Handleiding Wintertellingen T.M.C. van Nus Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief Maart 2006
Inhoud 1. Inleiding 2 1.1 Doelstellingen 2 2. Onderzoeksgebieden 3 3. Over Faunaranden en Natuurbraak 4 4. Werkwijze voor de wintertelling 5 4.1 Wanneer op pad? 6 4.2 In het veld 6 4.3 Welke soorten? 6 4.4 De veldkaart 7 5. Werkwijze voor de transect-telling 9 5.1 Transecten 9 5.2 Welke soorten? 10 5.3 Transecten op de veldkaart 10 6. Aandachtspunten tijdens het veldwerk 11 7. Adressen 11 Bijlage: Afkortingen vogelnamen 12 Afbeelding omslag: Torenvalk in de Carel Coenraadpolder (Foto: Hans Hut). Handleiding Wintertellingen Maart 2006 1
1. Inleiding Inmiddels is er vrij veel bekend over de vruchtbare relatie tussen natuurbeschermingsmaatregelen als faunaranden en natuurbraak en hun gebruikers in de broedtijd. Het wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van het Agrarisch Natuurbeheer (waar deze maatregelen uit voortkomen) beperkt zich echter voornamelijk tot de zomermaanden. Het veldwerk van de Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief beslaat dan ook voornamelijk de warmere maanden van het jaar. De Groningse polders liggen er in de koudere maanden van het jaar zeker niet verlaten bij. Naast standvogels als Buizerd en Torenvalk, zijn het nu ook de Blauwe Kiekendieven die over de akkers zweven. Hier en daar duikt er een Ruigpootbuizerd op en ook het Smelleken scheert soms langs. De zomergasten hebben in korte tijd plaatsgemaakt voor overwinterende soorten. Wat is in de koudere maanden van het jaar nu de betekenis van het Groningse polderlandschap voor roofvogels? Wat is in deze periode de waarde van natuurbeschermingsmaatregelen als faunaranden en natuurbraak? Met deze vragen in het hoofd is er in het vroege voorjaar van 2005 begonnen met het inventariseren ( tellen ) in een aantal akkerbouwgebieden verspreid door de provincie en één gebied vlak over de grens in Duitsland. Binnen deze wintertellingen worden, naast het in kaart brengen van alle roofvogels, overige muizeneters en de zoogdiersoorten Haas en Ree, ook de effecten van faunaranden, natuurbraak en enkele landbouwgewassen, door middel van inventarisaties onderzocht. Deze handleiding is geschreven om het veldwerk van de wintertellingen op een gestandaardiseerde wijze te laten verlopen. Zij bevat de werkwijze voor het veldwerk van zowel de wintertellingen (hoofdstuk 4) als voor het onderzoek naar de waarde van het Agrarisch Natuurbeheer (de transect-tellingen, hoofdstuk 5) zoals dat binnen de wintertellingen wordt verricht. 1.1 Doelstellingen Het veldwerk zoals dat in deze handleiding staat beschreven kent drie doelstellingen: A): Inzicht krijgen in de aantallen en het voorkomen van roofvogels, andere muizeneters en de zoogdieren Haas en Ree, in de akkerbouwgebieden van de Provincie Groningen, buiten de broedtijd; B): Informatie verzamelen ten behoeve van de effectmeting van het Agrarisch Natuurbeheer buiten de zomermaanden; C): Het uitvoeren van leuk en gedegen veldwerk, buiten de broedtijd om. Altijd beter dan de hele winter binnen zitten, want er valt in deze periode buiten namelijk nog genoeg te beleven! Handleiding Wintertellingen Maart 2006 2
