BACHELORPROEF. Onderwijsgroep Professionele Opleidingen Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk

Vergelijkbare documenten
Pleegzorg Modulering in pleegzorg Vanaf 2014

Pleegzorg West-Vlaanderen vzw

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 houdende de organisatie van pleegzorg;

Info avond. Pleegzorg Oost-Vlaanderen Kortrijksepoortstraat 252 B 9000 Gent 0471/

Jeugdhulp: groot bereik, divers en versterkt eigen krachten

Decreet houdende de organisatie van pleegzorg

houdende de organisatie van pleegzorg

vooruitkomen + Hulp na seksueel misbruik

Stichting Overijsselse Pleegouders

gezinsvormen [ behandeling in een gezin ]

EN HET ONDERSTEUNINGS CENTRUM JEUGdZORG

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 12 maart 2019;

JEUGDIGEN. Hulp na seksueel misbruik. vooruitkomen +

Integrale toegangspoort niet-rechtstreeks toegankelijke hulp - Wachttijden

Gasten verrassen! Themafiche: Pleeggasten in 2017!

DE TIPI Onderzoek naar de leefsituatie en huidige kwaliteit van leven van ouders en kinderen die het Tipi-programma hebben doorlopen

Vrijwilligerswerk. Wie kan er op jou rekenen?

Toelichting bij de kwaliteitsbepalingen van toepassing op de diensten voor pleegzorg 1

Ambulante begeleidingsdienst ZigZag

Samenwerking Ondersteunen in Pleegzorg (SOP)

DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN, Gelet op het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;

Ik wil die mensen niet lastigvallen Behoeften, drempels en deuren voor jongeren als slachtoffer van geweld

Marja Cozijn MSc o.l.v. Dr. Peter van den Bergh Universiteit Leiden In opdracht van Pleegzorg Advies Nederland

Wat is het CAW? Iedereen heeft het wel eens moeilijk. Ook voor jongeren. Het CAW versterkt welzijn. Daarvoor is het CAW er

RUZIE MET VRIENDEN, LIEFDESVERDRIET EN DE RELATIE TOT DE OUDERS AAN DE LIJN OF OP HET SCHERM BIJ AWEL.

Intersectorale toegangspoort - Jeugdhulpregie

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord 3

Missie & visie Opvoedingswinkel Gent

pggm.nl Mantelzorg en dementie in de beleving van PGGM&CO-leden

VRAGENLIJST. Zorgvrager, vervolgmeting

DE OUDER-KIND RELATIE EEN KWALITATIEVE ANALYSE VAN GESPREKKEN MET AWEL

7,4. Spreekbeurt door een scholier 2552 woorden 16 december keer beoordeeld. Nederlands

Pleegzorgers: opvoedingsverantwoordelijken en instemming in de Integrale Jeugdhulp. 1 december 2017

Kwaliteit van leven Een hulpmiddel bij de voorbereiding van een zorgplan

Begeleiden als bepalende kerntaak

MAAK KENNIS MET SGJ CHRISTELIJKE JEUGDZORG. SGJ Christelijke Jeugdzorg Samengevat

Klanttevredenheid. Vereenzaming Ouderen Soest VOS

Typemodules pleegzorg.

Pleegzorg voor. Volwassenen

Rapport Kor-relatie- monitor

Deze vorm van begeleiding is beperkt in tijd (3 jaar), maar niet in het aantal begeleidingen.

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

VR DOC.0952/2BIS

Welkom. Testfase. Nieuwsbrief 2, Mei 2011

Hoe kunt u voor uw bijzondere kleinkind zorgen? Tips voor opa s en oma s. Foto Britt Straatemeier. Deze brochure werd mogelijk gemaakt door:

Samenwerkingsprotocol provinciale hulpverlening partnergeweld met de Mee-ander 1

SAMEN KINDEREN VLEUGELS GEVEN. Een statuut voor pleegzorgers.

JIJ EN HET ONDERSTEUNINGS CENTRUM JEUGDZORG

Dialoogdag op 21 april 2015

Uithuisplaatsing jonge kinderen in Vlaanderen

Ouders over kindcentra

Samenvatting. Vraagstelling. In het onderhavige onderzoek staan de volgende vragen centraal:

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; BESLUIT:

FACTSHEET PLEEGZORG 2012

Kijk maar naar enkele reacties van leerlingen en ouders.

Peter van der Ende. Senior-onderzoeker onderzoeker Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool Groningen. Lectoraat Rehabilitatie Groningen.

Uw kind gaat naar een pleeggezin. Pleegzorg Parlan

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling

Iedereen heeft een eigen verhaal

Buddy worden, buddy zijn Informatie voor nieuwe buddy's

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Intersectorale toegangspoort - Indicatiestelling

In deze brochure beschrijven we wat video-hometraining inhoudt en welke gezinnen hiervoor in aanmerking komen.

Perceelbeschrijving Pleegzorg

Pleeggrootouders maken het verschil

Een statuut voor pleegouders. april 2017

24- uursbehandeling. [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ]

Grootouders en het welzijn van kleinkinderen na echtscheiding. Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2

Appeltje van Oranje 17 januari MeeleefGezin: Samen meer! Voor 0 t/m 4 jarigen

Verslag van dataverzameling in functie van het onderzoek van de NTU naar het schrijfleven van leerlingen

Registratierapport Een blik op één jaar pleegzorg in cijfers

Pleegzorg Kompaan en De Bocht

16/11/2017. Vlaams beleid inzake uithuisplaatsing jonge kinderen. Inhoud. Afbakening doelgroep en focus

De Budget Ster: omgaan met je schulden

Ouderschap strategieën van vaders en moeders met een psychische ziekte.

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, artikel 77, eerste lid;

De VrijBaan Vragenlijst (specifiek voor iemand die geen werk heeft)

Jeugdhulpregie. Nieuwe hulpvragen

Cursussen en Themabesprekingen

Tabel: Aantal unieke minderjarigen met een indicatiestellingsverslag in 2015, naar vervolg in regie, naar leeftijd en naar regio

MANTELZORG VANAF JANUARI 2015 EEN GROTERE ZORG VOOR GEMEENTEN

Richtlijn / info voor ouders. Uithuisplaatsing. Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. NVO, BPSW en NIP

Kwaliteitsstandaarden jeugdzorg Q4C : wat kinderen en jongeren belangrijk vinden als ze niet thuis wonen.

Opdrachtsverklaring Missie - Visie

nr. 248 van FREYA VAN DEN BOSSCHE datum: 17 januari 2017 aan JO VANDEURZEN Autismespectrum- en gedragsstoornissen - Thuisbegeleidingsdiensten

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster

waardering Zwolle Jonge mantelzorgers (jonger dan 18 jaar) zijn in de onderzoeken van de gemeente niet meegenomen,

Opvoedingsondersteuning

Vraag 10: Grenzen in pleegzorg

Netwerk Ouderenzorg Regio Noord

Uit de burn-out Therapiegroep werkstresshantering

Perceelbeschrijving 3 Pleegzorg

vooruitkomen OUDERS & OPVOEDERS

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 juli 2018;

24 uurshulp. Met Cardea kun je verder!

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Wat doet NIM Maatschappelijk Werk?

