honk-/peanutbal schaatsen volleybal 29% 34% 30% 34% 24% 27% skaten/skeeleren vecht-/verdedigingssporten 20% 28% 25% 26% badminton basketbal 25% 24% 23% 22% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% meisjes die af en toe of (bijna) nooit sporten meisjes die wekelijks sporten De meisjes die af en toe of (bijna) nooit sporten zijn relatief wat meer dan de meisjes die wekelijks sporten geïnteresseerd in zwemmen. Voor de meeste andere sporten geldt dat de interesse wat hoger ligt bij de meisjes die wekelijks sporten. Bij de meeste sporten gaat het niet om spectaculaire verschillen. Het is dus niet zo dat de wensen met betrekking tot naschoolse sportactiviteiten bij de meisjes die weinig sporten heel anders liggen dan bij de meisjes die veel sporten. 27

meting juni 2003 4.5.3 Aard behoefte naar groep Figuur 17: sporten die de kinderen naschools willen doen, naar groep? (in % van de scholieren die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) voetbal 48% 62% zw emmen 53% 53% tennis soft-/slag-/honk-/peanutbal street-/breakdance klimsport 32% 32% 38% 40% 38% 37% 42% 41% vecht-/verdedigingssport basketbal dansen 36% 35% 33% 34% 27% 31% tafeltennis 24% 31% schaatsen skaten/skeeleren turnen/gymnastiek 19% 26% 28% 27% 24% 27% volleybal badminton 17% 24% 21% 24% hockey american football 20% 16% 15% 16% schaken/dammen handbal 13% 12% 11% 19% atletiek/hardlopen korfbal 7% 9% 13% 12% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% groep 5+6 groep 7+8 De kinderen in groep 7 en 8 met belangstelling voor naschoolse sportactiviteiten zijn wat vaker dan de kinderen in de lagere groepen geïnteresseerd in voetbal, street- /breakdance, dansen, tafeltennis en badminton. En de kinderen in groep 5 en 6 zijn wat vaker dan de kinderen in de hogere groepen geïnteresseerd in klimsport, turnen/gymnastiek, schaken/dammen, atletiek en korfbal. Het gaat echter bij geen van de genoemde sporten om spectaculaire verschillen. Het is dus niet zo dat de wensen 28

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN met betrekking tot naschoolse sportactiviteiten bij de kinderen in groep 5 en 6 heel anders liggen dan bij de kinderen in de hogere groepen. 4.5.4 Aard behoefte naar school In tabel 6 staan de behoefteverschillen tussen de scholen op een rij 8. Tabel 6: sporten die de kinderen naschools willen doen, naar school (in % van de scholieren die zeker of misschien belangstelling hebben voor activiteiten van SSN) Wieken Michiel de Aquamarijn Zonnewende Octaaf Klumpert Ruyter voetbal 67% 65% 53% 69% 54% 61% zwemmen 70% 56% 59% 50% 53% 60% tennis 37% 40% 46% 43% 47% 37% soft-/slag- /honk-/peanutbal 44% 38% 44% 22% 47% 47% street-/breakdance 44% 39% 38% 35% 42% 29% klimsport 28% 42% 36% 44% 33% 33% vecht- /verdedigingssport 48% 38% 32% 39% 34% 38% basketbal 47% 48% 32% 27% 27% 34% dansen 35% 30% 28% 27% 22% 24% tafeltennis 34% 25% 31% 31% 26% 14% schaatsen 33% 28% 30% 26% 22% 27% skaten/skeeleren 26% 24% 24% 19% 25% 21% turnen/gymnastiek 28% 20% 22% 19% 22% 18% volleybal 23% 17% 18% 14% 36% 26% badminton 14% 22% 25% 15% 16% 14% Vossenburcht Dukendonck Meiboom Prins Maurits Lindenhoeve Bloemberg voetbal 48% 48% 57% 30% 62% 43% zwemmen 51% 39% 53% 54% 39% 43% tennis 45% 24% 33% 29% 40% 42% soft-/slag- /honk-/peanutbal 34% 38% 34% 41% 32% 24% street-/breakdance 27% 38% 47% 52% 24% 31% klimsport 39% 37% 32% 43% 37% 30% vecht- /verdedigingssport 29% 29% 36% 42% 22% 35% basketbal 36% 22% 33% 23% 40% 27% dansen 30% 31% 31% 32% 27% 32% tafeltennis 18% 30% 28% 17% 46% 24% schaatsen 27% 25% 30% 29% 24% 15% skaten/skeeleren 28% 28% 36% 22% 29% 27% turnen/gymnastiek 27% 19% 24% 26% 19% 35% volleybal 30% 29% 20% 17% 14% 27% badminton 24% 29% 25% 14% 21% 20% 8 Voor Het Octaaf en De Bloemberg zijn de resultaten wat minder betrouwbaar en nauwkeurig. Bij die scholen hebben niet alle vier de groepen aan het onderzoek meegedaan. 29