2. Onderzoeksgebieden De wintertellingen worden in negen gebieden verricht. Acht hiervan liggen verspreid binnen de provincie Groningen. Eén ligt direct over de Duitse grens aan de Dollard. De onderzoeksgebieden bevinden zich allemaal op locaties waar de maatregelen vanuit het Agrarisch Natuurbeheer zijn geconcentreerd (afbeelding 1). In oppervlakte verschillen deze gebieden van elkaar (minimaal 8 tot maximaal 26 km2). De gebiedsgrenzen worden veelal gevormd door wegen, dorpskernen en bebouwingslinten. Van de onderzoeksgebieden bevindt zich het merendeel op zeeklei. De gebieden in het zuidoosten van de provincie liggen op zandgrond. Het grondgebruik wordt in alle onderzoeksgebieden gedomineerd door de akkerbouw. Er wordt hier voornamelijk tarwe, suikerbiet en in mindere mate maïs verbouwd. Binnen een aantal onderzoeksgebieden liggen ook kunstweiden, veelal gebruikt door enkele veebedrijven. Alle gebieden worden doorsneden door verschillende watergangen veelal in de vorm van sloten, wijken en kanalen. De infrastructuur wordt vooral gevormd door wegen en (vaak doodlopende) ruilverkavelingweggetjes. Spp Wwd Ccp Rhl Mdn Drb Zdw Blh Afbeelding. 1: Ligging van de onderzoeksgebieden binnen de provincie Groningen Pkl Toelichting op de onderzoeksgebieden: Ccp: Carel Coenraad- en Reiderwolderpolder Drb: Drieborg - Ganzedijk Blh: Blijham - Oudeschans Mdn: Meeden Zdw: Zuidwending Spp: Spijksterpomp Wwd: Weiwerd - Termunterzijldiep Rhl: Rheiderland (Duitsland) Pkl: Pekela's - Alteveer N Handleiding Wintertellingen Maart 2006 3
3. Over Faunaranden en Natuurbraak Eind jaren 80 leek het erop dat de akkerbouwgebieden in Groningen door intensivering nog nauwelijks ruimte boden aan de natuur. Voormalig landbouwcommissaris McSharry creëerde met zijn plan voor een regeling tot verplichte braaklegging (om zo een overproductie van graan tegen te gaan) plotseling nieuwe kansen voor tal van bedreigde diersoorten, welke in ons land in hun voortbestaan afhankelijk zijn van een natuurlijk cultuurlandschap. Inmiddels heeft deze braaklegregeling vanuit het ministerie van LNV navolging gekregen in de vorm van enkele subsidieregelingen. Dit ministerie verzorgt door middel van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN, een onderdeel van het Programma Beheer ) een beperkt aantal regelingen (beheerpakketten) om akkerbouwers hun steentje te laten bijdragen aan het Agrarisch Natuurbeheer. Op een aantal plaatsen binnen de akkerbouwgebieden van de provincie Groningen bevinden zich inmiddels gesubsidieerde faunaranden en natuurbraakpercelen. Faunaranden Op het akkerland zijn langs perceelranden stroken met een breedte van 10 tot 15 meter ingezaaid met een mengsel van bloemen en grassen, dat aantrekkelijk is voor veel diersoorten. Deze stroken (de faunaranden) worden veel minder intensief beheerd dan het aangrenzende perceel waar de gewassen verbouwd worden (afbeelding 2). Door middel van een subsidie wordt in feite een verminderde gewasopbrengst gecompenseerd. Afbeelding 2: Faunarand in de Duitse Landschafts Polder. Door de hoge vegetatie biedt de rand dekking aan veel diersoorten. Zo werd hier in 2005 een broedgeval van Kwartel vastgesteld (Foto: Tim van Nus). Handleiding Wintertellingen Maart 2006 4
Natuurbraak Naast een bestaande braaklegregeling trekt de overheid subsidies voor natuurbraak. De achterliggende gedachte hierbij is om binnen de bestaande braakpercelen meer rekening te houden met de mogelijkheden voor flora en fauna. Door de natuurbraakbijdrage kan de akkerbouwer percelen inzaaien met speciale mengsels. De soorten die in deze mengsels zijn opgenomen verhogen niet alleen de natuurwaarde van het perceel, ze verfraaien ook het akkerlandschap. Door soorten als mosterdzaad, luzerne en bladrammenas in te zaaien, kan ook nog eens aan structuurverbetering van de bodem worden gedaan. Veldleeuwerik, Patrijs, Kwartel, Haas en Grauwe Kiekendief, zijn slechts enkele van de vele diersoorten die veel profijt lijken te hebben van deze natuurbeschermingsmaatregelen. Zij gebruiken de faunaranden en natuurbraakpercelen als broedplaats, schuilplaats, of zoeken er hun voedsel. Op deze wijze biedt het veranderde akkerland voor hen betere bestaansmogelijkheden. Inmiddels lijkt het erop dat Agrarisch Natuurbeheer in Groningen onder de akkerbouwers bijzonder populair is geworden. Het aantal aanvragen voor de subsidieregeling Faunaranden oversteeg zelfs het maximaal aantal mogelijke gesubsidieerde randen. In totaal ligt er op dit moment binnen de provincie Groningen ongeveer 717 kilometer faunarand met een totale oppervlakte van meer dan 750 hectare. Afbeelding 3: Het Ree is één van de soorten die profiteren van de door faunaranden ontstane dekking (Foto: Hans Hut). Handleiding Wintertellingen Maart 2006 5
4. Werkwijze voor de wintertelling 4.1 Wanneer op pad? De wintertellingen worden tenminste vier keer per jaar verricht, verspreid over de maanden augustus, oktober, januari en maart. Ieder onderzoeksgebied dient binnen een dag geteld te worden. Men kan het beste hiermee in de vroege ochtend (ongeveer een uur na zonsopgang) beginnen, omdat de soorten dan het meest actief zijn. Bovendien kan er zo gemakkelijker op weersinvloeden worden ingespeeld. De meeste diersoorten beperken hun activiteiten tijdens periodes met slecht weer tot een minimum. Een bui wordt vaak in stilte uitgezeten, iets wat de registratiekans aanzienlijk verkleint. Voer daarom ook geen tellingen uit tijdens harde regen, sneeuwval en mist. Indien een telling door omstandigheden halverwege gestaakt moet worden (door bijvoorbeeld slecht weer), dient de gehele telling op een andere dag opnieuw verricht te worden. 4.2 In het veld De tellingen kunnen per auto of met de fiets worden verricht. Wanneer van de auto gebruik wordt gemaakt kan het onderzoeksgebied (waar de situatie het toelaat) met een snelheid van 15-40 km per uur doorkruist worden. De telling dient dan door tenminste twee personen te worden verricht (een chauffeur en een teller). De persoon die telt neemt ook de veldkaart voor zijn/haar rekening. Per fiets kan de telling door één persoon worden verricht. Voor de onderzoeksgebieden zijn er geen vaste routes opgesteld. Er kan gebruik worden gemaakt van het openbare wegennet, inclusief de kleinere ruilverkavelingweggetjes. Enige gebiedskennis is hiervoor wel vereist. Er wordt aanbevolen het onderzoeksgebied van één kant naar de andere onder handen te nemen. Op deze wijze wordt de mogelijkheid van dubbeltellingen verkleind. Het is noodzakelijk om op enkele plaatsen met een weids uitzicht over delen van het onderzoeksgebied, ongeveer vijf tot tien minuten stil te gaan staan om naar de soorten te speuren. Door het inlassen van een aantal van deze punttellingen wordt de registratiekans aanzienlijk vergroot, omdat ook onopvallende individuen kunnen worden gevonden en worden gekarteerd. Bij elke ronde moet zoveel mogelijk van dezelfde telpunten gebruik worden gemaakt. Binnen de onderzoeksgebieden bevinden zich enkele transecten (hfst. 5.1) ten behoeve van het onderzoek naar de effecten van Agrarisch Natuurbeheer. Deze transecten moeten lopend worden afgelegd. Een ideaal moment om af en toe ook de omgeving af te speuren naar soorten welke binnen de wintertelling vallen. 4.3 Welke soorten? Binnen de wintertelling wordt er gekeken naar roofvogels, overige muizeneters en de zoogdieren Haas en Ree. In feite moeten alle individuen binnen de onderzoeksgebieden worden geteld. Dit is bij roofvogels redelijk haalbaar omdat deze er in het open polderlandschap een relatief opvallende levenswijze op na houden. Ook reigerachtigen (overige muizeneters) zijn in het veld gemakkelijk waar te nemen. Lastiger is het bij een aantal Handleiding Wintertellingen Maart 2006 6