Relaties. HDYO heeft meer informatie beschikbaar over de Ziekte van Huntington voor jongeren, ouders en professionals op onze website:

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, artikel 77, eerste lid;

Transcriptie:

BACHELORPROEF C A M P U S H O G E R I N S T I T U U T V O O R G E Z I N S W E T E N S C H A P P E N H U A R T H A M O I R L A A N 1 3 6 103 0 B R U S S E L T EL: 02-2 4 0. 6 8. 4 0-44 F AX: 02-2 4 0. 6 8. 4 9 Onderwijsgroep Professionele Opleidingen Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk Academiejaar 2013-2014 Wat met de eigen kinderen van pleegouders? Een kwalitatief interview naar hun beleving en betrokkenheid Bachelorproef aangeboden door Sanne Keppens tot het behalen van de graad van Bachelor in de Gezinswetenschappen Promotor: Benedikte Van den Bruel Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax 02-217 64 64, www.hubkaho.be KAHO Sint-Lieven, Gebroeders De Smetstraat 1, 9000 Gent Tel 09-265 86 10, Fax 09-225 62 69, www.hubkaho.be

BACHELORPROEF C A M P U S H O G E R I N S T I T U U T V O O R G E Z I N S W E T E N S C H A P P E N H U A R T H A M O I R L A A N 1 3 6 103 0 B R U S S E L T EL: 02-2 4 0. 6 8. 4 0-44 F AX: 02-2 4 0. 6 8. 4 9 Onderwijsgroep Professionele Opleidingen Studiegebied Sociaal-Agogisch Werk Academiejaar 2013-2014 Wat met de eigen kinderen van pleegouders? Een kwalitatief interview naar hun beleving en betrokkenheid Bachelorproef aangeboden door Sanne Keppens tot het behalen van de graad van Bachelor in de Gezinswetenschappen Promotor: Benedikte Van den Bruel Hogeschool-Universiteit Brussel, Warmoesberg 26, 1000 Brussel Tel: 02-210 12 11, Fax 02-217 64 64, www.hubkaho.be KAHO Sint-Lieven, Gebroeders De Smetstraat 1, 9000 Gent Tel 09-265 86 10, Fax 09-225 62 69, www.hubkaho.be

SAMENVATTING EINDPROEF Opleiding: Student: Eindproefbegeleider: Bachelor in de Gezinswetenschappen Sanne Keppens Benedikte Van den Bruel Academiejaar: 2013-2014 Titel eindproef Wat met de eigen kinderen van pleegouders? Een kwalitatief interview naar hun beleving en betrokkenheid Abstract publiceren Ja Neen Kern- / trefwoorden eindproef: Pleegzorg, kwalitatief interview, eigen kinderen, betrokkenheid, beleving, handvaten Korte samenvatting eindproef: Pleegzorg is gefocust op het pleegkind. Gezinnen die deze extra taak op zich nemen verdienen nochtans alle ondersteuning. Daarbij mogen de behoeften en de ontwikkeling van de eigen kinderen niet naar de achtergrond verschuiven. Vandaar dat het belangrijk is voor de pleegzorgers om te weten hoe hun kinderen de pleegzorg beleven en welke impact dit kan hebben op hun ontwikkeling. Dit leidt meteen tot het onderwerp van dit eindwerk: de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van pleegouders. Aan de hand van een literatuurstudie en een kwalitatief interview tracht ik mij enerzijds een beeld te vormen hoe de eigen kinderen de pleegzorg beleven. Anderzijds bekijk ik hoe ze beter betrokken en ondersteund kunnen worden in het pleegzorgproces. De doelstelling van mijn eindwerk is een aantal richtlijnen te bundelen die pleegouders inzicht geven over de beleving- en de gewenste betrokkenheid van hun kinderen in een pleegzorgsituatie. Als inleiding en omkadering van mijn eindwerk wordt in hoofdstuk één de organisatie van pleegzorg in Vlaanderen beschreven. In hoofdstuk twee beschrijf ik in een eerste subhoofdstuk de beleving van -en de invloed op de eigen kinderen van pleegouders. Een tweede subhoofdstuk is gewijd aan de invloed van de adolescentie op pleegzorg, dit in functie van de gekozen doelgroep voor het kwalitatief interview (12 tot 18 jarigen). In een derde subhoofdstuk ga ik op zoek naar richtlijnen voor het opstellen van een kwalitatief interview. Hieronder volgen enkele bevindingen uit hoofdstuk twee. Er zijn heel wat aspecten in het gezin die beïnvloed worden door de keuze voor pleegzorg. De eigen kinderen van pleegouders komen voor uitdagingen en veranderingen te staan. Er wordt dikwijls een meer tolerante en begripvolle houding van hen verwacht en er wordt indirect gevraagd de behoeften van de pleegkinderen vóór die van hen te

plaatsen. Ondanks de negatieve aspecten zoals meer stress en minder aandacht en tijd van de ouders, evalueren de meeste kinderen van oorsprong de ervaring toch positief. Ze vinden bovendien dat ze rijker zijn geworden door hun deelname aan pleegzorg. Enkele zaken die ze als positief ervaren zijn: de kennis die ze opdoen over mensen, nieuwe mensen leren kennen, meer zelfstandigheid, meer appreciatie voor hun gezin, et cetera. Ouders moeten streven naar evenwicht en consensus binnen dit alles. De adolescentiefase is zowel in een pleeggezin als in een gewoon gezin niet altijd een gemakkelijke periode. Adolescenten hebben ruimte en vrijheid nodig om zich zelfstandig te kunnen ontwikkelen maar hebben tegelijkertijd ook nood aan structuur en een gezin als terugvalbasis. Ze willen autonoom worden, en dit proces kan door de aanwezigheid van een pleegkind zowel positief als negatief beïnvloed worden. Bijvoorbeeld: positief indien ze een rolmodel willen opnemen ten opzichte van het pleegkind en negatief als ze het als een bedreiging zien van hun hiërarchische plaats in het gezin. De concretisering van het kwalitatief interview, namelijk het ontwikkelen en de afname van het interview zijn te vinden onder hoofdstuk 3.1. In hoofdstuk 3.2 en 3.3 volgt de verwerking van de kwalitatieve interviews en de handvaten voor pleegouders. Hieronder volgen een aantal bevindingen uit dit praktische luik. De meeste jongeren uit dit onderzoek zijn over het algemeen tevreden met de mate waarin ze betrokken worden in het pleegzorgproces. Meer informatie over het pleegkind en zijn achtergrondsituatie is de meest voorkomende tip naar ouders toe. Hoewel er in de meeste gezinnen wel de mogelijkheid is om te praten maakt niet elk kind daar gebruik van. Het blijft dus belangrijk voor ouders om alert te zijn voor signalen die erop wijzen dat je kind met iets zit. Als we kijken naar de tips gevonden in de literatuur en uit de interviews kunnen we stellen dat de literatuur en de praktijk elkaar aanvullen. Zo geven de geïnterviewde adolescenten een praktische en meer genuanceerde aanvulling aan de tips uit de literatuur. De literatuur benadrukt iets meer het belang van de erkenning, de noden en de draagkracht van de eigen kinderen. Tot slot is het belangrijk te onthouden dat elk kind anders is en andere behoeften heeft en dat niet elke tip op ieder kind van toepassing is. Met mijn eindwerk heb ik getracht een aanzet te geven voor het ontwikkelen van tips voor pleegouders. Daarbij lag de focus op het betrekken en ondersteunen van de eigen kinderen in het pleegzorgproces. Met het interview heb ik enkel vrouwelijke respondenten bereikt. Met slechts vijf respondenten is het te kleinschalig om tot veralgemeenheden te kunnen overgaan, een uitgebreider onderzoek is nodig. Hopelijk heb ik hiervoor interesse gewekt. E-mailadres: sannekeppens@hotmail.com

INHOUDSTAFEL Inleiding... 1 1. Pleegzorg in Vlaanderen... 3 1.1 Probleemstelling... 3 1.2 Algemeen... 4 1.2.1 Definities... 4 1.2.2 Doel... 5 1.2.3 Doelgroepen... 5 1.2.4 Pleegzorg in cijfers... 6 1.3 Pleegzorg ruimer gesitueerd... 9 1.4 Organisatie pleegzorg... 10 1.4.1 Per provincie... 11 1.4.2 Vier vormen van pleegzorg... 11 1.4.3 Typemodules... 12 1.4.4 Combineerbaarheid... 13 1.5 Participatie van de eigen kinderen van pleegouders... 13 1.6 Het traject... 14 2. Theoretische invalshoeken... 15 2.1 De beleving van en invloed op de eigen kinderen van pleegzorgers... 15 2.1.1 De persoonlijke ontwikkeling en het welbevinden van de eigen kinderen van pleegouders... 16 2.1.2 De relatie met hun ouder(s)... 18 2.1.3 De relatie met hun eigen broer(s) en/of zus(sen)... 19 2.1.4 De relatie met het pleegkind(eren)... 19 2.1.5 Veranderde gezinssamenstelling... 21 2.1.6 Besluit... 23 2.2 De ontwikkelingspsychologie van adolescenten... 23 2.2.1 Identiteitsontwikkeling... 23 2.2.2 Generatieconflict... 25 2.2.3 De morele ontwikkeling... 26

