Bevoegdheid bij het verlaten van een opvangstructuur 1) De bijzondere bevoegdheidsregel voor het toekennen van een huurwaarborg bij het verlaten van een opvangstructuur Voor we de verschillende situaties overlopen, gaan we dieper in op de bijzondere bevoegdheidsregel voor het toekennen van een huurwaarborg bij het verlaten van een opvangstructuur voor asielzoekers. Artikel 2, 8: In afwijking van artikel 1, 1, is het OCMW van de gemeente waar de woonst zich bevindt waarvoor de betrokkene de huurwaarborg vraagt, bevoegd om deze hulp te verlenen bij het verlaten van een opvangstructuur in de zin van artikel 2, 10 van de Wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen (Artikel 2, 8 werd ingevoerd door de Wet houdende diverse bepalingen van 22 december 2008 (B.S. 29 december 2008), inforum nr. 233371) Toepassingsvoorwaarden Deze bijzondere bevoegdheidsregel geldt: - indien de hulpvraag gesteld wordt bij het verlaten van de opvangstructuur ; Concreet moet de hulpvraag dus ten laatste gesteld worden de laatste dag van het verblijf in de opvangstructuur. Is de bewoner al naar een eigen woning verhuisd, naar familie of vrienden gegaan of is hij dakloos geworden, dan geldt deze uitzondering niet en vallen we terug op de algemene regel (gewoonlijke verblijfplaats) of één van de uitzonderingen op die algemene regel (bijvoorbeeld regel voor daklozen). - indien er een bepaalbare woning is; Indien de bewoner bijvoorbeeld een beslissing van het OCMW vraagt waarbij het OCMW stelt dat het de huurwaarborg zal regelen indien een aantal voorwaarden vervuld zijn (bijv. maximale huurprijs)zodat hij beter gewapend aan zijn zoektocht kan beginnen, is er geen bepaalbare woning en kan de bijzondere regel niet toegepast worden. - ongeacht het type opvangstructuur (federaal centrum, centrum van het Rode Kruis, LOI, NGO); - ongeacht het statuut van de persoon die de opvangstructuur verlaat; Met andere woorden, zowel voor bewoners die een verblijfsrecht verwerven (erkenning, subsidiaire bescherming en regularisatie) als voor asielzoekers waarvan de code 207 opvangstructuur werd opgeheven. Er is slechts één uitzondering: FC 1/11
asielzoekers die bij het verlaten van een opvangstructuur aan een OCMW zijn toegewezen. In dat geval is het toegewezen OCMW (code 207 OCMW) ook bevoegd voor het toekennen van de huurwaarborg. De nieuwe regel trad op 8 januari 2009 in werking. Standpunt van de VVSG Op het eerste zicht is dat een duidelijk toepasbare regel waarmee bevoegdheidsconflicten voorkomen kunnen worden. Dat moet er onder andere ook toe leiden dat meer OCMW s een huurwaarborg toekennen en dat de betrokken personen de opvangstructuren binnen de gestelde termijnen kunnen verlaten. Toch is de VVSG geen voorstander van deze bevoegdheidsregel. Het grootste probleem waarmee hulpvragers geconfronteerd worden is het gebrek aan betaalbare gezonde woningen op de huurmarkt en de veel te hoge huurwaarborgen die door eigenaars gevraagd worden. Deze bevoegdheidsregel verandert daar niets aan 1. Bovendien is het niet omdat een OCMW bevoegd is dat het de gevraagde hulpverlening ook meteen zal toekennen. Het OCMW moet eerst nagaan of de hulpvrager de toekenningsvoorwaarden vervult. Op het moment van de hulpvraag verblijft de hulpvrager in een opvangstructuur die in een andere gemeente kan liggen dan deze van de woning en van het bevoegde OCMW. Hoe groter die afstand, hoe hoger de kans op vertraging bij het nemen van de beslissing door het OCMW aangezien afstand het nagaan van de toekenningsvoorwaarden bemoeilijkt. Om de woning waarvoor de waarborg gevraagd wordt daadwerkelijk te kunnen huren, zal de hulpvrager echter snel duidelijkheid moeten kunnen geven