Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 20 januari 2000 Rapportnummer: 2000/014

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 26 maart 2007 Rapportnummer: 2007/051

Rapport. Datum: 23 februari 2007 Rapportnummer: 2007/038

Rapport. Datum: 7 september 2001 Rapportnummer: 2001/271

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 30 september 1998 Rapportnummer: 1998/416

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 22 februari 1999 Rapportnummer: 1999/059

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Beoordeling. h2>klacht

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 4 Aanbeveling 5 Onderzoek 5 Bevindingen 5

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/126

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Een onderzoek naar de verwerking van een adreswijziging van een burger.

Rapport. Datum: 24 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/348

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Met name klaagt verzoeker erover dat de officier van justitie te Zutphen:

Geen adres om te arresteren, wel om te informeren

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Beoordeling. h2>klacht

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 26 februari 1999 Rapportnummer: 1999/074

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau uit Leeuwarden. Datum: 18 oktober Rapportnummer: 2011/308

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Transcriptie:

Rapport Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de gegevens van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 20 maart 2001, waarbij verzoeker is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 400, waarvan ƒ 300 voorwaardelijk, niet juist heeft verwerkt. Dit had tot gevolg dat de politie verzoeker op 5 april 2002 heeft aangehouden en ingesloten en verzoekers moeder de gehele boete heeft moeten betalen, terwijl hij het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de boete al in juni 2001 had voldaan (tijdens het onderzoek bleek dat deze klacht zich niet richt op de genoemde gedraging van het CJIB, maar op het niet juist verwerken van gegevens door het arrondissementsparket Arnhem omtrent het vonnis in eerste aanleg dat is gewezen door de politierechter te Arnhem). Verzoeker klaagt er tevens over dat het CJIB hem op 28 januari 2003 een aanschrijving onherroepelijk boetevonnis, met acceptgirokaart heeft toegezonden terzake een strafbaar feit, waarvoor hij bij vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 20 maart 2002 is ontslagen van rechtsvervolging (tijdens het onderzoek bleek dat deze aanschrijving mede door toedoen van het arrondissementsparket Arnhem heeft plaatsgevonden). Beoordeling I. Ten aanzien van het niet juist verwerken van gegevens door het arrondissementsparket Arnhem Bevindingen 1.1. De minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had gevraagd. Daaruit kwam het volgende naar voren. Bij vonnis van 20 juni 2000 veroordeelde de politierechter te Arnhem verzoeker tot een geldboete van ƒ 450, bij gebreke aan verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis. Het arrondissementsparket Arnhem leverde dit vonnis op 3 augustus 2000 aan bij het CJIB via het geautomatiseerde systeem Compas, met het verzoek de behandeling over te nemen. Op 28 maart 2001 maakte het arrondissementsparket melding van het door verzoeker op 10 november 2000 ingestelde hoger beroep tegen bovengenoemde uitspraak. De melding is echter om onduidelijke redenen op 20 december 2001 gecorrigeerd. Nog diezelfde dag bracht het CJIB de gevraagde correctie in het systeem aan. Bij brief van 8 februari 2002 verzocht het arrondissementsparket het CJIB nogmaals om de melding, dat verzoeker een rechtsmiddel zou hebben ingesteld, te corrigeren. Op 15 februari 2002 maakte het arrondissementsparket in het geautomatiseerde systeem melding van het onherroepelijk worden van de betreffende zaak op 14 november 2000. In verband hiermee zette het CJIB

3 het executietraject in gang. Aangezien het arrondissementsparket het vonnis heeft aangeleverd zonder bekende woon- of verblijfplaats van verzoeker is het vonnis op 22 februari 2002 opgenomen in het Landelijk Opsporingsregister (OPS). Op grond van deze signalering heeft de politie verzoeker op 5 april 2002 aangehouden en in hechtenis genomen. Op 12 april 2002 verzocht het arrondissementsparket het CJIB de executie te beëindigen. Uit onderzoek is gebleken dat verzoeker tegen van het vonnis van de politierechter op 10 november 2000 hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Het gerechtshof veroordeelde verzoeker op 20 maart 2001 tot een geldboete van ƒ 400, waarvan ƒ 300 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze uitspraak is op 4 april 2001 onherroepelijk geworden. Op 17 mei 2001 leverde het ressortsparket Arnhem het arrest van het gerechtshof aan bij het CJIB. Op 25 mei 2001 zond het CJIB verzoeker een aanschrijven onherroepelijk boetevonnis, waarop verzoeker het verschuldigde bedrag van ƒ 100 op 13 juni 2001 voldeed. Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel, dat het arrondissementsparket Arnhem de gegevens met betrekking tot het vonnis van de politierechter te Arnhem en het daartegen ingestelde hoger beroep op onjuiste wijze heeft verwerkt en derhalve onzorgvuldig heeft gehandeld. Het College acht verzoekers klacht dan ook gegrond. 1.2. Ten overvloede wenste het College verzoeker er op te wijzen dat hij mogelijk in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn (immateriële) schade na zijn onrechtmatige detentie op 5 april 2002, en dat hij zich met zijn verzoek om schadevergoeding rechtstreeks tot het College kan wenden. 2. De minister gaf te kennen dat hij het standpunt van het College deelt. 3. Desgevraagd deelde het CJIB de Nationale ombudsman mee dat zaken als de onderhavige bij het CJIB niet op naam worden geregistreerd en dat de zaaksnummers die door de arrondissementsparketten worden aangeleverd niet corresponderen met de zaaksnummers die door de ressortsparketten worden aangeleverd, waardoor binnen het CJIB niet kon blijken dat verzoeker de betreffende boete al had voldaan. Beoordeling 4. De Nationale ombudsman volgt het standpunt van de minister van Justitie. Uit hetgeen hiervoor onder I.1.1. is vermeld, blijkt dat het arrondissementsparket Arnhem ten onrechte de melding dat verzoeker een rechtsmiddel had ingesteld, heeft teruggedraaid, en in het geautomatiseerde systeem heeft opgenomen dat de zaak onherroepelijk was geworden. Aldus heeft het arrondissementsparket gehandeld in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid.

