Datum van inontvangstneming : 25/12/2012



Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 14 april 2005 *

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Date de réception : 01/12/2011

Date de réception : 10/01/2012

Datum van inontvangstneming : 27/11/2012

Datum van inontvangstneming : 26/07/2012

Date de réception : 06/12/2011

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 26/11/2013

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 04/07/2017

Datum van inontvangstneming : 12/03/2015

Datum van inontvangstneming : 15/10/2012

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 14/09/2012

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 14/02/2017

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Datum van inontvangstneming : 15/09/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 16/01/2019

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 24 januari 2002 *

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 23/05/2019

Datum van inontvangstneming : 27/07/2017

Datum van inontvangstneming : 23/08/2012

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstne ming : 13/04/2012

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 17/08/2017

Datum van inontvangstneming : 11/05/2016

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 17/10/2017

Vertaling C-23/14-1. Zaak C-23/14

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

Datum van inontvangstneming : 03/09/2012

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

(" ZIEKTEVERZEKERING VOOR BEJAARDEN "). (VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE NATIONAL INSURANCE COMMISSIONER TE LONDEN).

Datum van inontvangstneming : 17/12/2015

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

Datum van inontvangstneming : 19/07/2013

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 23/09/2016

Datum van inontvangstneming : 04/04/2013

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 03/10/2013

Datum van inontvangstneming : 30/04/2015

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 30/01/2019

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 7 maart 1991 *

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 29/01/2019

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 7 februari 1991 *

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

Datum van inontvangstneming : 11/03/2014

Datum van inontvangstneming : 25/11/2013

Datum van inontvangstneming : 30/01/2019

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 21/08/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Jurisprudentie. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 27 april 2017 *

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Date de réception : 28/11/2011

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 25/12/2012

Samenvatting C-522/12-1 Zaak C-522/12 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: Verwijzende rechter: 19 november 2012 Bundesarbeitsgericht (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 18 april 2012 Verzoeker, appellant en verzoeker in Revision : Tevfik Isbir Verweerder, geïntimeerde en verweerder in Revision : DB Services GmbH Voorwerp van de procedure in het hoofdgeding Kwalificatie van de voor een werknemer door een werkgever verrichte prestaties, die als bestanddeel van het in een collectieve arbeidsovereenkomst bepaalde minimumloon moeten worden beschouwd Voorwerp en rechtsgrondslag van het prejudiciële verzoek Uitlegging van het Unierecht, artikel 267 VWEU Prejudiciële vragen 1) Moet het begrip minimumlonen in artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub c, van richtlijn 96/71/EG aldus worden uitgelegd, dat daarmee de tegenprestatie van een werkgever voor die arbeid van de werknemer wordt bedoeld die volgens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepaling of NL

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-522/12 algemeenverbindendverklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in de eerste volzin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn, alleen en volledig door het in de collectieve arbeidsovereenkomst bepaalde minimumloon ( gewone prestatie ) moet worden vergoed, zodat tot het minimumloon uitsluitend werkgeversprestaties kunnen worden gerekend die een vergoeding vormen voor deze gewone prestatie en waarover de werknemer ten laatste op de vastgestelde betaaldatum voor elke verschuldigde betalingsperiode moet kunnen beschikken? 2) Moet het begrip minimumlonen in artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub c, van richtlijn 96/71/EG aldus worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan nationale bepalingen of gebruiken volgens welke werkgeversprestaties niet als bestanddeel van het minimumloon en daardoor niet als het honoreren van het recht op minimumloon moeten worden beschouwd, indien de werkgever deze prestaties verricht op basis van uit een collectieve arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting, die door de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst en de nationale wetgever bedoeld zijn ter bevordering van de opbouw van het vermogen van de werknemers, ter bereiking van welk doel de maandelijkse prestaties van de werkgever voor de werknemer op lange termijn worden belegd, bijvoorbeeld als spaartegoed, als bijdrage voor de bouw of het verwerven van een woning of als bijdrage aan een levensverzekering in de vorm van een kapitaalverzekering, en deze prestaties worden bevorderd via overheidssubsidies en belastingvoordelen, en de werknemer pas na een meerjarige periode daarover kan beschikken, en de hoogte van de prestaties als een vast maandelijks bedrag uitsluitend van de overeengekomen arbeidsduur, maar niet van het loon afhangt ( spaarloon )? Toepasselijk Unierecht Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18, blz. 1), in het bijzonder artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub c. 2