2.2.4 Seksualiteit... 27 2.2.5 Besluit... 27 2.3 Richtlijnen voor het ontwikkelen van een kwalitatief interview... 28 2.3.1 Kwalitatief verkennend onderzoek... 28 2.3.2 Onderzoeksmethode... 29 2.3.2.1 Het interview... 29 2.3.2.2 Kenmerken en functies... 29 2.3.2.3 Voor en nadelen... 29 2.3.3 Een interview opstellen... 30 2.3.3.1 Doelpopulatie... 30 2.3.3.2 Steekproef... 31 2.3.3.3 Structuur... 31 2.3.3.4 Soorten vragen en richtlijnen... 31 2.3.4 Een interview afnemen... 33 2.3.5 Een interview verwerken en analyseren... 34 2.3.6 Evaluatie van het kwalitatief onderzoek... 34 3. Uitwerking van de Veranderingsgerichte strategieën... 36 3.1 Ontwikkelen en afname van een interview... 36 3.1.1 Doel... 36 3.1.2 Afbakenen doelgroep... 37 3.1.3 Zoektocht naar respondenten... 38 3.1.4 Het interview... 39 3.1.4.1 Inleiding... 39 3.1.4.2 Instructies... 39 3.1.4.3 Algemene vragen... 40 3.1.4.4 Specifieke vragen... 40 3.1.4.5 Afronding... 41 3.1.5 Kritische nabespreking interview... 41 3.2 Resultaten van het interview... 42 3.2.1 Analyse per vraag... 42 3.2.2 Samenvatting... 46

3.3 Handvaten voor pleegouders... 48 3.3.1 Tips uit de literatuur... 48 3.3.2 Tips uit de kwalitatieve interviews... 50 3.3.3 Vergelijking literatuur en praktijk... 52 4. Algemeen besluit... 53 Literatuurlijst... 55 Bijlagen... 58

VOORWOORD Dit eindwerk is tot stand gekomen in het kader van het behalen van een diploma Bachelor in de Gezinswetenschappen. Het onderwerp pleegzorg heb ik gekozen omdat ik mezelf aangetrokken voel om pleegouder te worden in de toekomst. Tot voor kort had ik slechts een vaag beeld van wat pleegzorg inhoudt, de studie ter realisatie van dit eindwerk heeft me heel wat kennis en inzicht bijgebracht. Binnen de ruime problematiek van pleegzorg richt mijn studie zich op de eigen kinderen van pleegouders omdat deze doelgroep nog weinig besproken is. Een woord van dank aan mijn promotor Benedikte Van den Bruel. Mede door haar feedback en begeleiding kon ik dit eindwerk telkens tot een hoger niveau tillen. Daarnaast wil ik tevens alle jongeren bedanken voor de tijd die ze vrijgemaakt hebben om deel te nemen aan mijn interview. Tot slot wil ik ook mijn nonkel Wilfried bedanken voor het nalezen van mijn eindwerk en zijn steun doorheen het jaar.

LIJST MET GEBRUIKTE TABELLEN Tabel 1. Alle pleegzorgsituaties p. 6 Tabel 2. Soorten pleeggezinnen p. 7 Tabel 3. Looptijd van alle pleegzorgsituaties (lopende en beëindigde) p. 7 Tabel 4. Leeftijd pleegkinderen- en gasten p. 7 Tabel 5. Profiel Vlaamse pleegzorgers p. 8 Tabel 6. Gezinssamenstelling van pleeggezinnen p. 9

INLEIDING In de media horen we regelmatig iets over de wachtlijsten van personen met een handicap of van andere kwetsbare mensen die nood hebben aan hulp, en bij de regeringsonderhandelingen staat het onderwerp eens te meer op de agenda. Over wachtlijsten van jongeren en gezinnen die hulp zoeken in een pleeggezin horen we nauwelijks iets. Nochtans is hier ook de vraag groter dan het aanbod, ongeveer 500 jongeren per jaar kunnen niet geplaatst worden wegens een tekort aan pleeggezinnen. Bij pleegzorg draait alles rond vrijwilligerswerk. Wie er aan deelneemt kan wel rekenen op een aantal instanties die per provincie gecoördineerd worden door één organisatie. Ongetwijfeld heeft een pleegzorgsituatie impact op de relaties binnen het gezin en op de ontwikkeling van de eigen kinderen. Ondanks de ondersteuning van de officiële instanties zijn het de pleegouders die dagelijks het nieuwe gezin in goede banen moeten leiden. Ze moeten zoeken naar een consensus, hun aandacht verdelen en er voor zorgen dat de pleegzorgsituatie niet ten koste gaat van de opvoeding en ontwikkeling van de eigen kinderen. Bij dit alles stel ik mij de vraag hoe de eigen kinderen omgaan met zo een pleegzorgsituatie en of ze voldoende betrokken worden bij het pleegzorgproces. Daarnaast zijn de eigen kinderen van pleegouders een weinig besproken doelgroep in de literatuur wat mij motiveert om ze in dit eindwerk op de voorgrond te plaatsen. Bovendien is de keuze voor deze doelgroep actueel. Men hecht namelijk in het nieuwe decreet van pleegzorg (dat in werking trad op 1 januari 2014) meer belang aan het betrekken van het volledige gezin bij pleegzorg. Via literatuurstudie en een kwalitatief interview tracht ik een inzicht te krijgen in de pleegzorgsituatie vanuit het oogpunt van de eigen kinderen. Het hoofddoel van mijn eindwerk is namelijk het inzicht dat ik verkregen heb om te zetten in een aantal aandachtspunten/handvaten voor de ouders om de eigen kinderen beter te kunnen betrekken en te ondersteunen in het pleegzorggebeuren. De twee belangrijkste onderzoeksvragen van dit eindwerk zijn: Hoe beleven de eigen kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie? en Hoe kan men ze beter betrekken?. Om zicht te krijgen op deze twee thema s zal er naast een literatuurstudie ook een eigen kwalitatief onderzoek uitgevoerd worden. 1

Ter omkadering van de probleemstelling wordt in hoofdstuk één dieper ingegaan op de betekenis van pleegzorg en op het nieuwe decreet om daarna de specifiek gekozen thema s binnen pleegzorg verder uit te diepen. Ter analyse van de probleemstelling worden in hoofdstuk twee volgende drie invalshoeken uitgewerkt. Als eerste verdiep ik mij in de bevindingen uit de literatuur over de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van pleegzorgers en de invloed die de pleegzorgsituatie op hen uitoefent. Vervolgens sta ik stil bij de ontwikkelingspsychologie van de doelgroep van dit eindwerk (adolescenten) gelinkt aan pleegzorg. Tot slot ga ik op zoek naar richtlijnen voor het ontwikkelen van een kwalitatief interview. Uit de onderzoeksvragen vloeien drie doelen voort die uitgewerkt worden in hoofdstuk drie. Een eerste is het ontwikkelen van een bevraging van de eigen kinderen van pleegzorgers. Een volgende doel is het komen tot resultaten van de bevraging. Tenslotte kom ik tot handvaten voor de pleegouders om hun eigen kinderen beter te kunnen betrekken en ondersteunen bij pleegzorg. 2

1. PLEEGZORG IN VLAANDEREN Eerst wordt de probleemstelling van dit eindwerk besproken gevolgd door een algemene schets van pleegzorg in Vlaanderen: definitie, doel, doelgroep en cijfergegevens. Vervolgens wordt pleegzorg ruimer gesitueerd en wordt er stilgestaan bij de organisatie van pleegzorg, meer specifiek: de organisatie per provincie, vier vormen van pleegzorg, typemodules en combineerbaarheid van pleegzorg. Daaropvolgend bekijken we in welke mate aandacht wordt gegeven aan de participatie van de eigen kinderen van pleegouders in het nieuwe decreet. Tot slot wordt een overgang gemaakt naar het volgende hoofdstuk, de keuze van de invalshoeken voor dit eindwerk en de veranderingsdoelen worden toegelicht. Voor het schrijven van dit hoofdstuk gebruik ik het nieuw decreet pleegzorg dat in werking trad op 1 januari 2014 als leidraad. Het decreet houdende de organisatie van pleegzorg heeft zowel betrekking op minderjarigen als op meerderjarigen maar gezien de gekozen probleemstelling ligt de focus op pleegzorg voor minderjarigen. 1.1 Probleemstelling Een vaak vergeten doelgroep bij pleegzorg zijn de eigen kinderen van de pleegzorgers. In vele gevallen wordt deze groep nauwelijks geraadpleegd of betrokken bij het proces om het gezin uit te breiden met pleegkinderen. Bovendien is er tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar de beleving van en invloed op de eigen kinderen van pleegzorgers in een pleegzorgsituatie. Vandaar mijn keuze om in dit eindwerk stil te staan bij deze minder besproken doelgroep. Daarenboven wordt in de nieuwe regelgeving met betrekking tot pleegzorg veel belang gehecht aan het betrekken van het volledige gezin in de pleegzorg. Mijn eindwerk sluit bijgevolg goed aan bij het decreet pleegzorg dat in werking treedt op 1 januari 2014. Uit bovenstaande probleemstelling volgen twee onderzoeksvragen: Hoe beleven de eigen kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie? en Hoe kan men ze beter betrekken?. Ter omkadering van deze probleemstelling wordt eerst dieper ingegaan op de betekenis van pleegzorg en op het nieuwe decreet om daarna de specifiek gekozen thema s binnen pleegzorg verder uit te diepen. Verdere informatie over de invalshoeken en veranderingsdoelen van dit eindwerk wordt gegeven aan het eind van dit hoofdstuk. 3

