Beleidsregels gemeente Druten: intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen 1. Inleiding De gemeente Druten verleent jaarlijks veel omgevingsvergunningen. Verreweg het grootste deel van die vergunde projecten wordt gerealiseerd. Er blijven echter altijd vergunningen ongebruikt in stand. De vergunninghouder realiseert in die gevallen het project niet, bijvoorbeeld omdat er een onverwachtse financiële tegenvaller is of omdat zijn plannen gewijzigd zijn. De niet gebruikte vergunning blijft dan sluimerend bestaan. Er zijn argumenten om een niet gebruikte vergunning in te trekken. Hieronder gaan wij bij paragraaf 2 nader in op deze argumenten. Woningwet in relatie tot Wabo: overgangsrecht Van oorsprong voorzag artikel 59 van de Woningwet in de intrekking van bouwvergunningen. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is artikel 59 echter vervallen. Op grond van het overgangsrecht is de Wabo van toepassing op bouwvergunningen, verleend onder vigeur van de oude wetgeving. Bevoegd orgaan In artikel 2.33 lid 2 van de Wabo staat dat het bevoegd gezag onder de daarna genoemde omstandigheden de vergunning in kan trekken. Dit wil niet zeggen dat de vergunning slechts een geldigheidsduur heeft van drie jaar onderscheidenlijk 26 weken. Het bevoegd gezag (dat wil zeggen het college van Burgemeester en Wethouders) heeft de bevoegdheid om de vergunning voor de activiteit bouwen in te trekken. Belangenafweging Aan de intrekking van de vergunning zal een belangenafweging ten grondslag moeten liggen. Het besluit tot intrekking van een vergunning wordt door de rechterlijke macht terughoudend getoetst. Het college van B&W zal zijn besluit wel in redelijkheid moeten nemen. Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen intrekt, moet het eerst alle relevante belangen inventariseren en afwegen. Hiertoe behoren naast de belangen van de gemeente Druten en de belangen (met het oog op de rechtszekerheid) van omwonenden ook de (financiële) belangen van de vergunninghouder. Indien niet aannemelijk is dat op korte termijn met de bouw begonnen zal worden, vormt dit een redelijk argument dat aan een intrekking van een ongebruikte omgevingsvergunning ten grondslag kan liggen. Na het verstrijken van de termijn zoals die genoemd is in artikel 2:33 Wabo, moet het bevoegd gezag overwegen of tot intrekking van de omgevingsvergunning zal worden overgegaan. Daarbij zullen zij de belangen van de rechtszekerheid van de omwonenden, met het oog waarop die bepaling is gegeven, moeten afwegen tegen de belangen van de vergunninghouder. Ten behoeve van die afweging zijn de volgende beleidsregels opgesteld.
2. Intrekken van een niet gebruikte vergunning: waarom? Het is niet gewenst om een omgevingsvergunning voor bouwen voor de periode van een onbeperkt aantal jaren ongebruikt in stand te laten: 1. Een sluimerende vergunning die opeens na jaren alsnog gebruikt wordt, kan tot onaangename en ongewenste verrassingen leiden voor onze gemeente. Te denken valt aan planologisch gewijzigde inzichten die hun beslag gekregen hebben in een nieuw bestemmingsplan; 2. De bouwregelgeving wijzigt, technische eisen aan bouwwerken worden vernieuwd / veranderd. Inzichten op het gebied van veiligheid en gezondheid veranderen en worden aangescherpt. In dit licht bezien is de realisering van een project, op basis van een oude vergunning, in strijd met het algemeen beginsel van de rechtszekerheid. 3. De voortdurende inspecties van percelen waarop een vergunning voor de bouw van een project rust, leggen een onevenredig beslag op de capaciteit van onze toezichthouder(s). 3. Wettelijke kaders voor het intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen Voor deze beleidsregel zijn de volgende bepalingen van belang: Artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Artikel 4:81 tot en met 4:84 Awb (deze artikelen gaan over beleidsregels) 4:81 1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. 2. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. 4:82 Ter motivering van een besluit kan slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. 4:83 Bij de bekendmaking van het besluit, inhoudende een beleidsregel, wordt zo mogelijk het wettelijk voorschrift vermeld waaruit de bevoegdheid waarop het besluit, inhoudende een beleidsregel, betrekking heeft, voortvloeit. 4:84 Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 2.33 lid 2 a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover: - gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a (bouwen-red-) onderscheidenlijk b (aanleggen-red-) of g (slopen-red-), gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. 4. Regeling tot intrekking omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen 4.1 Begripsbepalingen a. Bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende Op grond van artikel 2.33 lid 2 o a Wabo is dat het college van burgemeester en wethouders; b. Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk; c. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren; d. Concreet geval voor verlenging termijn: Er is sprake van een concreet geval zoals hierna bedoeld in artikel 4.2 A lid IV als de vergunninghouder met concrete documenten zijn intentie tot het starten met bouwen kan aantonen. Tot deze concrete documenten behoren bijv. een geaccepteerde offerte van een bouwondernemer, facturen van bestelde bouwmaterialen e.d. Daarnaast kunnen persoonlijke omstandigheden, die aantoonbaar tot uitstel van het bouwen hebben geleid, opgevoerd worden. Voorwaarde voor persoonlijke omstandigheden: de omstandigheden hebben zich niet meer dan 26 weken voor de start van de intrekkingsprocedure voorgedaan of duren op dat moment nog voort. e. Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ; f. Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ; vergunning voor een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 a van de Wabo; g. Urgente en zwaarwegende planologische belangen: een situatie waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gelegen een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologisch kader frustreert. Er moet ten minste sprake zijn van een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage is gelegd en is gepubliceerd. 4.2 Procedure Het bevoegd gezag stelt vast dat er gedurende de termijn (zoals omschreven in artikel 2.33 Wabo), A. geen begin is gemaakt met de aanvang van de werkzaamheden, of dat; B. de werkzaamheden langer dan die termijn stilgelegen hebben.