ISBIR Toepasselijke bepalingen van nationaal recht Gesetz über zwingende Arbeitsbedingungen bei grenzüberschreitenden Dienstleistungen (Arbeitnehmer-Entsendegesetz) (wet betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers), in de versie van 25 april 2007, in werking getreden op 1 juli 2007 (hierna: AEntG 2007 ), herschikking van 20 april 2009 (hierna: AEntG ), in het bijzonder 1, leden 1, eerste volzin, punt 1, en 3a AEntG 2007 en 3, 5 en 7 AEntG 2009 Tarifvertragsgesetz (wet inzake collectieve arbeidsovereenkomsten), in het bijzonder 3, lid 1, 4, lid 1 en 5 Entgeltrahmentarifvertrag für die Arbeitnehmer verschiedener Gesellschaften des Geschäftsfelds Services im [D]B Dienstleistungen (collectieve loonkaderovereenkomst voor de werknemers van verschillende vennootschappen in het bedrijfsonderdeel Diensten in DB Services, hierna: ERTV DB Services ) van 16 december 2003, in het bijzonder 4 Entgelttarifvertrag für die Arbeitnehmer und Auszubildenden der DB Services Nord GmbH (collectieve loonovereenkomst voor werknemers en werknemers in opleiding van DB Services Nord GmbH, hierna: ETV DB Services Nord ) van 16 december 2004 Rahmentarifvertrag für die gewerblichen Beschäftigten in der Gebäudereinigung (collectieve kaderarbeidsovereenkomst voor de industriële werknemers tewerkgesteld in de sector gebouwenreiniging, hierna: RTV Gebäudereinigung ) van 4 oktober 2003 Lohntarifvertrag für die gewerblich Beschäftigten in der Gebäudereinigung (collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het loon voor de industriële werknemers tewerkgesteld in de sector gebouwenreiniging, hierna: LohnTV Gebäudereinigung 2004 ) van 4 oktober 2003, in het bijzonder 2 Tarifvertrag zur Regelung der Mindestlöhne für gewerbliche Arbeitnehmer in der Gebäudereinigung im Gebiet der Bundesrepublik Deutschland (collectieve arbeidsovereenkomst tot regeling van de minimumlonen voor de industriële werknemers in de sector gebouwenreiniging in de Bondsrepubliek Duitsland, hierna: TV Mindestlohn Gebäudereinigung ) van 9 oktober 2007 Verordnung des Bundesministeriums für Arbeit und Soziales über zwingende Arbeitsbedingungen im Gebäudereinigerhandwerk (Besluit van het federale Ministerie voor Arbeid en Sociale zaken betreffende dwingende arbeidsvoorwaarden in de sector van het handmatig reinigen van gebouwen) van 27 februari 2008 3