1.2 Algemeen Eerst wordt een definitie van pleegzorg en pleeggezinnen toegelicht, gevolgd door een bespreking van de doelen en doelgroepen. Tot slot worden enkele cijfergegevens nader bekeken, met name: het aantal pleegzorgsituaties, de soort pleegzorgsituaties, de duur, de leeftijd van de pleegkinderen- en gasten, het profiel van de Vlaamse pleegzorg en de gezinssamenstelling van pleeggezinnen. 1.2.1 Definities De definitie van pleegzorg in de memorie van toelichting bij het decreet (Schryvers et al., 2012a, p. 2) luidt als volgt: Pleegzorg is een vorm van zorg waarbij een pleegzorger, onder begeleiding van een dienst voor pleegzorg en tegen een kostenvergoeding, één of meerdere pleegkinderen en/of pleeggasten opvangt in het eigen gezin.. Deze definitie is het meest geschikt om verder te analyseren aangezien deze behoort bij het nieuwe decreet. Een aantal kernwoorden in deze definitie vragen nadere toelichting (Schryvers, et al., 2012a, p. 2-3, 2012b; Van den hove, 2012): - Pleegzorg is een vorm van zorg. Het gaat hier om een vermaatschappelijking van de zorg, met andere woorden zorg die opgaat in de gewone samenleving. Daarnaast is het paraprofessionele zorg, de combinatie van informele zorg in een pleeggezin en de professionele begeleiding door een dienst voor pleegzorg. - Een pleegzorger is: een meerderjarige natuurlijke persoon die een of meer pleegkinderen en/of pleeggasten ontvangt. - Er wordt een forfaitaire vergoeding voorzien afhankelijk van de leeftijd van het pleegkind, de vorm en typemodule van pleegzorg (zie 1.4.2 en 1.4.3) en de gezinsbijslag. Een tegemoetkoming voor bijzondere kosten en een bijdrage van de ouders van de pleegkinderen is ook mogelijk. - Het verschil tussen een pleegkind en pleeggast is dat een pleegkind minderjarig is een pleeggast meerderjarig, voor beiden kan pleegzorg worden georganiseerd. Beschrijving van de twee soorten pleeggezinnen: - Netwerkpleeggezin: het pleeggezin bestaat in dit geval uit eigen familie of iemand van het sociale netwerk van de ouders (Schryvers et al., 2012b, p. 2). - Bestandspleeggezin: hier komt het pleegkind of de pleeggast in een pleeggezin terecht dat niet bestaat uit familie of personen uit het sociale netwerk (Schryvers et al., 2012b, p. 2). 4

1.2.2 Doel Over de pleegzorg doen verschillende doelstellingen de ronde afhankelijk van de visie die men erover heeft. Een eerste doelstelling van pleegzorg volgens de memorie van toelichting bij het decreet (Schryvers et al., 2012a, p. 2) is het bieden van zorg en ondersteuning. Bovendien is er, wanneer daar nood aan is, tevens een behandeling mogelijk. Een andere doelstelling gebaseerd op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is dat de hoogst mogelijke mate van ontwikkeling en ontplooiing moet nagestreefd worden (Van den Bruel, 2012). Uiteraard geldt dit voor alle kinderen maar bij het maken van beslissingen binnen de pleegzorg wordt hier extra aandacht aan besteed. Als laatste zijn er vier verschillende doelen naargelang de soort pleegzorg. De verschillende types pleegzorg worden verder in de tekst uitvoerig besproken (zie 1.4.3), hier wordt enkel ingegaan op de doelen. In het nieuwe decreet bepaalt namelijk het doel de meest geschikte pleegzorgvorm (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a). Het doel van perspectiefzoekende pleegzorg is snel zekerheid bieden, er wordt gezocht naar een duurzame oplossing (bijvoorbeeld: terugkeer naar gezin, naar een voorziening of een langdurig verblijf in een pleeggezin) (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 2). Bij perspectiefbiedende pleegzorg wordt er gestreefd naar een stabiel leefklimaat, dit door een langdurig verblijf in een pleeggezin (Van den Broeck, 2013). Een derde vorm van pleegzorg is ondersteunende pleegzorg, hier ligt de nadruk op een tijdelijk verblijf. De ouders worden dan af en toe ontlast door opvang in het weekend of wanneer de nood hoog is (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 2). Tot slot is er extra behandeling of training mogelijk bij perspectiefzoekende- en biedende pleegzorg. Op die manier kan men specifieke psychiatrische, emotionele of gedragsproblemen opvangen. Deze vorm van pleegzorg wordt behandelingspleegzorg genoemd (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 2). 1.2.3 Doelgroepen In het nieuwe decreet wordt het doel en niet de doelgroep gebruikt om te differentiëren in pleegzorgvormen. Om zicht te bieden op wie er nu juist terecht komt in de pleegzorggezinnen volgt hier toch een overzicht van de verschillende doelgroepen (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a; Van den Broeck, 2013). 5

- Kinderen van nul tot twaalf jaar: kinderen van ouders die het niet meer aankunnen en beseffen dat ze een oplossing moeten vinden voor hun kind, kinderen uit een problematische opvoedingssituatie of kinderen met een handicap (Pleegzorg Vlaanderen, 2013). Daarnaast kunnen ook kinderen met gedrags-of emotionele problemen en kinderen met psychiatrische in de pleegzorg terecht (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a). - Jongeren van twaalf tot achttien jaar: idem indeling kinderen. - Volwassenen: mensen die niet meer thuis kunnen wonen, volwassenen met een handicap en mensen met psychische problemen (Pleegzorg Vlaanderen, 2013). 1.2.4 Pleegzorg in cijfers In dit subhoofdstuk volgen een aantal cijfers betreffende het aantal, de verschillende soorten en de looptijd van pleegzorgsituaties. Verder wordt de leeftijd van pleegkinderen- en gasten, het profiel van de Vlaamse pleegzorgers en de gezinssamenstelling van pleeggezinnen onder de loep genomen. Enkel de globale cijfers worden besproken omdat in het nieuw decreet de indeling in sectoren (Kind en Gezin, bijzondere jeugdzorg, Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en psychiatrie) niet meer wordt gehandhaafd. Meer informatie hieromtrent komt aan bod in de volgende subhoofdstukken. Tabel 1. Alle pleegzorgsituaties Jaartal Totaal Totaal Totaal Jaartal Jaartal Aantal Aantal Aantal 1998 3.929 2003 5.031 2008 6.061 1999 4.345 2004 5.050 2009 6.129 2000 4.645 2005 5.315 2010 6.277 2001 4.741 2006 5.773 2011 6.371 2002 4.803 2007 6.008 (Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 3) Zoals aangegeven in de tabel van Pleegzorg Vlaanderen (2012) staat in 2011 de teller van het aantal pleegzorgsituaties op 6371, dit zijn er 94 meer dan in 2010. Vanaf de metingen in 1998 gaan de cijfers enkel in stijgende lijn, het aantal is bijna verdubbeld. Een kanttekening bij deze vaststelling is dat hoewel het aantal verdubbeld is, er in de laatste vier jaar een daling is van de toename. Met gemiddeld 240 pleegzorgsituaties per jaar was de grootste stijging tussen 2004 en 2007, daarna bedroeg de gemiddelde stijging slechts 91 per jaar. 6