aan de eigenaar over de betaling van de waarborg. Het is ook niet duidelijk geregeld vanaf welk moment in het proces dat tot het sluiten van een huurovereenkomst leidt, de hulpvrager naar het OCMW kan stappen. Volstaat het bijvoorbeeld om naar een advertentie te verwijzen zonder enige toezegging van de verhuurder? Of moet er een mondelinge of zelfs schriftelijke verklaring van die verhuurder zijn dat hij bereid is om te verhuren indien het OCMW de waarborg ten laste neemt? Indien de woning waarvoor de huurwaarborg gevraagd wordt niet voldoende bepaalbaar is, kan de specifieke bevoegdheidsregel niet toegepast worden en is de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd (dat wordt bevestigd in de parlementaire werken naar aanleiding van het invoeren van artikel 2 8). En wat wanneer een hulpvrager voor meerdere woningen tegelijkertijd bij de verschillende OCMW s een huurwaarborg vraagt? Dat is immers noodzakelijk om de slaagkansen te maximaliseren. In hoeverre moet de hulpvrager dan een realistische kans hebben en kunnen aantonen? 1 Uit onderzoek van Fedasil (cijfers eind 2008) blijkt trouwens dat bevoegdheidsconflicten slechts in 3,1% van de gevallen vertraging bij het verlaten van een opvangstructuur veroorzaken tegenover meer dan 50% voor problemen bij het vinden van huisvesting. FC 2/11
Daarnaast kunnen door deze specifieke bevoegdheidsregel verschillende OCMW s bevoegd worden voor verschillende aspecten van de dienstverlening aan één hulpvrager op één en hetzelfde moment. Ook wordt het probleem van de overbevraging van een beperkte groep OCMW s niet opgelost. Waar voordien de OCMW s met een opvangstructuur op hun grondgebied deze hulpvragen moesten behandelen (wat met de spreiding van de LOI over de OCMW s toch tot een vrij ruime spreiding leidde), zal de nieuwe regel hoogstwaarschijnlijk een concentratie van hulpvragen in de stedelijke OCMW s met zich mee brengen. Ten slotte maakt deze afwijking op de algemene regel die geldt voor één specifieke vorm van hulpverlening (huurwaarborg) en voor één specifieke groep hulpvragers (vreemdelingen die een opvangstructuur verlaten) de toepassing van de Bevoegdheidswet van 2 april 1965 nog wat complexer. 2) Bevoegdheid van het OCMW bij het verlaten van een opvangstructuur We onderscheiden 3 situaties: a) de asielzoeker die tijdens zijn verblijf in een opvangstructuur een verblijfsrecht verwerft; b) de asielzoeker waarvan de code 207 opvangstructuur werd opgeheven en die geen code 207 meer heeft en c) de asielzoeker die wordt toegewezen aan een OCMW en een code 207 OCMW heeft. Ten slotte gaan we onder d) in op de situatie waarbij de LOI-plaats geschorst werd omdat de bewoner niet tijdig kon vertrekken. a) de asielzoeker die tijdens zijn verblijf in een opvangstructuur een verblijfsrecht verwerft (erkenning, subsidiaire bescherming, regularisatie) Indien de asielzoeker tijdens zijn verblijf in een opvangstructuur een verblijfsrecht verwerft (meeste voorkomende: erkenning, subsidiaire bescherming, regularisatie), moet hij de opvangstructuur verlaten en zijn recht op maatschappelijke integratie (erkenning) of maatschappelijke dienstverlening (subsidiaire bescherming, ontvankelijke medische regularisatie, regularisatie ten gronde) uitoefenen. Het moment waarop de hulpvraag gesteld wordt, bepaalt welk OCMW bevoegd is. We onderscheiden 3 momenten: i) ten laatste bij het verlaten van de opvangstructuur; ii) na het verlaten van de opvangstructuur en iii) als no show 2. 2 No show s zijn asielzoekers die ofwel niet komen opdagen in de hen toegewezen opvangstructuur ofwel bij het indienen van hun asielaanvraag een adres kunnen opgeven FC 3/11
