Geschillencommissie Huisartsenzorg West Referentie: 201703/ms UITSPRAAK Inzake Mevrouw [klaagster] wonende te [plaats] klaagster tegen Mevrouw [verweerster], huisarts gevestigd te [plaats] verweerster gemachtigde: mw. mr. M.H.M. Mook (Arag)
DE PROCEDURE Middels een klachtenformulier heeft klaagster een klacht ingediend jegens verweerster. Klaagster heeft op 8 mei 2017 de klacht voorgelegd aan de geschillencommissie en heeft de commissie gemachtigd de klacht voor te leggen aan verweerster. Zij heeft de geschillencommissie gemachtigd alle relevante gegevens betreffende de klacht op te vragen. Verweerster heeft gereageerd bij brief van 6 juni 2017 van haar gemachtigde. De geschillencommissie heeft kennisgenomen van de volgende stukken: Het klachtenformulier van 4 maart 2017 met bijlagen; De reactie zijdens verweerster van 6 juni 2017 met bijlagen; De ongedateerde handgeschreven reactie van klaagster en haar partner de heer [naam] Na kennisneming van de voormelde stukken heeft de commissie besloten partijen tijdens een hoorzitting te horen. De hoorzitting vond plaats op 24 juli 2017. Klaagster was aanwezig, vergezeld door haar partner. Verweerster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. De uitspraak is vervolgens vastgesteld op 13 september 2017. SAMENVATTING VAN HET GESCHIL Klaagster verwijt verweerster, kort samengevat, onvoldoende onderzoek naar haar klachten te hebben verricht. Voorts verwijt zij verweerster onvoldoende contact met haar te hebben onderhouden. DE FEITEN De geschillencommissie heeft op grond van de beschikbare informatie de voor de beoordeling van het geschil relevante volgende feiten als vaststaand, of onvoldoende betwist, aangenomen: 1. Op 12 augustus 2016 meldde klaagster zich bij de praktijk van verweerster met drukkende pijn in de borststreek met uitstraling naar de linkerarm en tussen de schouders. In overleg met de collega van verweerster heeft een praktijkmedewerker een ambulance gebeld. Het ambulancepersoneel heeft een ECG bij klaagster gemaakt, waarop geen afwijkingen werden geconstateerd. 2. Op 19 september 2016 heeft klaagster zich met vergelijkbare klachten bij verweerster gemeld. In de praktijk is een ECG gemaakt. Verweerster heeft de ECG beoordeeld en geen afwijkingen gezien. 3. Verweerster heeft klaagster wegens spanningsklachten op 22 september 2016 verwezen naar een psycholoog. Klaagster heeft daar behandeling ondergaan. 4. Bij een consult op 13 oktober 2016 naar aanleiding van hernieuwde pijnklachten in de borststreek veronderstelde verweerster dat klaagster last had van hyperventilatie. Zij heeft haar naar een fysiotherapeut verwezen, waar klaagster behandeling heeft ondergaan.
5. Op 15 december 2016 heeft klaagster verweerster opnieuw bezocht met vergelijkbare pijn in de borststreek. Verweerster heeft medicatie voor spanningsklachten voorgeschreven. 6. Op 27 januari 2017 heeft klaagster zich wegens langdurig aanhoudende klachten opnieuw bij de praktijk van verweerster gemeld. Klaagster is gezien door een collega van verweerster. De collega heeft afwijkingen op het ECG gezien en heeft klaagster direct doorgestuurd naar het ziekenhuis. Daar wordt een hartinfarct geconstateerd, waarvoor klaagster een week opgenomen is geweest. TOELICHTING OP HET GESCHIL De klacht is waar mogelijk weergegeven in de bewoordingen van klaagster en houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 1. Klaagster stelt op 12 augustus 2016 pijn op haar borst te hebben gehad, uitstralend naar beide armen. Er is toen in overleg met de collega van verweerster een ambulance gebeld. Hoewel een ECG is gemaakt en geen afwijkingen zijn gevonden, is de pijn in de borst steeds terug gekomen. Zij heeft daarvoor diverse keren verweerster geconsulteerd. Verweerster was van oordeel dat de klachten spanningsgerelateerd waren. Zij heeft klaagster daarom verwezen naar een psycholoog en een fysiotherapeut en heeft medicatie voorgeschreven. 2. Klaagster verwijt verweerster dat zij geen verder onderzoek heeft gedaan naar de pijnklachten. Door de stellige diagnose van verweerster dat zij leed aan spanningsklachten en hyperventilatie durfde klaagster niet steeds met haar pijnklachten naar verweerster terug te gaan. Op 26 januari 2017 had klaagster opnieuw heftige pijnklachten. Pas de volgende dag is zij, op aandringen van haar partner, naar de praktijk van verweerster gegaan. Volgens klaagster was de wachtkamer toen leeg. Zij kwam daar om 8 uur s morgens. De assistente heeft overlegd met de collega van verweerster en heeft haar gezegd 2 uur later terug te komen. Pas toen is actie ondernomen en is klaagster ingestuurd naar het ziekenhuis. 3. Klaagster verwijt verweerster voorts geen contact met haar te hebben opgenomen toen zij na het infarct in het ziekenhuis lag. De opname duurde een week. Ook verwijt klaagster dat verweerster niet zelf het initiatief heeft genomen voor een gesprek, toen klaagster zich na ontslag uit het ziekenhuis uit de praktijk heeft laten uitschrijven. HET VERWEER Het verweer is houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 1. Verweerster voert aan klaagster op 19 september 2016 zelf voor het eerst te hebben gezien. Zij heeft toen een ECG laten maken, waarop geen afwijkingen te zien waren. Dat was in lijn met de door het ambulancepersoneel op 12 augustus 2016 gemaakte ECG. Tijdens het consult bleek dat klaagster om verschillende redenen onder grote spanning stond. Omdat de pijnklachten ook aan die spanning gerelateerd konden zijn, heeft verweerster zich vooral gericht op het aanpakken van de spanningsklachten. Zij heeft een behandelplan opgesteld, waarmee klaagster akkoord ging. Verweerster heeft klaagster vervolgens op 22 september 2016 naar een psycholoog verwezen. Op 13 oktober 2016 heeft zij de klachten geduid als hyperventilatie en heeft zij klaagster