4 De onderzochte gedraging is dan ook op dit punt niet behoorlijk. II. Ten aanzien van het toezenden van een aanschrijving onherroepelijk boetevonnis op 28 januari 2003 Bevindingen 1.1. Ten aanzien van dit tweede klachtonderdeel merkte het College op dat de kantonrechter te Arnhem verzoeker op 19 april 2000 veroordeelde tot een geldboete van ƒ 120. Het arrondissementsparket Arnhem leverde dit vonnis op 21 juni 2000 via Compas aan bij het CJIB, met het verzoek de behandeling over te nemen. Aangezien het een executeerbaar vonnis betrof en het arrondissementsparket geen informatie met betrekking tot de woon- of verblijfplaats van betrokkene heeft aangeleverd, is de zaak automatisch in het OPS opgenomen, met het verzoek aan de politie het vonnis aan verzoeker te betekenen. Op 16 augustus 2000 maakte het arrondissementsparket melding van een door verzoeker ingesteld hoger beroep. Op grond hiervan is de signalering in het OPS onmiddellijk ingetrokken. Op 23 november 2001 heeft het arrondissementsparket om onduidelijke redenen het door verzoeker ingestelde rechtsmiddel uit het systeem verwijderd. In verband hiermee is verzoeker opnieuw landelijk gesignaleerd middels het OPS. Op 5 februari 2002 voerde de politie in Compas in dat verzoeker bekend was met het vonnis. Op grond hiervan is de signalering wederom uit het OPS verwijderd. In deze zaak heeft het CJIB geen contact opgenomen met het bevoegde parket om na te vragen of het vonnis inderdaad onherroepelijk was geworden, terwijl dit wel gebruikelijk is. In de periode gelegen tussen 5 februari 2002 en 13 december 2002 stond de zaak bij het CJIB in de wachtstand. Vervolgens heeft het CJIB op 13 december 2002 - zonder nader overleg met het arrondissementsparket - de zogenoemde 'onherroepelijk'-status aan het vonnis toegekend. Na verificatie van de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van verzoeker zond het CJIB op 28 januari 2003 een aanschrijven onherroepelijk boetevonnis naar verzoekers adres. Uit nader onderzoek is gebleken dat reeds op 10 november 2000 in hoger beroep de inleidende dagvaarding nietig is verklaard en de strafzaak opnieuw is aangebracht, waarna verzoeker op 20 maart 2002 is ontslagen van rechtsvervolging. Bij brief van 31 januari 2003 bracht het arrondissementsparket het CJIB hiervan op de hoogte, waarna het CJIB overging tot sluiting van het dossier. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel, dat zowel het arrondissementsparket Arnhem als het CJIB de gegevens met betrekking tot het vonnis van de kantonrechter te

5 Arnhem en het daartegen ingestelde hoger beroep op onjuiste wijze heeft verwerkt en derhalve onzorgvuldig heeft gehandeld. Het College acht verzoekers klacht dan ook gegrond. 1.2. Het College merkte nog op dat de (nagenoeg) volledig geautomatiseerde wijze waarop vonnissen worden geëxecuteerd grote voordelen (snel, accuraat, voordelig) met zich meebrengt, maar ook nadelen, zoals dat ook in deze zaak is gebleken. Het oplossen van de bestaande problemen heeft daarom de voortdurende aandacht. 2. De minister gaf te kennen dat hij het standpunt van het College deelt. Beoordeling 3. De Nationale ombudsman volgt ook ten aanzien van deze tweede klacht het standpunt van de minister van Justitie. Uit hetgeen hiervoor onder II.1.1. is vermeld, blijkt dat het arrondissementsparket Arnhem ten onrechte het door verzoeker ingestelde rechtsmiddel uit het systeem heeft verwijderd. Het is verder niet juist dat het CJIB - zonder overleg met het arrondissementsparket - de status 'onherroepelijk' aan het vonnis heeft toegekend. Aldus hebben het arrondissementsparket Arnhem en het CJIB gehandeld in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid. De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket Arnhem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond. Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de mededeling van het College van procureurs-generaal dat verzoeker mogelijk in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn (immateriële) schade na zijn onrechtmatige detentie op 5 april 2002, en dat verzoeker zich met zijn verzoek om schadevergoeding rechtstreeks tot het College kan wenden. Onderzoek Op 19 februari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Nijmegen, ingediend door mevrouw B. te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket Arnhem en het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de minister van Justitie,

6 werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de minister gaf binnen de gestelde termijn een reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Verzoekschrift, met bijlagen ontvangen op 18 februari 2003 2. Standpunt minister van Justitie van 2 juni 2003. 3. Telefoonnotitie van 18 juni 2003 van een telefoongesprek tussen het Bureau Nationale ombudsman en het CJIB. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond