NATIONALE REKENINGEN. Historische reeksen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Vergelijkbare documenten
NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Tweede kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Nationale rekeningen 2004 Revisie 2001

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Rekeningen van de overheid 2004

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalaggregaten 2004-III

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2014-I

Persbericht. Herzien BBP 2001 ruim 18 miljard euro hoger. Centraal Bureau voor de Statistiek. Consumptie huishoudens ruim 11 miljard hoger

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

BIJLAGE A bij het. voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2016-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-III

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-II

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2012 Definitief, 2013 Nader voorlopig en 2014 Voorlopig

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-IV

Methodologische nota

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2014-I

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2011 Definitief, 2012 Nader voorlopig en 2013 Voorlopig

NAM-multiplicatoren: handleiding

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2014-III

3. Herziening van de methodologie met betrekking tot de sector van de verzekeringsinstellingen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 213,

Nieuwe versie van de satellietrekening van de IZW s

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017

2.1 Toegevoegde waarde niet--financiële vennootschappen (S.11)

Methodologische nota. 1. Situering van de aanbod- en gebruikstabellen in de nationale rekeningen

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Methodologische nota. 1. Situering van de aanbod- en gebruikstabellen in de nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN. Kapitaalgoederenvoorraad en investeringen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Methodologische aspecten

Persbericht. Herzien BBP bijna 32 miljard gulden hoger

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Publicatieblad van de Europese Unie RICHTSNOEREN

EUROPESE CENTRALE BANK

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Deel 2 Gedetailleerde rekeningen en tabellen

NATIONALE REKENINGEN. Rekeningen van de overheid Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2012-IV

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Nationale Bank van België, Brussel in samenwerking met de drie gewesten

Instituut voor de nationale rekeningen

AANGENOMEN TEKSTEN. van de vergadering van. woensdag. 25 april 2007 DEEL I P6_TA-PROV(2007)04-25 VOORLOPIGE UITGAVE PE 387.

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2018-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Deel 2 Gedetailleerde rekeningen en tabellen

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2016-III

Multiplicatoren: handleiding

Structurele ondernemingsstatistieken

De nationale rekeningen en het ESR 2010

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Uitkomsten kwartaal sectorrekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2012

Methodologische aspecten

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2015-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. De satellietrekening van de instellingen zonder winstoogmerk

Uitgavenrekeningen voor milieubescherming. Federaal Planbureau. Instituut voor de Nationale Rekeningen December 2017

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2017-II

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

(ECB/2013/23) (2014/2/EU) (PB L 2 van , blz. 12)

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2016-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2017-IV

RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

Bronnen en overgang naar het ESR (Brusselse gemeenten)

De boekhoudkundige ruggengraat van SAFFIER II: de GPS-matrix en het rekeningenstelsel

Het ESR 2010 en de overheidsrekeningen

2 HET ESR95 ALS SYSTEEM

Nationale rekeningen voldoen aan nieuwe internationale richtlijnen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

Structurele ondernemingsstatistieken

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2019-I

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Transcriptie:

NATIONALE REKENINGEN Historische reeksen 1970-1994 Instituut voor de Nationale Rekeningen Dienst Financiële en economische statistieken Nationale Bank van België, Brussel

Inhoud van de publicatie De historische reeksen van de nationale rekeningen van België werden opgesteld volgens de definities van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 1995). Alle reeksen luiden in miljoenen euro's. Het gaat over een eenmalige uitgave. In de tabellen kunnen de totalen als gevolg van afrondingen afwijken van de som van de rubrieken. Bestelinformatie Voor bestelling van en informatie over abonnementen : Nationale Bank van België, dienst Documentatie - Publicaties, de Berlaimontlaan 14, 1000 Brussel. Telefoon : 02 / 221 20 33 Fax : 02 / 221 31 63 E--mail : documentation@nbb.be Voor meer informatie Wie meer informatie wenst over de inhoud, de methodologie, de berekeningswijze en de bronnen e.d. kan terecht bij de dienst Financiële en economische statistieken van de Nationale Bank van België. Telefoon: 02 / 221 30 43 Fax : 02 / 221 31 43 E--mail : nationalaccounts@nbb.be Verantwoordelijke uitgever J.-J. Vanhaelen, chef van het departement Algemene statistiek, Nationale Bank van België. Instituut voor de Nationale Rekeningen / Nationale Bank van België, Brussel. Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudiging voor eigen gebruik of intern gebruik is toegestaan. ISSN 1372-7842

Woord vooraf Het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) stelt in deze publicatie historische reeksen van de Belgische nationale rekeningen voor die zijn opgemaakt volgens de ESR 1995-methodologie. Deze publicatie bevat, voor de periode 1970-1994, de samenstelling van het bbp vanuit de drie invalshoeken, de toegevoegde waarde en de beloning van werknemers per bedrijfstak en de consumptieve bestedingen van de huishoudens per product. De transacties die zijn opgenomen in de sectorrekeningen zijn opgesteld voor de periode 1985-1994. Bij gebrek aan basiscijfers vóór 1985 was het niet mogelijk om, behalve voor de sector van de overheid, de sectorrekeningen op te maken voor de periode 1970-1984. Met deze publicatie komt België aldus zijn Europese rapporteringsverplichting na en verschaft het tevens, ten behoeve van het economische onderzoek, coherente reeksen over een lange periode. De voorzitter van de Raad van Bestuur van het Instituut voor de Nationale Rekeningen Lambert Verjus Brussel, oktober 2002 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen 3

INHOUDSTAFEL Woord vooraf... 3 Inhoudstafel... 5 Commentaar 1 Inleiding... 9 2 Werkmethode... 10 2.1 De toegevoegde waarde... 10 2.1.1 Periode 1970-1984... 10 2.1.2 Periode 1985-1994... 10 2.2 De bestedingen... 11 2.3 De sectorrekeningen... 12 2.3.1 Beloning van werknemers (D.1)... 12 2.3.2 Niet -productgebonden belastingen en subsidies (D.29 -D.39)... 12 2.3.3 Rente (D.41)... 12 2.3.4 Dividenden (D.421)... 13 2.3.5 Andere inkomens uit beleggingen (D.43, D.44 et D.45)... 13 2.3.6 Overdrachten (D.5, D.6, D.7, D.8 et D.9)... 13 2.3.7 Verbruik van vaste activa (K.1) en bruto -investeringen in vaste activa (P.51)... 14 2.3.8 Veranderingen in voorraden (P.52)... 14 2.3.9 Saldo aan - en verkopen van niet -geproduceerde niet -financiële activa (K.2)... 14 3 Commentaar... 15 Aggregaten en tabellen 1 Samenstelling van het bruto binnenlands product 1.1 Samenstelling van het bruto binnenlands product, ramingen tegen lopende prijzen... 1 1.2 Samenstelling van het bruto binnenlands product, ramingen tegen prijzen van 1995... 4 2 Verdeling van het bruto binnenlands product 2.1 Beschikbaar inkomen, besparingen en vorderingenoverschot of -tekort, ramingen tegen lopende prijzen... 9 2.2 Reëel beschikbaar inkomen, ramingen tegen prijzen van 1995... 10 3 Productie - en inkomensvormingsrekening 3.1 Bruto toegevoegde waarde / Bruto binnenlands product (B.1g), ramingen tegen lopende prijzen... 13 3.2 Beloning van werknemers (D.1), ramingen tegen lopende prijzen... 16 3.3 Bruto toegevoegde waarde (B.1g), ramingen tegen prijzen van 1995... 19 4 Belangrijkste bestedingscomponenten 4.1 Consumptieve bestedingen van de huishoudens (P.3), ramingen tegen lopende prijzen... 25 4.2 Consumptieve bestedingen van de huishoudens (P.3), ramingen tegen prijzen van 1995... 28 5 Sectorrekeningen 5.1 Totale economie (S.1)... 33 5.2 Niet -financiële instellingen (S.11)... 39 5.3 Financiële instellingen (S.12)... 43 5.4 Overheid (S.13)... 47 5.5 Huishoudens (S.14)... 52 5.6 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15)... 57 5.7 Buitenland (S.2)... 61 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen 5