meting juni 2003 Diverse sporten blijken op veel Open Wijk Scholen (redelijk) populair als sporten die kinderen naschools zouden willen beoefenen: voetbal, basketbal, soft-/slag-/honk- /peanutbal, vecht- en verdedigingssport, street/-breakdance, dansen, klimsport, tennis en zwemmen. Anderzijds zijn er ook opvallende verschillen, die overzichtelijk tot uiting komen in een rangordening van de meest gewenste sporten per school (zie tabel 7). Tabel 7: rangordening van de meest gewenste sporten die de kinderen naschools willen doen, naar school Wieken Michiel de Aquamarijn Zonnewende Octaaf Klumpert Ruyter voetbal 2 1 2 1 1 1 zwemmen 1 2 1 2 2 2 tennis 7 5 3 4 3 5 soft-/slag- /honk-/peanutbal 5 7 4 11 3 3 street-/breakdance 5 6 5 6 5 8 klimsport 11 4 6 3 8 7 vecht- /verdedigingssport 3 7 7 5 7 4 basketbal 4 3 7 8 9 6 dansen 8 9 11 8 12 11 tafeltennis 9 11 9 7 10 14 schaatsen 10 10 10 10 12 9 skaten/skeeleren 13 12 13 12 11 12 turnen/gymnastiek 11 14 14 12 12 13 volleybal 14 15 15 15 6 10 badminton 15 13 12 14 15 14 Vossenburcht Dukendonck Meiboom Prins Maurits Lindenhoeve Bloemberg voetbal 2 1 1 7 1 1 zwemmen 1 2 2 1 5 1 tennis 3 13 7 8 3 3 soft-/slag- /honk-/peanutbal 6 3 6 5 7 12 street-/breakdance 11 3 3 2 10 7 klimsport 4 5 9 3 6 8 vecht- /verdedigingssport 9 8 4 4 12 4 basketbal 5 14 7 11 3 9 dansen 7 6 10 6 9 6 tafeltennis 15 7 12 13 2 12 schaatsen 11 12 11 8 10 15 skaten/skeeleren 10 11 4 12 8 9 turnen/gymnastiek 11 15 14 10 14 4 volleybal 7 8 15 13 15 9 badminton 14 8 13 15 13 14 30

Behoefte aan nachoolse sportactiviteiten van SSN Opvallende verschillen in tabel 7 zijn bijvoorbeeld de volgende: voetbal is op alle scholen een door veel kinderen gewenste sport, maar op de Prins Mauritsschool is dat duidelijk minder; De Lindenhoeve is de enige school waar tafeltennis tot de meest gewenste sporten behoort. 31

Bijlage 5 Bijlage 5.1 Deelname aan onderzoek In totaal hebben ruim 1200 kinderen in de groepen 5 t/m 8 op Open Wijk Scholen de vragenlijst ingevuld. Daarmee ligt de respons op circa tweederde. Het totaal aantal kinderen in de groepen 5 t/m 8 op de veertien Open Wijk Scholen bedraagt namelijk ruim 1800. Als we de twee scholen die niet meegedaan hebben (Groot Nijeveld en De Aldenhove) niet meerekenen, komt de respons op ruim 75%. In de onderstaande tabel staat hoeveel ingevulde vragenlijsten per school het onderzoek heeft opgeleverd. Tabel 8: aantal ingevulde vragenlijsten per school aantal ingevulde bijzonderheden vragenlijsten Oud-West: De Wieken 93 Michiel de Ruyterschool 83 Aquamarijn 171 Groot Nijeveld - niet meegedaan Nieuw-West Zonnewende 104 Het Octaaf 94 geen lijsten van groep 6 kinderen Zuidrand: De Klumpert 114 De Vossenburcht 113 Dukenburg: De Dukendonck 90 De Meiboom 112 Prins Mauritsschool 96 De Aldenhove - niet meegedaan Lindenholt: De Lindenhoeve 97 De Bloemberg 64 geen lijsten van groep 8 kinderen totaal 1231 Voor tien van de twaalf scholen die meegewerkt hebben ligt de respons tussen de 75 en 100%. Bij Het Octaaf en De Bloemberg is de respons lager; daar ontbreekt één van de vier groepen. De uitkomsten voor deze twee scholen zijn daarom minder betrouwbaar en nauwkeurig dan die voor de andere tien scholen (d.w.z. dat de gevonden percentages sterker van de percentages in werkelijkheid kunnen afwijken dan bij de andere tien scholen). 33