A. Er is geen begin gemaakt met de aanvang van werkzaamheden I. Het bevoegd gezag trekt bij urgente en zwaarwegende planologische belangen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geheel of gedeeltelijk in als niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de verkregen omgevingsvergunning een begin is gemaakt met het project. Doen deze urgente en zwaarwegende belangen zich niet voor, dan trekt het bevoegd gezag de vergunning in als niet binnen 52 weken na het onherroepelijk worden van de verkregen vergunning een begin is gemaakt met het project. II. Voordat de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, wordt een voornemen tot intrekking verstuurd aan belanghebbenden. Belanghebbenden krijgen de gelegenheid om binnen een redelijke termijn (mondeling of schriftelijk) een zienswijze naar voren te brengen. Deze redelijke termijn (conform artikel 4:8 Awb) wordt gesteld op zes weken. III. Als er een zienswijze wordt ingediend, wordt bekeken of die zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn, waarbinnen met de bouw een begin moet zijn gemaakt. IV. De hiervoor genoemde ruimere termijn wordt bepaald naar redelijkheid. De termijn wordt tevens bepaald in het licht van het concrete geval (zie 4.1 d). De termijn bedraagt niet meer dan drie jaar na het onherroepelijk worden van de verleende V. Het bevoegd gezag neemt binnen acht weken na ontvangst van de zienswijze een besluit over het al dan niet (gedeeltelijk) intrekken van de omgevingsvergunning of de verlenging van de termijn. Als er geen zienswijzen zijn ingediend neemt het bevoegd gezag binnen vier weken na het verstrijken van de zienswijzetermijn een definitief besluit. VI. Het intrekkingsbesluit wordt op de gangbare en wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. VII. Als er een ruimere termijn voor het bouwen gegeven is, waar na het verstrijken van die termijn desondanks geen gebruik van gemaakt is, trekt het bevoegd gezag alsnog de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geheel of gedeeltelijk in. B. De werkzaamheden hebben langer dan die termijn stilgelegen I. Als het bouwen / de bouwwerkzaamheden gedurende 26 weken stilligt, gaat het bevoegd gezag actief over tot (geheel of gedeeltelijke) intrekking van de II. Het bevoegd gezag stuurt een voornemen tot (geheel of gedeeltelijke) intrekking van de verleende vergunning aan belanghebbenden. Belanghebbenden krijgen de gelegenheid om binnen een redelijke termijn (mondeling of schriftelijk) een zienswijze naar voren te brengen. Deze redelijke termijn (conform artikel 4:8 Awb) wordt gesteld op zes weken. III. Als er een zienswijze wordt ingediend, wordt bekeken of die zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn, waarbinnen de bouw hervat moet worden. IV. De hiervoor genoemde ruimere termijn wordt bepaald naar redelijkheid. De termijn wordt tevens bepaald in het licht van het concrete geval (zie 4.1 d). De termijn bedraagt niet meer dan twee jaar na het onherroepelijk worden van de verleende V. Het bevoegd gezag neemt binnen acht weken na ontvangst van de zienswijze een besluit over het al dan niet (geheel of gedeeltelijke) intrekken van de omgevingsvergunning of de verlenging van de termijn. Als er geen zienswijzen zijn
VI. VII. VIII. ingediend neemt het bevoegd gezag binnen vier weken na het verstrijken van de zienswijzetermijn een definitief besluit. Het intrekkingsbesluit wordt op de gangbare en wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Als er een ruimere termijn voor de voortgang van het bouwen gegeven is, waar na het verstrijken van die termijn desondanks geen gebruik van gemaakt is, trekt het bevoegd gezag alsnog de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geheel of gedeeltelijk in. Het intrekken van een omgevingsvergunning heeft terugwerkende kracht. Daardoor worden werkzaamheden die al wel verricht zijn, geacht zonder vergunning te zijn uitgevoerd. Tegen die werkzaamheden zal alsdan handhavend opgetreden worden. 5. Aanvullende bepalingen 5.1 a. Uitsluiting overige intrekkingsgronden Deze beleidsregels doen niets af aan de besluitvorming over de overige intrekkingsgronden die in artikel 2:33 van de Wabo zijn opgenomen b. Gedeeltelijke intrekking De tekst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geeft de mogelijkheid om, als het project uit verschillende activiteiten bestaat, de vergunning in te trekken voor zover dat nodig is om aan de intrekking te voldoen. De vergunning blijft dan in stand voor de onderdelen van het project waarop de intrekkingsgrond geen betrekking heeft. Een vergunning kan dus ingetrokken worden voor de nog niet voltooide delen van een project. 5.2 Hardheidsclausule Het bevoegd gezag handelt volgens de bepalingen uit deze beleidsregels behalve als dit voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft, die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel waar deze beleidsregels toe dienen. 5.3 Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels gemeente Druten: intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen 5.4 Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking daags na beëindiging van de termijn van terinzagelegging. Druten, 27 november 2012 Burgemeester & Wethouders mr. J.J. Driessen Gemeentesecretaris drs. L.J.E.M. van Riswijk Burgemeester N.B. Zakelijke inhoud van deze Beleidsregel publiceren in Waalkanter en op de website. Het besluit en de tekst van de beleidsregel ter inzage leggen gedurende zes weken.