Tabel 2. Soorten pleeggezinnen Netwerkpleeggezin 55% Waarvan: Familie Sociaal netwerk 40% 15% (Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 5) Bestandspleeggezin 46% Ongeveer 55 procent van alle pleegzorg is een netwerkpleeggezin en 46 procent een bestandspleeggezin. Bij netwerkpleeggezinnen wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen familie en sociaal netwerk, uit de cijfers in tabel twee kan afgeleid worden dat de pleegzorgers van de netwerkpleeggezinnen in de meeste gevallen familie is. Tot slot geeft Pleegzorg Vlaanderen (2012) aan dat het aantal netwerkpleeggezinnen gestegen is. Tabel 3. Looptijd van alle pleegzorgsituaties (lopende en beëindigde) Aantal jaar Totaal % Aantal jaar Totaal % 0 tot 1 jaar 27% 5 tot 10 jaar 20% 1 tot 2 jaar 15% 10 tot 15 jaar 8% 2 tot 3 jaar 11% 15 tot 20 jaar 3% 3 tot 4 jaar 8% Meer dan 20 jaar 2% 4 tot 5 jaar 7% (Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 9) Tabel drie geeft een zicht op de looptijd van alle pleegzorgsituaties. De groep van nul tot één jaar is het hoogst met 27 procent. Daarna volgt met twintig procent de groep tussen vijf tot tien jaar. Meer dan de helft (68%) van de pleegzorgsituaties duurt niet meer dan vijf jaar. Tabel 4. Leeftijd pleegkinderen en gasten Leeftijd Totaal % Leeftijd Totaal % 0 tot 3 jaar 8% 20 tot 30 jaar 6% 3 tot 6 jaar 13% 30 tot 40 jaar 1% 6 tot 9 jaar 15% 40 tot 50 jaar 2% 9 tot 12 jaar 14% 50 tot 60 jaar 3% 12 tot 15 jaar 12% 60 tot 70 jaar 3% 15 tot 18 jaar 14% 70 tot 80 jaar 1% 7

18 tot 20 jaar 8% 80 jaar en ouder 0% (Pleegzorg Vlaanderen, 2012, p. 15) Vijftien procent (zie tabel 4) van het aantal pleegkinderen- en gasten heeft een leeftijd van zes tot negen jaar, dit is meteen de grootste leeftijdsgroep. Uit de tabel blijkt ook dat de leeftijdsgroepen vanaf drie tot achttien jaar heel dicht bij elkaar liggen qua percentages. Daarbij aansluitend heeft 76 procent van het aantal pleegkinderen- en gasten een leeftijd tussen de nul en achttien jaar en 24 procent is achttien jaar en ouder. Tabel 5. Profiel Vlaamse pleegzorgers Kenmerk Categorie Totaal % Kenmerk Geslacht Man 17% Beroepssituatie Vrouw 83% Categorie Voltijds tewerkgesteld Deeltijds tewerkgesteld Totaal % Leeftijd 20-39 15% Werkloos 5% Opleidings niveau 21% 23% 40-59 61% Huisvrouw/ huisman 21% 60-79 22% Gepensioneerd 17% 80-99 2% Langdurig ziek of arbeidsongeschikt 7% Geen diploma 8% Onthaalouder 2% Lager Onderwijs 11% Zelfstandige 2% Lager middelbaar 22% Andere 1% Hoger middelbaar 27% Niet-universitair H.O. Universitair Onderwijs 25% (Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2012, p. 29) Burgerlijke staat Ongehuwd 10% Wettelijk samenwonend 5% 8% Gehuwd 67% Wettelijk gescheiden Weduwe of weduwnaar 11% 7% In tabel vijf wordt het profiel van Vlaamse pleegzorgers geschetst. 83% zijn vrouwen, maar wat vooral opvalt is dat 85% van de pleegzorgers ouder zijn dan 40 jaar. 60% van hen hebben een opleidingsniveau van hoger middelbaar of meer. 52% van de pleegzorgers zijn voltijds thuis en 23% zijn deeltijds tewerkgesteld. De meesten (72%) zijn gehuwd of wonen wettelijk samen. 8

Tabel 6. Gezinssamenstelling van pleeggezinnen Kenmerk Categorie Totaal % Partner Nee 24% Pleegkinderen/- gasten Biologische kinderen Kenmerk Categorie Drie of meer Totaal % 1% Ja 76% Stiefkinderen Geen 97% Eén 69% Eén 1% Twee 21% twee 1% Drie of meer 10% Drie of meer 0% Geen 57% (groot)ouders, schoonouders, Geen 98% schoongrootouders Eén 15% Eén 2% Twee 14% twee 0% Drie of meer 14% Andere Geen 94% Adoptiekinderen Geen 95% Eén 4% Eén 3% twee 1% Twee 1% Drie of meer 1% (Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2012, p. 38) Als laatste wordt ingegaan op de gezinssamenstelling van pleeggezinnen. In 76% van de pleeggezinnen is er een partner aanwezig. 69 % van de Vlaamse pleeggezinnen heeft één pleegkind/gast in zijn gezin. Bij ongeveer de helft (43%) van de pleeggezinnen maken biologische kinderen deel uit van het huishouden. Adoptie- en stiefkinderen daarentegen zijn bijna niet aanwezig in de huishoudens. Tevens is slechts bij twee procent van de pleeggezinnen één (groot)ouder, etc. aanwezig. Tot slot zijn er bij een klein aantal (4%) pleeggezinnen eveneens andere personen aanwezig. 1.3 Pleegzorg ruimer gesitueerd Pleegzorg voor minderjarigen maakt deel uit van de integrale jeugdhulp. Zij bieden volgens Agentschap Jongerenwelzijn (2013b) en het Vlaams Parlement (2013) aan minderjarigen, hun ouders (of opvoedingsverantwoordelijken) en wanneer nodig aan andere personen uit hun leefomgeving hulp en zorg op maat. Om dit te bereiken vertrekt men vanuit de eigen kracht van het gezin en helpt men deze krachten te maximaliseren. Bovendien wordt de samenwerking en afstemming tussen alle sectoren die betrokken zijn bij de jeugdhulp bevordert zodat ze een gezamenlijk engagement kunnen aangaan ten opzichte van de betrokkenen. Deze sectoren zijn: Agentschap Jongerenwelzijn, Algemeen 9

Welzijnswerk, Centra voor Geestelijk Gezondheidszorg, Centra voor Leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin, Centra voor integrale Gezinszorg en Vlaams Agentschap voor Personen met het Handicap. Belangrijk is ook dat pleegzorg niet meer opgesplitst wordt tussen de vier sectoren bijzondere jeugdzorg, Kind en Gezin, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en de psychiatrie (Van den Broeck, 2013). In het nieuw decreet wordt de pleegzorg intersectoraal geharmoniseerd en aangestuurd door één agentschap, namelijk het Agentschap Jongerenwelzijn (Schryvers, et al., 2012a). Het Agentschap Jongerenwelzijn behoort tot het Vlaamse Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en gezin. Het agentschap staat in voor de bijzondere jeugdzorg, met name: opvoedingsondersteuning; vrijwillige én gedwongen (gerechtelijke) hulpverlening aan kinderen en jongeren in problematische leefsituaties; opvang en begeleiding van jongeren die een als misdaad omschreven feit hebben gepleegd (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013b, p. 1). Pleegzorg in Vlaanderen en in Brussel wordt erkend door het Agentschap Jongerenwelzijn. Zij bepalen onder andere: - welke diensten een vergunning krijgen - de typemodules binnen de pleegzorg - bijkomende taken voor de diensten pleegzorg - de subsidiëring van vergunde diensten - de forfaitaire vergoeding voor pleegzorgers en organiseren het toezicht op de naleving van het decreet en kan administratieve geldboetes opleggen (Schryvers et al., 2012b). De jeugdrechtbank zou volgens Schryvers et al. (2012a), wanneer dit de beste oplossing is, pleegzorg als eerste zorgvorm moeten overwegen bij uithuisplaatsing van kinderen en jongeren. Dit houdt in dat de jeugdrechtbank een motiveringsplicht heeft wanneer een kind/jongere ergens anders geplaatst wordt dan in een pleeggezin. 1.4 Organisatie pleegzorg In deze paragraaf staan we eerst stil bij de provinciale organisatie van de pleegzorg. Vervolgens bij de vier vormen van pleegzorg en de verdere opdeling in typemodules. We sluiten af met het bespreken van de combineerbaarheid van pleegzorg met andere typemodules en hulpververleningsinstanties. 10

