Bekostiging BVE 2003 Toelichting op de reguliere bekostiging van de BVE-sector 1
Bekostiging Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) 2003 Inleiding De reguliere bekostiging is gebaseerd op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB). Nadere regelgeving voor specifieke items is opgenomen in de Uitvoeringsregeling WEB (UREG). Deze publicatie is bedoeld als uitleg van de bekostigingssytematiek. Aan genoemde aantallen, budgetten en overige cijfers kan geen enkel recht worden ontleend. Er zijn drie budgetten voor het MBO: - Het landelijk budget exploitatie voor het MBO voor 2003 bedraagt 1.693,5 mln. - Het VOA-budget voor het MBO voor 2003 bedraagt 77,0 mln. - Het huisvestingsbudget voor het MBO voor 2003 bedraagt 187,6 mln. Landelijk budget exploitatie Als eerste stap wordt het landelijk budget verdeeld aan de hand van het aantal ingeschreven deelnemers en het aantal afgegeven diploma's. Hiertoe wordt het landelijk budget opgesplitst in een deelnemersbudget (80%) en een diplomabudget (20%). Item Budget 2003 Deelnemers (80%) 1.354,8 mln. Diploma's (20%) 338,7 mln. Landelijk budget 1.693,5 mln. Deelnemersbudget ( 1.354,8 mln.) Het aantal deelnemers op 1 oktober van jaar t-2 is bepalend voor de verdeling van het deelnemersbudget. Dus voor het bekostigingsjaar 2003 geldt als peildatum het aantal ingeschreven deelnemers op 1 oktober 2001. Deze deelnemers worden gewogen tot een deelnemerswaarde op basis van een prijsfactor en een deeltijdfactor. De formule hiervoor is: Deelnemerswaarde = aantal deelnemers * prijsfactor * deeltijdfactor Prijsfactor Aan elke opleiding is een prijsniveau verbonden, want de ene opleiding is nu eenmaal goedkoper/ duurder dan de andere. Om uiting te geven aan de verschillende prijsniveaus is per opleiding een prijsfactor bepaald. Er zijn 8 prijsfactoren, gesorteerd naar bedrijfstak. Van factor 1 tot en met factor 1,7: de duurste opleiding is 70 % duurder dan de goedkoopste opleiding. Op basis van de spreiding van de deelnemers over de 8 prijsfactoren kan een indicatie gegeven worden van de gemiddelde prijsfactor: 1,16. Deeltijdfactor 2
Deelnemers aan een voltijdsopleiding in de BOL tellen voor 100% mee in de berekening van de deelnemerswaarde. Deelnemers aan een deeltijdopleiding (dt-bol) en deelnemers in de BBL tellen voor 35% mee in de berekening van de deelnemerswaarde 1. Aantal deelnemers 2001 Leerweg Bol en BBL Deelnemers 2001 BOL 253.819 Deeltijd BOL 27.820 BBL 150.031 Totaal 431.670 Verdeling deelnemersbudget Per instelling wordt de deelnemerswaarde vastgesteld. Vervolgens wordt de deelnemerswaarde getotaliseerd tot een landelijk totaal. Het deelnemersbudget wordt vervolgens naar rato van de gerealiseerde deelnemerswaarde over de instellingen verdeeld. In formule: Deelnemerswaarde instelling XYZ * deelnemersbudget = budgetdeel van instelling XYZ Deelnemerswaarde alle instellingen Het bedrag per deelnemer is een afgeleide van het verdeelmodel en speelt geen rol in de bekostiging. Specifiek voor dit document is ter indicatie een bedrag per deelnemer uitgerekend: Bedrag per deelnemer op basis van prijsfactor 1 BOL 3.587 Bedrag deelnemer op basis van gemiddelde prijsfactor 1,16 BOL 4.161 Bedrag deelnemer op basis van gemiddelde prijsfactor en deeltijdfactor BBL 1.456 Diplomabudget ( 338,7 mln.) Het aantal diploma's van jaar t-2 is bepalend voor de verdeling van het diplomabudget. Dus voor bekostigingsjaar 2003 geldt het aantal afgegeven diploma s in het kalenderjaar 2001. De diploma's van een bekostigingsjaar worden gesorteerd naar de in de WEB opgenomen kwalificatieniveaus; niveau 1 diploma's wegen mee voor factor 1; niveau 2 diploma's voor factor 2 en niveau 3 of 4 diploma's voor factor 4. Voor de verdeling van het budget worden de diploma's uitgedrukt in een diplomawaarde. De diplomawaarde wordt berekend door het diploma te vermenigvuldigen met de voor de betreffende kwalificatieniveau aangegeven factor. Overzicht diploma's Niveau Diploma's 2001 Niveau 1 9.998 Niveau 2 31.339 1 Voor verpleging geldt een factor van 0,8 als gevolg van wettelijke eisen in de gezondheidszorg 3
Totaal niveau 1 + 2 41.337 Niveau 3 + 4 78.988 Totaal 120.325 Verdeling diplomabudget Per instelling wordt de diplomawaarde vastgesteld. Vervolgens worden de diplomawaarden van alle instellingen getotaliseerd tot een landelijk totaal. Het diplomabudget wordt vervolgens naar rato van de diplomawaarde over de instellingen verdeeld. In formule: Diplomawaarde instelling XYZ * diplomabudget = budgetdeel van instelling XYZ Diplomawaarde alle instellingen Het bedrag per diploma is een afgeleide van het verdeelmodel en speelt geen rol in de bekostiging. Specifiek voor dit document is ter indicatie een bedrag per diploma uitgerekend: Diploma niveau 1 872 Diploma niveau 2 1.743 Diploma niveau 3 en 4 3.486 VOA-budget ( 77,0 mln.) Met het rijksbijdrage deel VOA worden middelen toegekend, bestemd voor deelnemers die in verband met beperkte vooropleiding - extra ondersteuning kunnen gebruiken om de opleiding met gunstig gevolg af te ronden en/of te voorkomen dat de deelnemer voortijdig het onderwijsprogramma verlaat. De middelen worden verdeeld over de deelnemers ingeschreven op niveau 1 of 2. Er wordt in de prijsbepaling bij VOA geen onderscheid gemaakt tussen de leerwegen. Het VOA-budget wordt verdeeld naar rato van het aantal deelnemers ingeschreven op niveau 1 en 2 waarbij het aantal deelnemers van niveau 1 ten volle meeweegt en deelnemers niveau 2 voor 40 %. Hierbij komen nog de zgn. risicodeelnemers die voor 100 % meetellen Het bedrag per VOA-deelnemer is een afgeleide van het verdeelmodel en speelt geen rol in de bekostiging. Specifiek voor dit document is een bedrag per VOA-deelnemer uitgerekend. Het VOA-bedrag voor één berekende deelnemer is 1.015. Huisvestingsbudget ( 187,6 mln.) Het huisvestingsbudget wordt naar rato verdeeld over het totaal aan rijksbijdrage deelnemers, diploma's en VOA. Dus: het budget huisvesting ( 187,6 mln.) wordt afgezet en uitgedrukt in een percentage van het budget aan deelnemers, diploma en VOA ( 1.770,5 mln.). Het percentage is 10,6 %. 4
Voorbeeld: een instelling die in totaal 1 mln. aan rijksbijdrage deelnemers, diploma's en VOA ontvangt, krijgt 106.000 aan huisvestingsbijdrage. 5
Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (voorheen: landelijke organen beroepsonderwijs) 2003 Inleiding De reguliere bekostiging van de kenniscentra is gebaseerd op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en nader geregeld in het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB). Nadere regelgeving voor de gegevens nodig voor de bekostiging is opgenomen in de Uitvoeringsregeling WEB (UREG). Deze publicatie is bedoeld als uitleg van de bekostigingssytematiek. Aan genoemde aantallen, budgetten en