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-522/12 Fünftes Vermögensbildungsgesetz (vijfde wet betreffende de opbouw van vermogens), in het bijzonder 2, 4, lid 2, 5, lid 2, 6, lid 3, 7, lid 3 en 8, lid 2 Korte uiteenzetting van de feiten en procesverloop in het hoofdgeding 1 Verzoeker werkt sedert 1 januari 2004 bij verweerder als schoonmaker van loodsen. Zijn arbeidsovereenkomst valt binnen de werkingssfeer van meerdere collectieve arbeidsovereenkomsten. 2 Verzoeker wordt overeenkomstig de ETV DB Services Nord betaald. Voor het tijdvak tot en met 31 maart 2008 voorzag deze collectieve arbeidsovereenkomst in een uurloon voor verzoeker van 7,56 EUR, en voor het tijdvak vanaf 1 april 2008 in een uurloon van 7,90 EUR. Daarnaast werd maandelijks 13,29 EUR spaarloon toegekend. Bovendien ontving verzoeker twee eenmalige betalingen: de eerste keer 600 EUR in augustus 2007 als verhoging van de deelname in de bedrijfsresultaten, en de tweede keer 150 EUR in januari 2008 als conjunctuurbepaalde uitzonderlijke betaling. De verhoging van het uurloon vanaf 1 april 2008 en de beide eenmalige betalingen hadden tot gevolg dat verzoekers maandloon tot in totaal 1 500 EUR bruto is verhoogd. 3 Tegelijkertijd valt verzoekers arbeidsovereenkomst binnen de werkingssfeer van de algemeenverbindendverklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten voor de sector gebouwenreiniging. De tot en met 29 februari 2008 geldende LohnTV Gebäudereinigung 2004 voorzag voor arbeid zoals die van verzoeker in een uurloon van 7,87 EUR. Met ingang van 1 maart 2008 was op verzoekers arbeidsovereenkomst het TV Mindestlohn Gebäudereinigung van toepassing, dat bepaalde dat het uurloon voor arbeid zoals die van verzoeker 8,15 EUR bedroeg. 4 Verzoeker heeft in wezen aangevoerd dat verweerder zijn loon voor het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 niet overeenkomstig het in het ETV DB Services Nord bepaalde uurloon (7,56 respectievelijk 7,90 EUR), maar overeenkomstig het in de collectieve arbeidsovereenkomsten voor de sector gebouwenreiniging bepaalde uurloon (7,87 respectievelijk 8,15 EUR) had moeten berekenen en betalen. Voornaamste argumenten van partijen in het hoofdgeding 5 Volgens verzoeker mogen de door verweerder gedurende het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 verrichte bijkomende prestaties, in het bijzonder het spaarloon en de eenmalige betalingen, niet tot het uurloon worden gerekend dat overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomsten van de sector gebouwenreiniging dient te worden betaald. 4

ISBIR 6 Volgens verweerder vallen de door hem verrichte bijkomende prestaties onder zijn verplichting tot het betalen van het in de collectieve arbeidsovereenkomsten van de sector gebouwenreiniging bepaalde uurloon. Aldus heeft hij uiteindelijk reeds meer betaald dan hij overeenkomstig deze collectieve arbeidsovereenkomsten diende te betalen. Korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing 7 Het is juist dat dit verzoek om een prejudiciële beslissing slechts een zuiver interne situatie betreft. De uitlegging van het begrip minimumloon in richtlijn 96/71/EG zou echter doorslaggevend zijn voor de beslechting van het geschil indien in een dergelijke situatie een buitenlandse ter beschikking stellende werkgever zou zijn betrokken. Tegen deze achtergrond stelt het Bundesarbeitsgericht vast dat het volgens de door het Hof in zijn arresten van 17 juli 1997, Leur Bloem (C-28/95, Jurispr. 1997, blz. I-4161) en 20 mei 2010, Zwijnenburg (C-352/08, Jurispr. 2010, blz. I-4303) vermelde voorwaarden het Hof weliswaar niet om een prejudiciële beslissing hoeft te verzoeken, maar dat een dergelijk verzoek wel ontvankelijk is. Prejudiciële vragen 8 Voor de beslechting van het geding is het van belang in hoeverre prestaties op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst, die door verweerder zijn verricht en die weliswaar niet rechtstreeks het uurloon betreffen maar niettemin in het kader van de arbeidsverhouding aan verzoeker zijn toegekend, moeten worden beschouwd als prestaties die onder het overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomsten verplicht te betalen minimumloon vallen. 9 Werkgeversprestaties zijn volgens de rechtspraak van het Bundesarbeitsgericht slechts verplichtingen (op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst) indien er sprake is van een functionele gelijkwaardigheid van de prestaties. Aldus moet een prestatie als een verplichting van de werkgever worden beschouwd indien die prestatie volgens haar doelstelling als tegenprestatie dient voor een bepaalde werknemersprestatie of voor een deel daarvan en (op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst) verplicht is. Volgens het Bundesarbeitsgericht vallen daaronder alle werkgeversprestaties die deel uitmaken van het loon en aldus de concrete tegenprestatie van de werkgever vormen voor die arbeidsprestatie van de werknemer die met het minimumloon moeten worden vergoed. Dit betekent volgens het Bundesarbeitsgericht niet noodzakelijk dat deze prestaties altijd op uurbasis moeten worden berekend. 10 In zijn arrest van 14 april 2005 in de niet-nakomingsprocedure Commissie tegen Bondsrepubliek Duitsland (Commissie/Duitsland, C-341/02, Jurispr. 2005, blz. I-2733), heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat er sprake is van een 5