i) de hulpvraag wordt gesteld ten laatste bij het verlaten van de opvangstructuur De hulpvraag die gesteld wordt voor het verlaten van de opvangstructuur gaat meestal over de nodige begeleiding bij het zoeken naar een woning en de betaling van de huurwaarborg en de eerste huur. Bij het vertrek stelt zich dan de vraag naar de eerste maandelijkse financiële steun. Na het vertrek stelt zich de vraag naar de installatiepremie en de verdere maandelijkse steun. Uiteraard kunnen er ook andere hulpvragen gesteld worden maar dit zijn de meest voorkomende naar aanleiding van het verlaten van een opvangstructuur. Het OCMW van de plaats waar de woning ligt, is bevoegd voor het toekennen van de huurwaarborg. Indien de woning waarvoor de huurwaarborg gevraagd wordt niet voldoende bepaalbaar is, kan de specifieke bevoegdheidsregel niet toegepast worden en is de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd. Concreet het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt. Indien de bewoner bijvoorbeeld een beslissing van het OCMW vraagt waarbij het OCMW stelt dat het de huurwaarborg zal regelen indien een aantal voorwaarden vervuld zijn (bijv. maximale huurprijs)zodat hij beter gewapend aan zijn zoektocht kan beginnen, is er geen bepaalbare woning en is het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt bevoegd. Bij gebrek aan een specifieke uitzondering in de wet voor andere dienstverlening dan het toekennen van een huurwaarborg bij het verlaten van een opvangstructuur, geldt de algemene regel die stelt dat het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd is. Voor hulpvragen gesteld voor het verlaten van de opvangstructuur is bijgevolg het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt bevoegd. Artikel 2, 5 is in dit geval niet van toepassing omdat de betrokkene geen asielzoeker meer is maar een erkend vluchteling, een subsidiair beschermde of een geregulariseerde vreemdeling. Volgens de POD Maatschappelijke Integratie (zie www.mi-is.be Heeft u nog vragen? Klik hier! integratie<bevoegdheid OCMW s) is voor de toekenning bij het verlaten van een opvangstructuur van het eerste huurgeld aan een erkend vluchteling, een subsidiair beschermde of een geregulariseerde vreemdeling het OCMW van de plaats waar de woning ligt bevoegd. Dit omdat dat OCMW het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats wordt nadat de betrokkene de opvang verlaten heeft en dan pas maatschappelijke dienstverlening toegekend kan worden. Deze redenering klopt, maar als de verhuurder de betaling van de huurwaarborg en de eerste huur vraagt voorafgaand aan het overhandigen van de sleutels, kan de regel niet toegepast worden. De meest praktische oplossing is volgens de VVSG dat het OCMW van de plaats waar de woning ligt, de hulpvraag behandelt terwijl de betrokkene nog in de opvangstructuur verblijft en de eerste huur als en zeggen dat zij daar terecht kunnen. De tweede mogelijkheid is er gekomen n.a.v. de overbezetting van het opvangnetwerk en heeft als nadeel dat slechts geïnformeerde asielzoekers soms ten onrechte no show worden omdat ze helemaal niet terecht kunnen bij de familie of vrienden waarvan zij het adres opgeven. FC 4/11
voorschot op het eerste leefloon of de eerste financiële steun toekent. Dat OCMW wordt na het vertrek uit de opvangstructuur immers bevoegd voor de toekenning van het leefloon of de financiële steun. Indien het OCMW van de plaats waar de woning ligt op deze vraag niet ingaat, kan het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt een steundossier openen en zowel de eerste maand steun toekennen voor na het vertrek uit de opvangstructuur (geen gelijktijdige toekenning van materiële opvang en leefloon of financiële steun!) als een voorschot daarop voor de eerste huur. Het OCMW van de plaats waar de woning ligt neemt het dossier dan over vanaf de tweede maand. Andere oplossing is dat het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt de eerste huur als een aparte eenmalige financiële steun toekent. Dat gebeurt eerder zelden omdat de kost dan volledig ten laste van het OCMW valt (geen terugvordering van POD MI mogelijk). Nadat de bewoner de opvangstructuur verlaten heeft, is het OCMW van de (nieuwe) gewoonlijke verblijfplaats bevoegd. Dat OCMW zal bevoegd zijn voor de eventuele toekenning van de installatiepremie aangezien de betrokkene zijn hoedanigheid van dakloze pas verliest nadat hij de opvangstructuur verlaten heeft en een nieuwe woning betrokken heeft. Indien de bewoner de opvangstructuur verlaat en dakloos wordt, is het OCMW van zijn feitelijke verblijfplaats bevoegd. Het OCMW beoordeelt of er sprake is van dakloosheid. Dat kan ook het geval zijn bij tijdelijke opvang door familie of vrienden. Als de algemene regel van toepassing, stelt zich steeds de vraag of en hoe de uitzonderingen op de algemene regel toegepast moeten worden. Indien de bewoner vanuit de opvangstructuur naar een instelling (of persoon) vermeld in artikel 2, 1 van de wet gaat (bijvoorbeeld woonzorgcentrum, psychiatrisch ziekenhuis, opvangcentrum voor daklozen, enz.), is het OCMW van de plaats van inschrijving voor de hoofdverblijfplaats in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister op de dag van de opname bevoegd. In deze hypothese zal de betrokkene op het moment van de opname nog op het adres van de opvangstructuur ingeschreven staat. Bijgevolg is het OCMW van de gemeente waar de opvangstructuur ligt bevoegd. Indien de bewoner tijdens zijn verblijf in de opvangstructuur student 3 geworden is, is het OCMW van plaats van inschrijving voor de hoofdverblijfplaats in het bevolkings- of vreemdelingenregister op de dag van de hulpvraag bevoegd. Indien de bewoner op het moment van de hulpvraag al in het vreemdelingenregister ingeschreven staat, kan de bevoegdheidsregel voor studenten toegepast worden. Het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt, is bevoegd want de inschrijving in het vreemdelingenregister zal op het adres van de opvangstructuur gebeurd zijn. Dat OCMW blijft bevoegd voor de ononderbroken duur van de studie. Indien de bewoner op het moment van de hulpvraag nog in het wachtregister ingeschreven staat, kan de bevoegdheidsregel voor studenten niet toegepast worden. Het OCMW van de gewoonlijke 3 Zie voor de definitie van student: www.vvsg.be onder sociaalbeleid<ocmw-dienstverlening<bevoegdocmw<studenten. FC 5/11
verblijfplaats is dan bevoegd. Dat is ook het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt. Het verschil met de vorige situatie is dat de bevoegdheid hier wijzigt indien de gewoonlijke verblijfplaats wijzigt. De bevoegdheid blijft dus niet ongewijzigd voor de ononderbroken duur van de studie. Indien de bewoner minderjarig is, kan de regel voor studenten ook niet toegepast worden. Minderjarigen zijn immers geen studenten in de zin van de bevoegdheidsregel. Ook dan is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd en zal de bevoegdheid wijzigen indien de gewoonlijke verblijfplaats wijzigt. ii) de hulpvraag wordt gesteld na het verlaten van de opvangstructuur De bewoner kan meteen ergens terecht en verlaat de opvangstructuur op eigen initiatief zonder een hulpvraag bij een OCMW te stellen. Het vervolg hangt af van de plaats waar de betrokkene terecht kon. Indien de bewoner in een eigen (huur)woning terecht kan waar hij ook werkelijk kan wonen (hij is dus niet dakloos), is het OCMW van zijn gewoonlijke verblijfplaats bevoegd zowel voor de vraag naar hulp bij de betaling van de huurwaarborg (dit in het uitzonderlijke geval dat de eigenaar ingestemd heeft met het betrekken van de woning voorafgaand aan de betaling van de huurwaarborg en de eerste huur) als voor de eerste huur, de installatiepremie, de maandelijkse steun en alle andere mogelijke vormen van OCMW-dienstverlening waarvoor er geen specifieke regels in afzonderlijke wetgeving voorzien zijn. De bijzondere bevoegdheidsregel voor huurwaarborgen is niet van toepassing omdat de betrokkene in deze hypothese de opvangstructuur al verlaten heeft en er duidelijk staat bij het verlaten van de opvangstructuur. Indien de bewoner wel ergens terecht kan maar daar niet werkelijk kan wonen, hij mag bijvoorbeeld tijdelijk op sofa slapen bij familie of vrienden, en bijgevolg als dakloze moet worden beschouwd, is het OCMW van zijn feitelijke verblijfplaats bevoegd voor de dienstverlening (zoeken naar een woning, huurwaarborg en eerste huur als er een woning gevonden wordt enz.) aan een dakloze hulpvrager. Wanneer de bewoner in een instelling (of een persoon) vermeld in artikel 2, 1 van de wet opgenomen wordt nadat hij de opvangstructuur op eigen initiatief verlaten heeft, is het OCMW van de plaats van inschrijving voor de hoofdverblijfplaats in het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister op de dag van de opname bevoegd. Indien de bewoner op het moment van de opname al ingeschreven is op een ander adres dan dat van de opvangstructuur, is het OCMW van de gemeente waar de betrokkene ingeschreven is bevoegd. Indien de bewoner op het moment van de opname nog op het adres van de opvangstructuur ingeschreven staat, is het OCMW van de gemeente waar de opvangstructuur ligt bevoegd. Wanneer de bewoner tijdens zijn verblijf in de opvangstructuur student geworden is, is het OCMW van de inschrijving voor de hoofdverblijfplaats in het bevolkings-, of vreemdelingenregister op de dag van de hulpvraag bevoegd. Indien de bewoner op het moment van FC 6/11
de hulpvraag al ingeschreven is op een ander adres dan dat van de opvangstructuur, is het OCMW van de gemeente waar de betrokkene ingeschreven is bevoegd. Indien de bewoner op het moment van de aanvraag nog op het adres van de opvangstructuur in het wachtregister ingeschreven staat, kan de bevoegdheidsregel voor studenten niet toegepast worden en is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd. Als de uitzonderingsregel niet van toepassing is, grijpen we altijd terug naar de algemene regel. De bevoegdheid zal dan wijzigen indien de gewoonlijke verblijfplaats wijzigt. iii) de betrokken vreemdeling verbleef niet in de hem toegewezen opvangstructuur (no show s) Een aan een opvangstructuur toegewezen asielzoeker is niet verplicht om in die opvangstructuur te verblijven. Indien hij ervoor kiest om niet in de hem toegewezen opvangstructuur te verblijven (de zgn. no show s), heeft hij geen recht op maatschappelijke dienstverlening door een OCMW (art 57ter OCMW-wet). Er is bijgevolg geen enkel OCMW bevoegd. Deze asielzoekers zijn te herkennen aan hun code 207 WSP/SPW no show in het wacthtregister. Wanneer een no show op een gegeven ogenblik een verblijfsrecht verwerft, ontstaat zijn recht op maatschappelijke integratie (erkenning) of op maatschappelijke dienstverlening (subsidiaire bescherming, regularisatie) van zodra de beslissing tot toekenning van het verblijfsrecht betekend werd tenzij er nog een schorsende beroepstermijn loopt. In dat geval moet ook de beroepstermijn verstrijken en mag er geen beroep ingediend worden. Indien er een beroep wordt ingediend, schorst dat de toekenning van het verblijfsrecht en blijft