1.4.1 Per provincie Om de efficiëntie te verhogen is er volgens Schryvers et al. (2012b) besloten slechts één dienst voor pleegzorg per provincie te vergunnen. Voor Vlaanderen betekent dit vijf erkende diensten: West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant & Brussel en Limburg. Het werkingsgebied van deze diensten is beperkt tot hun provincie, er zijn echter wel samenwerkingsovereenkomsten mogelijk tussen de diensten. 1.4.2 Vier vormen van pleegzorg De beschrijving van de vier vormen van pleegzorg is gebaseerd op volgende bronnen: Schryvers et al. (2012a, 2012b) en Van den Broeck (2013). Personen die in het eigen gezin geen kans meer zien om zich te ontwikkelen kunnen terecht in de perspectiefzoekende pleegzorg waar ze geholpen worden om weer zicht te krijgen op een toekomst. De maximum duur is zes maand die één maal verlengbaar is op voorwaarde dat er vooruitgang wordt geboekt. Ondertussen wordt er gewerkt aan de obstakels in de thuissituatie die de ontwikkeling van het kind belemmerd hebben. Deze vorm van pleegzorg is voor pleeggasten rechtstreeks toegankelijk 1 maar niet 2 voor pleegkinderen. Een tweede vorm van pleegzorg is Perspectiefbiedende pleegzorg, de toegankelijkheid ervan is hetzelfde als bij de vorige vorm. Door allerlei omstandigheden kan de gezinssituatie van die aard zijn dat het kind er geen toekomst in kan opbouwen. Een langdurige opvang in een pleeggezin is dan een mogelijkheid. In een nieuwe stabiele leefomgeving met aandacht voor opvoeding krijgt het kind alle kansen om zich te ontwikkelen. Behandelingspleegzorg is rechtstreeks toegankelijk voor iedereen. Bij perspectiefzoekende- en biedende pleegzorg kunnen zowel het pleegkind/pleeggast als de pleegzorger eventueel ondersteund, opgeleid of begeleid worden. Een dienst pleegzorg kan de organisatie hiervan al dan niet combineren met een andere typemodule 1 Rechtstreeks toegankelijk: de dienst voor pleegzorg kan zelf over de inzet van het aanbod beslissen (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 4) 2 Wanneer de vorm van pleegzorg ingrijpend en intensief is, is deze niet-rechtstreeks toegankelijk en zal de toewijzing ervan gebeuren door de jeugdrechter of via de intersectorale toegangspoort (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013a, p. 4). 11

buiten de pleegzorg, een andere vorm van hulp- en dienstverlening of samenwerken met een psychiatrische ziekenhuisdienst. Ook Ondersteunende pleegzorg is altijd rechtstreeks toegankelijk. Deze biedt ondersteuning en een tijdelijke ontlasting voor de gezinnen. Dit kan voor een korte aaneengesloten periode zijn zoals voor een ziekenhuisopname of voor een afwisselend verblijf in het gezin en het pleeggezin voor meerdere korte periodes (bijvoorbeeld tijdens de weekends). 1.4.3 Typemodules In het decreet wordt een typemodule beschreven als: een eenheid van hulpverlening of zorg, gebaseerd op een functie [verblijf, begeleiding en/of behandeling] (S.K.) of op een specifiek omschreven kernproces van hulpverlening of zorg (Schryvers et al., 2012b, p. 2). Het is met andere woorden een verdere opdeling van de verschillende vormen van pleegzorg (Van den Broeck, 2013). Hieronder volgt een opsomming van de verschillende typemodules (Agentschap Jongerenwelzijn, 2013c). Er wordt echter niet in detail getreden omdat dit niet relevant is voor dit eindwerk. Het dient louter om een beter zicht te krijgen op het begrip: - Verblijf in een pleeggezin (ondersteunend-korte duur) - Verblijf in een pleeggezin (ondersteunend-lage frequentie, bijvoorbeeld weekendopvang) - Verblijf in een pleeggezin (perspectiefzoekend) - Verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiedend-hoge frequentie, gemiddeld vier tot zeven nachten per week) - Verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiende-lage frequentie, gemiddeld een tot drie nachten per week) - Crisisverblijf in een pleeggezin - Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (crisispleegzorg) - Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (ondersteunende pleegzorg) - Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (perspectiefzoekende pleegzorg) - Begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (perspectiefbiedende pleegzorg) - Behandeling in het kader van pleegzorg 12

Belangrijk is dat de subsidies worden berekend aan de hand van de ingezette typemodules en het aantal begeleidingen binnen een vergunde pleegzorgdienst (Schryvers et al., 2012b). 1.4.4 Combineerbaarheid Zoals reeds eerder vermeld kunnen verschillende typemodules binnen de pleegzorg gecombineerd worden met elkaar. Er kan echter ook, wanneer er nood aan is en de pleegzorgdienst het zelf niet kan bieden, gecombineerd worden met typemodules buiten de pleegzorg of andere vormen van hulp- en dienstverlening (Van den Broeck, 2013). Zo kan pleegzorg gecombineerd worden met thuisbegeleidingsdiensten uit de bijzondere jeugdzorg en voor personen met een handicap (Schryvers et al., 2012b). 1.5 Participatie van de eigen kinderen van pleegouders In de probleemstelling heb ik reeds aangegeven dat de eigen kinderen van pleegouders niet altijd betrokken worden in het proces om een pleeggezin te worden en dat in het nieuwe decreet meer belang wordt gehecht aan het betrekken van het volledige gezin in de pleegzorg. Naar aanleiding van deze twee uitspraken ben ik in het nieuwe decreet houdende de organisatie van pleegzorg (Schryvers, et al., 2012a) op zoek gegaan naar concrete voorstellen die de participatie van de eigen kinderen van pleegouders waarborgen. Ik bespreek de twee belangrijkste aspecten die hier specifiek betrekking op hebben. Er zijn ook heel wat aanbevelingen voor het bevorderen van de participatie van het pleegkind, zijn ouders en de pleegzorgers maar gezien de keuze van mijn doelgroep worden deze hier niet besproken. De screening van een kandidaat-pleeggezin is een eerste belangrijk aspect waarbij alle gezinsleden betrokken worden. De pleeggezinnen moeten in het bezit zijn van een attest uitgereikt door een vergunde dienst om pleegkinderen of gasten te kunnen opvangen. Hiervoor moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moeten alle meerderjarige gezinsleden een uittreksel uit het strafregister volgens model twee voorleggen aan de dienst. Bovendien moet het gezin over voldoende draagkracht beschikken om een stabiel leefklimaat te kunnen bieden. De derde en belangrijkste voorwaarde in het kader van de participatie van de eigen kinderen is dat alle gezinsleden van de kandidaat-pleegzorger moeten betrokken worden bij de kandidaatstelling. 13

Een andere taak van de dienst pleegzorg is het organiseren van een participatieraad. Daarin worden alle belangrijke sleutelfiguren vertegenwoordigd: de pleegkinderen/gasten, de pleegzorgers en hun gezin en het gezin van oorsprong. Deze raad geeft onder andere advies over de werking van de dienst pleegzorg. De betrokkenen kunnen hier hun mening en ervaring kwijt ter verbetering van de pleegzorgsituatie. 1.6 Het traject Zoals eerder aangegeven is de probleemstelling van dit eindwerk dat er in pleeggezinnen nog weinig onderzoek is gedaan naar de beleving, betrokkenheid en de invloed op het leven van de eigen kinderen van de pleegouders. De eigen kinderen zijn een vaak vergeten doelgroep. Vanuit die probleemstelling ontstonden er twee onderzoeksvragen: Hoe beleven de eigen kinderen van een pleeggezin de pleegzorgsituatie? en Hoe kan men ze beter betrekken bij heel het pleegzorggebeuren?. Daarnaast werden tevens drie veranderingsdoelen opgesteld: - Ontwikkeling van een bevraging van de eigen kinderen van pleegzorgers. - Komen tot resultaten van de bevraging. - Komen tot handvaten voor de pleegouders om eigen kinderen beter te kunnen betrekken bij pleegzorg, hierbij kunnen de bevindingen over de invloed van de pleegzorgsituatie op de eigen kinderen als motivator fungeren. 14