Conventionele tekens p.m. pro memorie v voorlopig 0 nul, kleiner dan de helft van de gebruikte eenheid n.b. niet beschikbaar 6 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen

Commentaren

1. INLEIDING In 1998 publiceerde België voor het eerst nationale rekeningen opgesteld volgens het nieuwe Europese systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 1995), vanaf het referentiejaar 1995. Tot 1997 waren de rekeningen opgesteld volgens de methodologie ESER 1979. De invoering van de nieuwe methodologie ging gepaard met het gebruik van nieuwe gegevensbronnen, zoals het repertorium van de productie-eenheden, de jaarrekeningen van de financiële en niet-financiële vennootschappen, de structurele enquêtes bij de ondernemingen en de gezinsbudgetenquête. De verschillen tussen de volgens het oude (ESER 1979) en het nieuwe systeem (ESR 1995) berekende aggregaten, zoals het bbp, zijn toe te schrijven aan de gewijzigde begrippen of nomenclaturen, alsook aan de wijzigingen in de basisbronnen en compilatiemethodes. Die verschillen komen tot uiting in zowel het peil als de structuur van deze aggregaten 1. Krachtens de Verordening van de Raad van 25 juni 1996 dienen de landen van de Europese Unie historische reeksen te berekenen volgens de methodologie van het ESR 1995. De toepassing van deze methodologie voor België voor de jaren 1995 tot 2000 wordt beschreven in de publicatie "Berekeningsmethode voor het bruto binnenlands product en het bruto nationaal inkomen volgens het ESR 1995" 2. Voor de jaren vóór 1995 is het niet mogelijk alle volgens die methodologie ESR 1995 ontwikkelde methodes voor het opstellen van de huidige nationale rekeningen te hanteren. De meeste basisgegevens die worden gebruikt om momenteel de nationale rekeningen op te maken, zijn immers niet beschikbaar voor het verleden Bijgevolg werden verscheidene werkmethodes gecombineerd om lange tijdreeksen van de nationale rekeningen volgens het ESR 1995 te verkrijgen. De methodes en bronnen voor het opstellen van de nationale rekeningen voor de jaren 1995 tot 2000 werden aangewend wanneer de vereiste informatie beschikbaar was. Zo dit niet het geval was, werd gebruik gemaakt van ontwikkelingsindicatoren. Deze indicatoren zijn afkomstig van de bronnen die thans worden gebruikt om de nationale rekeningen op te stellen of van reeksen uit de nationale rekeningen volgens het ESER 1979, zelfs al komen de begrippen en nomenclaturen niet volledig overeen met die van het nieuwe systeem. De voorliggende publicatie bevat drie soorten tabellen. Ten eerste zijn er synthesetabellen. De samenstelling van het bruto nationaal product volgens de drie invalshoeken van de nationale rekeningen en de componenten van het bruto nationaal inkomen, tegen werkelijke en tegen vaste prijzen, bestrijken de periode 1970 tot 1994. Ten tweede zijn er tabellen waarbij de toegevoegde waarde en de beloning van de werknemers per tak opgesplitst zijn en waarbij de bestedingen van de huishoudens per product verdeeld zijn. De toegevoegde waarde per bedrijfstak en de beloning van werknemers voor de jaren 1970 tot 1984 evenals de voornaamste categorieën van consumptieve bestedingen van huishoudens voor de jaren 1970 tot 1994 werden geretropoleerd aan de hand van de indicatoren opgetekend in de overeenkomstige reeksen van het ESER 1979. De toegevoegde waarde per bedrijfstak en beloningen voor de jaren 1985 tot 1994 werden geretropoleerd op basis van de bronnen die momenteel worden gebruikt om de nationale rekeningen op te stellen. De toegevoegde waarde tegen vaste prijzen werd berekend per bedrijfstak met behulp van de in het ESER 1979 gehanteerde deflatoren. Tenslotte worden de sectorrekeningen gepresenteerd. De sectorrekeningen konden slechts worden geretropoleerd tot 1985, met uitzondering van de rekening van de overheid (S.13), die reeds voordien, vanaf 1970 2, volgens de methodologie van het ESR 1995 werd opgesteld. De voornaamste informatiebronnen voor de financiële en de niet-financiële ondernemingen zijn immers voor het grootste deel pas vanaf 1985 beschikbaar. Bovendien werd de rekening van de financiële vennootschappen niet verdeeld per subsector. 1 "Nationale Rekeningen, deel 3: Gedetailleerde rekeningen en tabellen 1998", INR, december 1999. 2 Beschikbaar op de website van de Nationale Bank van België (http://www.nbb.be/dq/n/national_acc.). Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen 9

2. WERKMETHODE Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de periode 1970-1984 en de periode 1985-1994, op grond van de beschikbare bronnen en de toegepaste methodes, waarbij deze laatste vooral afhangen van de beschikbare informatie. 2.1 De toegevoegde waarde 2.1.1 Periode 1970-1984 Voor de periode 1970-1984 is de retropolatie van de toegevoegde waarde verricht volgens een eerder mechanische methode. Er werd uitsluitend rekening gehouden met de ontwikkelingen van de reeksen van het ESER 1979 en de structuren van het nieuwe systeem van nationale rekeningen. Enkel de toegevoegde waarde van de overheid werd berekend volgens het ESR 1995. De berekening verloopt per bedrijfstak. Vermits de ESER 1979-reeksen werden opgemaakt volgens de NACE70-indeling en de ESR 1995-reeksen volgens NACE Rev. 1, diende voorafgaandelijk een operationele overeenstemmingstabel te worden gemaakt tussen deze twee nomenclaturen. De toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) van de ESR 1995-bedrijfstakken wordt geraamd door te veronderstellen dat zij, zowel tegen werkelijke als tegen vaste prijzen, op dezelfde wijze evolueert als de toegevoegde waarde (tegen factorkosten) van de overeenstemmende ESER 1979-bedrijfstakken. Het bbp wordt berekend door de aldus geraamde toegevoegde waarde van de verschillende bedrijfstakken op te tellen, de indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) globaal in mindering te brengen en de netto productgebonden belastingen toe te voegen. 2.1.2 Periode 1985-1994 Voor de periode 1985-1994 werden twee methodes gehanteerd voor het berekenen van de toegevoegde waarde. Enerzijds werd ze geraamd aan de hand van de opstelling van de sectorrekeningen. Anderzijds werd de automatische retropolatie op basis van de indicatoren van het ESER 1979 verlengd tot 1994. Ten slotte werden beide benaderingen vergeleken. 2.1.2.1 Retropolatie van de toegevoegde waarde per sector De componenten van de toegevoegde waarde van de overheid (S.13) en van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125) werden berekend volgens de methodes en de informatiebronnen gebruikt bij de opstelling van de ESR 1995-rekeningen voor de periode 1995 tot 2000. Voor de financiële instellingen met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen werden de productie exclusief IGDFI (P.11 zonder P.119) en het intermediaire verbruik (P.2) geretropoleerd vanuit de nationale rekeningen opgesteld op basis van het ESER 1979 voor de sector "Kredietinstellingen". De afbakening van die instellingen komt immers min of meer overeen met de huidige sectorisatie van de subsectoren "Centrale bank' (S.121)", "Overige monetaire financiële instellingen" (S.122) en "Overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen" (S.123) van het ESR 1995, terwijl de financiële hulpbedrijven (S.124) daarentegen deel uitmaken van de sector "Niet-financiële vennootschappen en quasi-vennootschappen" in het ESER 1979. Het geringe belang van S.124 ten opzichte van de financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, wettigt evenwel niet het gebruik van bijzondere indicatoren voor die subsector. De aan de IGDFI's (P.119) toegeschreven component van de productie werd afzonderlijk geraamd aan de hand van het verloop van de toegerekende productie van de bankdiensten uit het ESER 1979, waarbij er werd op toegezien dat die raming niet uitkwam boven de rentemarge voortgebracht door de "'Overige monetaire financiële instellingen". De retropolatie van de rekening van de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15) is gebaseerd op de methodologie ontwikkeld in het kader van de ESR 1995-toepassing voor de laatste jaren, waarin de productie wordt berekend als som van de kosten. Bij gebrek aan essentiële basisgegevens voor het verleden, zoals de lonen per institutionele eenheid en de gegevens van de structurele enquête bij de verenigingen, dienden indicatoren te worden gebruikt voor de ontbrekende reeksen. Zo werd het loonverloop van de representatieve bedrijfstakken van de sector (maatschappelijke dienstverlening, opleiding en diverse activiteiten van verenigingen en culturele activiteiten) aangewend om de lonen te ramen. De overige productieelementen werden, net als voor de periode 1995-2000, geraamd aan de hand van een op de loonsom toegepast percentage, dat werd berekend op basis van de resultaten van de structurele enquêtes voor de jongste jaren. Voor de niet-financiële vennootschappen (S.11) en de huishoudens (S.14) was het onmogelijk ramingen van de toegevoegde waarde te verrichten op basis van de voor de periode 1995-2000 gehanteerde bronnen en methodes, door het ontbreken van basisgegevens zoals het repertorium van ondernemingen en de resultaten van de structurele enquête. Derhalve werd besloten de ramingen te baseren op indicatoren afgeleid uit de 10 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen

bronnen die de laatste jaren werden gebruikt, zoals de geaggregeerde resultatenrekeningen van de Balanscentrale en de BTW-statistieken. De retropolatie van de productierekening van de nietfinanciële vennootschappen vond plaats op basis van het verloop van enkele rubrieken van de geglobaliseerde resultatenrekening van de Balanscentrale 3, in het bijzonder de rekeningen 70/74 "Bedrijfsopbrengsten" voor de productie (P1), en 60 en 61 "Handelsgoederen, gronden hulpstoffen" en "Diensten en diverse goederen" voor het intermediaire verbruik (P.2). De ontwikkeling van de rekening 72 "Geproduceerde vaste activa" maakte het mogelijk de output voor eigen finaal gebruik (P.12) te ramen. De gegevens van de Balanscentrale werden gecorrigeerd voor de bedrijfstakken groothandel, detailhandel en handel in auto's om er rekening mee te houden dat de productie van handelsactiviteiten wordt geraamd op grond van de handelsmarge. Voor de niet door de Balanscentrale gedekte activiteiten werden ramingen gemaakt op basis van specifieke administratieve bronnen. Zo werd voor de ziekenhuizen gebruik gemaakt van de geglobaliseerde, bij het Ministerie van Volksgezondheid ingediende, jaarrekeningen. De raming van de productie van de zelfstandigen (S.14) berust op gegevens van de BTW, onderverdeeld in tien bedrijfstakken. De resultaten van 1995 werden volgens die nomenclatuur ingedeeld en op de aggregaten van 1995 werden uit BTW-gegevens afgeleide indicatoren voor de ontwikkeling van aankopen en verkopen toegepast. Andere componenten van de productie van de huishoudens ondergingen een speciale verwerking op basis van ad-hocbronnen en op de methode gebruikt voor de periode 1995-2000. Het gaat om de productie van huishoudelijke diensten, literaire werken en woondiensten. Hetzelfde geldt voor de reeksen inzake de activiteiten van de landbouwers, geraamd aan de hand van de economische rekeningen van de landbouw, en over reeksen met betrekking tot de activiteiten van managers, geraamd op basis van gegevens van de personenbelasting. De activiteit van de beroepen in verband met gezondheid en maatschappelijke dienstverlening en van de vrije beroepen die niet onderworpen zijn aan de BTW, werd geraamd aan de hand van indicatoren afgeleid uit de nationale rekeningen volgens het ESER 1979. De toepassing van die retropolatiemethodes maakte het mogelijk de productierekeningen van de vijf institutionele sectoren te reconstrueren voor de jaren 1985 tot 1994 door ze in overeenstemming te brengen met de methodes en de bronnen gebruikt voor de toepassing van het ESR 1995. 3 Die statistiek werd niet gebruikt voor het opstellen van de nationale rekeningen volgens het ESER 1979. 2.1.2.2 Retropolatie van de toegevoegde waarde per bedrijfstak Aangezien de retropolaties in het kader van de sectorrekeningen vaak benaderingen zijn 4, werd een alternatieve berekening van de toegevoegde waarde uitgevoerd om te testen in hoeverre de resultaten verschilden naargelang van de gebruikte methode. Dit behelsde een berekening van de toegevoegde waarde per bedrijfstak, door de in het ESER 1979 opgetekende ontwikkeling toe te passen op de toegevoegde waarde per bedrijfstak die werd berekend voor het jaar 1995 (volgens het ESR 1995), naar analogie van de voor de periode 1970-1984 toegepaste methode. 2.1.2.3 Vergelijking van beide benaderingen Over de periode 1985-1994 als geheel leiden beide retropolatiemethodes tot gelijkluidende resultaten inzake de gemiddelde groei van het bbp tegen werkelijke prijzen. Voor sommige jaren worden echter aanzienlijke verschillen opgetekend. Gelet op de inherente zwakke punten van beide berekeningsmethodes werd de voorkeur gegeven aan een tussenoplossing. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen enerzijds de toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen en de zelfstandigen opgesteld vanuit sectoraal oogpunt, een benadering die beter overeenstemt met de ESR 1995- opvattingen, en anderzijds de toegevoegde waarde die voortvloeit uit de mechanische retropolatie met behulp van de in het ESER 1979 opgetekende ontwikkelingen van de structuur van de toegevoegde waarde per bedrijfstak volgens het ESR 1995 voor het jaar 1995. Die afweging werd gemaakt teneinde de breuken in de reeksen, in 1985 en 1995, die voortvloeiden uit het gebruik van verschillende bronnen en retropolatiemethodes, te beperken. 2.2 De bestedingen Het bbp berekend volgens de productiemethode (tegen werkelijke en vaste prijzen) moet gelijk zijn aan de som van de verschillende bestedingscategorieën: consumptieve bestedingen, bruto-investeringen in vaste activa, veranderingen in voorraden, netto aankopen van kostbaarheden (edelstenen, niet-monetair goud, antiquiteiten, kunstobjecten,...) en netto-uitvoer. De consumptie van de overheid is berekend volgens de ESR 1995-methodologie vanaf 1970. 4 De aan de hand van ESR 1995-bronnen berekende indicatoren kunnen niet worden gecorrigeerd voor de verschillen tussen de definities van de ESR 1995-begrippen en de overeenstemmende administratieve aggregaten bij gebrek aan een structurele enquête voor de jaren vóór 1995. Voorts is het onmogelijk de activiteit te ramen van vennootschappen die geen jaarrekening neerleggen bij de Balanscentrale, omdat er geen repertorium bestaat aan de hand waarvan die vennootschappen kunnen worden geïdentificeerd. Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen 11

Aangezien de consumptie van de IZW's t.b.v. huishoudens gelijk is aan hun niet-marktproductie, werd ze bij de berekening van de toegevoegde waarde geraamd voor de periode 1985-1995 5. Daar deze reeks niet bestond in de volgens het ESER 1979 opgestelde nationale rekeningen, werd het bedrag van 1985 geretropoleerd tot 1970 op basis van de ontwikkeling van de particuliere consumptie van de huishoudens. De consumptie van de gezinnen werd bepaald aan de hand van de ontwikkelingen in de ESER 1979-reeksen. Er vond een correctie plaats om rekening te houden met het methodologische verschil tussen het ESER 1979 en het ESR 1995 met betrekking tot de tegemoetkoming van de overheid voor geneeskundige verzorging. De bruto-investeringen van de overheid zijn ontleend aan de rekening van de overheidssector. De investeringen van de gezinnen voor huisvesting zijn overgenomen uit de nationale rekeningen opgesteld op basis van het ESER 1979. De bruto-investeringen van de ondernemingen werden geraamd aan de hand van de ontwikkelingen in de volgens het ESER 1979 opgestelde nationale rekeningen. De veranderingen in voorraden vertonen hetzelfde profiel als de reeks berekend op basis van het ESER 1979 (zie 2.3.8). Vanaf het jaar 1980 bestaan er invoer- en uitvoerreeksen die berekend zijn volgens het ESR 1995. Om de gegevens voor de periode 1970-1979 samen te stellen, werd het verloop van de reeksen van het ESER 1979 gebruikt, zowel tegen werkelijke als tegen vaste prijzen. 2.3 De rekeningen van de sectoren 2.3.1 Beloning van werknemers (D.1) De beloning van werknemers van de sectoren van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, de overheid en het buitenland werd geraamd aan de hand van dezelfde methodologie en dezelfde basisgegevens als voor de periode 1995-2000. De beloning van de werknemers van de sector van de IZW's werd opgesteld op basis van een door het Nationaal Instituut voor de Statistiek verstrekte indicator van de loonontwikkeling in de niet-markttakken van de economie. In de sector van de financiële instellingen exclusief verzekeringen werd de beloning van de werknemers individueel geraamd per subsector op basis van specifieke boekhoudkundige basisgegevens zoals de jaarrekening van de Nationale Bank van België en de boekhoudschema's van de kredietinstellingen. De raming van de door niet-financiële vennootschappen betaalde beloning berust op indicatoren ontleend aan de rubriek "personeelskosten" van de geglobaliseerde jaarrekeningen van de Balanscentrale. De beloning uitbetaald door de individuele ondernemers die ingedeeld zijn in de sector huishoudens werd geretropoleerd op basis van indicatoren afgeleid uit de verkorte boekhoudschema's van de Balanscentrale. De beloning voor huishoudelijke diensten, die ongeveer een derde van de door de gezinnen betaalde loonsom uitmaken, werd op dezelfde wijze berekend als voor de periode 1995-2000. Het totaal van de door het geheel van institutionele eenheden aan de sociale zekerheid en de particuliere verzekeringsmaatschappijen betaalde sociale bijdragen werd samengesteld aan de hand van basisgegevens afkomstig van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Controledienst der Verzekeringen. Er werden controles uitgevoerd op de ontwikkelingen van de verschillende reeksen en op de bijdragepercentages. Voorts vonden enkele kleinere correcties en arbitrages plaats in de reeksen om de coherentie ervan te verbeteren. 2.3.2 Niet-productgebonden belastingen en subsidies (D.29-D.39) Het totaal van de niet-productgebonden belastingen en subsidies is overgenomen uit de rekening van de overheid. De verdeling tussen de verschillende sectoren vond plaats volgens dezelfde methodologie die werd gehanteerd voor de periode 1995-2000, op basis van de ESR 1995-methodologie. 2.3.3 Rente (D.41) De door de sector niet-financiële ondernemingen ontvangen en betaalde rente werd geraamd aan de hand van het verloop van de rubrieken van de bij de Balanscentrale ingediende jaarrekeningen. Bij de raming van de rente werd een onderscheid gemaakt tussen de coördinatiecentra en de andere vennootschappen. In tegenstelling tot de andere niet-financiële vennootschappen geven de activiteiten in het vlak van financiële intermediatie die de coördinatiecentra voor rekening van leden van hun groep verrichten, aanleiding tot omvangrijke positieve rentesaldi. Bovendien kwamen de coördinatiecentra net in de door de retropolatie bestreken periode (1985 tot 1994) tot ontwikkeling, zodat het in aanmerking nemen van het verloop van hun rentestromen voor de raming van de door alle vennootschappen ontvangen en betaalde rente zou geleid hebben tot een overschatting van de door andere vennootschappen dan de coördinatiecentra ontvangen en betaalde rente. De rente ontvangen en betaald door de centrale bank, de monetaire financiële instellingen en de andere financiële instellingen werd geretropoleerd op basis van de ontwikkeling van boekhoudkundige gegevens. De rentestromen van de financiële hulpbedrijven werden geraamd aan de hand van het verloop van de rentestromen van de niet-financiële vennootschappen exclusief coördinatiecentra. De door de verzekeringsinstellingen en de pensioenfondsen ontvangen en betaalde rente is rechtstreeks overgenomen uit de bij de 5 Zie alinea 4 van deel 2.2.2.1 hierboven. 12 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen

Controledienst der Verzekeringen beschikbare geglobaliseerde boekhoudstaten van die instellingen. De rente ontvangen en betaald door de huishoudens, de IZW's t.b.v. huishoudens en het buitenland werd geretropoleerd door rentetarieven toe te passen op de uitstaande tegoeden en verplichtingen uit de financiële rekeningen. Aangezien de som van de door alle sectoren ontvangen en betaalde rente gelijk moet zijn, werd het verkregen bedrag in evenwicht gebracht in de sectoren buitenland en huishoudens. 2.3.4 Dividenden (D.421) De door de niet-financiële ondernemingen betaalde dividenden zijn ontleend aan de globaliseringen van de Balanscentrale. De door de niet-financiële ondernemingen ontvangen dividenden worden berekend aan de hand van rekening 75 "Financiële opbrengsten" van de geglobaliseerde jaarrekeningen. Dankzij de structurele enquête 1995 kan een vaste coëfficiënt voor de verdeling tussen dividenden en rente worden vastgesteld. Om rekening te houden met de holdings, die niet in de globaliseringen van de Balanscentrale zijn opgenomen, werden de ontvangen en betaalde dividenden verhoogd met een bedrag evenredig aan het aandeel van de holdings in de totale dividenden zoals berekend voor 1995, 1996 en 1997. De dividenden betaald en ontvangen door de financiële vennootschappen, andere dan verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen, werden voor elk van de subsectoren op een verschillende manier geraamd. Voor de centrale bank zijn de gegevens rechtstreeks ontleend aan de jaarverslagen. Voor de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen vonden de retropolaties van de ontvangen en betaalde dividenden plaats aan de hand van de volgens het ESER 1979 opgestelde reeksen 6. De gegevens betreffende de verzekeringshulpbedrijven zijn afkomstig van de door de Balanscentrale gemaakte globalisering van de jaarrekeningen van de verzekeringshulpbedrijven. De verwerking stemt overeen met die voor de niet-financiële ondernemingen. Voor de overige financiële hulpbedrijven vond de retropolatie plaats door op de gegevens van 1995 de in de sector niet-financiële vennootschappen verkregen ontwikkelingscoëfficiënten toe te passen. De dividenden van de sector verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, evenals van de overheid, werden berekend aan de hand van de voor de periode 1995-2000 gebruikte bronnen en methodes. Bij ontstentenis van een rechtstreekse bron voor de door het buitenland ontvangen en betaalde dividenden, werd een ontwikkelingscoëfficiënt, ontleend aan ramingen op basis van gegevens van de betalingsbalans en de financiële rekeningen, toegepast op de in 1995 berekende bedragen. Het saldo van de betaalde en ontvangen dividenden bepaalt het door de huishoudens ontvangen bedrag aan dividenden. 2.3.5 Andere inkomens uit beleggingen (D.43, D.44 en D.45) Bij gebrek aan basisgegevens konden de ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen (D.43) niet worden geretropoleerd, wat een breuk in de reeks veroorzaakt. Het inkomen uit vermogen toegerekend aan polishouders (D.44) werd berekend bij de raming van de rekening van de verzekeringsinstellingen, op basis van dezelfde methodologie en dezelfde basisgegevens als voor de periode 1995-2000. De inkomens die betrekking hebben op levensverzekeringen werden toegewezen aan de huishoudens. Wat de schadeverzekeringen 7 betreft, werden de bedragen verdeeld tussen de verschillende sectoren naar evenredigheid van de gemiddelde verdeling in de periode 1995-2000. In de meeste sectoren zijn de bedragen van de inkomens uit grond en minerale reserves (D.45) zeer gering. De door niet-financiële ondernemingen betaalde en ontvangen inkomens werden geraamd aan de hand van ontwikkelingscoëfficiënten afgeleid uit de structuurenquêtes. De door de huishoudens betaalde inkomens uit gronden zijn afkomstig uit enerzijds de rekening van de overheid en anderzijds, voor de pachtsommen, de economische rekeningen voor de landbouw. De door de huishoudens ontvangen huurgelden worden per saldo berekend. 2.3.6 Overdrachten (D.5, D.6, D.7, D.8 en D.9) Het totaalbedrag van de belastingen op inkomen (D.5) en de verdeling ervan naar sector werden vastgesteld bij het opstellen van de rekening van de overheid. De sociale premies en uitkeringen (D.6) zijn afkomstig van de rekeningen van de overheid en de verzekeringsinstellingen. Ze werden berekend aan de hand van dezelfde basisgegevens en methodes als voor de periode 1995-2000. De netto schadeverzekeringspremies en -uitkeringen (D.71 en D.72) werden geraamd bij de opstelling van de rekening van de verzekeringssector, op basis van de bronnen en methodes die ook werden gebruikt voor de periode 1995-2000. Hun verdeling naar sector berust op 6 De reeks R44 bevatte immers de bedragen van de dividenden betaald en ontvangen door de gehele sector van de kredietinstellingen volgens definities conform aan die gehanteerd door het ESR 1995. 7 In het ESER 1979 moest het inkomen uit vermogen afkomstig van de reserves van de schadeverzekeringen niet worden berekend. Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen 13

verschillende elementen. Wat de overheid betreft, werden de bedragen berekend bij de opstelling van de rekeningen van die sector. De bedragen toegerekend aan de nietfinanciële vennootschappen en de huishoudens steunen op de ontwikkelingen van de overeenkomstige rubrieken uit het ESER 1979. Voor de overige sectoren werden de bedragen verdeeld in verhouding tot de gemiddelde verdeling van de periode 1995-2000. De overige inkomensoverdrachten (D.7 en D.8) en de kapitaaloverdrachten (D.9) werden volledig berekend met behulp van dezelfde basisgegevens en methodes als voor de periode 1995-2000. 2.3.7 Verbruik van vaste activa (K.1) en brutoinvesteringen in vaste activa (P.51) De historische reeksen van de bruto-investeringen in en het verbruik van vaste activa per bedrijfstak werden gepubliceerd in januari 2002 8. Door aggregatie van de verschillende bedrijfstakken kunnen de gegevens worden verkregen voor de financiële vennootschappen, de overheid en de IZW's t.b.v. huishoudens. De investeringen en afschrijvingen van de huishoudens hebben voornamelijk betrekking op woningen, waarvoor historische reeksen beschikbaar zijn. De investeringen en afschrijvingen, exclusief woningen, van de huishoudens en de niet-financiële ondernemingen werden verdeeld op basis van de structuur uit 1995. 2.3.8 Veranderingen in voorraden (P.52) De verandering in de voorraden van de niet-financiële ondernemingen werd berekend aan de hand van de verandering in de voorraden uit de nationale rekeningen geraamd op basis van het ESER 1979. De verandering in de voorraden van de huishoudens komt uit de economische rekeningen van de landbouw. 2.3.9 Saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa (K.2) Het saldo van de bedoelde transacties door de overheid werd berekend bij de opstelling van de sectorrekening. Dat van de niet-financiële ondernemingen werd geraamd aan de hand van het verloop van de overeenkomstige rubriek van het ESER 1979. De netto aankopen van de huishoudens worden per saldo berekend. 8 Zie "Nationale rekeningen, deel 3: Kapitaalgoederenvoorraad en investeringen 1970-2000", INR, januari 2002. 14 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen

3. COMMENTAAR Hierna volgt een grafiek die het verloop weergeeft van het bbp tegen werkelijke en vaste prijzen en van de bbpdeflator volgens het ESER 1979 en het ESR 1995 voor de periode 1970-1994. De twee reeksen leveren vrij gelijklopende ontwikkelingen op: een sterke economische groei in het begin van de jaren zeventig en aan het einde van de jaren tachtig, en drie recessiejaren (1975, 1981 en 1993). Bij de interpretatie van de verschillen, in niveau en verloop, van de belangrijkste aggregaten van het bbp volgens het ESR 1995 enerzijds en het ESER 1979 anderzijds, moet rekening worden gehouden met een aantal elementen, waarvan de belangrijkste hierna volgen: - de aggregaten voor de overheidssector (S.13) werden integraal berekend volgens het ESR 1995, en dit zowel tegen werkelijke als tegen vaste prijzen; - het gebruik van ESR 1995-bronnenmateriaal bij de opmaak van de sectorrekeningen (tot 1985); - de uiteenlopende structuur van het bbp voor het basisjaar (1995) berekend volgens het ESER 1979 en het ESR 1995 (relatief belang van de bedrijfstakken in de toegevoegde waarde, aandeel van de bestedingscomponenten in het bbp, samenstelling van de investeringen en de consumptie naar product) 9. Het is evenwel niet mogelijk deze drie effecten afzonderlijk te kwantificeren. Het verschil in de ontwikkeling van de bbp-deflator is enkel te verklaren door de verschillende structuur van de toegevoegde waarde per bedrijfstak. De voor de retropolatie van de toegevoegde waarde tegen vaste prijzen per bedrijfstak gebruikte deflatoren zijn immers gelijk aan die gehanteerd in het ESER 1979. De afwijkingen tussen de voornaamste saldi - exploitatieoverschot, beschikbaar inkomen, besparingen, vorderingenoverschot/tekort - van de sectorrekeningen volgens het ESR 1995 en het ESER 1979 kunnen voor een groot deel worden verklaard door: - het feit dat in het ESR 1995 de toegevoegde waarde van de personenvennootschappen werd geregistreerd in de sector van de niet-financiële ondernemingen, terwijl in het ESER 1979 de toegevoegde waarde van deze eenheden was opgenomen in de sector van de huishoudens; - de nieuwe berekeningsmethodes en bronnen voor de ontvangen en betaalde inkomens uit vermogen. 9 Voor een beschrijving van de belangrijkste verschillen tussen het ESR 1995 en het ESER 1979, zie "Nationale rekeningen, deel 3: Gedetailleerde rekeningen en tabellen 1998", INR, december 1999. Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen 15