verwezen naar een fysiotherapeut voor oefeningen. Op 15 december 2016 heeft zij voor de spanningsklachten medicatie voorgeschreven. 2. Volgens verweerster leek haar aanpak effect te hebben. De pijnklachten op de borst traden niet continu op en verdwenen regelmatig. Hartproblemen als andere oorzaak voor de pijn heeft zij niet uitgesloten. Wel erkent zij dat, achteraf gezien, de terugkerende pijnklachten reden hadden moeten geven voor verder cardiaal onderzoek. Zij heeft zich echter laten leiden door het feit dat de klachten regelmatig verdwenen en dat de ECG s geen afwijkingen toonden. De ingestelde therapie leek effectief. Verweerster betreurt de gang van zaken zeer. 3. Verweerster stelt over de gang van zaken op 27 januari 2017 geen uitspraak te kunnen doen: dit betrof haar collega. In de praktijk geldt de interne afspraak dat de assistente altijd in overleg met de dienstdoende huisarts besluit of iemand direct gezien moet worden of dat het even kan wachten. 4. Volgens verweerster heeft zij overwogen contact met klaagster op te nemen, toen zij van het infarct en de ziekenhuisopname had gehoord. Omdat klaagster zich uit de praktijk liet uitschrijven meende zij dat klaagster zelf geen contact meer wilde. Het verzoek van klaagster om een gesprek heeft haar niet bereikt. BEOORDELING DOOR DE GESCHILLENCOMMISSIE 1. Op de arts-patiënt relatie is de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing. Deze wet legt de hulpverlener de verplichting op om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en daarbij te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. 2. Klaagster heeft niet weersproken dat zij ten tijde van de eerste contacten met verweerster onder grote spanning leefde. Bovendien waren er redenen om te veronderstellen dat klaagster leed aan hyperventilatie. Verweerster heeft naar het oordeel van de commissie op zich zorgvuldig gehandeld door aandacht te besteden aan het wegnemen van die klachten, middels gesprekken, verwijzingen en medicatie. 3. Naar het oordeel van de commissie had verweerster echter niet kunnen volstaan met deze behandeling c.q. verwijzing. Klaagster ervoer drukkende en recidiverende pijn. De aard en de locatie van de pijnklachten konden zeker duiden op cardiale oorzaken. Weliswaar hadden de twee ECG s geen afwijkingen laten zien, maar een ECG vormt niet meer dan een momentopname. Dat gaf onvoldoende grond voor het nalaten van nader onderzoek naar hartklachten, bijvoorbeeld door een verwijzing of het laten uitvoeren van een inspannings-ecg, overeenkomstig de richtlijnen van het NHG inzake stabiele angina pectoris en acuut coronair syndroom. Volgens verweerster had zij zelf de mogelijkheid van hartklachten niet uitgesloten. Zij heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom zij die niet voorafgaande aan of gelijktijdig met haar andere aanpak heeft onderzocht. Dat onderzoek heeft verweerster ten onrechte nagelaten. De commissie acht de klacht op dit punt gegrond. 4. De geschillencommissie acht voorts de klacht gegrond dat verweerster onvoldoende contact met klaagster heeft onderhouden. Klaagster is door de collega van verweerster acuut naar het ziekenhuis verwezen, zoals verweerster wist of had
moeten weten. Na het ernstige infarct is klaagster daar een week opgenomen geweest. Zij had zich toen nog niet uit de praktijk uitgeschreven. De latere uitschrijving kon voor verweerster geen reden vormen om contact met klaagster achterwege te laten. 5. In het midden kan blijven of verweerster wel of geen weet had van een verzoek van klaagster om na de uitschrijving nog een gesprek aan te gaan. Klaagster was immers direct na het ingrijpende incident als patiënt vertrokken en alleen al dat feit had voor verweerster reden moeten geven om klaagster op eigen initiatief te benaderen. De Geschillencommissie acht de klachtonderdelen op grond van het bovenstaande gegrond. DE UITSPRAAK De commissie verklaart het geschil: gegrond. Deze beslissing is genomen door: De heer mr. F. van der Hoek, voorzitter Mevrouw drs. K. van Heusden, huisarts, lid op voordracht van de Landelijke Huisartsenvereniging Mevrouw drs. G.M. Joppe, huisarts, lid op voordracht van de Landelijke Huisartsenvereniging De heer mr. G.J. Bloemendal, lid op voordracht van de Patiëntenfederatie Nederland Mevrouw M. Verhoeven, lid op voordracht van de Patiëntenfederatie Nederland bijgestaan door mw. mr. M. Stroetenga, ambtelijk secretaris. Eindhoven, 13 september 2017 namens de commissie: De heer mr. F. van der Hoek, voorzitter.