2. THEORETISCHE INVALSHOEKEN Ter analyse van het probleem zullen drie invalshoeken uitgewerkt worden in dit eindwerk. Als eerste wordt op zoek gegaan naar de bevindingen in de literatuur, vanuit het oogpunt van het kind, over de beleving en betrokkenheid van de eigen kinderen van pleegzorgers. Hier zal ook de invloed van pleegzorg op de kinderen van oorsprong besproken worden. Het resultaat van deze invalshoek kan dienen als inspiratiebron voor de uitwerking van de veranderingsstrategie rond het beter betrekken van de kinderen bij het pleegzorggebeuren. Eens de invloed gekend kan men ernaar handelen en de rust in het huishouden bewaren of herstellen. In de tweede invalshoek kijken we naar de ontwikkelingspsychologie van pubers in relatie met pleegzorg. Dit om meer inzicht te krijgen in de doelgroep, 12- tot 18- jarigen, waarvan ik een kwalitatief interview zal afnemen. Een derde invalshoek is er op gericht de eigen kinderen van pleegouders te bevragen. Ter voorbereiding zal theoretische informatie verzameld worden om een kwalitatief interview te kunnen opstellen. De invalshoeken zijn beknopt uitgewerkt, bij het selecteren van de geschikte literatuur werd rekening gehouden met de relevantie hiervan voor dit eindwerk. Bovendien is er per invalshoek aandacht voor de vertaling naar de probleemstelling. Eigen bevindingen en opmerkingen zullen cursief worden weergegeven. Tot slot worden mogelijke tips en aanbevelingen voor ouders om hun kind beter te betrekken en te ondersteunen in het pleegzorgproces niet in dit hoofdstuk verwerkt. Zij zullen besproken worden in hoofdstuk 3.3 samen met de bevindingen van mijn onderzoek. 2.1 De beleving van en invloed op de eigen kinderen van pleegzorgers Mijn eerste theoretische invalshoek vertrekt vanuit het oogpunt van de eigen kinderen van pleegouders, aangezien deze de doelgroep zijn van mijn eindwerk. De rol en de beleving van de ouders, pleegkinderen of pleegzorg begeleiders komen hier dus niet aan bod. Ik heb er voor gekozen dit hoofdstuk op te bouwen aan de hand van de thema s die frequent aangehaald worden in de literatuur. De verschillende onderwerpen hebben betrekking op de relatie van de eigen kinderen met hun ouders, het pleegkind, de eigen broers en zussen of op hun eigen persoonlijke ontwikkeling en welbevinden. 15

In dit hoofdstuk worden enkel de resultaten en conclusies van de onderzoeken besproken. Aangezien er niet wordt ingegaan op de methodieken geef ik een korte omkadering van de gebruikte onderzoeken. Ik heb geen Nederlandstalige literatuur opgenomen in dit subhoofdstuk omdat deze minder geschikt is voor dit specifiek onderwerp en moeilijk te verkrijgen is. Er wordt uitsluitend met Engelstalige literatuur gewerkt die ik gevonden heb in verschillende online databanken. De onderzoekers zijn afkomstig van Zweden, Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Het gaat zowel om klein- als grootschalig onderzoek, het aantal deelnemers varieert van 6 tot 685 personen. Bij diepgaandere interviews waren er gemiddeld acht respondenten waren. Tot slot zijn de deelnemers minimum 5- en maximum 32 jaar. 2.1.1 De persoonlijke ontwikkeling en het welbevinden van de eigen kinderen van pleegouders In het begin van de opvang van de pleegkinderen kunnen de eigen kinderen van pleegouders zeer uiteenlopende gevoelens ervaren: opwinding, jaloezie, competitiedrang, angst, vrees, ongemak, raar, et cetera (Younes & Harp, 2007). Een strategie om met dat ongemakkelijk gevoel om te gaan is vast te houden aan de gebruikelijke dagelijkse routines (Sutton & Stack, 2013) van waaruit ze dan na verloop van tijd op een natuurlijke manier contact gaan leggen met de pleegkinderen. Ze leren de pleegkinderen tevens kennen door te praten, te spelen, uit te zoeken wat hun interesses zijn en wat ze leuk vinden of door over zichzelf te vertellen en zo de ander te stimuleren hetzelfde te doen (Twigg & Swan, 2007). Gaande weg leren ze omgaan met de pleegkinderen en wennen ze aan de situatie, hoewel dit niet voor iedereen geldt (Younes & Harp, 2007). Door de pleegzorgsituatie worden er bij de biologische kinderen een aantal gedragingen versterkt, zo zouden ze: extraverter, geduldiger, zelfstandiger en verantwoordelijker worden (Younes & Harp, 2007). Nog een aantal positieve evoluties: ze worden beter in de omgang, leren ze meer nieuwe mensen kennen en zijn er ook meer op hun gemak bij, ze krijgen een betere houding, leren omgaan met gevoelens van verlies en woede, winnen zelfvertrouwen en appreciëren hun gezin meer (Younes & Harp, 2007; Twigg & Swan, 2007). Empathie is ook een van de eigenschappen die dikwijls sterker ontwikkeld wordt: ze zijn bekommerd om het welbevinden van alle gezinsleden, ze hebben dikwijls een zorgende rol, ze zoeken naar verklaringen voor het gedrag van het pleegkind, ze verplaatsen zich in de huid van de ander, ze leren meer over gevoelens en gedragingen, 16

ze leren beter communiceren en luisteren, et cetera (Sutton & Stack, 2013; Twigg & Swan, 2007). Er zijn echter ook een aantal negatieve eigenschappen en gevoelens die getriggerd worden: jaloezie, woede, sneller geïrriteerd, zoeken naar aandacht, minder vertrouwen in de goedheid van het leven en het gevoel dat ze niet belangrijk zijn of aan de kant geschoven worden waardoor het zelfvertrouwen een deuk krijgt (Younes & Harp, 2007). Andere nadelen die de kinderen ondervinden van de pleegzorgsituatie zijn: risico op geweld, stress, discussies, aandacht delen, minder privacy en zich benadeeld voelen ten opzichte van de pleegkinderen (Twigg & Swan, 2007). Hun prestaties op school zouden onveranderd of beter zijn dan vóór het gezin met pleegzorg gestart is (Younes & Harp, 2007). Voor de meerderheid van de kinderen in het onderzoek van Younes en Harp (2007) bleef de relatie met hun leeftijdsgenoten onveranderd. Een aantal kinderen rapporteerden wel dat hun vrienden minder vaak op bezoek komen als voordien of dat ze hun pleegbroer/zus moesten verdedigen tegen het geplaag van hun vrienden. De rol of de plaats die de biologische kinderen innemen in het gezin kan ook voor verandering zorgen. Een aantal van hen voelen zich opzij geschoven wanneer ze niet langer de oudste of jongste zijn, voor sommigen was dit zelf zorgwekkend (Younes & Harp, 2007). Een nieuwe rol kan bepaalde verwachtingen scheppen zoals het opnemen van leiderschap of een goed voorbeeld stellen. Een aantal kinderen vonden deze verwachtingen belastend maar het merendeel kon er goed mee overweg (Younes & Harp, 2007). Ook de eigen kinderen van de pleegouders hebben nood aan steun, volgens Spears en Cross (2003) zoeken ze die voornamelijk bij hun ouders. Volgens hun onderzoek helpen ouders bij problemen of stress de negatieve effecten van de situatie te reduceren. Ook bij hun eigen broers of zussen kunnen ze terecht. Sommigen vinden ook steun in een praatgroep voor biologische kinderen uit pleeggezinnen. Anderen hadden dan weer nood aan steun van personen buiten hun familie, vermoedelijk wanneer het hele gezin onder stress staat (Spears & Cross, 2003). Tot slot moeten de eigen kinderen leren omgaan met het onvermijdelijke afscheid van de pleegkinderen telkens wanneer de opvang eindigt. Voor het gezin is dit meestal het moeilijkste gedeelte in het proces. Voor sommige kinderen voelt het pleegkind tegen die tijd aan als een echte broer of zus waardoor het afscheid des te zwaarder valt en gezien wordt als een verlies dat gepaard gaat met verdriet (Younes & Harp, 2007). Er is niet 17

enkel verdriet, ze voelen tevens pijn en maken zich vaak zorgen over het welbevinden van het pleegkind. Elk kind gaat op een andere manier om met dit verlies. Sommige kinderen trekken zich terug, anderen praten met hun ouders en nog anderen geven ruimte aan de negatieve gevoelens om aanwezig te zijn (Younes & Harp, 2007). Ze hebben tijd nodig om alles te laten bezinken. De meeste kinderen lijken echter met de nodige steun in staat het verlies positief te verwerken (Sutton & Stack, 2013). In de periode tussen verschillende pleegopnames in komen ze tot rust en terug tot zichzelf in hun normale gezin (Sutton & Stack, 2013; Younes & Harp, 2007). 2.1.2 De relatie met hun ouder(s) Een eerste aspect is de betrokkenheid van de eigen kinderen bij het pleegzorgproces. Ze hebben volgens Martin (1993) het gevoel dat ze niet serieus worden genomen, dat er onvoldoende naar hen geluisterd wordt en dat aan hun behoefte om voorbereid te worden op de eisen die pleegzorg stelt niet tegemoet gekomen wordt. Uit het onderzoek van Younes en Harp (2007) blijkt dan weer dat alle kinderen geraadpleegd en geïnformeerd worden bij de beslissing om een pleeggezin te worden. De beslissing zelf wordt echter meestal door de ouders gemaakt. Een volgend frequent aangehaald thema in de literatuur is het delen van de tijd en aandacht van de ouders. Onder andere Höjer (2007) heeft hieromtrent een aantal gegevens verzameld: zo zou 19% van de eigen kinderen dit aspect als een probleem ervaren, ze vinden hun ouders minder toegankelijk. Ze zijn zich bewust dat hun ouders een succesverhaal willen boeken en accepteren daarom dat de pleegkinderen prioritair zijn en zetten daarvoor een stapje opzij (Höjer, 2007). Volgens sommige kinderen neemt dit echter niet weg dat ze ook recht hebben op aandacht en beschikbaarheid van hun ouders, ouders mogen hun eigen kinderen niet vergeten (Höjer & Nordenfors, 2004). Pleegouders hebben ook een aantal verwachtingen ten opzichte van hun eigen kinderen. Zo wordt van hen verwacht dat ze een positief rolmodel zouden zijn voor de pleegkinderen, en dat ze productiever en minder afhankelijk worden van hun ouders (Younes & Harp, 2007). Ze moeten tevens de pleegkinderen ondersteunen, ze toelaten in hun vriendenkring en hun soms moeilijk gedrag tolereren (Höjer & Nordenfors, 2004). Een aantal kinderen hebben tevens het gevoel dat ze hun ouders teleurstellen wanneer ze niet aan hun verwachtingen voldoen en dit willen ze ten allen koste vermijden (Höjer & Nordenfors, 2004). 18

Bovendien vinden sommige kinderen dat de persoonlijkheid van hun ouders, voornamelijk de moeder, verandert (Younes & Harp, 2007). Ze zouden te veel proberen de perfecte ouder te zijn. Sommige ouders gaan striktere regels hanteren, anderen gaan juist losser worden en meer uitstapjes plannen (Spears & Cross, 2003). Eigen kinderen hebben soms de neiging om hun ouders te beschermen tegen emotionele stress door een zorgende houding aan te nemen en minder over hun eigen problemen te vertellen (Höjer, 2007). Ze voelen zich verantwoordelijk voor het welbevinden van hun ouders en maken zich zorgen omdat ze weten hoe hard en vermoeiend het kan zijn (Höjer & Nordenfors, 2004). Eigen kinderen kunnen het ook niet hebben dat pleegkinderen hun ouders op een slechte manier behandelen en nemen het dan ook dikwijls voor hen op (Younes & Harp, 2007). Tot slot zijn kinderen vaak trots op hun ouders omdat ze zich inzetten voor pleegzorg en beschrijven ze hun ouders als zorgend en competent (Höjer & Nordenfors, 2004) 2.1.3 De relatie met hun eigen broer(s) en/of zus(sen) Pleegzorg kan ook invloed hebben op de relatie tussen broers en zussen onderling. Onderzoek van Younes en Harp (2007) toont aan de impact zeer verschillend kan zijn. Zo rapporteren sommige kinderen dat ze dichter naar elkaar toe groeien. Anderen vinden dat er juist meer wrijvingen ontstaan en dat ze uit elkaar groeien door tegenstrijdige percepties over het pleegkind. Een andere reden is de nood het pleegkind te moeten verdedigen tegenover hun broer of zus. Er zijn er ook die geen verandering waarnemen. 2.1.4 De relatie met het pleegkind(eren) Uit de studie van Höjer (2007) blijkt dat 70% van de eigen kinderen een goede tot zeer goede relatie heeft met het pleegkind. Een goede relatie geeft volgens Höjer (2007) echter geen garantie voor een ongecompliceerde situatie. Het is namelijk zo dat het gedrag en de sociale interactie van het pleegkind beïnvloed is door eerdere ervaringen zoals tekort in zorg, misbruik, scheiding, et cetera. Dit alles kan soms tot moeilijke situaties leiden in het pleeggezin. De frequentie van conflicten met de pleegkinderen ligt volgens onderzoek van Höjer (2007) eerder laag. Ongeveer 70% van de eigen kinderen heeft zelden tot nooit conflicten en 25% vaak. De conflicten zijn meestal van dezelfde aard als deze die ze hebben met hun biologische broer of zus. De kinderen begrijpen vaak dat conflicten van 19

grotere aard hun oorsprong vinden in problematische ervaringen uit het verleden (Höjer, 2007). Niet alle conflicten konden echter vergeven en vergeten worden. Een factor die aanleiding kan geven tot moeilijkheden is het verschil in opvoeding tussen het pleegkind en het eigen kind. De basis huisregels in het gezin (zoals samen eten, laten weten waar je bent, sociale interactie, ) zijn niet altijd evident voor de pleegkinderen en kunnen als zodanig discussies oproepen (Höjer, 2007). Hierbij aansluitend hebben de eigen kinderen het soms moeilijk met het gedrag dat sommige pleegkinderen stellen. Liegen of het verzinnen van verhalen is daar een voorbeeld van (zoals de schuld op iemand anders steken), vooral jongere kinderen verstaan niet goed waarom ze dit doen (Höjer, 2007). Het gevolg hiervan is dat het vertrouwen en geloof in de pleegkinderen beschadigd wordt (Höjer, 2007). Andere kinderen hebben het soms moeilijk wanneer het pleegkind de hele dag niets doet, ze worden er zenuwachtig van (Martin, 1993). Pleegkinderen onthullen soms geheimen aan biologische kinderen, niet iedereen weet hoe daarmee om te gaan (Spears & Cross, 2003). Het is moeilijk om te beslissen welke geheimen ze moeten delen en welke ze voor zich moeten houden, dit conflict kan stresserend zijn. Stelen is een van de gedragingen waar eigen kinderen het moeilijk mee hebben, het wordt gezien als verraad en het wordt ze kwalijk genomen (Spears & Cross, 2003). Delen is een van de dingen waarmee de meeste eigen kinderen moeten leren mee omgaan: ze moeten hun ouders, speelgoed en bezittingen delen (Martin, 1993). Martin (1993) stelt dat het verschil in omgang samenhangt met de verwachting van de ouders ten opzichte van de gevoelens die hun kind mag hebben wanneer hun materiaal beschadigd wordt. Er wordt verwacht dat ze begripvol zijn. Kinderen hebben echter gaande weg geleerd grenzen te stellen aan het delen en hebben er nood aan om bepaalde dingen voor zichzelf te houden (Martin, 1993). Een belangrijke factor is de leeftijd van het pleegkind. Volgens onderzoek van Sutton en Stack (2013) verkiezen de eigen kinderen een pleegkind dat even oud of jonger is dan henzelf. Höjer en Nordenfors (2004) stellen echter vast dat de relatie het minst positief verloopt wanneer de leeftijd te dicht bij elkaar ligt. Er is niet echt consensus over wat de ideale leeftijd is voor een pleegkind. De eigen kinderen nemen vaak een zorgende rol op ten opzichte van de pleegkinderen, dit gaat gemakkelijker wanneer ze zelf ouder zijn. Heel wat eigen kinderen nemen verantwoordelijkheid op voor het pleegkind, dit gaat onder andere over praktische hulp, 20