andere muizenetende soorten, zoals uilen, die zich moeilijk laten vinden. Hetzelfde geldt voor marterachtigen en de Vos. Binnen de tellingen volstaan hierbij de toevallige waarnemingen van deze soorten. Hazen en Reeën laten zich in het veld gemakkelijker waarnemen. Echter, de waargenomen aantallen zullen ongetwijfeld lager liggen dan het werkelijke aantal individuen dat zich in het gebied bevindt, omdat vele zich schuilhouden in hoge begroeiing. In dit geval geeft het aantal waargenomen individuen toch een indicatie voor het voorkomen van de soort. 4.4 De veldkaart Bij deze handleiding wordt kaartmateriaal geleverd dat speciaal is opgesteld ten behoeve van de inventarisatie. Elke veldkaart is afgedrukt op A4-formaat. Er wordt aanbevolen dit origineel voorafgaand aan de inventarisaties te kopiëren en te vergroten tot een veldkaart op A3-formaat. Dit vergroot de overzichtelijkheid aanzienlijk. Voor elke inventarisatieronde dient een nieuwe kaart gebruikt te worden. Waarnemingen van betreffende soorten moeten op een gestandaardiseerde wijze op deze kaarten te worden ingetekend (afbeelding 4, pagina 8): Onderstaand staan de symbolen aangegeven waarmee de exacte locatie, van de in te tekenen soort, op de veldkaart dient te worden aangeduid: Stip: Een stip wordt gebruikt bij alle zittende/biddende vogelsoorten en overige diersoorten; Stippellijn met pijl: Een stippellijn voorzien van pijl die de vliegrichting aangeeft, wordt gebruikt bij een vliegend jagende roofvogel, zoals een kiekendief, Sperwer, Havik, etc.; Ononderbroken lijn met pijl: Een lijn met pijl wordt gebruikt in het geval van een vliegende of zwevende vogelsoort die een duidelijke binding heeft met het onderzoeksgebied. Let op! Overtrekkende roofvogels dienen op aparte wijze te worden genoteerd, door bij het intekenen van de soort trek te noteren. Soms is dit lastig omdat trekgedrag niet bij elke vogelwaarneming altijd even duidelijk is af te zien. Om de gegevens gemakkelijk te kunnen verwerken, wordt op de veldkaart bij een aantal veel voorkomende vogelsoorten binnen de onderzoeksgebieden, gebruik gemaakt van symbolen en afkortingen van de soortnaam (zie bijlage). Voor de overige diersoorten hoeven geen afkortingen te worden gebruikt. Wanneer men groepjes van een betreffende soort wil intekenen, is het voldoende dit met één enkel symbool aan te geven en achter de soortnaam het aantal individuen te vermelden. Handleiding Wintertellingen Maart 2006 7
Bijvoorbeeld: BLR 5 (Groepje van 5 foeragerende Blauwe Reigers) Wanneer van een waargenomen roofvogel ook het geslacht en de leeftijd kan worden afgezien, verdient dit een vermelding op de veldkaart. In dit geval kan er worden gekozen uit M voor een mannetje, en V voor een vrouwtje. De notatie van de leeftijd gebeurt door gebruikmaking van J (juveniele vogel) of A (adulte/volwassen vogel). Indien de leeftijd in jaren bekend is kan ervoor gekozen worden om dit achter het geslacht te noteren: 1 KJ (voor een vogel in het eerste kalenderjaar), 2 KJ (voor een vogel in het tweede