de betrokken in zijn vorige situatie. Aangezien deze ex-asielzoekers niet in een opvangstructuur verbleven, kan artikel 2, 8 niet toegepast worden. Dat artikel is immers enkel van toepassing bij het verlaten van een opvangstructuur. Dat betekent dat het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd is voor de toekenning van de huurwaarborg tenzij één van de andere uitzonderingen voorzien in de wet van 2 april 1965 van toepassing is. Wanneer de ex-asielzoeker bijvoorbeeld dakloos is, dan zal het OCMW van de feitelijke verblijfplaats bevoegd zijn voor de hulpvraag die bestaat in het vragen van een huurwaarborg. Ook voor de andere OCMW-dienstverlening aan een ex-asielzoeker is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd tenzij één van de andere uitzonderingen voorzien in de wet van 2 april 1965 van toepassing is. b) de asielzoeker waarvan de code 207 opvangstructuur werd opgeheven en die geen code 207 meer heeft Als de hulpvraag gesteld wordt ten laatste bij het verlaten van een opvangstructuur is het OCMW van de plaats waar de woning gelegen is, bevoegd voor het toekennen van de huurwaarborg (artikel 2, 8). Indien de hulpvraag na het verlaten van de opvangstructuur gesteld FC 7/11
wordt maar ook indien er geen bepaalbare woning is, kan de bijzondere regel niet toegepast worden en is het OCMW van de plaats van inschrijving in het wacht-, vreemdelingen- of bevolkingsregister bevoegd. Indien de bewoner bijvoorbeeld een beslissing van het OCMW vraagt waarbij het OCMW stelt dat het de huurwaarborg zal regelen indien een aantal voorwaarden vervuld zijn (bijv. maximale huurprijs)zodat hij beter gewapend aan zijn zoektocht kan beginnen, is er geen bepaalbare woning en is het OCMW van de plaats van inschrijving in het wachtregister - meestal van de plaats waar de opvangstructuur ligt - bevoegd. Voor de overige mogelijke OCMW-dienstverlening is het OCMW van de plaats van inschrijving in het wacht-, vreemdelingen- of bevolkingsregister bevoegd. Dat geldt zowel voor hulpvragen gesteld voor als na het verlaten van de opvangstructuur. De bewoner verlaat de opvangstructuur immers als asielzoeker en voor asielzoekers is er een algemene uitzondering voorzien op de algemene regel dat het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd is (artikel 2, 5). In de praktijk zal het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt dus bevoegd zijn voor de toekenning van de financiële steun met inbegrip van de eerste huur tot de asielzoeker in de nieuwe gemeente ingeschreven wordt. Voor de toekenning van een installatiepremie geldt de regeling huisvestingskosten asielzoeker voorzien in artikel 5 van het ministerieel besluit van 30 januari 1995. Voor meer informatie: Installatiepremies voor asielzoekers op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen<materiëleopvang. Indien de asielzoeker op het moment van het verlaten van de opvangstructuur nog op het adres van de DVZ (of het CGVS) ingeschreven zou zijn (en nog niet op het adres van de opvangstructuur om welke reden dan ook), is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd. Sinds de wijziging aan artikel 5, 2 van de wet van 2 april 1965 door de wet houdende diverse bepalingen van 29 december 2010 (inforum 252144), geldt een inschrijving op het adres van de DVZ of het CGVS niet meer om het bevoegde OCMW aan te duiden wanneer de asielzoeker geen toewijzing (code 207) heeft. Indien de asielzoeker geen gewoonlijke verblijfplaats heeft en dakloos is, is het OCMW van de feitelijke verblijfplaats bevoegd. In de praktijk is dat dan het OCMW van de plaats waar de opvangstructuur ligt. Voor meer informatie: OCMW-hulp en niet-toegewezen asielzoekers