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-522/12 schending van artikel 3 van richtlijn 96/71/EG, indien de door buitenlandse werkgevers betaalde toeslagen en bijslagen die de verhouding tussen de prestatie van de werknemer en de daarvoor ontvangen tegenprestatie niet wijzigen, niet als bestanddelen van het minimumloon worden erkend. In dit arrest heeft het Hof van Justitie de zienswijze bevestigd dat de uitkeringen voor een dertiende en een veertiende maand als bestanddelen van het minimumloon moeten worden erkend voor zover zij tijdens de terbeschikkingstelling van de werknemer pro rato, daadwerkelijk en onherroepelijk worden betaald en hem op de vastgestelde betaaldatum ter beschikking worden gesteld (zie punten 31 en 32 van het arrest). Gelet op de onderhavige prejudiciële vraag moet uit deze beslissing van het Hof van Justitie in elk geval worden afgeleid dat betalingen of bijslagen die de verhouding tussen de prestatie van de werknemer en de daarvoor door hem ontvangen tegenprestatie niet wijzigen, als onderdelen van het minimumloon moeten worden erkend (zie arrest Commissie/Duitsland, punt 43). 11 Voorts verwijst het Bundesarbeitsgericht naar arresten van het Hof van Justitie betreffende de doorbetaling van het loon waarin de vraag centraal stond welke bestanddelen ervan of welke toeslagen daaronder vielen (arresten van 1 juli 2010, Gassmayr, C-194/08, Jurispr. 2010, blz. I-06281; Parviainen, C-471/08, Jurispr. 2010, blz. I-06533 en 15 september 2011, Williams, C-155/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). In deze arresten heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het recht op doorbetaling niet enkel het basisloon betrof, maar ook die loonsbestanddelen die onlosmakelijk zijn verbonden met de taken die de werknemer volgens zijn arbeidsovereenkomst moet uitvoeren en die door een totaal loonbedrag waarin deze bestanddelen zijn meegerekend worden vergoed, evenals die bestanddelen die met zijn persoonlijke of beroepsstatus zijn verbonden (arresten Gassmayr, punten 65 en 72, Parviainen, punten 60 en 61, en Williams, punten 24 en 25). Volgens het Hof van Justitie is daarbij het intrinsiek verband tussen de verschillende componenten van het globale loon van de werknemer en de uitvoering van de taken die hem zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst van belang (arrest Williams, punt 26). Eerste prejudiciële vraag 12 In de onderhavige zaak bestaat er voor verzoeker in ieder geval gedeeltelijk een aanspraak, indien de door verweerder in augustus 2007 en januari 2008 verrichte eenmalige betalingen niet als bestanddelen van het recht op het minimumloon moeten worden beschouwd. Of dit zo is, hangt ervan af hoe deze eenmalige betalingen, rekening houdend met de tegenprestatie van de werknemer, moeten worden gekwalificeerd. 13 Bij Duitse loononderhandelingen wordt over collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende het loon vaak pas opnieuw onderhandeld nadat zij zijn afgelopen, waarbij een procentuele loonsverhoging wordt afgesproken die ingaat op een tijdstip na het aflopen van de vorige collectieve arbeidsovereenkomst. Voor het tijdvak tussen het aflopen van de oude en de inwerkingtreding van de nieuwe 6