kalenderjaar), etc. Blijft de precieze leeftijd onbekend dan dient men een? bij deze waarneming in te tekenen. Enkele voorbeelden: BLK M 2KJ (Jagend mannetje Blauwe Kiekendief in zijn 2 e kalenderjaar) Sv M A (Zittend volwassen mannetje Slechtvalk) Vergeet ook niet de informatie in het omkaderde gedeelte op de veldkaart in te vullen. Het gaat hierbij om de namen van de waarnemer(s), weersomstandigheden, de datum en de start- en eindtijd van de telling. Na de tellingen dienen de veldkaarten voor verdere verwerking te worden ingeleverd bij de coördinatoren van deze telling (voor adressen zie hoofdstuk 7). Afbeelding 4: Detail uit een, voor een wintertelling, ingevulde veldkaart van het onderzoeksgebied Drieborg Ganzendijk. De stippellijn geeft de route van transect II weer (hoofdstuk 5.1). De gestreepte lijn geeft de grens van het onderzoeksgebied weer. Handleiding Wintertellingen Maart 2006 8
5. Werkwijze voor de transect-tellingen Tijdens de wintertellingen wordt door middel van een steekproef ook de betekenis van enkele beheersmaatregelen vanuit het Agrarisch Natuurbeheer onderzocht. Door het verrichten van zogenaamde transect-tellingen binnen dezelfde onderzoeksgebieden van de wintertellingen, wordt inzicht geboden in de effectiviteit van faunaranden en natuurbraak. 5.1 Transecten Binnen elk onderzoeksgebied bevinden zich twee tot drie transecten. Dit zijn in feite korte wandelroutes welke lopen langs percelen met faunavoorzieningen als faunaranden en natuurbraak, én percelen zonder speciale maatregelen. Transecten zijn onderverdeeld in transectdelen met elk een eigen beheersvorm en vegetatietype. Transectdelen kunnen enerzijds bestaan uit een faunarand of stuk natuurbraak, en anderzijds uit een bewerkt deel van een akker. - In het eerste geval wordt het te inventariseren oppervlak bepaald door de grootte van de faunavoorziening. Alleen de soorten die hierbinnen zijn gezien worden geteld (zie hoofdstuk 5.2). - In het tweede geval, waarbij in feite een deel van de bestaande akker wordt onderzocht, houdt men in gedachte een breedte aan van 12,5 meter (de breedte van een gemiddelde faunarand), gemeten vanaf de bestaande akkerrand, waarbinnen het te inventariseren oppervlak zich bevindt (afbeelding 5). 12.5 meter Afbeelding 5: Wanneer er transectdelen worden geteld die geen faunavoorzieningen bevatten (zoals dit transectdeel van transect II in de Reiderwolderpolder), dient men in gedachten de breedte van een gemiddelde faunarand aan te houden (12.5 meter). Enkel de soorten die zich binnen dit virtuele vlak bevinden dienen geteld te worden. Soorten die zich in het aanliggende schouwpad bevinden hoeven ook niet genoteerd te worden (Foto: Tim van Nus). Handleiding Wintertellingen Maart 2006 9
5.2 Welke soorten? Binnen dit onderzoek zijn waarnemingen van de volgende diergroepen relevant: - Vogels (alle soorten); - Zoogdieren (alle soorten); - Amfibieën (alle soorten); - Insecten (opvallende soorten als vlinders, libellen, grotere keversoorten). In de praktijk zullen voornamelijk vogels en zoogdieren geteld worden. In de koudere maanden van het jaar laten amfibieën en insecten zich zelden zien. Er mogen alleen individuen geteld worden welke een duidelijke binding hebben met een transectdeel. In de meeste gevallen zijn dit dieren die in transectdelen verblijven, zoals een Haas die zich in de vegetatie schuilhoudt, of een Veldleeuwerik die er uit opvliegt. Maar het kan ook gaan om een Torenvalk die boven een transectdeel staat te bidden, of een Blauwe Kiekendief die een jachtvlucht over het transectdeel maakt. Vliegen dezelfde Torenvalk en Blauwe Kiekendief enkel over het transectdeel heen zonder er aandacht aan te schenken, dan dienen deze niet binnen de transect-telling opgenomen te worden. 