overige cijfers kan geen enkel recht worden ontleend. Er zijn twee budgetten voor de kenniscentra: - Het landelijk budget voor de kenniscentra voor 2003 bedraagt 98,1 mln. Dit budget is voor de personele en materiele exploitatie ( 93,9 mln.) en de wachtgelduitkering ( 4,2 mln.). - Het huisvestingsbudget voor de kenniscentra bedraagt: 3,3 mln. Landelijk budget De kenniscentra ontvangen één (lump-sum)bedrag uit het landelijk budget voor de uitvoering van hun wettelijke taken. Het landelijk budget wordt verdeeld aan de hand van drie maatstaven: 1. opleidingen (20%) 19,6 mln. 2. normatieve bpv-plaatsen (60%) 58,9 mln. 3. leerbedrijven (20%) 19,6 mln. Ad 1. Opleidingen (budget 19,6 mln.) Het budget voor de opleidingen wordt verdeeld aan de hand van het aantal opleidingen van elk kenniscentrum. Voor 2003 zijn de opleidingen uit CREBO-schooljaar 2002/2003 bepalend. Hierbij wordt rekening gehouden met de duur van de opleidingen en of deelkwalificaties in meerdere opleidingen worden gebruikt. Het aantal opleidingen in 2002/2003 bedraagt 633. Het bedrag dat een kenniscentrum ontvangt voor een opleiding bedraagt gemiddeld 31.000. 6
Ad 2. Normatieve bpv-plaatsen (budget 58,9 mln.) Het budget voor de bpv-plaatsen wordt verdeeld aan de hand van het aantal normatieve bpv-plaatsen van elk landelijke orgaan. Voor het vaststellen van het aantal normatieve bpv-plaatsen wordt voor de bekostiging 2003 uitgegaan van het gemiddelde aantal ingeschreven deelnemers van de opleidingen van elk kenniscentrum. Voor dit gemiddelde worden de gegevens gebruikt op 4 peildata, nl. van 1 oktober 1998 tot en met 1 oktober 2001. Het aantal normatieve bpv-plaatsen wordt berekend door de deelnemers bbl (incl. bbo) te vermenigvuldigen met 100%, de deelnemers bol (incl. mbo) met 35% en de deelnemers deeltijd bol met 10%. Bij de verdeling wordt voor de normatieve praktijkplaatsen bbl een gewicht van 0,00433 gegeven en voor de bol een gewicht van 0,00414. Het aantal deelnemers, berekend als een gemiddelde van 1998 t/m 2001 bedraagt landelijk: bbl 136.124 bol 255.194 dt. bol 25.758 Voor de bekostiging in 2003 gelden de volgende bedragen per deelnemer: bbl 262,94 bol 88,00 dt-bol 25,22 Ad 3. Leerbedrijven (budget 19,6 mln.) Het budget voor de leerbedrijven wordt verdeeld aan de hand van het aantal leerbedrijven van elk landelijke orgaan. Voor het vaststellen van het aantal leerbedrijven wordt voor de bekostiging 2003 uitgegaan van het gemiddelde aantal erkende leerbedrijven op 3 peildata, nl. 1 oktober 1999 tot en met 1 oktober 2001. Dit aantal is opgegeven door elk kenniscentrum. Voor de verdeling is het aantal leerbedrijven van elk kenniscentrum opgesplitst naar de onderscheiden leerwegen: bbl en bol. Dit is gedaan naar rato van het aantal normatieve bpvplaatsen BBL en BOL van elk kenniscentrum. Bij de verdeling wordt voor een gewicht van 0,00314 gegeven aan de leerbedrijven voor de bbl en een gewicht van 0,0018 aan de leerbedrijven bol. Het aantal erkende leerbedrijven berekend als een gemiddelde van 1999 t/m 2001 bedraagt landelijk 157.860. De verdeling over de onderscheiden leerwegen berekend naar rato van het aantal normatieve bpv-plaatsen bbl en bol resulteert in: 91.194 leerbedrijven bbl en 66.666 leerbedrijven bol. Het bovenstaande resulteert in de volgende bedragen per leerbedrijf: bbl 151,40 bol 86,90 7
Huisvestingsvergoeding De huisvestingsvergoeding wordt berekend naar rato van de vergoeding exploitatiekosten, in dit geval 3,58% van de exploitatievergoeding van een kenniscentrum. Voorbeeld: een kenniscentrum dat 1 mln. uit het landelijk budget krijgt, ontvangt een toeslag van 35.800 ( = 3,58% van 1 mln.) uit het huisvestingsbudget. 8
Bekostiging Educatie 2003 Inleiding De reguliere bekostiging is gebaseerd op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en nader geregeld in het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB). Nadere regels voor de educatie, waaronder de verantwoording, zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling WEB (UREG). Deze publicatie is bedoeld als uitleg van de bekostigingssytematiek. Aan genoemde aantallen, budgetten en overige cijfers kan geen enkel recht worden ontleend. Landelijk budget Het landelijk budget voor de Rijksbijdrage Educatie 2003 bedraagt 224,9 2 mln. De uitvoering van de Educatie is gedecentraliseerd naar de gemeenten. Het gehele bedrag moet door middel van overeenkomsten worden belegd bij ROC's ("gedwongen winkelnering"). Het landelijk budget wordt verdeeld aan de hand van de maatstaven: 1. volwassen inwoners (15%): 33,7 mln. 2. volw. inw. met een laag opleidingniveau (45%): 101,2 mln. 3. volw. inw. met een bepaalde etnische achtergrond (40%): 90,0 mln. Totaal 224,9 mln. Ad 1. Volwassen inwoners (budget 33,7 mln.) Voor de verdeling ontvangt CFI jaarlijks van het CBS een opgave van de volwassen inwoners (18 jaar of ouder) van elke gemeente uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Het betreft het aantal volwassen inwoners op 1 januari voorafgaand aan het jaar waarvoor de rijksbijdrage wordt verstrekt. Totaal aantal volwassen inwoners op 1 januari 2002 12.535.422. Een gemeente ontvangt voor elke volwassen inwoner 2,69. 2 Dit bedrag is na aftrek van de zogenaamde hardheidclausule ( 0,8 mln.). Deze clausule is ingevoerd vanwege de gevolgen van de gewijzigde verdeling per 2000. In 2003 is dit voor het laatst van toepassing. 9
Ad 2. Volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau (budget 101,2 mln.) Voor de verdeling ontvangt CFI jaarlijks van het CBS een opgave van de volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau gebaseerd op de Enquête BeroepsBevolking (EBB). Het betreft het gemiddelde van het aantal volwassen inwoners met een opleiding op ten hoogste het niveau m.a.v.o. of v.b.o. gemeten over 6-jaren. Het betreft het zevende t/m tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt verstrekt. Totaal aantal volwassen inwoners op 1 januari 2002 met een laag opleidingsniveau: 4.506.754. Een gemeente ontvangt voor elke volwassen inwoner met een laag opleidingsniveau 22,46. Ad 3. Volwassen inwoners met een bepaalde etnische achtergrond (budget 90,0 mln.) Voor de verdeling ontvangt CFI jaarlijks van het CBS een opgave van de volwassen inwoners waarvoor geldt dat beide ouders of de volwassen inwoner en een van beide ouders geboren zijn in een land dat is aangemerkt als een doelgroepland voor achterstandbeleid (de betreffende landen zijn opgenomen op bijlage 1c van het UWEB). Het betreft het aantal volwassen inwoners op 1 januari voorafgaand aan het jaar waarvoor de rijksbijdrage wordt verstrekt. Totaal aantal volwassen inwoners op 1 januari 2002 met een bepaalde etnische achtergrond: 1.164.980. Een gemeente ontvangt voor elke volwassen inwoner met deze achtergrond 77,23. 10