ISBIR collectieve arbeidsovereenkomst worden vaak forfaitaire, eenvormig vaste betalingen afgesproken. Ook dergelijke eenmalige betalingen moeten volgens het Bundesarbeitsgericht, voor zover de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst daarmee een loonsverhoging in de relatie tussen arbeid en loon beoogden, als bestanddelen van het loon worden beschouwd. 14 In casu vormen de in de collectieve arbeidsovereenkomsten afgesproken en door verweerder verrichte eenmalige betalingen dergelijke forfaitaire bedragen, die moeten worden beschouwd als eenmalige vaste loonsverhogingen voor een bepaald tijdvak en dus rechtstreeks als tegenprestatie voor de door de werknemer te verrichten arbeid. 15 De eerste prejudiciële vraag betreft de vraag of deze zienswijze verenigbaar is met het Unierecht. Dit is niet vanzelfsprekend, aangezien het Hof van Justitie in het arrest van 14 april 2005, Commissie/Duitsland, met instemming heeft verwezen naar de afspraak tussen de gedingvoerende partijen (Commissie en Bondsrepubliek Duitsland) om de uitkeringen voor een dertiende en een veertiende maand als bestanddelen van het minimumloon te erkennen, mits zij in een in die zaak algemeen behandeld geval van terbeschikkingstelling regelmatig, pro rato, daadwerkelijk en onherroepelijk worden betaald gedurende het tijdvak waarin de werknemer in Duitsland ter beschikking is gesteld en op de vastgestelde betaaldatum aan hem worden betaald (punt 31). Voor zover het Hof van Justitie van oordeel is dat een pro rato betaling op de respectieve betaaldata van het minimumloon een voorwaarde vormt om een prestatie als bestanddeel van het minimumloon te kunnen aanmerken, rijst de vraag of die voorwaarde in de onderhavige zaak is vervuld, aangezien het forfaitaire bedrag voor het tijdvak van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 pas bij het maandloon voor augustus 2007, dus op het einde van deze maand, was verschuldigd en werd betaald. Voorts rijst de vraag of de betaling zelf pro rato dient te gebeuren dan wel of zij in de onderhavige zaak in ieder geval voor de maanden september tot en met december 2007 ook volledig vooraf kan geschieden, maar kan worden geacht naar verhouding een bestanddeel te zijn van het voor elk van die maanden verschuldigde minimumloon, wat volgens het Bundesarbeitsgericht vanuit het oogpunt van de nationale rechtspraak de correcte zienswijze is. 16 Anderzijds heeft het Hof van Justitie elders in dat arrest verwezen naar het overeenstemmende standpunt van de partijen dat andere dan op uurbasis berekende vaste bedragen, niet als bestanddelen van het minimumloon in aanmerking moeten worden genomen. Het is het brutoloon dat in aanmerking moet worden genomen (punt 29). Ook hier heeft het Hof van Justitie geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen. Volgens het Bundesarbeitsgericht kunnen prestaties, die niet op uurbasis maar als maandelijks te betalen loon worden berekend, als tegenprestatie voor de normale activiteit van de werknemer in ieder geval volgens het nationale recht worden beschouwd als behorend tot het minimumloon waar de werknemer recht op heeft. Volgens het 7

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-522/12 Bundesarbeitsgericht geldt dat ook omgekeerd: indien de algemeenverbindendverklaarde collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt dat het minimumloon het maandloon is, moeten ook de werkgeversprestaties die op grond van een afspraak over het uurloon aan de werknemer worden betaald, als bestanddelen van het minimumloon worden beschouwd. Tweede prejudiciële vraag 17 In de onderhavige zaak bestaat er voor verzoeker in ieder geval gedeeltelijk een aanspraak, indien het door verweerder betaalde spaarloon van maandelijks 13,29 EUR niet als bestanddeel van het minimumloon moet worden beschouwd. 18 Het spaarloon dient wezenlijk andere doelstellingen dan de rechtstreekse tegenprestatie voor de door de werknemer verrichte arbeid. Het beoogt de vermogensopbouw van werknemers op lange termijn en dient net vanwege de ondersteuning door de overheid sociaalpolitieke doelstellingen. Om die reden is het spaarloon vanuit het oogpunt van het nationale recht niet functioneel gelijkwaardig met het door de werkgever te betalen minimumloon. 19 De tweede prejudiciële vraag betreft de vraag of deze zienswijze verenigbaar is met het Unierecht. Ook in dit verband moet worden verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 14 april 2005, Commissie/Duitsland. Daaruit valt niet af te leiden of ook het Hof van Justitie van oordeel is dat een criterium als dat van de functionele equivalentie tussen de werkelijke prestatie en het verschuldigde minimumloon relevant is. In dit arrest heeft het Hof van Justitie echter opgemerkt dat toeslagen en bijslagen die de verhouding tussen de prestatie van de werknemer en de tegenprestatie die hij daarvoor ontvangt niet wijzigen, niet als bestanddelen van het minimumloon moeten worden erkend (arrest Commissie/Duitsland, punt 43). Volgens het Bundesarbeitsgericht lijkt dit in ieder geval niet uit te sluiten dat het Hof van Justitie van oordeel is dat een betaling door de werkgever, die niet wegens een afzonderlijke prestatie van de werknemer bijvoorbeeld voor arbeid onder bijzonder zware omstandigheden wordt verricht, minstens in beginsel reeds kan worden geacht een bestanddeel te vormen van het minimumloon in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, sub c, van richtlijn 96/71/EG. Het spaarloon, dat grotendeels losstaat van de arbeidsprestatie en de daarvoor overeengekomen vergoeding en ook wat de hoogte ervan betreft voor alle werknemers eenvormig door de werkgever wordt betaald, brengt geen wijziging teweeg in de verhouding tussen de prestatie van de werknemer en de tegenprestatie van de werkgever in de hierboven vermelde zin. 20 Volgens het Bundesarbeitsgericht is het daarom volstrekt niet zeker dat het Hof van Justitie van oordeel is dat de uitlegging van het begrip minimumloon in de zin van artikel 3, lid 1, eerste alinea, sub c, van richtlijn 96/71/EG en de inaanmerkingneming van prestaties als bestanddeel van het minimumloon vereisen dat de doelstelling van elke verrichte prestatie bijvoorbeeld in de zin van een functionele gelijkwaardigheid in aanmerking wordt genomen. Bij een 8