op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen<materiëleopvang. c) de asielzoeker die wordt toegewezen aan een OCMW In dat geval is het OCMW van de code 207 bevoegd voor alle dienstverlening met inbegrip van het toekennen van de huurwaarborg en dit ongeacht het moment waarop de hulpvraag gesteld wordt. Ook hier is de regeling huisvestingskosten asielzoeker voorzien in artikel 5 van het ministerieel besluit van 30 januari 1995 van toepassing. Voor meer informatie: Installatiepremies voor asielzoekers op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen<materiëleopvang. FC 8/11
d) de LOI-plaats werd geschorst Wanneer een bewoner de opvangstructuur moet verlaten, krijgt hij 2 maanden de tijd om huisvesting te zoeken. Tijdens die 2 maanden blijft hij in de opvangstructuur onder het stelsel van materiële opvang. Dat geldt zowel bij bewoners die een verblijfsrecht hebben gekregen als bij bewoners die als asielzoeker, met of zonder toewijzing aan een OCMW, de opvangstructuur verlaten. In bijzondere omstandigheden kan een uitzonderlijke verlening van die termijn van 2 maanden toegestaan worden door Fedasil. Voor meer informatie: Instructies Fedasil 6 april 2010 verlengd recht opvang en verlaten opvangstructuur op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen<materiëleopvang. Wat gebeurt er wanneer die termijn van 2 maanden inclusief eventuele verlengingen voorbij is en de bewoner nog geen huisvesting gevonden heeft? In dat geval wordt de LOI-plaats geschorst. Indien de bewoner een vreemdeling is die een verblijfsrecht heeft gekregen, is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd. Indien we de bewoner als dakloos beschouwen tijdens zijn verblijf in de geschorste LOI-woning, is het OCMW van de feitelijke verblijfplaats bevoegd. Indien de bewoner een asielzoeker is, is het OCMW van de plaats van inschrijving in het wachtregister bevoegd. Zeer uitzonderlijke situaties daargelaten (bijv. nog geen inschrijving in LOI wegens zeer kort verblijf, indien de als dakloos te beschouwen bewoner zijn hulpvraag bij een ander OCMW indient dat zich niet onbevoegd verklaart), zal in de drie gevallen het OCMW van de plaats waar het LOI ligt, bevoegd zijn. Dat OCMW zal dan een leefloon- (erkenning) of steundossier (subsidiaire bescherming, regularisatie) openen. De terugvordering van de kosten gebeurt bij de POD MI volgens de algemene regels bij maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening. Fedasil betaalt geen subsidies meer voor de geschorste LOI-plaats. De meeste OCMW s willen zo n schorsing vermijden. Het OCMW van de plaats waar het LOI ligt, heeft er bijgevolg belang bij dat bewoners binnen die 2 maanden (met eventuele verlenging) kan vertrekken. Vandaar dat zij vaak bereid zijn om toch een huurwaarborg te betalen indien het bevoegde OCMW van de plaats waar de woning ligt dat weigert en om de eerste huur resp. de eerste maand leefloon of financiële steun te betalen. De feitelijke situatie bepaalt of de bewoner dakloos is of niet. Wanneer de bewoner de geschorste LOI-woning huurt, is hij niet dakloos en is er een gewoonlijke verblijfplaats. Indien de bewoner evenwel een bezettingsovereenkomst of vergelijkbare tijdelijke titel heeft, kan hij ook als dakloze beschouwd worden en is er enkel een feitelijke verblijfplaats. Het OCMW moet die beoordeling zelf maken. Het onderscheid is ook belangrijk voor de toekenning van een eventuele installatiepremie. FC 9/11
Welke installatiepremie? Indien de bewoner een erkend vluchteling is, kan de installatiepremie voorzien in de RMI-wet toegekend worden. Indien de bewoner een subsidiair beschermde of geregulariseerde vreemdeling is (ook 9ter ontvankelijk), kan de installatiepremie voorzien in de OCMW-wet toegekend worden. De toekenning van de installatiepremie voor asielzoekers is aan bijkomende voorwaarden onderworpen. Voor meer informatie: OCMW-hulp en niet-toegewezen asielzoekers op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen<materiëleopvang. Indien de bewoner geen asielzoeker is en als dakloze beschouwd wordt, kan de installatiepremie niet toegekend worden. Daartoe moet immers de hoedanigheid van dakloze verloren gaan. In dat geval zal het OCMW van de plaats waar de later gevonden eigen woning ligt, bevoegd zijn voor de toekenning van de installatiepremie. Indien de bewoner geen asielzoeker is en niet als dakloze beschouwd wordt en zijn gewoonlijke verblijfplaats in de geschorste LOI-woning vestigt, kan er een installatiepremie toegekend worden. Het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats is bevoegd dus het OCMW van de plaats waar de geschorste LOI-plaats ligt. Indien de bewoner een meerderjarige student in het bevolkings- of vreemdelingenregister ingeschreven student is, is het OCMW van de plaats van inschrijving voor de hoofdverblijfplaats op het moment van de hulpvraag bevoegd. Dat zal haast altijd het OCMW van de plaats waar de geschorste LOIplaats ligt zijn. Indien de bevoegdheid op basis van de studentenregel tot stand komt, blijft het OCMW bevoegd voor de ononderbroken duur van de studies. Welk OCMW is dan bevoegd bij het verlaten van de geschorste LOIplaats? Wanneer de bewoner een woning vindt en een huurwaarborg vraagt, is de bijzondere bevoegdheidsregel voor huurwaarborgen niet van toepassing want een geschorste LOI-plaats is geen opvangstructuur voor asielzoekers meer. Het OCMW van de plaats waar de geschorste LOIplaats ligt, zal in de praktijk bevoegd zijn. Ofwel als gewoonlijke verblijfplaats, ofwel als feitelijke verblijfplaats (tenzij de als dakloos te beschouwen bewoner zeer uitzonderlijk zijn hulpvraag bij een ander OCMW zou indienen en dat OCMW zich niet onbevoegd zou verklaren), ofwel als plaats van inschrijving in het wachtregister indien de bewoner een asielzoeker is (tenzij de asielzoeker zeer uitzonderlijk nog niet op het adres van de LOI-woning ingeschreven zou zijn). Voor de toekenning van de OCMW-dienstverlening en de installatiepremie moeten we 2 situaties onderscheiden. i) de bewoner is geen asielzoeker ii) de bewoner is een asielzoeker FC 10/11
i) de bewoner is geen asielzoeker Voor de toekenning van het leefloon of de financiële steun na de verhuis, is het OCMW van de gewoonlijke verblijfplaats bevoegd dus het OCMW van de plaats waar de nieuwe woning ligt. Indien de bewoner dakloos was tijdens zijn verblijf in de geschorste LOI-wonng, kan de installatiepremie toegekend worden. Het OCMW van de plaats waar de nieuwe eigen woning ligt, is bevoegd. Indien de bewoner niet dakloos was tijdens zijn verblijf in de geschorste LOI-woning, zal hij al een installatiepremie gehad hebben. Er kan dus geen installatiepremie meer toegekend worden. ii) de bewoner is een asielzoeker Voor de toekenning van de financiële steun na de verhuis, is het OCMW van de plaats van inschrijving in het wachtregister bevoegd. Tot de inschrijving in de nieuwe gemeente gebeurd is, blijft dus het OCMW van de plaats waar de geschorste LOI-woning ligt bevoegd. Na de inschrijving op het adres van de nieuwe woning, wordt het OCMW van de plaats waar de woning ligt, bevoegd. De toekenning van de installatiepremie voor asielzoekers is aan bijkomende voorwaarden onderworpen. Voor meer informatie: OCMW-hulp en niet-toegewezen asielzoekers op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen<materiëleopvang. Fabienne Crauwels 10 februari 2011 FC 11/11