VERGELIJKING VAN HET BBP VOLGENS HET ESER 1979 EN HET ESR 1995 (veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar) BBP TEGEN LOPENDE PRIJZEN 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 BBP TEGEN CONSTANTE PRIJZEN 8 7 6 5 4 3 2 1 0-1 -2 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 BBP-DEFLATOR 16 14 12 10 8 6 4 2 0 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 ESER 1979 ESR 1995 16 Nationale rekeningen 1970-1994 ESR 1995 Historische rekeningen

Aggregaten en tabellen

1. Samenstelling van het bruto binnenlands product

Nationale rekeningen 1970--1994 -- ESR 1995 -- Historische rekeningen 1.1 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 28.785,2 31.427,7 35.360,6 40.280,6 46.960,3 52.501,0 59.428,9 64.181,8 68.779,6 73.899,7 Productgebonden belastingen (D.21) 3.903,9 4.345,4 4.479,3 5.073,1 5.836,8 6.282,0 7.604,0 8.477,2 9.011,0 9.814,5 Productgebonden subsidies (D.31) --196,6 --417,6 --595,8 --762,9 --816,8 --1.046,6 --1.410,3 --1.673,8 --1.824,5 --2.084,1 Bruto binnenlands product (B.1g + D.21 + D.31) 32.492,5 35.355,5 39.244,1 44.590,8 51.980,3 57.736,3 65.622,6 70.985,2 75.966,0 81.630,1 Consumptieve bestedingen (P.3) 22.586,1 25.272,8 28.363,6 32.338,8 37.461,7 43.475,6 49.056,3 54.141,1 58.623,3 64.191,6 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 16.858,9 18.654,4 20.753,0 23.565,8 26.994,6 30.590,1 34.315,8 37.798,8 40.463,6 44.467,9 Consumptieve bestedingen van de IZW s 365,8 400,5 448,0 509,3 585,2 668,6 751,8 836,6 901,4 992,9 Consumptieve bestedingen van de overheid 5.361,4 6.218,0 7.162,6 8.263,8 9.881,9 12.216,9 13.988,7 15.505,7 17.258,3 18.730,7 Investeringen (bruto) (P.5) 9.130,6 9.277,0 9.420,5 11.114,2 13.980,7 14.072,3 16.179,6 17.567,9 18.277,3 19.270,4 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 8.203,6 8.637,9 9.206,2 10.461,4 12.865,6 14.267,0 15.745,9 16.953,5 18.007,9 18.684,0 Veranderingen in voorraden (P.52) 927,0 639,1 214,2 652,8 1.115,1 --194,7 433,7 614,5 269,4 586,4 Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden (P.53) Totaal van de nationale bestedingen 31.716,6 34.549,8 37.784,1 43.453,0 51.442,4 57.547,9 65.235,9 71.709,0 76.900,6 83.462,0 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 16.522,2 17.619,6 19.916,4 24.637,7 31.792,3 30.503,2 36.677,8 38.717,9 40.097,9 46.802,4 Totaal van de finale bestedingen 48.238,9 52.169,4 57.700,5 68.090,7 83.234,7 88.051,2 101.913,6 110.426,9 116.998,5 130.264,4 Invoer van goederen en diensten (P.7) 15.746,3 16.813,9 18.456,3 23.499,8 31.254,4 30.314,9 36.291,1 39.441,7 41.032,5 48.634,4 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 775,9 805,7 1.460,1 1.137,8 537,9 188,4 386,7 --723,8 --934,6 --1.831,9 Bruto binnenlands product (P.3 + P.5 + P.6 - P.7) 32.492,5 35.355,5 39.244,1 44.590,8 51.980,3 57.736,3 65.622,6 70.985,2 75.966,0 81.630,1 Inkomen Beloning van werknemers (D.1) 15.096,2 17.200,9 19.781,6 22.857,6 27.636,4 31.726,5 36.558,3 39.677,8 42.598,3 45.593,3 Bruto exploitatieoverschot (B.2g) en gemengd inkomen (B.3g) 13.689,3 14.165,3 15.513,8 17.418,0 19.152,5 20.544,2 22.703,0 24.285,4 26.046,9 28.112,9 Belastingen op productie en invoer (D.2) 4.432,2 4.872,2 5.060,8 5.681,3 6.589,1 7.170,1 8.524,0 9.567,8 10.158,4 11.169,6 Subsidies (D.3) --725,2 --882,9 --1.112,2 --1.366,0 --1.397,7 --1.704,4 --2.162,7 --2.545,9 --2.837,5 --3.245,7 Bruto binnenlands product (D.1 + B.2g + B.3g + D.2 + D.3) 32.492,5 35.355,5 39.244,1 44.590,8 51.980,3 57.736,3 65.622,6 70.985,2 75.966,0 81.630,1 Beloning van werknemers ontvangen uit het buitenland (D.1) 381,8 436,3 498,3 582,6 674,3 770,9 828,0 904,8 942,0 981,7 Beloning van werknemers betaald aan het buitenland (D.1) 29,7 32,2 37,2 44,6 64,5 89,2 109,1 116,5 128,9 131,4 Belastingen op productie en invoer betaald aan het buitenland (D.2) 4,9 156,0 196,9 224,6 274,4 341,0 468,0 581,8 519,7 970,4 Subsidies ontvangen uit het buitenland (D.3) 0,0 --123,2 --173,5 --248,5 --183,7 --219,7 --417,6 --518,9 --599,6 --794,6 Inkomen uit vermogen ontvangen uit het buitenland (D.4) 877,5 686,7 671,8 793,3 1.400,6 1.383,2 1.363,4 1.410,5 1.710,5 2.057,5 Inkomen uit vermogen betaald aan het buitenland (D.4) 795,7 654,4 634,6 813,1 1.400,6 1.398,1 1.331,2 1.527,0 1.869,1 2.476,5 Bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) 32.921,5 35.758,9 39.719,0 45.132,8 52.499,5 58.281,9 66.323,3 71.594,1 76.700,3 81.885,6 Bron: INR 1

2 Nationale rekeningen 1970--1994 -- ESR 1995 -- Historische rekeningen 1.1 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN (VERVOLG) 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 251.517,4 252.478,3 261.633,0 278.478,2 306.964,8 Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. 140.856,3 136.339,1 141.783,3 150.358,0 168.690,2 Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 80.016,9 83.699,6 90.443,8 95.879,2 103.946,2 110.661,1 116.139,2 119.849,7 128.120,2 138.274,6 Productgebonden belastingen (D.21) 10.168,3 10.748,4 11.826,9 12.647,3 13.115,8 13.845,1 14.124,7 15.285,9 16.166,2 17.695,0 Productgebonden subsidies (D.31) --1.898,7 --1.883,5 --2.106,0 --2.410,0 --2.413,9 --2.571,6 --2.633,6 --2.362,2 --2.226,3 --1.929,5 Bruto binnenlands product (B.1g + D.21 + D.31) 88.286,6 92.564,5 100.164,7 106.116,5 114.648,1 121.934,6 127.630,3 132.773,3 142.060,2 154.040,2 Consumptieve bestedingen (P.3) 69.641,6 75.648,1 82.336,1 87.428,6 93.088,2 99.329,0 102.663,2 106.133,4 109.710,3 116.960,3 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 48.270,0 52.059,2 57.134,9 61.086,4 64.722,9 69.814,3 71.960,4 74.524,9 77.937,9 83.537,6 Consumptieve bestedingen van de IZW s 1.086,4 1.173,9 1.289,6 1.375,1 1.472,6 1.542,3 1.612,3 1.566,9 1.596,2 1.766,2 Consumptieve bestedingen van de overheid 20.285,3 22.415,0 23.911,5 24.967,1 26.892,8 27.972,3 29.090,5 30.041,6 30.176,2 31.656,5 Investeringen (bruto) (P.5) 21.614,7 19.263,9 19.945,6 18.353,3 20.947,6 21.333,9 21.846,1 24.034,6 28.631,5 33.411,0 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 20.522,4 18.689,1 19.039,2 18.604,9 19.720,8 21.493,6 22.311,2 23.760,7 28.039,7 32.945,3 Veranderingen in voorraden (P.52) 1.092,3 574,8 906,4 --251,6 1.226,8 --159,7 --465,1 273,9 591,7 465,7 Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden (P.53) Totaal van de nationale bestedingen 91.256,3 94.912,0 102.281,7 105.781,9 114.035,8 120.662,9 124.509,3 130.168,0 138.341,8 150.371,3 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 50.843,2 57.504,3 66.875,2 73.643,5 84.855,7 87.506,0 84.008,5 85.234,9 96.975,8 112.514,8 Totaal van de finale bestedingen 142.099,6 152.416,3 169.156,9 179.425,4 198.891,5 208.168,9 208.517,8 215.402,9 235.317,6 262.886,1 Invoer van goederen en diensten (P.7) 53.813,0 59.851,8 68.992,2 73.308,8 84.243,4 86.234,3 80.887,5 82.629,5 93.257,4 108.846,0 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten --2.969,8 --2.347,6 --2.117,0 334,7 612,3 1.271,7 3.121,0 2.605,4 3.718,4 3.668,8 Bruto binnenlands product (P.3 + P.5 + P.6 - P.7) 88.286,6 92.564,5 100.164,7 106.116,5 114.648,1 121.934,6 127.630,3 132.773,3 142.060,2 154.040,2 Inkomen Beloning van werknemers (D.1) 50.348,4 52.653,5 55.544,1 57.957,2 62.081,8 65.342,6 68.076,7 69.852,2 72.791,2 78.075,5 Bruto exploitatieoverschot (B.2g) en gemengd inkomen (B.3g) 29.659,3 31.094,7 34.645,8 37.562,0 41.654,9 44.777,6 47.427,7 49.216,3 54.613,4 59.279,5 Belastingen op productie en invoer (D.2) 11.329,4 12.072,4 13.229,6 14.322,1 15.034,2 15.809,9 16.178,4 17.459,5 18.484,0 19.971,8 Subsidies (D.3) --3.050,5 --3.256,2 --3.254,8 --3.724,8 --4.122,8 --3.995,5 --4.052,5 --3.754,7 --3.828,5 --3.286,7 Bruto binnenlands product (D.1 + B.2g + B.3g + D.2 + D.3) 88.286,6 92.564,5 100.164,7 106.116,5 114.648,1 121.934,6 127.630,3 132.773,3 142.060,2 154.040,2 Beloning van werknemers ontvangen uit het buitenland (D.1) 1.053,5 1.152,7 1.299,0 1.383,2 1.450,2 1.502,2 1.740,2 1.854,2 2.012,9 2.156,7 Beloning van werknemers betaald aan het buitenland (D.1) 151,2 158,7 166,1 168,6 176,0 183,4 195,8 203,3 220,6 265,2 Belastingen op productie en invoer betaald aan het buitenland (D.2) 1.033,0 1.120,7 1.396,9 1.404,5 1.420,5 1.475,2 1.600,3 1.912,8 1.883,5 2.006,9 Subsidies ontvangen uit het buitenland (D.3) --592,5 --537,5 --690,1 --736,9 --820,5 --1.048,1 --1.106,3 --1.061,0 --796,5 --601,0 Inkomen uit vermogen ontvangen uit het buitenland (D.4) 3.488,8 8.085,9 9.477,6 8.774,1 10.884,7 14.566,0 12.961,7 12.721,7 13.414,1 17.794,8 Inkomen uit vermogen betaald aan het buitenland (D.4) 4.161,4 8.832,9 10.767,3 10.236,1 12.363,0 15.469,1 13.917,8 13.012,1 13.598,9 18.182,2 Bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) 88.075,9 92.228,3 99.301,1 105.201,6 113.844,0 121.923,2 127.724,6 133.282,2 142.580,6 154.138,2 Bron: INR

Nationale rekeningen 1970--1994 -- ESR 1995 -- Historische rekeningen 1.1 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN (VERVOLG) 1990 1991 1992 1993 1994 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) 327.290,6 338.753,5 356.475,6 363.684,0 387.144,0 Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) 180.212,7 184.345,3 194.568,5 197.267,6 212.287,7 Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 147.077,8 154.408,2 161.907,0 166.416,4 174.856,3 Productgebonden belastingen (D.21) 18.814,6 19.523,9 20.273,4 21.232,8 22.813,0 Productgebonden subsidies (D.31) --2.551,6 --2.811,8 --2.491,2 --2.582,5 --2.629,9 Bruto binnenlands product (B.1g + D.21 + D.31) 163.340,8 171.120,3 179.689,2 185.066,7 195.039,5 Consumptieve bestedingen (P.3) 123.600,2 131.643,4 137.233,9 141.061,7 147.596,1 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 88.591,6 93.830,3 97.349,0 99.262,7 103.878,4 Consumptieve bestedingen van de IZW s 1.831,6 1.945,9 2.044,9 2.206,0 2.368,8 Consumptieve bestedingen van de overheid 33.177,0 35.867,2 37.840,0 39.593,1 41.348,9 Investeringen (bruto) (P.5) 36.664,3 36.033,6 37.428,0 37.421,0 39.582,6 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 36.684,4 35.885,1 37.187,9 36.948,9 37.990,9 Veranderingen in voorraden (P.52) --20,2 148,6 240,1 472,1 1.591,8 Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden (P.53) Totaal van de nationale bestedingen 160.264,5 167.677,0 174.661,9 178.482,7 187.178,7 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 115.643,1 118.428,5 121.425,7 119.315,8 130.939,2 Totaal van de finale bestedingen 275.907,6 286.105,5 296.087,6 297.798,5 318.117,9 Invoer van goederen en diensten (P.7) 112.566,7 114.985,3 116.398,4 112.731,7 123.078,5 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 3.076,4 3.443,2 5.027,3 6.584,1 7.860,7 Bruto binnenlands product (P.3 + P.5 + P.6 - P.7) 163.340,8 171.120,3 179.689,2 185.066,7 195.039,5 Inkomen Beloning van werknemers (D.1) 84.152,5 90.554,1 95.095,0 98.391,3 102.203,7 Bruto exploitatieoverschot (B.2g) en gemengd inkomen (B.3g) 61.554,5 62.388,9 65.167,5 66.093,6 70.325,0 Belastingen op productie en invoer (D.2) 21.386,0 22.330,1 23.311,8 24.526,4 26.413,7 Subsidies (D.3) --3.752,2 --4.152,9 --3.885,1 --3.944,7 --3.903,0 Bruto binnenlands product (D.1 + B.2g + B.3g + D.2 + D.3) 163.340,8 171.120,3 179.689,2 185.066,7 195.039,5 Beloning van werknemers ontvangen uit het buitenland (D.1) 2.295,5 2.466,5 2.692,1 2.870,6 3.066,4 Beloning van werknemers betaald aan het buitenland (D.1) 304,9 384,2 468,5 513,1 530,5 Belastingen op productie en invoer betaald aan het buitenland (D.2) 2.062,7 2.288,7 2.187,1 2.111,9 2.222,6 Subsidies ontvangen uit het buitenland (D.3) --1.041,4 --1.261,4 --1.033,1 --979,9 --1.005,4 Inkomen uit vermogen ontvangen uit het buitenland (D.4) 20.820,3 21.597,9 22.591,4 23.736,2 23.053,8 Inkomen uit vermogen betaald aan het buitenland (D.4) 21.485,9 21.685,4 22.689,0 22.129,7 19.854,1 Bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) 163.644,5 172.087,9 180.661,3 187.898,7 199.558,0 Bron: INR 3

4 Nationale rekeningen 1970--1994 -- ESR 1995 -- Historische rekeningen 1.2 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN PRIJZEN VAN 1995 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 98.313,3 101.568,2 107.233,5 114.469,6 119.735,9 118.481,4 126.058,5 127.218,7 131.114,1 135.202,9 Productgebonden belastingen (D.21) 10.865,9 13.102,9 12.931,6 13.665,0 13.475,6 13.056,2 14.803,5 15.666,6 16.213,2 16.639,2 Productgebonden subsidies (D.31) --665,9 --1.338,5 --1.792,2 --2.148,4 --2.061,8 --2.336,6 --2.944,8 --3.263,2 --3.417,0 --3.745,3 Bruto binnenlands product (B.1g + D.21 + D.31) 108.513,2 113.332,6 118.372,8 125.986,2 131.149,7 129.201,0 137.917,2 139.622,1 143.910,3 148.096,8 Consumptieve bestedingen (P.3) 77.785,2 82.481,1 87.350,0 93.717,2 96.275,9 98.908,5 103.669,0 107.059,9 111.309,4 116.705,2 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 53.889,4 56.934,1 60.229,5 64.656,4 65.981,9 66.856,8 70.015,8 72.361,4 74.713,1 78.855,9 Consumptieve bestedingen van de IZW s 1.368,3 1.425,2 1.508,5 1.623,1 1.653,4 1.664,9 1.736,2 1.793,9 1.843,6 1.944,2 Consumptieve bestedingen van de overheid 22.527,5 24.121,8 25.611,9 27.437,7 28.640,7 30.386,8 31.916,9 32.904,6 34.752,8 35.905,1 Investeringen (bruto) (P.5) 28.997,7 28.342,8 27.443,3 30.365,1 33.319,4 28.740,7 31.843,6 32.091,2 32.680,2 32.948,4 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 26.609,0 25.954,4 26.579,5 28.678,0 30.101,5 29.676,5 30.801,1 31.308,9 31.967,5 31.647,5 Veranderingen in voorraden (P.52) 2.388,8 2.388,4 863,7 1.687,1 3.218,0 --935,9 1.042,5 782,3 712,7 1.300,9 Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden (P.53) Totaal van de nationale bestedingen 106.782,9 110.823,9 114.793,2 124.082,4 129.595,4 127.649,2 135.512,6 139.151,1 143.989,6 149.653,6 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 46.614,0 48.662,8 53.893,4 61.518,4 63.898,6 58.712,0 66.151,2 67.760,4 69.131,7 73.997,0 Totaal van de finale bestedingen 153.396,9 159.486,7 168.686,6 185.600,8 193.494,0 186.361,2 201.663,8 206.911,5 213.121,3 223.650,7 Invoer van goederen en diensten (P.7) 44.883,7 46.154,1 50.313,8 59.614,6 62.344,3 57.160,2 63.746,6 67.289,4 69.211,0 75.553,8 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 1.730,3 2.508,7 3.579,6 1.903,8 1.554,3 1.551,8 2.404,6 471,0 --79,3 --1.556,8 Bruto binnenlands product (P.3 + P.5 + P.6 - P.7) 108.513,2 113.332,6 118.372,8 125.986,2 131.149,7 129.201,0 137.917,2 139.622,1 143.910,3 148.096,8 Bron: INR

Nationale rekeningen 1970--1994 -- ESR 1995 -- Historische rekeningen 1.2 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN PRIJZEN VAN 1995 (VERVOLG) 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. n.b. Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 140.412,6 140.011,7 141.104,9 141.717,5 145.720,5 148.116,6 150.456,4 152.394,7 159.399,8 164.318,1 Productgebonden belastingen (D.21) 16.042,2 15.812,5 15.762,8 15.905,3 15.526,0 15.798,4 16.354,5 17.789,5 18.473,7 19.162,8 Productgebonden subsidies (D.31) --3.285,9 --3.098,4 --3.227,2 --3.504,9 --3.316,8 --3.373,5 --3.340,3 --2.948,0 --2.727,0 --2.267,5 Bruto binnenlands product (B.1g + D.21 + D.31) 153.168,9 152.725,7 153.640,4 154.117,9 157.929,6 160.541,5 163.470,6 167.236,1 175.146,5 181.213,5 Consumptieve bestedingen (P.3) 119.041,9 120.511,7 122.283,8 122.390,0 122.784,7 126.183,7 129.073,1 131.661,7 134.418,8 137.997,5 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 80.750,1 81.113,5 83.100,8 82.976,1 83.270,4 85.614,4 87.913,2 89.585,1 92.607,1 95.614,1 Consumptieve bestedingen van de IZW s 1.982,0 1.964,9 2.003,9 2.001,2 2.020,4 1.987,7 2.070,1 1.962,1 1.978,3 2.099,0 Consumptieve bestedingen van de overheid 36.309,8 37.433,3 37.179,1 37.412,8 37.493,9 38.581,6 39.089,7 40.114,6 39.833,4 40.284,3 Investeringen (bruto) (P.5) 34.724,5 28.765,8 26.797,9 24.204,3 27.066,1 26.286,4 27.461,4 29.677,0 34.887,3 38.206,1 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 32.912,8 27.791,9 26.667,1 25.262,9 25.827,7 26.953,7 27.813,3 29.178,3 33.869,3 37.791,5 Veranderingen in voorraden (P.52) 1.811,6 973,9 130,8 --1.058,6 1.238,4 --667,3 --351,9 498,8 1.018,0 414,6 Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden (P.53) Totaal van de nationale bestedingen 153.766,3 149.277,5 149.081,7 146.594,3 149.850,8 152.470,1 156.534,5 161.338,8 169.306,1 176.203,5 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 73.614,8 76.219,8 78.301,0 80.354,8 85.534,6 85.834,7 88.243,9 92.663,1 101.588,3 109.985,3 Totaal van de finale bestedingen 227.381,1 225.497,4 227.382,7 226.949,2 235.385,3 238.304,8 244.778,4 254.001,9 270.894,4 286.188,9 Invoer van goederen en diensten (P.7) 74.212,2 72.771,6 73.742,3 72.831,2 77.455,7 77.763,3 81.307,8 86.765,8 95.747,9 104.975,4 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten --597,4 3.448,2 4.558,8 7.523,6 8.078,9 8.071,4 6.936,1 5.897,4 5.840,4 5.009,9 Bruto binnenlands product (P.3 + P.5 + P.6 - P.7) 153.168,9 152.725,7 153.640,4 154.117,9 157.929,6 160.541,5 163.470,6 167.236,1 175.146,5 181.213,5 Bron: INR 5