ISBIR bevestigend antwoord op deze vraag zou immers ook het Unierecht eraan in de weg staan dat het spaarloon als bestanddeel van het minimumloon wordt beschouwd. 21 Het Hof van Justitie heeft deze vraag voor zover bekend nog niet uitdrukkelijk behandeld. Deze vraag kwam terloops ter sprake in een andere nietnakomingsprocedure Commissie/Duitsland (arrest van 18 juli 2007, Commissie/Duitsland, C-490/04, Jurispr. 2007, I-6095), die ging over een mogelijke dubbelbelasting van buitenlandse werkgevers bij de berekening van het minimumloon. In die zaak had de Duitse regering onder meer het door het Bundesarbeitsgericht in vaste rechtspraak gebruikte beginsel van de gunstigere regeling aangevoerd, volgens hetwelk bij een onverenigbaarheid tussen de bepalingen van de individuele arbeidsovereenkomst en bepalingen uit collectieve overeenkomsten de voor de werknemer gunstigste regeling moet worden toegepast. Daarbij moeten de onderling met elkaar verbonden onderdelen van de regelingen in de collectieve en de individuele arbeidsovereenkomsten met elkaar worden vergeleken. Bepalend bij een vergelijking van de verschillende regelingen is of deze functioneel gelijkwaardig zijn, namelijk of zij dezelfde tegenprestatie opleveren. Het Hof van Justitie heeft voor wat dit punt betreft de tegen de Bondsrepubliek Duitsland aanhangig gemaakte zaak niet-ontvankelijk verklaard en deze vraag niet beantwoord. In zijn arrest heeft het Hof echter in herinnering gebracht dat de strekking van nationale bepalingen moet worden beoordeeld met inachtneming van de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties daaraan geven. Dienaangaande waren er geen argumenten waarmee had kunnen worden aangetoond dat de in deze procedure bestreden 1, lid 3, AEntG in de praktijk niet in overeenstemming met het gemeenschapsrecht was uitgelegd (arrest van 18 juli 2007, Commissie/Duitsland, punten 49 en 50). Volgens het Bundesarbeitsgericht toont dit aan dat het Hof van Justitie in dat verband kennis heeft genomen van de rechtspraak van het Bundesarbeitsgericht betreffende de functionele gelijkwaardigheid en de gunstigere regeling en die niet heeft afgekeurd. 22 Voorts rijst de vraag of, en in voorkomend geval hoe, rekening moet worden gehouden met de door de Commissie en de Duitse regering verdedigde gemeenschappelijke zienswijze dat forfaitaire bedragen, die niet op uurbasis worden berekend, niet als bestanddelen van het minimumloon mogen worden beschouwd en daardoor unierechtelijk van belang kan zijn voor de beantwoording van de tweede prejudiciële vraag. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 14 april 2005 de gemeenschappelijke zienswijze in deze zaak aangehaald zonder ze uitdrukkelijk te volgen. Dat het Bundesarbeitsgericht bij het spaarloon onafhankelijk van de berekeningswijze ervan in de eerste plaats belang hecht aan het doel van de prestatie en het daarom niet als onderdeel van het minimumloon beschouwt, is hierboven uiteengezet. 9