5.3 Transecten op de veldkaart Op de veldkaarten van de wintertelling zijn de betreffende transecten uitvergroot. Pijlen geven de aanbevolen looproute weer. Transectdelen zonder faunavoorziening zijn voorzien van een stippellijn. Soorten moeten duidelijk bij het betreffende transectdeel worden ingetekend. Hierbij worden dezelfde afkortingen gebruikt als bij de wintertelling (bijlage 1.). Van de overige soorten kan de naam voluit geschreven worden (afbeelding 6). Let er goed op dat soorten die binnen de transectdelen worden gezien, en tegelijk voor de wintertelling van belang zijn, ook alsnog op de hoofdkaart van de wintertelling worden ingetekend. Afbeelding 6: Ingevuld transect (I) uit het onderzoeksgebied Drieborg Ganzendijk. De gesloten vakken geven de faunaranden weer. De vakken voorzien van stippellijnen bestaan uit akkerranden zonder faunavoorzieningen. Handleiding Wintertellingen Maart 2006 10
6. Aandachtspunten tijdens het veldwerk Loop niet over de akkers: Tijdens het doorlopen van de transectdelen mag de akker zelf niet betreden worden. Blijf op de akkerrand lopen of volg een schouwpad, om te voorkomen dat gewas wordt vertrapt en om zo onze boeren te vriend te houden. Pas op! Reeën en Hazen: Bij het doorlopen van een transectdeel kan het gebeuren dat er Reeën of Hazen worden opgeschrokken die zich schuilhouden tussen de begroeiing. Het kan gebeuren dat deze op hun vlucht een weg kruisen, wat tot gevaarlijke verkeerssituaties kan leiden. Probeer dit te voorkomen. Blijf bij het opschrikken van deze dieren even doodstil staan. De dieren zullen snel hun vlucht omzetten in een rustiger gang en zijn zo minder snel geneigd een weg te kruisen. Let er ook op dat transectdelen met een relatief hoge begroeiing (waar vooral Reeën zich overdag graag ophouden) niet in de richting van een weg worden doorlopen. Hierdoor krijgen eventueel opgeschrokken dieren de kans een veiliger vluchtweg te kiezen. Bijzondere waarnemingen: Een dag in het veld voor de wintertellingen wordt vaak opgefleurd door de waarnemingen van een aantal zeldzame, bijzondere of verassende soorten, die niet daadwerkelijk binnen de wintertelling geteld hoeven te worden. Omdat het toch leuk is om deze waarnemingen achteraf met anderen te kunnen delen is het zinvol om deze op de veldkaart te noteren (bijvoorbeeld aan de achterzijde). Deze waarnemingen kunnen hierdoor later in het verslag van de telling worden verwerkt. 7. Adressen Coördinatoren van de wintertellingen: Jan Ploeger Noorderstraat 216 9611 AR Sappemeer Tel:0598-395879 GSM: 06-41420013 Email: janploeger@planet.nl Ben Koks (per 01-08-2006) Hamrikkerweg 2 9943 TB Nieuw-Scheemda GSM: 06-30386177 Email: bkoks.sovon@inter.nl.net Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief: www.grauwekiekendief.nl Handleiding Wintertellingen Maart 2006 11
Bijlage: Afkortingen vogelnamen Blauwe Reiger: Grote Zilverreiger Bruine Kiekendief: Blauwe Kiekendief: Grauwe Kiekendief: Buizerd: Havik: Sperwer: Torenvalk: Smelleken: Slechtvalk: Patrijs: Kwartel: Fazant: Ransuil: Velduil: Veldleeuwerik: Graspieper: Gele Kwikstaart: Witte Kwikstaart: Kneu: Rietgors: BLR GZR BRK BLK GRK BU HA SP TV SME SV PA KW FA RA VU VL GP GKW WKW KNEU RG Handleiding Wintertellingen Maart 2006 12